Beleidsregels Wet taaleis Gooise Meren 2016

Geldend van 24-01-2017 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2016

Intitulé

Beleidsregels Wet taaleis Gooise Meren 2016

Burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren

gelet op artikel 18b van de Participatiewet ‘Beheersing van de Nederlandse taal’

b e s l u i t e n:

tot het vaststellen van de

beleidsregels Wet taaleis Gooise Meren 2016

Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet taaleis: de wet tot wijziging van de Participatiewet teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet;

    • b.

      Participatiewet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz);

    • c.

      Besluit taaltoets: het ‘Besluit taaltoets Participatiewet’;

    • d.

      Referentieniveau 1F: het fundamentele niveau (F-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid. Dit niveau is vergelijkbaar met taalniveau A2.

Voldoen aan de taaleis

Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal

  • 1. Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) minimaal acht jaar in Nederland heeft gewoond en er geen aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan diens taalniveau, kan ervan worden uitgegaan dat belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd en daarmee aan de taaleis voldoet.

  • 2. Met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen toont belanghebbende het volgen van Nederlandstalig onderwijs aan (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn.

  • 3. Een diploma inburgering of gelijkwaardig document geldt als bewijs dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst en aan de taaleis voldoet.

  • 4. Overige documenten waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst kunnen de kennis van de Nederlandse taal aantonen.

Toetsen in het kader van de Wet taaleis

Artikel 3. Taaltoets

  • 1. Er wordt een taaltoets afgenomen binnen maximaal 8 weken na ontvangst van de aanvraag van bijstand als belanghebbende niet kan aantonen aan de taaleis te voldoen en er een redelijk vermoeden bestaat dat belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst op referentieniveau 1F;

  • 2. Het afnemen van de taaltoets en de beoordeling van de uitkomst worden uitgevoerd door een instituut dat voldoet aan de voorwaren, zoals gesteld in het Besluit taaltoets.

Niet toetsen in het kader van de Wet taaleis

Artikel 4. Geen toetsing taalniveau

  • 1. Er vindt geen toetsing van het taalniveau plaats als is vastgesteld dat iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt om aan de taaleis te voldoen. Zie voor ontbrekende verwijtbaarheid artikel 5;

  • 2. Er vindt geen toetsing van het taalniveau plaats als belanghebbende tijdens een eerdere uitkeringsperiode is getoetst op het taalniveau waarbij:

    • a.

      Tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst;

    • b.

      Tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen, niet beïnvloedbare of tijdgebonden factoren, belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F aan te leren;

  • 3. Er vindt geen toetsing van het taalniveau plaats als belanghebbende een uitkering had in een andere gemeente en in die gemeente al is getoetst op referentieniveau 1F. De toetsresultaten kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid bieden over de actuele taalvaardigheid.

  • 4. Er vindt geen toetsing van het taalniveau plaats indien sprake is van een situatie waarin bijstand voor korte duur wordt aangevraagd en vaststaat wat de einddatum van de bijstand zal zijn.

Ontbreken van verwijtbaarheid

Artikel 5. Het ontbreken van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt in ieder geval als er:

  • 1.

    Ontheffing is in het kader van de Wet inburgering;

  • 2.

    Er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • 3.

    Diverse malen een taalcursus is gevolgd en vastgesteld is door de educatie-instelling dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F aan te leren;

  • 4.

    Ontheffing van de arbeidsplicht of een algemene ontheffing is op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

  • 5.

    Er een andere in de persoon gelegen factor aanwezig is waardoor belanghebbende geen enkele vorm van verwijtbaarheid is aan te rekenen voor het niet beheersen of kunnen beheersen van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F.

Kennisgeving, bereidverklaring en verlaging uitkering

Artikel 6. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

  • 1. Als de uitkomst van de taaltoets uitwijst dat belanghebbende niet aan de taaleis voldoet:

    • a.

      Ontvangt belanghebbende binnen maximaal 8 weken na het moment van de uitslag van de toets een schriftelijke kennisgeving van het redelijk vermoeden dat hij de Nederlandse taal niet beheerst op referentieniveau 1F;

    • b.

      Moet belanghebbende binnen 1 maand na het kennisgevingsbesluit verklaren te starten met het leren van de Nederlandse taal.

  • 2. Als belanghebbende zich niet binnen 1 maand na het kennisgevingsbesluit bereid verklaart te straten met het leveren van de Nederlandse taal wordt de uitkering per datum kennisgevingsbesluit verlaagd overeenkomstig artikel 18b, Participatiewet.

Artikel 7. Verlaging uitkering bij onvoldoende inspanning of tussentijds stoppen

  • 1. Als belanghebbende zich onvoldoende lijkt in te spannen of op enig moment stopt met inspannen, gaat de verlaging van de uitkering in op de datum dat de verwijtbaarheid ontstaat en belanghebbende niet meer voldoet aan de inspanningsverplichting.

  • 2. Als belanghebbende zich na een verlaging voldoende gaat inspannen om de taal te leren, wordt afgezien van verdere verlaging vanaf de datum dat hij aannemelijk maakt opnieuw te zijn gestart met het leveren van voldoende inspanning om de taal te leren.

  • 3. Het college moet bij de verlaging rekening houden met de proportionaliteit van de verlaging. Als er sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de afstemmingsverordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt alleen het regime van artikel 18b van de Participatiewet toegepast.

Artikel 8. Dringende redenen om af te zien van ene verlaging

  • 1. Dringende redenen om af te zien van een verlaging kan liggen in het maatschappelijk belang en de zorgplicht van de overheid in relatie tot individuele omstandigheden en kinderen in het gezin.

Ondersteuning bij en voortgang van het taaltraject

Artikel 9. Ondersteuning bij taalcursus

  • 1. Belanghebbende wordt gewezen op de mogelijkheden van taaltrainingen die aangeboden en gesubsidieerd worden vanuit de Wet Educatie gelden en eventueel ander aanbod. Hierbij kan zowel gebruik worden gemaakt van het formele als het informele aanbod.

Artikel 10. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

  • 1. Wanneer belanghebbende zich bereid verklaart te starten met het leren van de Nederlandse taal wordt de manier waarop belanghebbende dit gaat doen vastgelegd in het dossier.

  • 2. Op basis van de individuele situatie van belanghebbende worden afspraken gemaakt over de manier van beoordelen van de inspanningen van belanghebbende.

  • 3. Als beoordeeld wordt dat er onvoldoende voortgang is, zal de belanghebbende opnieuw een taaltoets moeten doen voordat een eventuele verlaging kan worden toegepast.

  • 4. Een eventuele verlaging gaat in per datum van de nieuwe kennisgeving, dus niet met terugwerkende kracht. De verlaging start bij artikel 18b, negende lid van de Participatiewet.

Artikel 11. Relatie met de Wet inburgering

Wanneer belanghebbende begonnen is me een inburgeringstraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld in de Wet taaleis.

Slotbepalingen

Artikel 12. Gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 april 2016.

  • 2. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels Wet taaleis Gooise Meren 2016’.

Ondertekening

Burgemeester en wethouders van Gooise Meren d.d.

de secretaris

D.J. van Huizen

de burgemeester

mevrouw A. van Vliet-Kuiper

Toelichting beleidsregels Wet taaleis Gooise Meren 2016

Algemeen

Op 1 januari 2016 is de Wet taaleis in werking getreden. Het doel van deze wet is het vergroten van het arbeidsperspectief van uitkeringsgerechtigden. De beheersing van de Nederlandse taal is een zeer belangrijk element voor het inzetbaar zijn en blijven op de arbeidsmarkt. Om deze reden is de beheersing van de Nederlandse taal als extra verplichting toegevoegd aan de bestaande verplichtingen van uitkeringsgerechtigden. Het streven met deze beleidsregels is adequaat en effectief uitvoering te kunnen geven aan de Wet taaleis. Hierin zijn enkele wettelijke omissies vertaald naar beleid waarmee de geest van de Wet taaleis centraal blijft staan, namelijk het stimuleren van uitkeringsgerechtigden om zoveel mogelijk succesfactoren te creëren waarmee zij uit de bijstand kunnen stromen.

Toelichting per artikel

Artikelen die geen toelichting behoeven worden niet genoemd.

Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal

Ad 4. De Wet taaleis stelt dat een belanghebbende ook een ander document kan overleggen waaruit blijkt dat hij de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst. In deze beleidsregels is niet vastgelegd met welke andere documenten de beheersing van de Nederlandse taal kan worden aangetoond. Ht gaat erom dat dit documenten zijn die ervoor zorgen dat er geen redelijk vermoeden is dat de Nederlandse taal onvoldoende wordt beheerst. Of dit uit een ander document blijkt, moet doorgaans individueel worden beoordeeld.

Artikel 3. De taaltoets

In de Wet taaleis is vastgelegd dat wanneer een belanghebbende er niet in slaagt aan te tonen dat hij de Nederlandse taal op referentieniveau 1F beheerst, uiterlijk binnen een termijn van 8 weken na ontvangst van de aanvraag om bijstand een toets moet worden afgenomen. In het Besluit taaltoets Participatiewet zijn criteria geformuleerd waaraan de taaltoets, het toetsmateriaal en de toetsbeoordelaar moeten voldoen. Deze toets zal worden afgenomen door gekwalificeerde onderwijsinstellingen. Op deze manier kan blijvend worden gegarandeerd dat de toetsing en beoordeling overeenkomstig de didactische kwaliteitscriteria uit het Besluit taaltoets worden uitgevoerd.

Artikel 4. Geen toetsing taalniveau

In sommige situaties kan sprake zijn van een omstandigheid waardoor het afnemen van een toets niet zinvol is en/of niet tot nieuwe inzichten leidt.

Ad 1. Zo kan er sprake zijn van ontbrekende verwijtbaarheid waarmee vaststaat dat de belanghebbende niet in staat is of zal zijn om de Nederlandse taal te leren. In dat geval heeft het afnemen van een toets geen meerwaarde omdat het leren van de Nederlandse taal geen mogelijkheid is voor belanghebbende.

Ad 2. en 3. Zo kan ook de situatie ontstaan waarin een belanghebbende in een eerdere uitkeringsperiode (in de eigen of in een andere gemeente) al is getoetst. Als de uitslag van de toets op dat moment heeft uitgewezen dat iemand de taal op referentieniveau 1F beheerst en die uitslag kan worden overgelegd, hoeft de belanghebbende op het moment dat hij opnieuw in de bijstand stroomt niet opnieuw een toets af te leggen. De positieve uitslag van de eerdere toets is dan het bewijs. Hierbij is wel van belang dat het moment waarop de toets is afgenomen naar redelijkheid moet worden beoordeeld. Als de toets lange tijd geleden is afgenomen en op basis van de actuele situatie het redelijk vermoeden bestaat dat het taalniveau niet op referentieniveau 1F wordt beheerst, kan de beoordeling zijn dat er wel een toets moet worden afgenomen. Dit zal altijd individueel moeten worden beoordeeld.

Ad 4. Met bijstand voor korte duur wordt in elk geval bedoeld een aanvraag voor bijstand voor 3 maanden of korter. Het gaat hierbij om situaties waarin bij de aanvraag van de bijstand al duidelijk is dat er sprake is van kortdurende bijstand. Er moet dan ook zijn vastgesteld wat de einddatum van de bijstandsverlening zal zijn.

Artikel 5. Ontbreken van verwijtbaarheid

De taaleis geldt niet voor belanghebbenden waarbij sprake is van ontbrekende verwijtbaarheid. Er moet dan sprake zijn van een omstandigheid waardoor belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt van het niet of niet in voldoende mate beheersen van de Nederlandse taal. Er zijn enkele situaties omschreven waarbij in ieder geval sprake is van ontbrekende verwijtbaarheid. Deze omschrijving is niet limitatief. Er kan sprake zijn van andere factoren die de verwijtbaarheid doen ontbreken. Dit zal altijd individueel moeten worden beoordeeld. De bewijslast om aan te tonen dat er sprake is van ontbrekende verwijtbaarheid ligt bij de belanghebbende.

Artikel 7. Verlaging uitkering bij onvoldoende inspanning of tussentijds stoppen

Ad 1. De Wet taaleis omschrijft niet hoe er moet worden gehandeld op het moment dat iemand in eerste instantie voldoet aan de inspanningsverplichting maar dar op enig moment mee stopt. Er wordt namelijk alleen genoemd dat de verlaging wordt ingezet vanaf het moment dat iemand het kennisgevingsbesluit heeft ontvangen waarin staat dat de Nederlandse taal onvoldoende wordt beheerst. Dit betekent dat er altijd met terugwerkende kracht moet worden verlaagd, ook wanneer iemand in beginsel wél de nodige inspanning heeft geleverd. In deze beleidsregels is geformuleerd dat de verlaging in een dergelijke situatie pas wordt ingezet vanaf het moment dat de verwijtbaarheid ontstaat. Dit is de meest eerlijke en verdedigbare oplossing voor deze situatie. Het moment waarop de verwijtbaarheid ontstaat wordt individueel beoordeeld.

Ad. 2. De Wet taaleis omschrijft ook niet hoe er wordt gehandeld als iemand, nadat verlaging is ingezet, alsnog voldoende inspanning gaat leveren. De wet kent namelijk geen inkeerbepaling. Dit houdt in dat de bijstand verlaagd moet blijven, ondanks dat de klant zich alsnog gaat inspannen om het taalniveau te verbeteren. De lijkt in strijd met de bedoeling van de wet. Hierover is in deze beleidsregels geformuleerd dat er wordt afgezien van verdere verlaging vanaf het moment dat de uitkeringsgerechtigde aannemelijk maakt alsnog voldoende inspanning te leveren voor het leren van de Nederlandse taal. Ook in dit geval is dit de meest eerlijke en verdedigbare oplossing Het moment waarop de verwijtbaarheid ontstaat wordt ook in deze situatie individueel beoordeeld.

Ad 3. De hoogte van de verlaging moet wel in verhouding staan tot de gedragingen. Het college is verplicht rekening te houden met de omstandigheden van de belanghebbende. Een samenloop van verlagingen kan een onevenredige verlaging van de uitkering betekenen waardoor belanghebbende in de financiële problemen kan komen.

Artikel 9. Ondersteuning bij taalcursus

Ad 1. De Wet taaleis schrijft niet voor hoe iemand de taal moet leren. De belanghebbende kan ervoor kiezen om de Nederlandse taal te leren door een taaltraject te volgen gericht op het verhogen van het niveau naar referentieniveau 1F. Belanghebbende wordt verwezen naar taaltrainingen die gefinancierd worden van uit de Wet Educatie Beroepsonderwijs (deels gesubsidieerd door de gemeente) en eventueel ander aanbod. Belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor het aanmelden voor en starten met een taaltraining.

Artikel 10. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

De Wet taaleis betreft een inspanningsverplichting. Dit betekent dat op enig moment de inspanning van de belanghebbende moet kunnen worden beoordeeld. Om die reden wordt de wijze waarop belanghebbende verklaart zich in te gaan spannen vastgelegd in het dossier. Om de inspanning op een later moment ook werkelijk te kunnen volgen, wordt afgesproken en in het dossier vastgelegd op welke wijze de belanghebbende de geleverde inspanning inzichtelijk gaat maken.