Regeling vervallen per 09-02-2012

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 11-11-2010 t/m 08-02-2012

Intitulé

De Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand

Artikel 1. Begrippen

  • 1. de belanghebbende: het lid van de doelgroep dat aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

  • 2. jongere: persoon onder de 23 jaar zonder uitkering van het UWV, niet schoolgaand, zonder arbeidsrelevante startkwalificatie en zonder werk

  • 3. duurzame arbeid: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van tenminste zes maanden wordt verricht en geen gesubsidieerde arbeid is;

  • 4. vrijwilligerswerk: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie;

  • 5. een traject: de inzet van een of meer reïntegratie-instrumenten;

  • 6. reïntegratie-instrumenten: de instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand;

  • 7. ID: Besluit In- en Doorstroombanen;

  • 8. WIW: Wet inschakeling werkzoekenden.

  • 9. Alle (overige) begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht

Artikel 2. Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt ondersteuning aan leden van de doelgroep;

  • 2. Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van reïntegratie-instrumenten. Het college houdt daarbij rekening met de aard en omvang van door het college te bepalen doelgroepen en de instrumenten die het meest geschikt zijn voor de leden van die doelgroepen;

  • 3. Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan reïntegratie-instrumenten prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen;

  • 4. Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor leden van de doelgroep, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan een reïntegratie-instrument;

  • 5. Het college werkt bij de uitvoering van het tweede lid samen met het CWI en het UWV.

Artikel 3. Doelgroep

  • 1. De doelgroep van deze verordening zijn de personen wonende in de gemeente, jonger dan 65 jaar en geregistreerd als werkzoekende bij het CWI en,

    a. die een uitkering ontvangen op grond van de IOAW of de IOAZ of algemene bijstand of;

    b. die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden of;

    c. die omschreven staan bij het eerste artikel van deze verordening bij het begrip ‘jongere'.

  • 2. Niet tot de doelgroep behoort:

    a. de persoon die geen uitkeringsgerechtigde is en die onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 of in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en

    b. de persoon die een kind is als bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene Kinderbijslagwet.

    c. de persoon die een uitkering ontvangt van het UWV onafhankelijk de aard van de uitkering en/of de hoogte. Het college en het UWV kunnen overeenkomen dat het genoemde in artikel 2, lid 1 en 2, wel van toepassing is op de persoon met een uitkering van het UWV.

Artikel 4. Taak gemeente

  • 1. Het college draagt zorg voor het aanbieden van voorzieningen aan personen behorende tot de doelgroep in het kader van ondersteuning bij arbeidsinschakeling gericht op de kortste weg naar duurzame arbeid. Het college stelt vast welke voorziening voor personen uit de doelgroep het meest geschikt is om het beoogde doel te behalen.

  • 2. Ter uitvoering van de in het eerste lid genoemde zorgplicht, stelt het college beleidsregels vast waarin op basis van het beschikbare budget wordt aangegeven op welke wijze wordt voorzien in de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en welke voorzieningen in welke mate in het kader van arbeidsinschakeling zullen worden ingezet voor de doelgroepen van de WWB.

  • 3. Het college bevordert de beschikbaarheid van flankerende voorzieningen die belemmeringen voor toetreding tot de arbeidsmarkt kunnen opheffen.

  • 4. De voorzieningen die de gemeente in het kader van ondersteuning bij arbeidsinschakeling voor een persoon uit de doelgroep inzet, worden vastgelegd in een beschikking.

Artikel 5. Rechten en plichten deelnemer

  • 1. De persoon uit de doelgroep is verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.

  • 2. De persoon uit de doelgroep kan aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling ten behoeve van het realiseren van de, naar het oordeel van het college, kortste weg naar duurzame arbeid. Het college bepaalt hoe deze aanspraak wordt ingevuld.

  • 3. Een persoon uit de doelgroep aan wie een voorziening zoals bedoeld in artikel 7 van deze verordening wordt aangeboden, is verplicht gebruik te maken van deze voorziening.

  • 4. Een persoon uit de doelgroep aan wie een keuring, bijvoorbeeld een medisch, arbeidskundig en/of psychologisch onderzoek, wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 5. Onverminderd andere verplichtingen, voortvloeiend uit wet- of regelgeving, geldt voor een persoon die deelneemt aan of deelgenomen heeft aan een voorziening de verplichting:

    • a.

      zich als werkzoekende te laten registreren bij het CWI (art. 9 WWB);

    • b.

      alle inlichtingen te verstrekken aan het college over de passendheid en de voortgang van de voorziening en wijzigingen in zijn persoonlijke situatie die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak op ondersteuning en de noodzaak van voortzetting van een voorziening, daaronder in ieder geval begrepen wijzigingen in woonplaats, wijzigingen met betrekking tot gezondheidssituatie of arbeidshandicaps en wijzigingen met betrekking tot nevenwerkzaamheden of neveninkomsten;

    • c.

      zijn medewerking te verlenen aan onderzoeken over de inhoud, passendheid, voortgang en uitvoering van de voorziening;

    • d.

      naar vermogen uitvoering te geven dan wel mee te werken aan de onderdelen van de voorziening;

    • e.

      na te laten alles dat de realisatie van het doel van de voorziening belemmert.

Artikel 6. Criteria ontheffing arbeidsplicht

  • 1. Het college kan met inachtneming van artikel 9 tweede lid van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en de IOAZ bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 5 eerste lid en artikel 5 derde lid van deze verordening genoemde verplichtingen, onder meer:

    • a.

      indien de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en voorziening niet mogelijk is voor alleenstaande ouders;

    • b.

      indien belanghebbende om psychische en/of medische redenen niet in staat is om te werken.

  • 2. Ontheffing van de arbeidsplicht wordt slechts voor een door het college vast te stellen periode verleend.

  • 3. Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

Artikel 7. Voorzieningen

  • 1. Het college kan een persoon behorende tot de doelgroep (laten) begeleiden bij het zoeken naar en verwerven van arbeid, alsmede bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling. In beleidsvoorstellen geeft het college verdere uitwerking aan de aard van de voorzieningen. Bij deze uitwerking worden in elk geval de doelgroep, de duur van de voorziening, het doel van de voorziening en de verplichtingen van de deelnemer betrokken.

  • 2. De voorzieningen zijn onder te verdelen in de volgende onderdelen: - sociale activering naar werk - activering naar werk - tijdelijk gesubsidieerde arbeid - regulier werk en - overige instrumenten

  • 3. Het doel van de inzet van deze voorzieningen is het vergroten van de vitaliteit en de zelfredzaamheid van de tot de doelgroep behorende personen. Onder andere door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van een werkritme, maatschappelijke participatie en het bevorderen van sociale zelfredzaamheid wordt arbeidsinschakeling bevorderd. Scholing kan onderdeel uitmaken van de voorzieningen zoals bedoeld in het tweede lid. Daarnaast kan het college ook scholing als zelfstandige voorziening aanbieden.

  • 4. Het college maakt voor de uitvoering van voorzieningen overwegend afspraken met derden, waaronder werkgevers en reïntegratiebedrijven.

  • 5. Voor zover de belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 10a, vijfde lid van de wet niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 6. Het college betrekt bij de beoordeling, zoals bedoeld in het vierde lid:

    • -

      Het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

    • -

      De scholingswens van de belanghebbende;

    • -

      Het onderzoek van de gemeente welke scholing of opleiding bijdraagt ter vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 8. WIW en ID

  • 1. Het college draagt zorg voor de uitvoering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4 van de Wiw, zoals dit luidde op 31-12-2003, en stimuleert de uitstroom.

  • 2. Het college draagt zorg voor de subsidiëring van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit In- en Doorstroombanen, zoals dit besluit luidde op 31-12-2003, en voor de subsidiëring van de arbeidsovereenkomsten zoals bedoeld in artikel 5 eerste lid van de Wiw, zoals dit luidde op 31-12-2003 en stimuleert de uitstroom. De hoogte van de subsidie wordt door het college vastgesteld.

  • 3. De dienstbetrekkingen en arbeidsovereenkomsten genoemd in eerste en tweede lid zijn, vanaf het moment van inwerkingtreding van de WWB, voorzieningen in de zin van de WWB. Het college stelt nadere voorwaarden aan de subsidieverstrekking.

Artikel 9. Inkomstenvrijlating

De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, komt in aanmerking voor vrijlating van inkomsten uit arbeid zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de WWB.

Artikel 9a. Participatieplaats

  • 1. Het college kan een uitkeringsgerechtigde voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is onbeloonde additionele arbeid laten verrichten en scholing aanbieden conform artikel 10a WWB, artikel 30 IOAW en artikel 38 IOAZ.

  • 2. Een uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht, ontvangt conform artikel 10a, zesde lid van de wet een premie zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de wet.

  • 3. Het college stelt regels met betrekking tot de hoogte van de te verstrekken premie.

  • 4. Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 5. De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de uitkeringsgerechtigde de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 6. Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de wet voor een premie in aanmerking indien zij voldoen aan alle voorwaarden.

  • 7. Indien de belanghebbende meer dan 6 maanden additionele onbetaalde werkzaamheden heeft verricht wordt van degene in opdracht van wie hij deze werkzaamheden uitvoert een halfjaarlijkse bijdrage verlangd. De bijdrage bedraagt 100% van de in het eerste lid bedoelde premie. De bijdrage wordt enkel verlangd voor zover aan de belanghebbende de premie bedoeld in het eerste en tweede lid is uitgekeerd.

Artikel 10. Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die verband houden met arbeidsinschakeling.

Artikel 11. Handhaving

  • 1. Als een persoon die geen algemene bijstand ontvangt deelneemt aan of heeft deelgenomen aan een voorziening, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 van deze verordening niet nakomt of niet is nagekomen, kan het college de door hem in het kader van die voorziening ten behoeve van deze persoon gemaakte kosten terugvorderen.

  • 2. Als een bijstandgerechtigde zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 niet is nagekomen of niet nakomt, kan het college de uitkering verlagen, conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening WWB.

  • 3. Als een persoon die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW of de IOAZ, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 niet nakomt, kan het college de uitkering verlagen, conform hetgeen hierover is bepaald in artikel 20 van de IOAW en de IOAZ.

Artikel 12. Beëindiging

  • 1. Het college kan de voorziening beëindigen:

    • a.

      als een persoon die deelneemt aan een voorziening, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 van deze verordening en/of zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de WWB, niet nakomt;

    • b.

      als een persoon die deelneemt aan een voorziening niet meer tot de doelgroep bedoeld in artikel 3 van deze verordening behoort;

    • c.

      indien het college een andere voorziening aanbiedt;

    • d.

      als een persoon die deelneemt aan een voorziening neveninkomsten heeft, die naar oordeel van het college betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt.

  • 2. Beëindiging van de voorziening kan tevens inhouden: het opzeggen van de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 8 eerste lid van deze verordening of het beëindigen van de subsidie, bedoeld in artikel 8 tweede lid.

  • 3. Wanneer een voorziening beëindigd is en niet het beoogde doel heeft gehad, kan het college besluiten al of niet tijdelijk geen nieuwe voorziening aan te bieden aan de betrokkene.

Artikel 13. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 14. Slotbepalingen

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2004.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Goirle in zijn vergadering van 25-05-2004.

Toelichting Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand (WWB)

Zoals reeds is aangegeven is met de komst van de WWB de landelijke wet- en regelgeving over reïntegratie zoals vastgesteld in de Wet Inschakeling Werkzoekenden en het Besluit In- en Doorstroombanen verdwenen. Voor de uitvoering van het reïntegratiebeleid krijgt de gemeente een ongedifferentieerd budget (werkdeel).

Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van werkzoekenden die behoren tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden, is geregeld in artikel 7 WWB. Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven, volgt uit artikel 8 WWB.

De verordening is een vertaling van de tot nu toe geformuleerde en door het college geaccordeerde beleidsvoorstellen. Lopende het jaar worden nieuwe voorstellen over de invulling van het beleid voorgelegd aan het college. Op die manier kan worden ingesprongen op wijzigingen in klantbehoefte en wetgeving en biedt dat de gemeente de mogelijkheid concrete instrumenten te ontwikkelen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2. Opdracht aan het college

De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat het liefst zou zien. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van reïntegratie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

Artikel 4. Taak gemeente

Het is een taak van het college om aan personen die tot de doelgroep behoren ondersteuning te bieden. Deze ondersteuning in het kader van arbeidsinschakeling is gericht op de kortste weg naar duurzame arbeid. Dit betekent dat personen geen afdwingbaar recht hebben op ondersteuning zoals de belanghebbende dat het liefst zou zien.

Tevens zal het college beleidsregels vaststellen. Middels deze beleidsregels kan een verdeling gemaakt worden van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. Er dient dan nagegaan te worden welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan er per voorziening een plafond ingebouwd worden. Dit alles om de financiële risico’s te beheersen,

Artikel 5. Rechten en plichten deelnemer

Artikel 5. Rechten en plichten deelnemer

Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering, moeten voorwaarden aan het reïntegratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de belanghebbende worden verhaald . Het college is immers verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna voor zover van toepassing, een trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

Artikel 6. Criteria ontheffing sollicitatieplicht

Categoriale ontheffingen zijn vanaf 1 januari 2004 niet langer mogelijk. Dat betekent dat alleenstaande ouders met kinderen onder de vijf jaar en personen ouder dan 57,5 jaar ook bekeken moeten worden op hun mogelijkheden om op korte termijn zelf te kunnen voorzien in hun kosten van levensonderhoud.

Artikel 7. Voorzieningen

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere reïntegratie-instrumenten. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties.

Reïntegratie-instrumenten worden alleen ingezet, als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als, aan de hand van onderzoek, is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Reïntegratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken. Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van reïntegratie-instrumenten zijn. Ook in dat geval geldt dat het instrument beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk.

Voor alle tot de doelgroep behorende personen staan alle voorzieningen ter beschikking. Daarnaast hebben klantmanagers de mogelijkheid om individueel voor hun werkzoekende een op maat gesneden product in te kopen. Beargumenteerd en vaak op advies van een diagnose-organisatie wordt deze inkoop gedaan.

Bij de verdere uitwerking van het subsidiebeleid wordt rekening gehouden met Europese regelgeving op dit gebied en de toekomstige ontwikkeling daarin. (De regelingen waar op dit moment rekening mee gehouden zal worden zijn de Verordening werkgelegenheidssteun en de Verordening Minimis-steun.)

In het rapport 'Werklozen zonder startkwalificatie' van de Algemene rekenkamer wordt geconcludeerd, dat de inzet van scholing als re-integratievoorziening de afgelopen jaren sterk is afgenomen. Dit wordt mede veroorzaakt door het spanningsveld tussen enerzijds zo snel mogelijke arbeidsinschakeling (de kortste weg naar werk) en anderzijds de duurzaamheid van arbeidsinpassing. Op basis van het principe 'de kortste weg naar werk' dient ook de scholing zo kort mogelijk te zijn. De praktijk leert echter dat dit niet werkt, waardoor klanten weer snel terug in de uitkering geraken (draaideureffect). Met name op de duurzaamheid wordt steeds meer nadruk gelegd. Dit houdt in dat scholing en training een belangrijke plaats innemen op de re-integratieladder. Daarbij onderscheiden zich verschillende vormen van scholing, die allen hun verschillende betekenis hebben. Dit varieert van het verwerven van een startkwalificatie tot het aanbieden van een functiegerichte training.

Scholing is een voorziening die in het algemeen de mogelijkheid biedt voor duurzame arbeidsparticipatie. Scholing wordt geïndiceerd voor klanten waarvoor scholing een essentiële voorwaarde is om kans te maken op een duurzame plaatsing op de arbeidsmarkt. Als uitgangspunt blijft om eerst de arbeidsmogelijkheden te verkennen waarvoor geen scholing nodig is.

Artikel 8. WIW en ID-banen

Omdat de WIW en het Besluit In- en Doorstroombanen per 1 januari 2004 zijn vervallen, is het noodzakelijk de afspraken met de WIW- / ID-werknemers, inleners en werkgevers te herzien.

Artikel 9. Inkomstenvrijlating

De WWB maakt het mogelijk de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o WWB.

De uitkeringsgerechtigde kan van de vrijlating gebruik maken indien deze voor het eerst, in deeltijd, gaat werken of indien het aantal uren wordt uitgebreid ten opzichte van het aantal dat belanghebbende reeds bij aanvang van de uitkering werkte. De vrijlating wordt dan berekend over het volledige inkomen. De consulent zal, samen met belanghebbende, het moment bepalen waarop van de inkomstenvrijlating gebruik wordt gemaakt.

Artikel 9a. Participatieplaats

Bij de Wet stimulering arbeidsparticipatie (Wet Stap), zijn in artikel 10a WWB, artikel 38a IOAW en artikel 38a IOAZ aanvullende regels in de wetten opgenomen met betrekking tot participatieplaatsen. Deze regels zijn als volgt:

  • -

    Een participatieplaats is onbetaalde arbeid;

  • -

    Een participatiebaan betreft additionele werkzaamheden;

  • -

    Deze participatieplaats mag worden verricht met behoud van uitkering;

  • -

    Deze participatieplaats heeft een maximale duur van vierentwintig maanden;in incidentele gevallen kan deze participatieplaats met een jaar worden verlengd.

  • -

    Het college plaatst een persoon alleen indien er door plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien er door de plaatsing geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt;

  • -

    Van deze participatieplaats wordt een overeenkomst opgemaakt waarin onder meer de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt wordt vastgelegd.

Doel van een participatieplaats is het versterken en vergroten van de competenties en de persoonlijke groei van de uitkeringsgerechtigde, het doorontwikkelen van vaardigeden om zodoende de kans op arbeidsinschakeling te vergroten. Het gaat bij participatieplaatsen om onbetaalde en additionele werkzaamheden. In de gemeentelijke verordening kan volstaan worden met het opnemen van participatieplaatsen als een voorziening, omdat in de eerder genoemde wetten de participatieplaatsen al zijn geregeld. Het gaat daarbij om een kan-bepaling. De gemeente is dus niet verplicht om participatieplaatsen te regelen. Kiest de gemeente ervoor om aan een belanghebbende een participatieplaats aan te bieden, dan is de gemeente verplicht een premie te verstrekken.

Artikel 11. Handhaving

In de Afstemmingsverordening is bepaald dat het college reïntegratiemiddelen kan terugvorderen van personen die niet voldoen aan hun verplichtingen zoals die zijn overeengekomen in het trajectplan.

Artikel 13. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Om onvoorziene situaties te regelen, of om onbedoelde situaties van klaarblijkelijke hardheid op te lossen, is gekozen voor een hardheidsclausule. Onwenselijke situaties kunnen op deze manier via maatwerk worden opgelost. Uiteraard geeft deze mogelijkheid tevens de verplichting om per geval na te gaan of er zich een situatie voordoet waarbij de hardheidsclausule zou moeten worden toegepast. De hardheidsclausule zal uitsluitend in bijzondere situaties kunnen worden toegepast.