Regeling vervallen per 01-01-2017

40.4 Regeling afbouwtoelage

Geldend van 01-01-1994 t/m 31-12-2016

Intitulé

40.4 Regeling afbouwtoelage

40.4 Regeling afbouwtoelage

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder :

  • a

    bezoldigingsregeling: de Bezoldigingsregeling Goes 1993 (Hoofdstuk 40 eigen regeling);

  • b

    toelage: een toelage, als bedoeld in artikel 19, 20 en 21 eerste lid van de Bezoldigingsregeling;

  • c

    salaris: het salaris, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten;

  • d

    bezoldiging: de bezoldiging, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten;

  • e

    ambtenaar:

    • -

      degene, die ambtenaar is in de zin van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten;

    • -

      degene die werknemer is in de zin van van hoofdstuk 2 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten;

  • f

    uitkeringsperiode: de periode, waarover de aflopende toelage zich uitstrekt;

  • g

    de berekeningsbasis: het bedrag, dat de basis vormt voor de berekening van aflopende toelage;

  • h

    aflopende toelage: de aflopende toelage bedoeld in artikel 28, eerste lid van de bezoldigingsregeling.

Artikel 2 De aflopende toelage

Voor de aflopende toelage geldt als berekeningsbasis het bedrag dat wordt verkregen door het bedrag dat de ambtenaar over de 12 kalendermaanden, onmiddellijk voorafgaande aan de datum, waarop de in artikel 28, eerste lid van de Bezoldigingsregeling bedoelde blijvende verlaging van zijn/haar bezoldiging intreedt, gemiddeld per maand aan toelage heeft genoten, te verminderen met het bedrag, dat hij/zij daarna in totaal per maand gaat genieten aan toelage en aan verhoging van het salaris, anders dan die wegens algemene salarisverhogingen.

De uitkeringsperiode voor de aflopende toelage is gelijk aan het, naar boven op een maand afgeronde één vierde gedeelte van de tijd, gedurende welke de ambtenaar, onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van de in artikel 28, eerste lid van de Bezoldigingsregeling bedoelde blijvende verlaging van de bezoldiging een toelage zonder wezenlijke onderbreking heeft genoten. Aan de uitkeringsperiode voor de aflopende toelage is een maximum verbonden van drie jaar.

De uitkeringsperiode voor de aflopende toelage wordt in drie gelijke delen gesplitst, waarbij - te beginnen met het eerste deel - afronding naar boven op een hele maand plaatsvindt, met dien verstande, dat hierdoor de, ingevolge het vorige lid, vastgestelde totale duur van de uitkeringsperiode voor de aflopende toelage niet mag worden overschreden. Gedurende deze drie deelperioden bedraagt de aflopende toelage achtereenvolgens 75%, 50% en 25% van de voor de desbetreffende maand(en) van toepassing zijnde berekeningsbasis.

De in artikel 28, eerste lid van de Bezoldigingsregeling bedoelde aflopende toelage vangt aan op de dag, waarop de blijvende inkomstenvermindering intreedt. Wijzigingen van de aflopende toelage, voortvloeiende uit mutaties, gaan in op de eerste dag van de maand, volgende op die waarin die mutaties hebben plaatsgevonden.

De aflopende toelage wordt niet uitbetaald over een maand waarop een berekeningsbasis van toepassing is lager dan 3% van het salaris van de ambtenaar, zoals deze gold op de dag, voorafgaande aan die waarop de in artikel 28, eerste lid van de Bezoldigingsregeling bedoelde blijvende inkomstenvermindering intrad;

In geval van een algemene salariswijziging wordt voor de toepassing van deze regeling rekening gehouden met een fictieve wijziging van het in het eerste lid bedoelde bedrag van het door de ambtenaar gemiddeld per maand genoten bedrag aan toelage, alsmede van het in het vorige lid bedoelde salarisbedrag, zulks tot het percentage van deze algemene wijziging of tot een bedrag naar rato indien de salariswijziging niet of niet volledig in percenten plaatsvindt.

Ingeval binnen een jaar na de ingangsdatum van een aflopende toelage aanspraak ontstaat op een nieuwe aflopende toelage, geldt voor laatstbedoelde toelage in zoverre een afwijkende berekeningsbasis, dat hiervoor in artikel 2, eerste lid, in plaats van de zinsnede "over de 12 kalendermaanden" voorafgaande aan de datum, waarop de in artikel 28, eerste lid van de Bezoldigingsregeling bedoelde blijvende verlaging van zijn/haar bezoldiging intreedt, moet worden gelezen: over de periode, liggende tussen de aanvangsdatum van de reeds bestaande aflopende toelage en de eerste dag van de maand, waarin een inkomstenvermindering intreedt in de zin van artikel 28,eerste lid van de Bezoldigingsregeling, welke aanspraak geeft op een nieuwe aflopende toelage. Indien de aanspraak op een nieuwe aflopende toelage eerst na verloop van tenminste een jaar na de ingangsdatum van een aflopende toelage ontstaat, geldt onverminderd het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 3 Ingangsdatum

Dit besluit wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 januari 1994.