Regeling vervallen per 01-11-2018

Beleidsregels langdurigheidstoeslag WWB 2013 gemeente Goes

Geldend van 24-10-2013 t/m 31-10-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2013

Intitulé

Beleidsregels langdurigheidstoeslag WWB 2013 gemeente Goes

BELEIDSREGELS LANGDURIGHEIDSTOESLAG WWB 2013 GEMEENTE GOES

Algemeen

De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomens-

ondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering. De gemeenteraad moet bij verordening nadere invulling geven aan de begrippen 'langdurig' en 'laag inkomen' en eveneens de hoogte van de langdurigheidstoeslag bepalen. Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer er sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'.

De hieronder genoemde beleidsregels geven richting aan de uitvoering van de bevoegdheid die het

college heeft op grond van artikel 36 WWB en artikel 6 van de Verordening. De bevoegdheid

tot vaststelling van deze beleidsregels ontleent het college aan artikel 4:81, eerste lid, van de

Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 1. Uitzicht op inkomensverbetering

De volgende personen worden geacht uitzicht te hebben op inkomensverbetering, waardoor zij niet in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag. Daarbij wordt nadrukkelijk opgemerkt, dat op grond van artikel 4:84 Awb in het individuele geval ten gunste van de belanghebbende van het beleid afgeweken kan worden.

  • a.

    Personen die op de peildatum uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgen (BBL), studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF) of een tegemoetkoming ontvangen op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS);

  • b.

    Personen die tijdens de referteperiode een opleiding als bedoeld in het vorige lid hebben gevolgd.

Artikel 2. Vaststelling hoogte inkomen

Bij de bepaling van het recht op langdurigheidstoeslag is het voor wat betreft het inkomen niet van belang of dit is verkregen uit een uitkering of arbeid. Voor het recht op langdurigheidstoeslag wordt geen andere invulling van het begrip inkomen gehanteerd dan voor het recht op algemene bijstand. Dit betekent dat de vrijgelaten middelen als bedoeld in artikel 31 lid 2 WWB eveneens buiten beschouwing moeten blijven bij de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag.

Artikel 3. Vermogenstoets

In artikel 36, lid 1 onderdeel a WWB staat vermeld dat de vermogensgrenzen van artikel 34 WWB overeenkomstig van toepassing zijn. Deze grens geldt eveneens voor hen die een IOAW of IOAZ-uitkering ontvangen. Dit betekent dat het hebben van een vermogen boven de vermogensgrens leidt tot afwijzing van de langdurigheidstoeslag.

Artikel 4. Ex-gehuwden/samenwonenden

De alleenstaande of alleenstaande ouder die gedurende de referteperiode heeft samengewoond met een (andere) persoon die wel inkomsten uit of in verband met werk heeft ontvangen, kan voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking komen. Gesteld wordt dat in een dergelijke situatie het zicht op inkomensverbetering van de aanvrager onveranderd is gebleven. Aanvrager zelf heeft immers niet gewerkt en voldoet verder aan de voorwaarden om voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking te komen. De ex-partner is geen partij meer en vraagt de langdurigheidstoeslag niet aan. Het inkomen uit of in verband met werk dat zijn oorsprong vindt in werkzaamheden van een ander, zegt namelijk niets over het een mogelijk zicht op inkomensverbetering van de aanvrager. In dergelijke situaties is het verstrekken van een langdurigheidstoeslag mogelijk als aan alle andere voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 5. Verblijf in het buitenland

Indien de periode van 36 maanden door een kort verblijf in het buitenland wordt onderbroken, staat dat toekenning van langdurigheidstoeslag niet in de weg. Wanneer het verblijf in het buitenland het gestelde in artikel 13, eerste lid, onder d, WWB (de gebruikelijke vakantieduur) overschrijdt is dit geen reden, om de aanvraag voor langdurigheidstoeslag af te wijzen. Wel dient over deze periode aangetoond te worden dat men geen hoger inkomen heeft genoten dan 110% van de bijstandsnorm.

Artikel 6. Ex-asielzoekers

De uitkering op grond van de Vreemdelingenwet 2000 wordt beschouwd als een passende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, lid 1 WWB (CRvB 16-09-1997, nr. 97/1609 ABW). Gelet op deze uitspraak brengt een redelijke wetsuitleg met zich mee, dat het inkomen over de referteperiode ook mag bestaan uit een toelage van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Dit betekent, dat ex-asielzoekers die aan de voorwaarden voldoen in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Er is in de WWB geen rechtsgrond opgenomen om de ex-asielzoeker uit te sluiten.

Artikel 7. Langdurigheidstoeslag als voorliggende voorziening

Artikel 35, lid 1 WWB biedt de mogelijkheid de langdurigheidstoeslag (gedeeltelijk) te beschouwen als voorliggende voorziening voor de bijzondere bijstand. Door de gemeente Goes is besloten de langdurigheidstoeslag niet aan te merken als voorliggende voorziening voor de bijzondere bijstand. Het aanmerken van de langdurigheidstoeslag als voorliggende voorziening is uitvoeringstechnisch zeer lastig. Tevens is het voor de minima van belang dat deze toeslag het karakter moet houden van een extra inkomensondersteuning voor hen die geen zicht hebben op inkomensverbetering.

Artikel 8. Hardheidsclausule

Het college kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, dan wel in gevallen

waarin toepassing van deze beleidsregels leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van de verordening of deze beleidsregels af te wijken.

Artikel 9. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Langdurigheidstoeslag 2013 Gemeente Goes.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag volgend op publicatie en werken terug tot 1 juli 2013.

Toelichting

Artikel 1.

Door de zinsnede “geen uitzicht op inkomensverbetering” in artikel 36, eerste lid, WWB wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met uitzicht op inkomensverbetering, zoals studerenden, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Daarmee is evenwel geen formele uitsluitingsgrond voor studerenden in de regelgeving opgenomen. De intentie van de wetgever was om met deze voorwaarde vast te leggen dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking zouden kunnen komen voor de langdurigheidstoeslag. Voor studerenden geldt dit in het bijzonder. Zij mogen namelijk in staat worden geacht na afronding van hun studie door werkaanvaarding een inkomensstijging te realiseren. Niet van belang wordt daarbij geacht dat de veronderstelde inkomensverbetering eerst na geruime tijd in zicht komt. Evenmin wordt daarbij van belang geacht dat niet voor alle studerenden zal gelden dat er daadwerkelijk van een inkomensverbetering sprake zal zijn. Beoogd is om studerenden als groep van de langdurigheids-toeslag uit te sluiten.

Mede om de uitvoering van de langdurigheidstoeslag eenvoudig te houden, wordt aan het begrip “geen uitzicht op inkomensverbetering” een beperkte uitleg gegeven en wordt dit enkel betrokken op studerenden. Het is vrijwel onmogelijk om naar de toekomst toe een inschatting te maken van de perspectieven op instroom op de arbeidsmarkt of progressie in het inkomen. Een beoordeling van opleiding, werkervaring, vorderingen in het re-integratietraject, arbeidsdeskundig onderzoek, promotiekansen, lopende sollicitaties e.d. geeft onvoldoende zekerheid om op basis daarvan de langdurigheidstoeslag af te wijzen.

Artikel 2.

Wanneer de belanghebbende 36 maanden of langer voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een WWB-uitkering, hoeft hij geen bewijsstukken aan te leveren. Het recht op de langdurigheidstoeslag kan worden vastgesteld op grond van de gegevens van de belanghebbende die aanwezig zijn bij de gemeente. In andere gevallen moet het inkomen van de belanghebbende gedurende de gehele referteperiode worden vastgesteld aan de hand van bewijsstukken van netto-inkomsten zoals afschriften bankrekening, loonstroken, jaaropgaven etc. Wanneer aan de belanghebbende in de voorgaande jaren een langdurigheidstoeslag is toegekend,

hoeft de belanghebbende alleen bewijsstukken van inkomsten aan te leveren van het jaar voorafgaande aan de peildatum.

Opgemerkt wordt het volgende. De noodzaak tot het opvragen van aanvullende of andere gegevens zal per aanvraag verschillen. Als de belanghebbende gedurende de referteperiode heeft gewerkt bij dezelfde werkgever, kan worden nagegaan of de aangeleverde gegevens overeenkomen met de gegevens op Suwinet. Bij iemand met wisselende inkomsten bij verschillende werkgevers of bij een zelfstandige, is dat al moeilijker. Het blijft mogelijk om in individuele gevallen op een alternatieve manier de inkomsten te verifiëren. De bewijslast ligt echter bij belanghebbende. Die moet aannemelijk maken dat hij gedurende de 36 maanden voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een inkomen op de voor hem of haar geldende bijstandsnorm vermeerderd met 10%. Kan belanghebbende dat niet voldoende, dan wordt de aanvraag afgewezen.

Artikel 3.

Om praktische redenen kan in beginsel volstaan worden met enkel een vermogenstoets op de peildatum. Indien echter vaststaat dat belanghebbende op enig moment in de referteperiode heeft beschikt over vermogen boven de vermogensgrens, heeft belanghebbende geen recht op een langdurigheidstoeslag. Ook het vermogen in de vorm van een eigen woning wordt meegenomen en getoetst aan artikel 34 van de WWB.

Artikelen 4 tot en met 9.

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 10.

In dit artikel wordt geregeld dat de beleidsregels in werking treden op dezelfde datum als de datum waarop de Verordening Langdurigheidstoeslag WWB 2013 Gemeente Goes in werking treedt.