Regeling vervallen per 01-01-2014

Algemene Plaatselijke Verordening Goirle 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2013

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Goirle 2012

1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 ;

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet, zoals aangegeven op de topografische kaart in de bijlage;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet ;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.10, vierde lid, artikel 2:11 of artikel 4:11.

  • 4. Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan zes weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bevoegde orgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1.9

[gereserveerd]

Artikel 1.10

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening

  • 1.

    Artikel: 2:25 Vergunning evenementen;

  • 2.

    Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting;

  • 3.

    Artikel 2:39: Exploitatievergunning speelgelegenheid;

  • 4.

    Artikel 3:4: Vergunning seksinrichting;

  • 5.

    Artikel 4:18: Ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen.

2. OPENBARE ORDE

AFDELING 1 BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Een ieder, die op een openbare plaats aanwezig is bij enig voorval, waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

AFDELING 2 BETOGING

Artikel 2.2 Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 24 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2.4 Afwijking termijn

[Vervallen; opgenomen in artikel 2.3]

Artikel 2.5 Te verstrekken gegevens

[Vervallen; opgenomen in artikel 2.3]

AFDELING 3 VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, op of aan door burgemeester en wethouders aangewezen openbare plaatsen.

  • 1.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 4 VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

Artikel 2.7 Feest muziek en wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2.8 Dienstverlening

[gereserveerd]

Artikel 2.9 Straatartiest

  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

AFDELING 5 BRUIKBAARHEID VAN DE WEG

Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

  • 3. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2.24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.17.

  • 6. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2.11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4. Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, de Waterschapskeur, het provinciaal wegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2.12 Maken en veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant van toepassing is.

AFDELING 6 VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2.13 Veroorzaken van gladheid

  • 1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp door artikel 427, aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2.14 Winkelwagentjes

  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf is gelegen in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 3. Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

  • 4. Het in de vorige leden bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

[gereserveerd]

Artikel 2.16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.17 Kelderingangen e.d.

  • 1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1e of 3e, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.18 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

  • 1. Het is verboden te roken in bossen, of heidegronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door burgemeester en wethouders aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heidegronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan voor zover het de open lucht betreft brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.19

[gereserveerd]

Artikel 2.20 Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2.20a Gevaarlijke voorwerpen

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen openbare plaatsen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën I, II, III en IV Wet Wapens en Munitie en voorzover door het bij zich dragen van voorwerpen de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer, verlichting, brandkranen en nutsvoorzieningen

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden, voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting, brandkraanbordjes en aanduidingen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het college maakt tevoren aan de rechthebbende zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is

Artikel 2.22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van 6 meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.23 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het college kan in het belang van de openbare veiligheid plaatsen aanwijzen waar het verboden is het ijs te betreden of voor sport of spel of anderszins te benutten.

  • 3. De verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale vaarwegenverordening van toepassing is.

AFDELING 7 EVENEMENTEN

Artikel 2.24 Begripsomschrijving

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen ;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h van de Gemeentewet en artikel 5.22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.9 en 2.39 van deze verordening.

    • g.

      sportwedstrijden, welke niet plaatsvinden op of aan de weg.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.3 op de weg;

    • d.

      een feest, muziek of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een klein evenement.

  • 3. Onder klein evenement wordt verstaan een straatfeest of buurtbarbecue op een dag.

Artikel 2.25 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 50 personen;

    • b.

      het evenement tussen 10.00 en 0.30 uur plaats vindt;

    • c.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht na 23.00 uur.

    • d.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m² per object;

    • f.

      er een organisator is;

    • g.

      de organisator binnen 14 dagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 2. De burgemeester kan binnen 7 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 3. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994

Artikel 2.26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

AFDELING 8 TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

Artikel 2.27 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden;

  • 2.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2.28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het geldend bestemmingsplan.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum;

    • d.

      een sportkantine; of

    • e.

      buurthuizen.

Artikel 2.29 Sluitingstijd

  • 1. Het is de houder van een openbare inrichting verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven: op dinsdag t/m vrijdag tussen 02.00 en 05.00 uur en op zaterdag, zondag, maandag en de dag na een officiële feestdag als bedoeld in het tweede lid tussen 03.00 en 05.00 uur.

  • 2. Tweede Paasdag, Koninginnedag, Nationale Bevrijdingsdag, Hemelvaartsdag, Tweede Pinksterdag en Eerste en Tweede Kerstdag worden voor de toepassing van het eerste lid aangemerkt als officiële feestdag.

  • 3. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

  • 4. Het in de vorige leden bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2.30 Afwijking sluitingsuur, tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b Opiumwet.

Artikel 2.31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens lid 2.29en 2.30;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van de zitplaatsen die aanwezig zijn op het terras

Artikel 2.32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht .

  • 2. De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2.33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2.27 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet treedt niet de burgemeester maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van de artikelen 2.28 tot en met 2.30.

Artikel 2.34

[gereserveerd]

AFDELING 9 TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikel 2.35 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2.36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.37 Nachtregister

[gereserveerd]

Artikel 2.38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

AFDELING 10 TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2.39 Speelgelegenheden

  • 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren;

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op automaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2.40 Speelautomaten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      Kansspelautomaat: automaat als bedoel in artikel 30, onder c van de Wet;

    • c.

      Hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

    • d.

      Laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten;

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan

AFDELING 11 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2.41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning of lokaal, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorende erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2.42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden de openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.42.

Artikel 2.44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing indien de bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet gebruikt of niet bestemd zijn voor de in eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.45 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Artikel 2.46 Rijden over bermen e.d.

  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist

  • 2. Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant van toepassing is.

Artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp artikel 424, 426 bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uit maakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.52 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.53 Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.54

[gereserveerd]

Artikel 2.55

[gereserveerd]

Artikel 2.56

[gereserveerd]

Artikel 2.57 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een ander terrein dan het terrein waarvan hij de rechthebbende is:

    • a.

      zonder dat die hond kort is aangelijnd;

    • b.

      zonder dat die hond voorzien is van een halsband of ander identificatiekenmerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het in het eerste lid onder a gesteld verbod is niet van toepassing op het laten verblijven of laten lopen van een hond:

    • a.

      op het terrein van een ander, mits diens toestemming met een schriftelijk en ondertekend bewijs terstond kan worden aangetoond;

    • b.

      voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien de eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond;

    • c.

      op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, al of niet als zodanig met een bord met opschrift aangeduid.

Artikel 2.58 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op een ander terrein dan het terrein waarvan hij de rechthebbende is, met uitzondering van:

    • a.

      het terrein van een ander, mits diens toestemming met een schriftelijk en ondertekend bewijs terstond kan worden aangetoond;

    • b.

      een door het college aangewezen plaats, al of niet als zodanig met een bord met opschrift aangeduid.

    • c.

      de grasbermen van wegen buiten de bebouwde kom.

  • 2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2.59 Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of de houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt, dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt, dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter;

Artikel 2.60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.

  • 3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2.61

[gereserveerd]

Artikel 2.62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.63 Duiven

  • 1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak gelegen tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de provinciale ophokverordening.

Artikel 2.64 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het provinciale wegenreglement.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

AFDELING 12 BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2.66 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht;

Artikel 2.67 Verplichtingen met betrekking tot het register

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub l°, bedoelde adressen;

    • 3.

      ls hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2.69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Artikel 2.70 Handel in horecabedrijven

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32).

AFDELING 13 VUURWERK

Artikel 2.71 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen, dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2.73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

AFDELING 14 DRUGSOVERLAST

Artikel 2.74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op af aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, als dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam zijn of daarin te bemiddelen.

AFDELING 15 BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN EN CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2.75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1, 2.10, 2.11, 2.16, 2.20a, 2.26, 2.47, 2.48, 2.49, 2.50, 2.73 of 5.34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2.76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2.77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor eenieder toegankelijke plaatsen:

    • a.

      parkeerterreinen en –garages;

    • b.

      Gemeentehuis en overige overheidsgebouwen.

3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAAT PROSTITUTIE E.D.

AFDELING 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    Prostituee: degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    Seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    Escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    Sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    Exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    Beheerder: de natuurlijk persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    Bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

AFDELING 2 SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE

Artikel 3.4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3.5 Gedrageisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de voormalige Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,00 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • -

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • -

        de artikel 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 252, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van de Wetboek van Strafrecht;

      • -

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • -

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • -

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • -

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,00 bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt :

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3.6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven;

    • a.

      op dinsdag tot en met vrijdag tussen 02.00 en 05.00 uur;

    • b.

      op zaterdag, zondag en maandag en de dag na Tweede Paasdag, Koninginnedag, Nationale Bevrijdingsdag, Hemelvaartsdag, Tweede Pinksterdag en Eerste en Tweede Kerstdag tussen 03.00 en 05.00 uur.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3.7 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3.13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX ((mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gesteld verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de in artikel 3.13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3.13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3.10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

AFDELING 3 BESLISSINGSTERMIJN: WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 3.12 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee

AFDELING 4 BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3.14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijke heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.13, eerste lid aanhef en onder a is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1 GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4.1 Begripsomschrijvingen

  • a. Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer ;

  • b. inrichting: een inrichting type A of type B, als bedoeld in het Besluit;

  • c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, leidinggevende of anderszins een inrichting drijft;

  • d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e. incidentele festiviteit: festiviteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

  • f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4.5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening op sportterreinen, artikel 4.113 lid 1 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer van de volgende delen: Goirle en Riel.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4.5 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij artikel 4.113 lid 1 van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4.4 Geluidsplafond

Het college kan nadere regels stellen ter voorkoming of beperking van geluidhinder bij collectieve of incidentele festiviteiten

Artikel 4.5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • d.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      Tabel

7.00 - 19.00 uur

19.00 - 23.00 uur

23.00 - 7.00 uur

LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van 6 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3.

    Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4.6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de Provinciale Milieuverordening Noord Brabant of het Vuurwerkbesluit.

Artikel 4.6a (Geluid)hinder door dieren

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Artikel 4.6b (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

Artikel 4.6c (Geluid)hinder door vrachtauto's

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Artikel 4.6d Routering

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer met een vrachtauto, als bedoeld in artikel 4.6c, waarvan het ledig gewicht vermeerderd met het laadvermogen meer bedraagt dan 3.500 kg of die met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2 meter, tussen 23.00 en 07.00 uur op een andere dan door het college bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen weg te rijden.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

AFDELING 2 BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4.7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van of vanwege de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.9 Toestand van sloten en andere wateren en niet- openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4.10 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • c.

      houtwal: lintvormige begroeiingen van enige uitgestrektheid;

    • d.

      boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een stamdiameter van minimaal 10 centimeter op 1,3 meter boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de stamdiameter van de dikste stam.

    • e.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • f.

      knotten: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als (periodiek) noodzakelijk onderhoud;

    • g.

      Kandelaberen: een snoeitechniek waarbij takken van een boom afgezaagd worden waardoor de boom het uiterlijk van een kandelaar of kandelaber krijgt;

    • h.

      landbouwgrond: gronden in gebruik voor de landbouw als bedoeld in artikel 1 van de Landbouwwet;

    • i.

      vruchtbomen: fruitbomen bestemd voor fruitproductie;

    • j.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet.

    • k.

      besmettelijke plantenziekte: een plantenziekte die door haar besmettelijkheid ernstige gevolgen kan hebben voor de instandhouding van de besmette soort en/of gevaar oplevert voor de fruit- of boomteelt.

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.11 Verbod en vrijstelling voor het vellen van houtopstand

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde gezag houtopstand te vellen of te doen vellen, tenzij voor dit vellen een vrijstelling geldt als omschreven in het tweede lid.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het derde lid, geldt vrijstelling van het verbod tot het vellen of doen vellen van houtopstand voor:

    • a.

      loofbomen met een stamdiameter kleiner dan of gelijk aan 12 cm op 1,3 meter boven maaiveld;

    • b.

      naaldbomen en coniferen met een stamdiameter kleiner dan of gelijk aan 20 cm op 1,3 meter boven maaiveld;

    • c.

      weg beplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • d.

      vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

    • e.

      fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • f.

      kweekgoed;

    • g.

      houtopstand die elkaar in de groei belemmeren, die bij wijze van dunning moet worden geveld en waar niet meer dan 50% wordt geveld;

    • h.

      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt, die

      • -

        een oppervlakte heeft kleiner dan of gelijk aan 10 are;

      • -

        ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

    • i.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college;

    • j.

      het knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten;

    • k.

      het vellen van erfbeplanting bij agrarische bedrijven, met uitzondering van de boomsoorten beuk, inlandse eik kastanje, paardenkastanje, linde, notenboom en haagbeuk, voor zover deze een stamdiameter hebben groter dan 12 cm op 1,3 meter boven maaiveld;

    • l.

      het vellen van houtopstand, als gevolg van het bepaalde in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij het afstandscriterium voor bomen is vastgesteld op 0,5 meter.

  • 3. Vrijstelling als bedoeld in het tweede lid, onder a, f, h, tweede zinsnede en j geldt niet voor het vellen van houtopstanden, die voorkomen in de openbaregroenstructuren zoals vastgelegd in het Groenstructuurplan.

Artikel 4.12 Aanvraag vergunning

Wanneer het bureau LASER aan het college een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4.12 a Weigeringsgronden

De vergunning kan worden geweigerd op grond van onder andere:

  • a.

    de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b.

    de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c.

    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e.

    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • f.

    de waarde van de houtopstand voor de leefbaarheid.

Artikel 4.12 b Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan tevens behoren het voorschrift dat van de vergunning eerst gebruik mag worden gemaakt na het ongebruikt verstrijken van de bezwarentermijn, en indien gedurende deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, nadat op dat verzoek is beslist.

Artikel 4.12 c Geldigheidsduur

De vergunning als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid vervalt indien hier één jaar nadat de vergunning onherroepelijk geworden is geen gebruik van is gemaakt.

Artikel 4.12 d Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door zijn te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Aan het vellen van een houtopstand met vergunning van burgemeester en wethouders kan een herplantplicht worden verbonden, als er sprake is van:

    • a.

      het vellen van beeldbepalende of monumentale houtopstand;

    • b.

      het vellen van een houtopstand om de bouw voor een bouwwerk, waarvoor vergunning is verleend, mogelijk te maken;

    • c.

      het vellen van erfbeplanting bij agrarische bedrijven, indien het de boomsoorten beuk, inlandse eik, kastanje, paardenkastanje, linde, notenboom of haagbeuk betreft;

    • d.

      het vellen van houtopstanden, die voorkomen in de groenstructuren zoals vastgelegd in het Groenstructuurplan.

  • 3. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid en tweede lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 4. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 5. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste to en met vierde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.12 e Bestrijding besmettelijke plantenziekte

Indien zich op een terrein een houtopstand bevindt, die krachtens de plantenziektewet of naar het oordeel van het college gevaar oplevert voor de verspreiding van besmettelijke plantenziekten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn de houtopstand te vellen en te vernietigen conform de in de aanschrijving genoemde voorschriften.

AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4.13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer , in de openlucht, buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4.17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten afbraakmaterialen en oude metalen;

  • 2. Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het in dit bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 4.14 Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4.15 Vergunningplicht handelsreclame

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2. Het verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      Opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      Opschriften of aankondigingen op of aan de onroerende zaken daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      Opschriften en aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

      • -

        Een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • -

        Het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaal wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

    • d.

      Opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      Opschriften een aankondigingen op of onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits;

    • a.

      Van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college;

    • b.

      Het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

    • c.

      Deze opschriften of aankondigingen niet langer dan 9 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 4. Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken;

  • 5. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      Indien de handelsreclame hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      In het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      In het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

    • a.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de provinciale landschapsverordening;

    • b.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken;

    • c.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 4.16 Vergunningplicht lichtreclame

[gereserveerd]

AFDELING 5 KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4.17 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:

Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht

Artikel 4.19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4.18, eerste lid niet geldt.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4.18, vierde lid.

5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1 PARKEEREXCESSEN

Artikel 5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ( RVV 1990).

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.

Artikel 5.4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2. Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.6 Kampeermiddelen e.d.

  • 1. Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd dan wel een kampeerauto als bedoeld in artikel 1.1 van het Voertuigreglement:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op of aan een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale caravan- en tentenverordening Noord-Brabant of de Provinciale landschapsverordening Noord-Brabant van toepassing is.

Artikel 5.7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, of een oplegger of een aanhangwagen, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,40 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading of een oplegger of een aanhangwagen, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg waar dit naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte;

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,40 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Dit verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door deze dan wel te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het in het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.12 Overlast van fiets of bromfiets

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Artikel 5.12a Slapen in voertuigen, kampeermiddelen en dergelijke op of aan de openbare weg

  • 1. Het is verboden op of aan de openbare weg een voertuig, tent of soortgelijk onderkomen als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel daartoe gelegenheid te geven.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen, waar het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van die plaatsen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Rijtijdenbesluit of de Wet op de openluchtrecreatie en de daarop gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

AFDELING 2 COLLECTEREN

Artikel 5.13 Inzameling van geld of goed

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten delen voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

AFDELING 3 VENTEN

Artikel 5.14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis:

  • 2. Onder venten worden niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten als bedoeld in het eerst lid op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de Gemeentewet of snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op een standplaats als bedoeld in artikel 5.17.

Artikel 5.15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Het is verboden te venten op zondagen en maandag tot en met zaterdag tussen 22.00 en 08.00 uur

  • 3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet .

  • 2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

AFDELING 4 STANDPLAATSEN

Artikel 5.17 Begripsbepaling

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openluchtgelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruik makend van fysieke middelen, zoals eens kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      vaste plaatsen op jaarmarkten of markten bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      vaste plaatsen op evenementen als bedoeld in artikel 2.24;

Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt

  • 3. In afwijking van artikel 1.7 kan de vergunning voor een bepaalde tijd worden verleend.

Artikel 5.19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5.18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5.18, derde lid, onder a geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5.21 Aanhoudingsplicht

[gereserveerd]

AFDELING 5 SNUFFELMARKTEN

Artikel 5.22 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5.23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet .

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

AFDELING 6 OPENBAAR WATER

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, de Provinciale Vaarwegenverordening Noord-Brabant of de Provinciale landschapsverordening Noord-Brabant.

Artikel 5.26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, de Provinciale Vaarwegenverordening Noord-Brabant of de Provinciale landschapsverordening Noord-Brabant van toepassing is.

Artikel 5.27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.25, tweede lid en 5.26 bepaalde.

Artikel 5.28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, het Binnenvaartpolitiereglement of de Provinciale Vaarwegenverordening Noord-Brabant.

Artikel 5.29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.30 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Provinciale Vaarwegenverordening Noord-Brabant.

Artikel 5.31 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

  • 3. Het is verboden een vaartuig, dat niet in voldoende staat van veiligheid verkeert, te gebruiken, ten gebruike af te staan of aan te bieden.

Artikel 5.31a Vaartuigen op waterplas

  • 1. Het is verboden een vaartuig te plaatsen of geplaatst te houden of daarmee te varen op een door het college aangewezen waterplas.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor vaartuigen, die worden gebruikt bij baggerwerkzaamheden en voor vaartuigen die worden gebruikt voor de openbare dienst.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel worden onder vaartuigen mede verstaan kano's en roei-, zeil- en motorvaartuigen, alsmede zeil- en surfplanken.

AFDELING 7 CROSSTERREINEN, CROSSEN, MOTOR- EN RUITERVERKEER

Artikel 5.32 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren.

Artikel 5.33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zicht te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden:

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motor voertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijke gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4. Het in het op grond van het eerste lid ingestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale ‘Verordening stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorvoertuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in een op grond van het eerste lid ingestelde verbod.

AFDELING 8 VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5.34 Verbod afval te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid genoemde verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429 aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

AFDELING 9 VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5.35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.36 Verbod asverstrooiing

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      plantsoenen die visueel één geheel vormen met verharde delen van de weg.

  • 2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid incidentele asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid

Artikel 5.37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de (buitengewone) opsporingsambtenaren aangesteld voor de Politieregio waaronder de gemeente Goirle valt.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6.3 Binnentreden in woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder de toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012.

  • 2. De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Goirle 2008, vastgesteld op 13 mei 2008 wordt per die datum ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsbepalingen

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6.6 Aanhalingstitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel Algemene Plaatselijke Verordening Goirle 2012.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Goirle in zijn vergadering van 20-12-2011.

, de voorzitter
, de griffier