Coördinatieverordening Wro gemeente Goirle 2018

Geldend van 20-09-2018 t/m heden

Intitulé

Coördinatieverordening Wro gemeente Goirle 2018

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    aanvrager: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag om omgevingsvergunning heeft ingediend;

  • b.

    besluit: een besluit als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening;

  • c.

    bestemmingsplan: een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • d.

    bouwen: bouwen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • e.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle;

  • f.

    coördineren: het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden van besluiten in één gezamenlijke procedure volgens de coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • g.

    omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een fase daarvan, als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • h.

    omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • i.

    projectomgevingsvergunning: een omgevingsvergunning voor een activiteit die slechts kan worden verleend met toepassing van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • j.

    uitwerkingsplan, wijzigingsplan: een uitwerkingsplan, respectievelijk wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • k.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • l.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • m.

    Wro: Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2. Reikwijdte van de verordening.

  • 1.

    Deze verordening, gebaseerd op artikel 3.30, eerste lid, Wro, is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding en bekendmaking van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, uitwerkingsplan, wijzigingsplan of projectomgevingsvergunning tezamen met een besluit over één of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen, met daarin in ieder geval de activiteit bouwen opgenomen, waaronder in ieder geval worden begrepen besluiten op grond van de Wet geluidhinder, Algemene Plaatselijke Verordening, Drank- en Horecawet en de Wegenverkeerswet(geving).

  • 2.

    Besluiten die bij een samenloop met een omgevingsvergunning aanhaken en waarvoor een verklaring van geen bedenking nodig is van Gedeputeerde Staten en/of de Minister vallen buiten de reikwijdte van deze verordening.

Artikel 3. Gevallen waarin besluiten worden gecoördineerd.

In de volgende gevallen en onder de volgende condities kan het college, ambtshalve of op aanvraag, beslissen tot een gecoördineerde voorbereiding van besluiten als bedoeld in artikel 2 van deze verordening:

  • 1.

    het besluit over een omgevingsvergunning voor het bouwen die op het moment van indienen alleen op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder c, Wabo geweigerd zou moeten worden en het besluit over het bestemmingsplan, uitwerkingsplan, wijzigingsplan of de projectomgevingsvergunning, dat de omgevingsvergunning voor het bouwen mogelijk maakt, maken tenminste deel uit van de te coördineren besluiten en

  • 2.

    door of namens het college is vastgesteld dat zich geen belemmering voordoet, waarbij de gevallen genoemd in artikel 4 in ieder geval als een dergelijke belemmering gelden en

  • 3.

    de aanvrager zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de gecoördineerde voorbereiding en met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft.

Artikel 4. Gevallen waarin geen coördinatie op grond van deze verordening mogelijk is.

In de volgende gevallen is een gecoördineerde voorbereiding op grond van deze verordening niet mogelijk:

  • 1.

    er moet op grond van artikel 7.2 van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport worden opgesteld en het betreft geen deelproject van een grotere ontwikkeling waarvoor al een milieueffectrapport is opgesteld;

  • 2.

    er moet op grond van artikel 6.12, eerste lid, Wro een exploitatieplan worden opgesteld en er kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 6.12, tweede lid, Wro;

  • 3.

    als blijkt dat de planologische maatregel schade kan veroorzaken als bedoeld in artikel 6.1 Wro en de aanvrager is niet bereid deze schade voor zijn rekening te nemen.

Artikel 5. Procedureregeling.

  • 1.

    Het college kan een procedureregeling vaststellen ten behoeve van een goede uitvoering van de coördinatieregeling.

  • 2.

    De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode aanvragen ingediend moeten worden om voor coördinatie in aanmerking te kunnen komen; de procedure kan bepalen hoe het college toepassing geeft aan artikel 3:20 Awb.

  • 3.

    Zolang het college geen regeling als bedoeld in het eerste lid van dit artikel heeft vastgesteld is, aanvullend op de artikelen 3.30 tot en met 3.32 Wro en op deze verordening, paragraaf 3.5.3 (Coördinatie van besluitvorming en rechtsbescherming) van Afdeling 3.5 (Samenhangende besluiten) Awb van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3:28 en 3:29 Awb.

  • 4.

    Bij de toepassing van het derde lid van dit artikel is het college het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3:22 Awb.

  • 5.

    Als de gemeenteraad besloten heeft dat het wenselijk is dat de coördinatieregeling wordt toegepast in een of meer andere gevallen dan de gevallen die op grond van deze verordening mogelijk zijn, dan zijn de leden 1 tot en met 4 van toepassing op de voorbereiding van de besluiten die behoren bij die gevallen.

Artikel 6. Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt de dag na de dag van bekendmaking in werking.

Artikel 7. Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Coördinatieverordening Wro gemeente Goirle 2018.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Goirle in zijn vergadering van 11-09-2018.

, de voorzitter

, de griffier

Toelichting op de Coördinatieverordening Wro gemeente Goirle 2018

Artikel 1

In dit artikel worden de belangrijkste begrippen beschreven.

Artikel 2

Artikel 2 benadrukt dat de coördinatieregeling alleen ziet op het coördineren van de procedure van de omgevingsvergunning voor het bouwen met de bestemmingsplanprocedure, de procedure van een uitwerkingsplan of van een wijzigingsplan of projectomgevingsvergunning. Dat is de basis.

Daarbij kunnen vergunningen die een relatie hebben met de omgevingsvergunning voor het bouwen en het bestemmingsplan (dan wel uitwerkingsplan, wijzigingsplan of projectomgevingsvergunning) ook betrokken worden bij de coördinatie. Dat kunnen vergunningen zijn op basis van bijzondere wetten (bijvoorbeeld de Wet geluidhinder of de Wegenverkeerswet(geving)) of op basis van gemeentelijke verordeningen (bijvoorbeeld de APV).

Artikel 3

In artikel 3 wordt aangegeven in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling toe te passen. Elk lid wordt afgesloten met het woordje "en" om duidelijk te maken dat de coördinatieregeling alleen toegepast mag worden als aan alle in dit artikel gestelde voorwaarden is voldaan.

Het eerste lid vormt de basis van de coördinatieverordening: coördinatie op grond van de coördinatieverordening is alleen mogelijk als tenminste ook een besluit over een bestemmingsplan, uitwerkingsplan of over een wijzigingsplan of projectomgevingsvergunning en het besluit over een omgevingsvergunning voor het bouwen tot de te coördineren besluiten behoren. De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk moet een bouwplan betreffen dat alleen in strijd is met het geldende bestemmingsplan in de zin van artikel 2.10, eerste lid, onder c, Wabo. Er mag ook niet sprake zijn van een andere grond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, Wabo (onder a: het Bouwbesluit, onder b: de Bouwverordening, onder d: welstand of onder e: Advies van de Commissie voor de tunnelveiligheid). Als een van deze weigeringsgronden aan de orde is, dan kan geen toepassing aan de coördinatieregeling worden gegeven.

Het bestemmingsplan (respectievelijk uitwerkingsplan, wijzigingsplan of projectomgevingsvergunning) dat meedoet in de coördinatieregeling moet die strijdigheid opheffen, zodat de vergunning verleend kan worden. Voor alle duidelijkheid: de coördinatieregeling mag op grond van deze verordening dus niet toegepast als de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen past in het geldende bestemmingsplan. In dat geval zou de coördinatie met alleen een nieuw bestemmingsplan neerkomen op het omzeilen van de gewone procedure van een omgevingsvergunning.

Het tweede lid moet ruim geïnterpreteerd worden. Het gaat hier niet alleen om de vaststelling dat aan de eisen van artikel 4 van de verordening is voldaan, maar het college ziet ook of aan de procedure-eisen is voldaan. Het college kan ook afzien van coördinatie, bijvoorbeeld wanneer het college constateert dat de gemeente geen bestemmingswijziging wil.

Uit artikel 3.31 Wro blijkt dat het college niet verplicht is om de coördinatieregeling toe te passen. De wet stelt dat het college coördinatie "bevordert". Uitgangspunt is dus dat het college, waar dat op grond van deze verordening mogelijk is, een gecoördineerde besluitvorming voorstaat.

Een ruime uitleg van het tweede lid kan er niet toe leiden dat het college gevallen coördineert die niet onder de verordening vallen of waartoe de gemeenteraad niet expliciet heeft besloten. De wet staat delegatie van de raadsbevoegdheid om te besluiten dat gecoördineerde besluitvorming wenselijk is, niet toe.

Uit het derde lid blijkt dat de aanvrager en de gemeente samen de coördinatieregeling moeten willen toepassen. Een aanvrager kan niet gedwongen worden om mee te werken aan een gecoördineerde besluitvorming. Dat zou namelijk inhouden dat de aanvrager gedwongen zou kunnen worden om een vergunning aan te vragen. De aanvrager kan natuurlijk goede redenen hebben om af te zien van coördinatie. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de aanvrager eerst zeker wil weten dat de bestemmingsplanwijziging doorgevoerd is, voordat hij kosten wil maken voor het maken van een bouwtekening.

Artikel 4

In dit artikel staat in welke gevallen coördinatie niet mogelijk is. Het eerste en tweede lid sluiten uit dat besluiten gecoördineerd worden voorbereid, terwijl de uitkomst van de voorbereiding nog onzeker is. Zolang geen milieueffectrapport is opgesteld, is ook niet duidelijk welke locatievariant of welke inrichtingsvariant de voorkeur heeft. Ook de noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan maakt de procedure ingewikkelder. Het feit dat een exploitatieplan nodig is, betekent dat er met partijen geen overeenstemming is over de financiering, wat geen goede basis is voor een gecoördineerde voorbereiding. Er is tijd nodig om in zo'n geval te proberen om alsnog met partijen overeenkomsten te sluiten, wat niet past bij de voortvarendheid waarmee via de coördinatieregeling uitvoering kan worden voorbereid.

Bij mogelijke planschade moet de aanvrager zich bereid verklaren de kosten voor zijn rekening te willen nemen. Als de aanvrager dat niet wil, dan zou het financiële risico van het vaststellen van het bestemmingsplan bij de gemeente liggen. De gemeente is in beginsel niet bereid dergelijke risico's voor haar rekening te nemen. Gecoördineerde besluitvorming is in zo'n geval dan ook niet wenselijk.

Artikel 5

De wet geeft geen aanwijzingen over de manier waarop de coördinatieregeling uitgevoerd moet worden. Het is wel wenselijk dat de gemeente duidelijkheid geeft over de uitvoering. Daarom kan het college een procedureregeling vaststellen. Daarin kan bijvoorbeeld worden aangegeven hoeveel tijd de aanvrager heeft om de te coördineren vergunningen aan te vragen.

De wetgever heeft wel hulp geboden: in paragraaf 3.5.3. (Coördinatie van samenhangende besluiten) van Afdeling 3.5 (Samenhangende besluiten) Awb zijn bepalingen opgenomen over gecoördineerde besluitvorming. Deze paragraaf is pas van toepassing als een wet of gemeentelijke verordening (zie artikel 3:21 Awb) deze van toepassing verklaart. Zolang het college nog geen procedureregeling heeft vastgesteld is op grond van het derde lid paragraaf 3.5.3. Awb van toepassing. Dat is handig omdat het ook aan te bevelen is om die regeling pas op te stellen nadat ervaring is opgedaan met het van toepassing zijn van de coördinatieregeling. Als het college een regeling vaststelt en bekend maakt, blijft het derde lid van de verordening buiten toepassing.

Het vierde lid is opgenomen voor alle duidelijkheid. Dat het college het “coördinerend orgaan” is, blijkt ook al uit artikel 3.31, eerste lid, Wro.

De procedureregeling moet uiteraard ook gelden als de raad in een bepaald geval dat niet onder de coördinatieverordening valt heeft besloten tot coördinatie. Het vijfde lid ziet hierop.

Artikel 6 en 7

Deze artikelen bepalen wanneer de coördinatieverordening inwerking treedt en onder welke naam deze kan worden aangehaald.