Regeling vervallen per 01-01-2017

50.1 Regeling functiebeschrijving en -waardering

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2016

Intitulé

50.1 Regeling functiebeschrijving en -waardering

50.1 Regeling functiebeschrijving en -waardering

Artikel 1 Begripsbepaling

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a

    ambtenaar: de ambtenaar in de zin van de CAR;

  • b

    functie(beschrijving): het geheel van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden die deel uitmaken van de functie;

  • c

    generieke functie(beschrijving): het geheel van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden dat op eenzelfde niveau op meerdere plaatsen in de organisatie voorkomt;

  • d

    specifieke functie(beschrijving): het geheel van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden dat zo specialistisch of uniek van aard is dat hiervoor een aparte functiebeschrijving wordt gemaakt;

  • e

    functieboek: alle binnen de organisatie vastgestelde (generieke en specifieke) aanwezige functies en de daarbij behorende waarderingen;

  • f

    waarderingscommissie: de commissie als bedoeld in artikel 5 lid 2;

  • g

    bezwarencommissie: de commissie als bedoeld in artikel 1 van bijlage 4;

  • h

    bezwaarschriftencommissie: de commissie als bedoeld in de verordening commissie bezwaarschriften.

  • i

    conversie: de vertaling van de gevonden rangorde naar salarisschalen;

  • j

    afdelingshoofd: het hoofd van de afdeling waaronder de formatieplaats ressorteert;

  • k

    sectorhoofd: het hoofd van de sector waaronder de formatieplaats ressorteert;

  • l

    het college: het college van Burgemeester en Wethouders.

Bij de toepassing van deze regeling wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

Artikel 2 Omvang functieboek

Alle bij de gemeente voorkomende generieke en specifieke functies worden beschreven en gewaardeerd volgens de methode van functiewaardering, die als bijlagen bij deze regeling zijn gevoegd.

Artikel 1 is van toepassing op alle functies waarvoor de bezoldiging van gemeentewege wordt vastgesteld met uitzondering van:

  • a

    de functie van gemeentesecretaris;

  • b

    het schoonmaakpersoneel;

  • c

    I/D-banen;

  • d

    functies bij gemeenschappelijke regelingen, waarbij de gemeente Goes de medewerker(s) in dienst heeft genomen ten behoeve van de gemeenschappelijke regeling en vervolgens heeft gedetacheerd bij de gemeenschappelijke regeling.

Artikel 3 Opstellen functiebeschrijvingen

Generieke en specifieke functiebeschrijvingen worden opgesteld voor taken die duurzaam worden verricht. Ze worden op de volgende momenten opgesteld:

  • a

    bij de omzetting van de bestaande organieke functiebeschrijvingen naar generieke en specifieke functiebeschrijvingen waarbij de bestaande functiebeschrijving de basis vormt voor de nieuwe functiebeschrijving;

  • b

    bij wijziging van het functiebeschrijvings- en/of waarderingssysteem wanneer het college dit noodzakelijk acht;

  • c

    bij een wijziging in de organisatie die gevolgen heeft voor bepaalde generieke en/of specifieke functies;

  • d

    bij de periodieke toetsing/evaluatie van het functieboek 1 maal per 2 jaar.

Een functiebeschrijving wordt alleen opgesteld of gewijzigd als het college daarvoor toestemming heeft verleend.

Artikel 4 Procedure opstellen functiebeschrijving

Het afdelingshoofd informeert, nadat het college heeft ingestemd met het opstellen of wijzigen van een functiebeschrijving, de beleidsmedewerker P&O over de gewenste nieuwe beschrijving of de gewenste wijziging van een bestaande functiebeschrijving.

De beleidsmedewerker P&O stelt een advies op of en zo ja hoe de gewenste nieuwe beschrijving of wijziging, in het functieboek moet worden opgenomen en bespreekt dit met het(de) afdelingshoofd(en).

De beleidsmedewerker P&O legt het advies inclusief de mening van het(de) afdelingshoofd(en) voor aan het MT ter bespreking.

De gemeentesecretaris neemt een besluit en stelt namens het college, de nieuwe beschrijving of wijziging vast. Wanneer de nieuwe of gewijzigde beschrijving afwijkt van hetgeen gesteld is in het voorstel aan het college om een functiebeschrijving op te stellen, wordt de functiebeschrijving aan het college voorgelegd.

De vastgestelde functiebeschrijving wordt aan de waarderingscommissie voorgelegd ter waardering.

Artikel 5 De waarderingscommissie

Er is een waarderingscommissie.

Deze commissie bestaat uit de volgende leden:

  • a

    een beleidsmedewerker P&O;

  • b

    een lid, aangewezen door de commissie voor het Georganiseerd Overleg, niet zijnde een ambtenaar in dienst van de gemeente Goes;

  • c

    een externe functiedeskundige.

Voor het lid onder b. wordt tevens een plaatsvervanger aangewezen.

De commissieleden genoemd in het 2e lid onder b en c, worden door het college benoemd voor een periode van 4 jaar.

De waarderingscommissie heeft tot taak advies uit te brengen over de waardering van beschreven functies en behandelt een waarderingszaak in voltallige vergadering.

Leden van de waarderingscommissie als bedoeld in dit artikel kunnen geen lid zijn van de bezwaren- of bezwaarschriftencommissie.

Het college is bevoegd functies aan te wijzen en na overleg met de commissie voor Georganiseerd Overleg te bepalen dat de waardering van deze functies zal plaatsvinden door een externe deskundige. In dit geval vindt geen waardering door de waarderingscommissie plaats.

De vergaderingen van de commissie zijn niet openbaar. De leden zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hen uit de stukken of de beraadslagingen bekend is geworden.

Artikel 6 De analyse van de waardering

Aan de hand van de vastgestelde functiebeschrijving stelt de waarderingscommissie binnen twee maanden na ontvangst van de beschrijving een analyse op, welke uitmondt in een waarderingsadvies. Uit dit advies blijkt:

  • a

    de indeling van de functie in één van de in bijlage 1 voorkomende hoofdgroepen;

  • b

    de score per gezichtspunt overeenkomstig het bepaalde in bijlage 2.

Nadat het waarderingsadvies is vastgesteld, bepaalt de waarderingscommissie, op basis van de bij deze regeling behorende conversietabel (bijlage 3), de aan de functie verbonden functieschaal.

Artikel 7 Vaststelling, beschrijving en waarderingsadvies

De functiebeschrijving en het waarderingsadvies worden voorgelegd aan de gemeentesecretaris.

Binnen 30 dagen na het voorleggen van de functiebeschrijving en het waarderingsadvies aan de gemeentesecretaris, stelt deze namens het college, de waardering van de functie en de daaraan verbonden functieschaal vast.

Artikel 8 Toewijzing en inschaling

De gemeentesecretaris besluit, namens het college, aan welke ambtenaar/ambtenaren een bestaande, nieuwe of gewijzigde functiebeschrijving wordt toegewezen en hoe de betrokken ambtenaar/ambtenaren worden ingeschaald.

Artikel 9 Bekendmaking, toewijzing en inpassing

De gemeentesecretaris maakt, namens het college, schriftelijk zijn besluit (als bedoeld in artikel 8) aan de betrokken ambtenaar/ambtenaren, het/de afdelingshoofd(en) en het/de sectorhoofd(en), bekend.

Aan de betrokkenen genoemd in lid 1 wordt meegedeeld, dat binnen 6 weken na de datum van de bekendmaking van het in lid 1 bedoelde besluit, een bezwaarschrift kan worden ingediend bij het college.

Artikel 10 Bezwaarschrift

Het bezwaarschrift als bedoeld in artikel 9, tweede lid, moet worden ingediend door middel van een door het college vastgesteld formulier.

Dit formulier wordt op verzoek uitgereikt door de afdeling P&O.

Het college legt, alvorens een beslissing te nemen, het bezwaarschrift voor aan de bezwaarschriftencommissie.

Zolang de Verordening commissie bezwaarschriften nog niet in werking is getreden en/of de voorzitter en de leden van de rechtspositionele kamer van de bezwaarschriftencommissie niet zijn benoemd, wordt het bezwaarschrift door het college voorgelegd aan de bezwarencommissie als bedoeld in bijlage 4.

Artikel 11 Tweejaarlijkse ronde

Eenmaal per twee jaar wordt door het afdelingshoofd bezien of:

  • a

    de juiste functiebeschrijving aan de juiste persoon is toegewezen;

  • b

    de bestaande functiebeschrijvingen nog kloppen;

  • c

    er nieuwe functiebeschrijvingen moeten worden opgesteld.

Artikel 12 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet, beslist het college in de geest van deze regeling.

Artikel 13 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als "Regeling functiebeschrijving en -waardering gemeente Goes".

Artikel 14 Vervallen

De 71ste wijziging van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten komt te vervallen.

Artikel 15 Inwerkingtreding en slotbepalingen

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2007.

De bepalingen van hoofdstuk 50.1, zoals deze luidden vóór 1 januari 2007 zijn van toepassing op de functies bij de gemeentelijke brandweer met uitzondering van de bepalingen omtrent de behandeling van een bezwaarschrift. Een bezwaarschrift betrekking hebbend op een functie bij de gemeentelijke brandweer zal derhalve conform artikel 10 worden behandeld.

De bezwaarschriften in het kader van de invoering van het organiek generieke functieboek en die bekend zijn gemaakt op 27 maart 2007 aan betrokkenen, worden behandeld door de bezwarencommissie als bedoeld in bijlage 4 van deze regeling.

De bijlagen 1 tot en met 4 maken deel uit van deze regeling.

Artikel 1 lid 1 sub g en bijlage 4 komen te vervallen op het moment dat de Verordening commissie bezwaarschriften én de leden van de rechtspositionele kamer van de bezwaarschriftencommissie, als bedoeld in de Verordening commissie bezwaarschriften, zijn benoemd, onverlet het bepaalde in het derde lid.

Bijlage 1

Inleiding tot het systeem

1.1 Uitgangspunt bij de bepaling van het functieniveau is de indeling van de functies in vijf hoofdgroepen. Met behulp van vijf criteria, de secundaire factoren, wordt binnen de hoofdgroepen I t/m V de nodige verfijning verkregen (d.i. tweetrapssytematiek). Als basis voor de verfijning gelden de niveaubepalende werkzaamheden (dit zijn die werkzaamheden die blijkens de functiebeschrijving het niveau van de hoofdgroep bepalen)

1.2 De hoofdgroepindeling is gebaseerd op het werk  en denkniveau, dat wil zeggen: het minimale niveau dat nodig is om de functie op normaal goede wijze te vervullen. De begrippen werken en denken zijn uiteraard niet in tegenstellende zin bedoeld. Het woord 'werkniveau' alleen zou toereikend zijn geweest. De toevoeging geeft slechts aan dat het niveau van denken (in en ten behoeve van het werk) een belangrijke rol speelt bij de hoofdgroepindeling.

1.3 In de karakteristieken van de hoofdgroepen is het algemeen werk  en denkniveau verwoord, dat als basis dient voor de indeling van de functie in de desbetreffende hoofdgroep. Hierbij kan als indicatie worden gehanteerd de voor de werkzaamheden van belang zijnde opleiding. Wanneer in de advertentietekst een te hoge opleiding wordt gevraagd, kan dit conform constante jurisprudentie consequenties hebben voor de indeling van een functionaris in een salarisschaal. Het mag duidelijk zijn dat het niet gaat om officiële kwalificaties van de persoon, maar om de functie eisen. Bij de werving van personeel zullen in de advertentietekst opleidingen dienen te worden vermeld, die direct aansluiten bij het beoogde werk  en denkniveau. De wijze waarop het onder beroepsvorming vermelde kennisniveau is verkregen, bijvoorbeeld door opleiding, vorming, ervaring of anderszins, is van geen belang.

1.4 Bij het algemeen werk- en denkniveau gaat het om een ondeelbaar begrip. Hierbij kan het opleidingsaspect wel eens te veel aandacht krijgen. Vooropgesteld dat reële opleidingseisen een zeer bruikbare indicatie verschaffen, kijkt de functiewaarderingsdeskundige bij het bepalen van de hoofdgroep niet alleen naar de vereiste opleiding, zoals aangegeven in de functiebeschrijving, maar zoekt hij/zij aansluiting bij de omschreven karakteristiek (d.w.z. aard/ karakter van de werkzaamheden). Wanneer bijvoorbeeld voor een leidinggevende functie geen MBO wordt gevraagd, maar VMBO, eventueel aangevuld met langdurige speciale cursussen, dan zou door de functiewaarderingsdeskundige een indeling in hoofdgroep III overwogen kunnen worden wanneer het een duidelijke kaderfunctie betreft en in de functie een beroep wordt gedaan op kwaliteiten als bijvoorbeeld het vermogen tot organiseren, coördineren, meedenken en verdergaand specialisme in een breder verband. Kernvraag voor de indeling is: wat zijn het karakter en het gehalte van de betreffende functie? Het is vervolgens dan ook de functiewaarderingsdeskundige die bij het bepalen van de hoofdgroepindeling en de score voor functionele vorming een advies geeft over de kennis en ervaring die minimaal noodzakelijk is, waarbij het kortste opleidingstraject wordt gekozen, om de functie naar behoren te kunnen uitoefenen.

1.5 Hoofdgroep en functionele vorming zijn niet van elkaar te scheiden; ze geven het totale werk  en denkniveau weer, ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een en ander houdt in dat in geval van bezwaar en beroep tegen de score voor functionele vorming en/of tegen de hoofdgroepindeling zowel de hoofdgroepindeling als de score voor het gezichtspunt functionele vorming moet worden beoordeeld, eventueel herzien en vastgesteld.

1.6 Bij het honoreren van een bezwaarschrift tegen de hoofdgroepindeling en/of de functionele vorming moet de score voor de secundaire factoren handelingsvrijheid en keuzemogelijkheden opnieuw worden bezien (op grond van de niveaubepalende werkzaamheden).

1.7 Onder opleidingsniveau, voor zover dit betrekking heeft op de hoofdgroepindeling, wordt verstaan de totale theoretische opleiding, inclusief de tijd die in de regel nodig is om de opgedane kennis in de praktijk te leren toepassen. De tijd die nodig is om bedoelde kennis operationeel te maken, wordt bij de bepaling van de score voor functionele vorming buiten beschouwing gelaten. Het aantal jaren dat men reeds een functie vervult alsmede de studie voor het op peil houden van vakkennis worden bij de functiewaardering eveneens buiten beschouwing gelaten.

1.8 Om op het aangegeven niveau te kunnen functioneren is in de zin van het ODRP functiewaarderingssysteem (OFS)© de volgende, niet mee te tellen relevante werkervaring (d.i. inwerkperiode) nodig:

Hoofdgroep I:

0 jaar

Hoofdgroep II:

1 jaar

Hoofdgroep III:

2 jaar

Hoofdgroep IV:

3 jaar

Hoofdgroep V:

4 jaar

Zie ook in bijlage 2, onder functionele vorming.

Voorbeeld Na het behalen van een HBO diploma (bijvoorbeeld HTO/HEO) heeft men in de regel nog drie jaar nodig om het geleerde in de praktijk te leren toepassen. Bij parttime opleidingen is dit in de regel korter; de relevante werkervaring wordt namelijk reeds tijdens de opleiding verkregen.

De kwalificatiestructuur binnen het Middelbaar Beroepsonderwijs bestaat sinds de Wet Educatie Beroepsonderwijs (1996) uit vier niveaus. Deze kwalificatieniveaus laten zich binnen het functiewaarderingssysteem als volgt vertalen:

  • -

    Als basis voor een MBO opleiding op niveau 1 geldt hoofdgroep I. Indien voor een functie een MBO opleiding op niveau 1 wordt geadviseerd, dan komt dit tot uitdrukking in de score voor functionele vorming.

  • -

    Een MBO opleiding op niveau 2 wordt gelijkgesteld aan een VMBOopleiding. Indien voor een functie een MBO opleiding op niveau 2 wordt geadviseerd, dan komt dit tot uitdrukking door een indeling in hoofdgroep II.

  • -

    Als basis voor een MBO opleiding op niveau 3 geldt hoofdgroep II. Indien voor een functie een MBO opleiding op niveau 3 wordt geadviseerd, dan komt dit tot uitdrukking in de score voor functionele vorming.

  • -

    Als basis voor een MBO opleiding op niveau 4 geldt hoofdgroep III.

  • -

    Indien voor een functie een MBO opleiding op niveau 4 wordt geadviseerd, dan komt dit tot uitdrukking door een indeling in hoofdgroep III. Zie verder onder hoofdgroep III.

1.9 Vervanging bij ziekte, verlof, vakantie of andere tijdelijke afwezigheid wordt niet bij de functiewaardering betrokken. Het maakt hierbij geen verschil of vervanging als hiervoor bedoeld in de functiebeschrijving is opgenomen. Ook langdurige vervanging speelt geen rol bij functiewaardering. De functiewaardering is in dat geval nog steeds gebaseerd op de organieke beschrijving. Bij langdurige vervanging geeft CAR/UWO een oplossing door een bezoldigingsmaatregel ten gunste van de vervanger. Indien (meestal door een leidinggevende) structureel taken worden afgestoten, zoals bijvoorbeeld bij een gemeentesecretaris naar een adjunct secretaris, wordt in dat geval de organieke beschrijving aangevuld met dat taakonderdeel. In de functiewaardering wordt dit taakonderdeel dan wel meegewogen.

1.10 In bijzondere situaties waarin het systeem niet of niet goed toepasbaar is, kan het bestuursorgaan een aanvullende interpretatie geven. Deze interpretatie mag niet in strijd zijn met de tekst van het systeem. Zij dient, indien zij algemene geldigheid heeft, overeenkomstig de daarvoor geldende procedure te worden vastgesteld en in het waarderingssysteem te worden opgenomen.

Werkzaamheden die in het algemeen worden gevormd door op zichzelf staande dan wel in eenvoudige combinatie voorkomende, afzonderlijke handelingen en gekenmerkt worden door een routinematig karakter en een belangrijke fysieke component. De benodigde vaardigheid kan worden verkregen door routine, door training of scholing in de werksituatie en/of een bedrijfsopleiding. Indeling in deze hoofdgroep impliceert 0 jaar kennis-/ervaringvermeerdering (=inwerkperiode) die dus niet wordt meegeteld bij functionele vorming.

Toelichting Te denken valt aan:

  • -

    werkzaamheden waartoe de vaardigheid en bekwaamheid in het algemeen slechts denkbaar zijn op basis van primair onderwijs (basisonderwijs);

  • -

    assistent van vakman of vaklieden;

  • -

    werkzaamheden waarvoor enige scholing of oefening is vereist;

  • -

    administratieve werkzaamheden waarvoor de eisen ten aanzien van lezen en rekenen niet verder gaan dan eenvoudige notities en berekeningen.

Opmerking: als basis voor een MBO opleiding op niveau 1 geldt hoofdgroep I. Indien voor een functie een MBO opleiding op niveau 1 wordt geadviseerd, dan komt dit tot uitdrukking in de score voor functionele vorming (zie verder bijlage 2 onder functionele vorming).

Werkzaamheden die een vaardigheid en bekwaamheid vereisen, die in belangrijke mate worden bepaald door routine in de toepassing van nauw bepaalde werkwijzen en door ervaringskennis bij deze toepassing. In de functie treden eigen oordeel, handelingskeuze of gedragsbepaling op ter realisering van gestelde taken. De benodigde vaardigheid kan worden verkregen door onder meer een afgeronde vaktechnische scholing op het hoogste VMBO niveau en/of routine in de toepassing van nauw bepaalde werkwijzen. Indeling in deze hoofdgroep impliceert 1 jaar kennis-/ervaringvermeerdering (=inwerkperiode) die dus niet wordt meegeteld bij functionele vorming.

Toelichting Te denken valt aan werkzaamheden:

  • -

    waarvoor ambachtelijke kennis of vaardigheid is vereist;

  • -

    als allround chauffeur die op een aantal typen voertuigen structureel wordt ingezet (bijvoorbeeld huisvuilauto + veegauto + kolkenzuiger + vrachtauto e.d.);

  • -

    van dagelijks toezicht op de uitvoering van (technische) werkzaamheden (tot en met hoofdgroep II, bijvoorbeeld meewerkend voorman e.a.);

  • -

    waarvoor vakinhoudelijke kennis dan wel gedegen kennis van de Nederlandse taal is vereist.

Opmerking: indien voor een functie een HAVO niveau wordt geadviseerd, dan komt het verschil met VMBO niveau tot uitdrukking in de score voor functionele vorming. Als basis voor een HAVO niveau geldt hoofdgroep II met 3 punten voor functionele vorming (gebaseerd op 3,6 jaar aanvullende schoolopleiding, conform constante jurisprudentie 2 jaar dagopleiding na VMBO en 1,6 jaar thuisstudie). Een MBO opleiding op niveau 2 wordt gelijkgesteld aan een VMBO-opleiding. Indien voor een functie een MBO opleiding op niveau 2 wordt geadviseerd, dan komt dit tot uitdrukking door een indeling in hoofdgroep II. Als basis voor een MBO opleiding op niveau 3 geldt hoofdgroep II. Indien voor een functie een MBO opleiding op niveau 3 wordt geadviseerd, dan komt dit tot uitdrukking in de score voor functionele vorming (zie verder bijlage 2 onder functionele vorming).

Werkzaamheden waarvoor een praktische vaardigheid is vereist, die mede berust op theoretische kennis en op breder inzicht in de technische, organisatorische, economische en/of maatschappelijke samenhang. De werkzaamheden als zodanig zijn in het algemeen nog bepaald tot een vrij nauw afgebakend werkgebied of takenpakket, maar vereisen eigen analyse, interpretatie, conceptie en aanpak c.q. optreden en gedragsbepaling. De benodigde bekwaamheid kan worden verkregen door een afgeronde, middelbare vaktechnische scholing (MBO niveau 4). Als basis voor een MBO opleiding op niveau 4 geldt hoofdgroep III. Indien voor een functie een MBO opleiding op niveau 4 wordt geadviseerd, dan komt dit tot uitdrukking door een indeling in hoofdgroep III (zie verder bijlage 2 onder functionele vorming). Indeling in deze hoofdgroep impliceert 2 jaar kennis-/ervaringvermeerdering (=inwerkperiode) die dus niet wordt meegeteld bij functionele vorming.

Toelichting Te denken valt aan werkzaamheden:

  • -

    van dagelijks toezicht op de uitvoering van meer gecompliceerde werkzaamheden (tot en met hoofdgroep III);

  • -

    van in het algemeen meer uitvoerend karakter, waartoe echter naast praktisch gerichte vakkennis ook een theoretische ondergrond aanwezig moet zijn voor het opvangen van zich in de uitvoering voordoende problemen of voor het uitwerken van meer gecompliceerde opdrachten.

Werkzaamheden waarvoor praktisch inzicht en praktijkkennis is vereist van theoretische grondslagen enerzijds en een oriëntatie buiten het eigen vakgebied anderzijds. Het arbeidsveld of vakgebied als zodanig is meestal nog begrensd, maar raakt aan andere terreinen en vakrichtingen waarop moet worden ingespeeld. Werkzaamheden waarbij veelal in direct samenspel met beleidsfunctionarissen en/of uitgaande van globaal geformuleerde algemene beleidslijnen en/of richtlijnen wordt deelgenomen aan de beleidsvoorbereiding, hooggekwalificeerde uitvoerende en/of controlerende werkzaamheden op een afzonderlijk terrein van overheidszorg, management of beheer dan wel wetenschap en techniek. De benodigde bekwaamheid kan worden verkregen middels afronding van hogere vaktechnische scholing (HBO Bachelorniveau). Indeling in deze hoofdgroep impliceert 3 jaar kennis-/ervaringvermeerdering (=inwerkperiode) die dus niet wordt meegeteld bij functionele vorming.

Toelichting Te denken valt aan:

  • -

    het verrichten van therapeutische werkzaamheden in het begeleiden van mensen, bijvoorbeeld bij maatschappelijk werk (langdurige immateriële begeleiding);

  • -

    werkzaamheden van hoofden van onderdelen, die als zodanig in een groter organisatorisch verband een vrij afgeronde en zelfstandige functie vervullen;

  • -

    dagelijks toezicht op omvangrijke en gecompliceerde technische werkzaamheden (tot en met hoofdgroep IV);

  • -

    statische berekeningen van ingewikkelde staal- en/of betonconstructies;

  • -

    handhaven van milieuvoorschriften bij de zwaardere categorie bedrijven.

Opmerking: als basis voor een HBO Bacheloropleiding geldt hoofdgroep IV Indien voor een functie een HBO Masteropleiding (voormalig Post HBO) wordt geadviseerd, dan komt dit tot uitdrukking in de score voor functionele vorming (zie verder bijlage 2 onder functionele vorming). Het Universitair Bachelorniveau wordt in dit systeem niet als een volledige wetenschappelijke studie gezien; de basis is derhalve hoofdgroep IV. Indien voor een functie een Universitair Bacheloropleiding wordt geadviseerd, dan komt het verschil met een HBO Bacheloropleiding tot uitdrukking in de score voor functionele vorming (zie verder bijlage 2 onder functionele vorming).

NB. Voor het begrip "beleid" verwijzen wij naar de toelichting in bijlage 2 onder keuzemogelijkheden.

Werkzaamheden waarbij de vereiste bekwaamheid vooral de kwaliteit van analytisch, synthetisch methodisch denken betreft, alsmede creativiteit en onafhankelijke oordeelsvorming. De werkzaamheden omvatten onder andere het uitwerken van beleidsideeën (prognose, planning, onderzoek), het ontwikkelen van beleidslijnen op een breed terrein en op lange termijn. Daarnaast betreft het standpuntbepaling en belangenbehartiging in contacten met maatschappelijke groeperingen, in commissies enz., ook internationaal, in het (mede) geven van richting aan de ontwikkeling van grote technische of maatschappelijke projecten. Werkzaamheden in de sfeer van bestuur en beleid op onderscheiden terreinen van overheidszorg/bedrijfsvoering/(toegepaste) wetenschapsbeoefening. De benodigde bekwaamheid kan worden verkregen middels afronding van een wetenschappelijke studie (Universitair Masterniveau). Indeling in deze hoofdgroep impliceert 4 jaar kennis-/ervaringvermeerdering (=inwerkperiode) die dus niet wordt meegeteld bij functionele vorming.

Toelichting Te denken valt aan:

  • -

    hoofden van zeer grote afdelingen;

  • -

    hoofden van kleine tot middelgrote sectoren;

  • -

    directeuren van kleinere organisaties;

  • -

    concerncontrollers; concernadviseurs van grote organisaties;

  • -

    schoolartsen, bedrijfsartsen e.a."

Bijlage 2

1. Secundaire factoren Na de indeling in hoofdgroepen I t/m V, kan met de zogenaamde secundaire factoren (verfijningscriteria) tot de gewenste differentiatie worden gekomen. Als criteria worden gehanteerd:

  • -

    Functionele vorming

  • -

    Handelingsvrijheid

  • -

    Keuzemogelijkheden

  • -

    Leidinggeven

  • -

    Contact

Voor elk van deze criteria is een score van 1, 2, 3 of 4 punten mogelijk, met dien verstande dat voor het criterium leidinggeven ook score 0 mogelijk is. De som van de behaalde scores is bepalend voor de plaats binnen de hoofdgroep in de conversietabel.

2. Functionele vorming Functionele vorming omvat de minimale theoretische en praktische kennis die de functie verlangt, uitgaande boven het werk- en denkniveau dat bepalend is geweest voor de hoofdgroepindeling. Dit wordt ook wel functiegerichte kennisvermeerdering genoemd. De functionele vorming wordt binnen de hoofdgroepen I t/m V uitgedrukt in het totaal benodigde aantal jaren school- en praktijkopleiding en omvat ook de normale te achten studie thuis. Ter benadering van de waardering kunnen fictieve opleidingen worden geconstrueerd. Uitdrukkelijk wordt hier nog eens herhaald dat in de hoofdgroepindeling kennisvermeerdering (d.i. inwerkperiode) is meegenomen die dus bij het criterium functionele vorming niet meetelt. In bijlage 1 is weergegeven hoeveel jaren relevante werkervaring al in de hoofdgroep is meegenomen. De telling van de extra jaren benodigde scholing en/of ervaring loopt parallel aan de jaren voor functionele vorming, die bij de scores is vermeld.

Score

Omschrijving

1

Na de beroepsopleiding (inclusief inwerkperiode *) is maximaal 1 jaar school- en/of praktijkopleiding nodig.

2

Na de beroepsopleiding (inclusief inwerkperiode*) is meer dan 1 tot maximaal 2 jaar school- en/of praktijkopleiding nodig.

3

Na de beroepsopleiding (inclusief inwerkperiode*) is meer dan 2 tot maximaal 4 jaar school- en/of praktijkopleiding nodig.

4

Na de beroepsopleiding (inclusief inwerkperiode*) is meer dan 4 tot maximaal 7 jaar school- en/of praktijkopleiding nodig.

* = deze inwerkperiode betreft het aantal jaren praktijkervaring dat is meegenomen in de hoofdgroep (zie bijlage 1).

Indien de aanvullende kennis meer dan 7 jaar bedraagt, wordt de functie ingedeeld in de naasthogere hoofdgroep, als regel, met 1 punt voor functionele vorming.

Toelichting

  • 1

    Bij functionele vorming mogen alleen die aspecten worden meegenomen, waarvan mag worden verwacht dat deze in de beroepsopleiding (hoofdgroep) niet of nauwelijks zijn behandeld en die door het volgen van een aanvullende studie c.q. praktijkopleiding (praktijkervaring als kennisvermeerdering) eigen moeten worden gemaakt.

  • 2

    Bij de bepaling van de hoofdgroep en score voor functionele vorming wordt uitsluitend de kennisvermeerdering die nodig is voor de functie gehonoreerd (functiegerichte kennisvermeerdering).

  • 3

    Eén jaar schoolopleiding bij functionele vorming komt overeen met 40 studieweken. Bij de bepaling van de studieduur wordt uitgegaan van het normaal geachte aantal les- en studie uren (10 15 uur per week), tenzij duidelijk kan worden aangetoond dat dit aantal hoger of lager ligt.

  • 4

    Eén jaar praktijkopleiding komt overeen met 1 jaar aanvullende studie als bij punt 3 gedefinieerd, tenzij duidelijk kan worden aangetoond dat het aantal opleidingsuren duidelijk hoger of lager is dan 10 15 uur per week.

  • 5

    Bij de bepaling van het aantal jaren school- en/of praktijkopleiding wordt in principe uitgegaan van de kortste weg die gegaan moet worden om de kennis en/of ervaring te vergaren die benodigd is om de functie uit te kunnen oefenen.

  • 6

    Ook kennis die nodig is om leiding te kunnen geven of voor het kunnen hebben van (ingewikkelde) contacten, dient bij dit gezichtspunt te worden gewaardeerd.

  • 7

    Bij zowel de hoofdgroepindeling als functionele vorming, worden opleidingen gehanteerd die geen discussie opleveren over het niveau van de opleiding en die passen binnen de structuur van het kennisaspect van het functiewaarderingssysteem. Opleidingen waarover discussie kan ontstaan en waarvoor algemeen gangbare en erkende alternatieve opleidingen aanwezig zijn worden in principe niet gebruikt. De algemeen gangbare en erkende opleiding wordt gehanteerd.

  • 8

    Als basis voor een MBO opleiding op niveau 2 of 3 geldt hoofdgroep II met respectievelijk 1 en 3 punten voor functionele vorming gebaseerd op de duur van de opleidingen.

  • 9

    Als basis voor een HBO Bacheloropleiding geldt hoofdgroep IV. Indien voor de functie een HBO Masteropleiding wordt geadviseerd, geldt als basis hoofdgroep IV met 3 punten voor functionele vorming, gebaseerd op 60 studiepunten (1680 studie uren).

  • 10

    Als basis voor een Universitair Bachelorniveau geldt hoofdgroep IV met 1 punt voor functionele vorming, gebaseerd op de duur van een deficiëntie- of schakelprogramma.

  • 11

    Studie voor het op peil houden van de vakkennis wordt niet meegenomen.

  • 12

    Het aantal jaren dat men een functie vervult, wordt bij functiewaardering niet meegenomen.

3. Zelfstandigheid. De zelfstandigheid in de functie komt tot uitdrukking in de gezichtspunten handelingsvrijheid en keuzemogelijkheden. Beide gezichtspunten worden gezamenlijk gehanteerd onder het kenmerk zelfstandigheid. De onderstaande tabel wordt gebruikt voor de bepaling van de totaalscore voor het kenmerk zelfstandigheid (handelingsvrijheid en keuzemogelijkheden).

Tabel zelfstandigheid.

handelingsvrijheid ?keuzemogelijkheden ?

regelmatige of gedetailleerde beoordeling

steekproefsgewijze c.q. beoordeling in grote lijnen

alleen controle van het eindresultaat mogelijk

beoordeling niet mogelijk (uitwerking in de praktijk)

door voorschriften en gedragsregels liggen werkmethoden en -volgorde vast

2

3

4

5

werkmethoden en werkvolgorde liggen niet vast. Keuze uit meerdere, wel bekende oplossingen

3

4

5

6

aandragen van nieuwe oplossingen in de uitvoeringssfeer

4

5

6

7

aandragen van oplossingen in de beleidssfeer

5

6

7

8

In het waarderingsrapport dient de kolom en rij-ingang te worden gemotiveerd.

3.1 Handelingsvrijheid Het gaat hierbij om de mogelijkheid die de functie biedt beslissingen naar eigen inzicht te nemen. Deze mogelijkheid wordt onder meer beperkt door toezicht, controle, toetsing, beoordeling door of namens de leiding, een en ander afhankelijk van de aard van de werkzaamheden. Deze controle/ toetsing/beoordeling kan plaatsvinden door onder meer de direct leidinggevende, een hogere leidinggevende, een namens de leiding met controle/ toetsing/beoordeling belaste functionaris, al dan niet in het kader van een bepaalde procedure of werkproces, een in een procedure of werkproces ingebrachte zelfcontrole of systeemcontrole.

De frequentie van deze controle/toetsing/beoordeling wordt mede als maatstaf gehanteerd voor het bepalen van de score. Voor de bepaling van de score mogen uitsluitend die werkzaamheden (functiebestanddelen) in aanmerking komen, die van overwegende invloed zijn geweest voor de bepaling van het totale werk  en denkniveau (hoofdgroep en functionele vorming).

Score

Omschrijving

1

Gegeven de aard van de werkzaamheden mag worden verwacht dat het werk(resultaat) of de werksituatie aan een regelmatige dan wel gedetailleerde (systeem) controle/toetsing/beoordeling wordt onderworpen.

2

Gegeven de aard van de werkzaamheden mag worden verwacht dat het werk(resultaat) of de werksituatie steekproefsgewijs dan wel in grote lijnen wordt gecontroleerd/getoetst/beoordeeld.

3

Gegeven de aard van de werkzaamheden mag worden verwacht dat het werk(resultaat) of de werksituatie slechts aan een eindcontrole /-toetsing/-beoordeling kan worden onderworpen.

4

Gegeven de aard van de werkzaamheden kan beoordeling/toetsing van het werkresultaat slechts plaatsvinden op grond van de uitwerking in de praktijk.

Toelichting

  • 1

    De mogelijkheid van methodische zelfcontrole en de in de procedure/werkmethode ingebouwde (systeem)controle is van invloed bij de bepaling van de score.

  • 2

    Partiële verantwoordelijkheid leidt nooit tot de maximale score.

  • 3

    Score 4 wordt gegeven indien de werkzaamheden zodanig van aard zijn dat er sprake is van een groot aantal onzekere factoren die door de functionaris in de afweging moeten worden betrokken, terwijl de inbreng in de beleidsadvisering en/of besluitvorming doorslaggevend is. Onzekere factoren zijn bijvoorbeeld het inschatten van ontwikkelingen op lange termijn, waarbij alleen de praktijk kan uitwijzen of de inschatting de juiste is geweest. Dit zal veelal pas na verloop van jaren mogelijk zijn.

  • 4

    Bij een herziening van de hoofdgroepindeling en/of de score voor fucntionele vorming wordt ook de score voor dit gezichtspunt opnieuw bekeken.

3.2 Keuzemogelijkheden Het gaat hierbij om de mate waarin de organisatie en de (aard van de) werkzaamheden de functionaris de mogelijkheid bieden tot het ontwikkelen van initiatieven, het bewandelen van andere wegen dan de gebruikelijke en het oplossen van zich voordoende problemen naar eigen inzicht. Deze keuzen kunnen worden beperkt door wetgeving, jurisprudentie, voorschriften, richtlijnen (bijvoorbeeld NEN bladen, vakvoorschriften, overheidsvoorschriften en/of  richtlijnen, veiligheidsvoorschriften etc.), instructies, werkafspraken e.d. Bij de bepaling van de score mogen uitsluitend die werkzaamheden (functiebestanddelen) in aanmerking worden genomen, die van overwegende invloed zijn geweest voor de bepaling van het totale werk- en denkniveau (hoofdgroep en functionele vorming).

Score

Omschrijving

1

Door voorschriften en gedragsregels liggen werkmethoden en/of werkvolgorde vast; er wordt slechts vrijheid gelaten in tevoren bepaalde gevallen (details en routinebeslissingen).

2

Werkmethoden en/of werkvolgorde liggen niet vast. Het werk of een onderdeel daarvan kan op meerdere, maar wel bekende manieren worden uitgevoerd. Afhankelijk van de omstandigheden dient een keuze te worden gemaakt.

3

Het werk omvat het ontwerpen en realiseren van nieuwe oplossingen voor problemen in de uitvoeringssfeer. In de regel zijn dit eenmalige oplossingen dan wel in het kader van beleidsuitvoering en/of beleidsadvisering binnen vastgestelde of aangegeven beleidslijnen en/of instructies.

4

Het werk omvat het ontwerpen en realiseren van nieuwe oplossingen voor problemen in de sfeer van het beleid dan wel dat het gaat om structurele oplossingen die een fundamentele uitwerking zullen hebben in de organisatie. Hierbij is een vereiste dat beleidsontwikkeling in overwegende mate is opgenomen c.q. de functionaris eindverantwoordelijk is voor de beleidsontwikkeling binnen het betreffende organisatieonderdeel.

Toelichting

  • 1

    Bij het honoreren van een bezwaarschrift tegen de hoofdgroepindeling en/of score voor functionele vorming moet de score voor dit gezichtspunt opnieuw worden bepaald (op grond van niveaubepalende werkzaamheden).

  • 2

    Keuzen die voor het eerst zijn/worden gemaakt, behoeven niet altijd te worden gerekend tot nieuwe oplossingen. Keuzen bij werkzaamheden waarvoor algemeen aanvaarde methoden gelden, hoewel nog niet toegepast in de organisatie en/of het werk, worden gerekend tot score 2.

  • 3

    Onder nieuwe oplossingen/wegen dient te worden verstaan die oplossingen/wegen die op grond van het werk- en denkniveau, zoals blijkt uit de hoofdgroepindeling en de score voor functionele vorming van de functie, niet bekend mogen worden verondersteld.

  • 4

    Onder beleid wordt verstaan: het formuleren van doelstellingen en de weg die moet worden gegaan om de doelstellingen te bereiken. Kenmerken van beleidsontwikkeling zijn: het ontwikkelen van een visie geldend voor de langere termijn, op een breed terrein en grensoverschrijdend naar andere vakdisciplines.

  • 5

    Indien beleidsontwikkeling niet in overwegende mate in de functie is opgenomen, met andere woorden geen substantieel onderdeel uitmaakt van de functie, dan geldt voor keuzemogelijkheden een score 3.

4. Leidinggeven Leidinggeven is het richting geven aan de activiteiten van functionarissen die hiërarchisch direct of indirect ondergeschikt zijn of zich in een situatie bevinden, die daarmee vergelijkbaar is teneinde de gestelde doelen te bereiken. Het leidinggeven kenmerkt zich in beginsel door de aanwezigheid van een gezagssituatie, waarbij de medewerkers zich (uiteindelijk) hebben te voegen naar hetgeen de leidinggevende juist of noodzakelijk acht. Bij leiding geven wordt onderscheid gemaakt naar het echelon van leiding geven. Onderscheid wordt gemaakt tussen:

1e echelon leidinggevenden

:

sectorhoofden

2e echelon leidinggevenden

:

afdelingshoofden

3e en volgende echelon leidinggevenden

:

bureauhoofden/opzichters/raadsgriffier/projectleider coördinator havens

Functioneel leidinggeven

:

coördinatoren/projectleiders

Het ontbreken van een hiërarchische tussenlaag wordt bij functiewaardering soms als een nadeel ervaren voor die functionarissen die structureel c.q. voor een langere periode met coördinerende werkzaamheden zijn belast en daar een substantieel deel van hun werktijd aan besteden. Onder coördinerende werkzaamheden worden onder meer verstaan het daadwerkelijk coördineren van de dagelijkse werkzaamheden met verantwoordelijkheid voor het eindresultaat en daarmee met de bevoegdheid om collega's en derden te instrueren (al dan niet in projecten), te controleren en hun werkzaamheden te bepalen en regelen inclusief planning en verdelen van werkzaamheden, het signaleren van problemen, het optreden als klankbord en als eerste aanspreekpunt.

Bij functioneel leidinggeven is er geen sprake van een hiërarchische relatie, terwijl de functionaris daadwerkelijk met een aantal leidinggevende taken wordt belast. Om voor functioneel leidinggeven in aanmerking te komen dient aan alle navolgende voorwaarden te worden voldaan:

  • 1

    Er dient sprake te zijn van structureel, dat wil zeggen langer dan 3 jaar, functioneel leidinggeven op het terrein van het eigen vakgebied.

  • 2

    Er dient functioneel leiding te worden gegeven aan ten minste 2 volledige formatieplaatsen.

  • 3

    Het functioneel leidinggeven dient te blijken uit een aanwijzing door het bestuursorgaan dan wel te blijken uit de functiebeschrijving.

  • 4

    Een substantieel deel, namelijk 25% van de werktijd wordt besteed aan het functioneel leiderschap.

Tot het functioneel leidinggeven wordt ook gerekend formeel projectleiderschap, voor zover dit gedurende 2 à 3 jaar minimaal 25% van de werktijd vergt en voor zover de projectleider verantwoordelijk is voor het eindproduct.

Bovendien dient projectleiderschap het leidinggeven aan een aantal projectmedewerkers te omvatten. In dit geval bestaat er overigens geen hiërarchische relatie met de personen aan wie leiding wordt gegeven.

Score

Omschrijving

1e echelon

2e echelon

3e echelon en verder

functioneel leidinggeven

0

-

-

-

-

1

-

-

-

X

2

-

-

X

-

3

-

X

-

-

4

X

-

-

-

Toelichting

  • 1

    Bij dit gezichtspunt ligt, met uitzondering van functioneel leidinggeven, de nadruk op de aanwezigheid van een hiërarchische verhouding. Mentorschap, kameroudste, eerste medewerk(st)er e.d. worden bij dit gezichtspunt niet gewaardeerd. Het samenwerken van een aantal medewerkers, waarbij een van deze personen optreedt als eerste man/vrouw/voorman (bijvoorbeeld vakman ten opzichte van assistenten, chauffeur ten opzichte van bijrijders/beladers, fitter ten opzichte van grondwerker(s), wordt niet bij dit gezichtspunt gewaardeerd. Indien een functionaris als eerste aanspreekpunt structureel met coördinerende werkzaamheden is belast, kan dit bij functioneel leidinggeven worden gewaardeerd.

  • 2

    Tijdelijk personeel (bijvoorbeeld stagiaires, uitzendkrachten e.a.) wordt bij dit gezichtspunt niet meegeteld, tenzij het aanwezig zijn daarvan een permanent karakter draagt en productiegericht is.

  • 3

    Het leidinggeven aan ingehuurd personeel zonder eigen leiding, één en ander met een vrijwel permanent karakter, wordt gelijkgesteld met het leidinggeven op 3e echelon of functioneel leidinggeven. Bij fluctuaties in aantallen (bijvoorbeeld werken met seizoenkrachten) wordt in principe uitgegaan van het jaargemiddelde.

  • 4

    Leidinggeven aan vrijwilligers wordt slechts meegenomen bij dit gezichtspunt indien sprake is van een structureel karakter. Van een structureel karakter kan sprake zijn indien:

    • -

      de vrijwilliger een schriftelijk aanstellingsbesluit heeft gekregen van het bestuursorgaan;

    • -

      de vrijwilliger gezien over een langere periode zo mogelijk twee jaar regelmatig in de organisatie werkzaam is.

Dergelijke vrijwilligers worden meegenomen als waren zij in dienst van de organisatie. In het algemeen zal er sprake zijn van leidinggeven conform het 3e echelon.

  • 5

    Wanneer er sprake is van meerdere aspecten van leidinggeven binnen een functie (bijvoorbeeld leidinggeven op het 2e echelon en projectleiding) wordt er uitgegaan van het aspect van leidinggeven met de hoogste score (in het voorbeeld dus leidinggeven op het 2e echelon). Scores worden niet bij elkaar opgeteld

5. Contact Hierbij komen tot uitdrukking de aard van de contacten en de eisen die derhalve aan de contactvaardigheid in de functie worden gesteld met betrekking tot personen met wie de functionaris in een niet hiërarchische verhouding staat. Ervaringskennis op het terrein van de menselijke verhoudingen, kennis van mentaliteit, levensgewoonten, sociale omstandigheden, levensbeschouwelijke invloeden met betrekking tot bepaalde (groepen) personen e.d. worden als kennis aangemerkt en derhalve gewaardeerd in de hoofdgroep en functionele vorming. Bezinning op de wijze waarop gerezen moeilijkheden in de contactverhoudingen moeten worden aangepakt of voorkomen, alsmede overwegingen welke gedragslijn te volgen, worden in het gezichtspunt 'keuzemogelijkheden' en/of 'zelfstandigheid' gewaardeerd.

Score

Omschrijving

1

Het gaat in de contacten om het signaleren en informeren: het overdragen of inwinnen van feitelijke informatie. Hierbij heeft de ander in het algemeen geen belang bij het achterhouden van informatie.

2

Het contact is een essentieel onderdeel van de functie. Het gaat hier om het behulpzaam zijn en/of het verkrijgen van begrip.

3

Het gaat in de contacten om het verkrijgen van medewerking: er is sprake van een duidelijke belangentegenstelling, waarbij echter de beslissing vastligt, zodat het gaat om anderen ertoe te brengen tot actie over te gaan dan wel dit juist niet te doen. Vaak is een machtsmiddel of een terugkoppelingsmogelijkheid aanwezig.

4

In de contacten is sprake van controversiële situaties, waarbij een zwaarwegende beslissing tot stand moet komen, hetzij door overtuigen, hetzij door onderhandelen. in principe is geen machtsmiddel of terugkoppelingsmogelijkheid aanwezig.

Toelichting

  • 1

    Indien bij een contact de 'beslissingsbevoegdheid' aan de kant van de functionaris ligt, zal een dergelijk contact om die reden nimmer leiden tot score 4.

  • 2

    Score 4 voor dit gezichtspunt wordt bereikt indien naast het feit dat geen machtsmiddel aanwezig is in een gesprek op dat moment een zwaarwegende beslissing moet worden genomen EN er sprake is van volledige zelfstandigheid (geen min of meer gelijkwaardige of eerder aanspreekbare persoon aanwezig is), waarbij de functionaris verantwoordelijk is voor een beslissing waarop niet kan worden teruggekomen (of alleen met ernstig afbreuk van het vertrouwen in de gesprekspartner of organisatie, of met hoge kosten enz.).

  • 3

    Indien een functionaris regelmatig in contact komt met agressieve burgers/cliënten, geldt score 3 voor dit gezichtspunt.

Bijlage 3

Conversietabel der gemeente Goes per 1 januari 2002.

X = hoofdgroepindeling Y = schalen gemeenteambtenaar

  Y

X

I

II

III

IV

V

1

2

3

4 t/m 9

4

4

10 en hoger

5 t/m 8

5

9 t/m 11

4 t/m 5

6

12 en hoger

6 t/m 8

7

9 t/m 11

4 t/m 5

8

12 t/m 14

6 t/m 8

9

15 en hoger

9 en 10

10

11 en 12

4 t/m 7

10a

13

11

14

8 en 9

11a

15 en 16

12

17 en hoger

10 t/m 12

13

13 t/m 15

14

16 en hoger

Artikel 1 Bezwarencommissie

Er is een bezwarencommissie, bestaande uit de volgende leden:

  • a

    een lid, aangewezen door het college;

  • b

    een lid aangewezen door de commissie voor Georganiseerd Overleg, niet zijnde een ambtenaar in dienst van de gemeente Goes;

  • c

    een extern functiedeskundige.

De leden van de bezwarencommissie kiezen uit hun midden een voorzitter, niet behorend tot het bestuursorgaan van de gemeente Goes. Voor de onder a en b genoemde leden wordt door het betreffende orgaan een plaatsvervanger aangewezen.

De bezwarencommissie behandelt een bezwaar in voltallige vergadering.

Leden van de bezwarencommissie kunnen geen lid zijn van de waarderingscommissie als bedoeld in artikel 5 van de regeling functiebeschrijving en -waardering gemeente Goes.

De voorzitter van de bezwarencommissie wijst een functionaris van de afdeling P&O aan, die optreedt als secretaris van de commissie en die als zodanig belast is met de secretariaatswerkzaamheden. De secretaris heeft geen stemrecht.

De leden van de bezwarencommissie hebben ieder een gelijke stem inzake het uit te brengen advies.

De vergaderingen van de bezwarencommissie zijn niet openbaar. De leden zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hen uit de stukken of de beraadslagingen bekend is geworden.

Artikel 2 Hoorbepaling

De bezwarencommissie hoort, de indiener(s) van het bezwaarschrift en een vertegenwoordiger van het bestuursorgaan. Indien de bezwarencommissie dit wenst hoort zij tevens:

  • a

    de betrokken ambtenaar/ambtenaren;

  • b

    het afdelingshoofd/de afdelingshoofden;

  • c

    het sectorhoofd/de sectorhoofden;

  • d

    één of meer informanten.

De personen genoemd onder a t/m c worden ook gehoord als zij hier zelf om verzoeken.

De indiener van het bezwaarschrift kan zich daarbij doen bijstaan of doen vertegenwoordigen door een raadsman.

De commissie is bevoegd schriftelijk inlichtingen in te winnen.

Leden van één van de commissies als bedoeld in de artikel 5 en 10 van de regeling functiebeschrijving en waardering gemeente Goes, kunnen niet tevens optreden als raadsman van de indiener van het bezwaarschrift.

Artikel 3 Stukken bezwarencommissie

Alle op de zaak betrekking hebbende stukken worden ten minste een week voor de behandeling in de bezwarencommissie door de secretaris van de commissie in afschrift aan de leden en aan betrokkenen toegezonden.

Artikel 4 Verslaglegging

De secretaris van de commissie zorgt voor de verslaglegging van de behandeling in de commissie.

De leden van de commissie ontvangen het verslag binnen twee weken na de vergadering van de commissie.

Binnen een week na de toezending van het verslag kunnen de commissieleden opmerkingen maken inzake de verslaglegging.

Artikel 5 Uitbrengen advies

De bezwarencommissie brengt binnen 30 dagen na de vergadering een met redenen omkleed advies uit aan het college. Zij stelt haar advies bij meerderheid van stemmen vast. Indien het advies niet unaniem is, wordt ook het minderheidsadvies bijgevoegd.

Het advies van de bezwarencommissie heeft voor het college een bindend karakter, tenzij het college zwaarwegende argumenten hebben om van dit advies af te wijken.

Artikel 6 De beslissing op het bezwaar

Het college beslist binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Het college kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Hiervan wordt schriftelijk mededeling gedaan.

De beslissing als bedoeld in lid 1 wordt aan de indiener van het bezwaarschrift bekend gemaakt. Tevens wordt de beslissing medegedeeld aan de in artikel 2 lid 1 van bijlage 4, genoemde personen, voor zover zij niet de indiener van het bezwaarschrift zijn.

De beslissing als bedoeld in lid 1 omvat mede het advies van de bezwarencommissie en een verslag van het horen als bedoeld in artikel 4 van bijlage 4.