Regeling vervallen per 01-01-2023

Nadere regels behorende bij de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2018

Geldend van 30-01-2018 t/m 31-12-2022 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Nadere regels behorende bij de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2018

Burgemeester en wethouders van gemeente Gooise Meren;

gelet op artikel 11, 12 en 15 van de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2018 besluiten:

De Nadere regels behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2018 vaststellen.

NADERE REGELS BEHORENDE BIJ DE VERORDENING WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE GOOISE MEREN 2018

Hoofdstuk 1: Algemeen

Artikel 1. Definities

  • 1.

    Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2018 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze nadere regels wordt verstaan onder CAK-periode: Een periode van vier weken op basis waarvan het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de bijdrage in de kosten, zoals bedoeld in artikel 11 en 15 van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2018, vaststelt.

Hoofdstuk 2: Het Persoonsgebonden budget

Artikel 2. Maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget

  • 1.

    Verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) vindt, op grond van artikel 11 van de verordening, plaats op verzoek van cliënt.

  • 2.

    Wanneer cliënt ondersteund wordt via een pgb voor diensten op grond van de Wmo 2015 gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:

    • a.

      Het pgb wordt uitsluitend gebruikt voor het betrekken van ondersteuning ten behoeve van het in de beschikking vastgelegd resultaat;

    • b.

      Indien cliënt zorg inkoopt bij derden, is de cliënt verplicht een zorgovereenkomst af te sluiten met de zorgverlener(s);

    • c.

      Het is de cliënt niet toegestaan bemiddelingskosten of administratiekosten te betalen vanuit het pgb;

    • d.

      Het is de cliënt niet toegestaan de zorgverlener een eenmalige uitkering te verstrekken vanuit het pgb;

    • e.

      Het is de cliënt toegestaan reiskosten te vergoeden vanuit het pgb;

    • f.

      Het is de cliënt toegestaan een feestdagenvergoeding van maximaal € 200,- te betalen vanuit het pgb;

    • g.

      Indien het pgb aan het einde van het jaar niet geheel is besteed, kan de cliënt aanspraak maken op een vrij besteedbaar bedrag van maximaal € 100,-;

    • h.

      In geval van overlijden van de cliënt mag vanuit het PGB maximaal 1 maandloon worden uitgekeerd;

  • 3.

    De cliënt sluit een particuliere aansprakelijkheidsverzekering af voor schade die door het gebruik van de voorziening niet zijnde een dienstverlening, aan derden kan ontstaan.

Artikel 3. Aanvullende regels hoogte pgb

  • 1.

    Een pgb ten behoeve van verhuizing bedraagt de werkelijke kosten.

  • 2.

    Een pgb voor het gebruik van een (rolstoel)taxi/individueel taxivervoer wordt verstrekt voor sociaal-recreatief vervoer op regionaal niveau. De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van het in de regio gangbare toepasselijke tarief en het aantal benodigde zones.

  • 3.

    Het gebruik van een eigen auto is algemeen gebruikelijk. Indien het gebruik van de eigen auto in het specifieke geval van de cliënt niet als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, bedraagt het pgb voor het gebruik van de eigen auto €0,19 per kilometer tot 2500 kilometer per jaar.

  • 4.

    Een pgb ten behoeve van een autoaanpassing bedraagt de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen.

  • 5.

    Een pgb ten behoeve van tijdelijke huisvesting of dubbele woonlasten bedraagt maximaal de werkelijk gemaakte kosten, met als maximum de maximale huurgrens als genoemd in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag.

  • 6.

    Een pgb voor het bezoekbaar maken van een woning voor een cliënt die buiten de gemeente woont of een cliënt met een WLZ indicatie bedraagt de werkelijke kosten tot een maximum van €5.000,-

  • 7.

    Een pgb voor aanschaf van een sportvoorziening bedraagt de laagste prijs die hiervoor zouden worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde leverancier.

  • 8.

    Indien een pgb wordt verstrekt voor de aanschaf van goederen wordt indien van toepassing een (jaarlijks) bedrag verstrekt ter dekking van een deel van of de totale onderhouds- en reparatiekosten. De maximale vergoeding staat gelijk aan het bedrag voor onderhouds- en reparatiekosten voor de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura.

Hoofdstuk 3: Bijdrage in de kosten

Artikel 4. Bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Met uitzondering van de rolstoel en maatwerkvoorzieningen voor cliënten tot 23 jaar, is de cliënt voor het gebruik van een maatwerkvoorziening een bijdrage in de kosten verschuldigd.

  • 2.

    Conform artikel 2.1.4. van de wet wordt de bijdrage voor een maatwerkvoorziening met inbegrip van een pgb, met uitzondering van die voor opvang, vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.

  • 3.

    De bedragen die gelden voor een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening zoals bedoeld in artikel 15 lid 1 tot en met 4 en lid 7 en 8 van de verordening, zijn gelijk aan de maximale bedragen zoals opgenomen in artikel 3.1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Deze bedragen worden, onverminderd artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, jaarlijks gewijzigd bij ministeriële regeling aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie.

  • 4.

    De bedragen die gelden voor een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening zoals bedoeld in artikel 15 lid 5 en 6 van de verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2018, vallen binnen de kaders zoals gesteld in artikel 3.10 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en bedragen nooit meer dan de werkelijke kostprijs van het verblijf.

  • 5.

    Wanneer een cliënt via het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer gecompenseerd wordt (Wmo-taxi) is er geen sprake van een bijdrage in de kosten zoals bedoeld in lid 1 tot en met 4 van dit artikel. Er is dan sprake van een reizigersbijdrage (per zone) die overeenkomt met de geldende tarieven van het reguliere openbaar vervoer.

  • 6.

    Bij bepaalde vormen van bemoeizorg voor maatschappelijke zorgdoelgroepen is de cliënt geen bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening verschuldigd. Het gaat om de doelgroepen, bij wie zorgmijding leidt tot  maatschappelijke uitval, of deze in stand houdt. Dit artikel is van toepassing op de volgende vormen van bemoeizorg:

    • a.

      Bemoeizorg met vermoeden van verslavingsproblematiek of GGZ problematiek

    • b.

      Consultatie & Advies vraag vanuit de uitvoeringsdienst  t.b.v. verslavingsproblematiek of GGZ problematiek

    • c.

      Advies bij Methadonverstrekking (met toelichting)

    • d.

      Begeleiding naasten waaronder mantelzorgers t.b.v. omgang verslavingsproblematiek

    • e.

      Administratieve ondersteuning bij aanhoudende verslavingsproblematiek

    • f.

      Begeleidingstraject daklozenopvang (voor de toelichting: niet de EB voor de opvang zelf die door de opvang organisatie word geïnd.)

    • g.

      Ambulant begeleidingstraject vrouwenopvang (voor de toelichting: niet de EB voor de opvang zelf die door de opvang organisatie wordt geïnd.)

  • 7.

    Voor arbeidsmatige dagbesteding door middel van het product “maatschappelijke deelname” is de cliënt geen eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 5: Bijdrage in de kosten voor opvang

  • 1.

    Bij verblijf in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang is een maximale eigen bijdrage verschuldigd indien een persoon van 18 jaar of ouder langer dan één etmaal gebruik maakt van deze 24-uurs verblijfsvoorzieningen. Vaststelling en inning van deze eigen bijdrage is opgedragen aan de opvanginstellingen. De hoogte van de eigen bijdrage zal nooit de werkelijke kostprijs of feitelijke woonlasten te boven mogen gaan.

  • 2.

    Bij verblijf in de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang dient een persoon minimaal zak en kleedgeld over te houden plus de nominale premie ziektekosten minus de zorgtoeslag en waar nodig geld voor voeding (Nibud norm).

Hoofdstuk 4: Slotbepalingen

Artikel 6. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze nadere regels treden in werking gelijktijdig met de inwerkintreding van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2018.

  • 2.

    Het Besluit behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt ingetrokken gelijktijdig met de inwerkintreding van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2018.

Artikel 7. Citeertitel

Deze nadere regels kunnen worden aangehaald als: “Nadere regels behorende bij de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Gooise Meren 2018”.

Ondertekening

Toelichting

Artikel 1. Definities

Dit artikel behoeft geen toelichting

Artikel 2. Maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget

Lid 1 behoeft geen toelichting

Lid 2

De SVB heeft (digitaal) modelovereenkomsten opgesteld. Op grond van de Wmo 2015 moeten deze modelovereenkomsten als basis worden gebruikt door de budgethouders en degenen die de hulp gaan leveren. Op deze wijze zal de SVB de overeenkomsten sneller en makkelijker kunnen verwerken. De bepalingen van de modelovereenkomst mogen niet worden geschrapt of aangepast. Er blijft wel ruimte om aanvullende afspraken in de overeenkomsten op te nemen.

Lid 2 onderdeel c

Als de budgethouder zorg inkoopt met een persoonsgebonden budget, wordt deze werkgever of opdrachtgever van de zorgverlener. De budgethouder betaalt een loon of vergoeding vanuit het persoonsgebonden budget. Over een loon of vergoeding moeten altijd belastingen en premies worden betaald. In beide gevallen dient dus afdracht aan de Belastingdienst plaats te vinden.

De budgethouder is werkgever als hij een arbeidsovereenkomst met zijn zorgverlener afsluit voor minimaal 4 dagen per week. Daarbij is sprake van een overeenkomst met inhoudingen loonheffingen en moet de budgethouder ook werkgeverslasten betalen. De werkgeverslasten zijn ongeveer 20 procent van het bruto loon. Het afsluiten van zo een overeenkomst kan zowel met een professional als met een niet-professionele ondersteuner.

De SVB ondersteunt de budgethouder bij de administratieve afwikkeling als volgt:

  • SVB betaalt de zorgverlener een nettoloon uit het PGB

  • SVB betaalt de verplichte belasting en premies aan de Belastingdienst

  • SVB stuurt de budgethouder elke maand een loonstrook

  • SVB onderhoudt het contact met de Belastingdienst

  • SVB verzorgt de jaaropgave voor de zorgverlener

De werkgeverslasten dienen uit het persoonsgebonden budget te worden betaald. Daarbij blijft wel gelden dat de hoogte van het persoonsgebonden budget ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura bedraagt.

Artikel 3. Aanvullende regels hoogte pgb

Dit artikel is een uitwerking van artikel 11 van de verordening.

Lid 1

Een verhuiskostenvergoeding kan worden toegekend indien de cliënt vanwege problemen met het normale gebruik van de woning gaat verhuizen naar een adequate woning; of een woonvoorziening aanvraagt, maar na onderzoek blijkt verhuizing de goedkoopst adequate oplossing te zijn voor het woonprobleem. Uitgegaan wordt van “de goedkoopst-adequate voorziening”. Om laatstgenoemde vast te kunnen stellen, wordt de Nibud Prijzengids gehanteerd.

De verhuiskostenvergoeding wordt uitbetaald na inlevering van nota’s. Alleen kosten die direct betrekking hebben op de verhuizing komen in aanmerking voor vergoeding. Dit zijn:

  • kosten van huur voor een verhuisauto;

  • verf, behang, vloerbedekking;

  • eventuele kleine woonaanpassingen;

  • oversluitkosten voor telefoon en nutsvoorzieningen.

Kosten voor aanschaf van inrichtingselementen, zoals meubels, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing is bedoeld als goedkoopst-adequaat alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. Voorspelbare verhuizingen van senioren (levensloop) zijn in beginsel algemeen gebruikelijk. Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen tegemoetkoming verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning.

Een verhuiskostenvergoeding kan worden verstrekt wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning die door middel van een verhuizing op de goedkoopst-adequate wijze kunnen worden opgelost. Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar een ADL-woning (ADL = Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen) en evenmin in situaties waarin het gaat om een persoon buiten de Wmo-doelgroep een aangepaste woning te laten vrijmaken. Alleen als het vrijmaken van de woning op verzoek van het college of na overleg met het college gebeurt, is er aanspraak op een tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten.

Het college verstrekt in beginsel geen tegemoetkoming in de kosten voor verhuizing en herinrichting, indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat laatste niet meer kan, is dat reden voor afwijzing.

Lid 2

Uitgaande van het sociaal-recreatieve doel van het taxivervoer, wordt in eerste instantie een pgb verstrekt met een tegenwaarde van 500 zones per jaar. Indien dit niet toereikend blijkt, kan het pgb tussentijds worden verhoogd.

Lid 6

Een pgb voor het bezoekbaar maken van een woning is bovenwettelijk beleid. Het college besluit hier een maximaal bedrag van € 5.000,- voor ter beschikking te stellen.

Hoofdstuk 3: Bijdrage in de kosten

Artikel 4. Bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen

In dit artikel wordt verduidelijkt wanneer een cliënt een eigen bijdrage verschuldigd is en op welke manier de hoogte van de eigen bijdrage tot stand komt.

Met lid 1 wordt bereikt dat er geen onderscheid (meer) is tussen de Wmo 2015 en Jeugdwet voor cliënten tot 23. Hiermee beoogt het college voor jongvolwassenen meer integraliteit te realiseren in de wetgeving.

De eigen bijdrage voor een eenmalige voorziening wordt in periodes geïnd. Hierbij wordt de volgende tabel gehanteerd:

Waarde voorziening (ZIN en PGB)

Looptijd eigen bijdrage

€ 0 tot € 250

1 jaar (13 periodes)

€ 250 tot € 500

2 jaar (26 periodes)

€ 500 tot € 1.000

3 jaar (39 periodes)

€ 1.000 tot € 2.500

4 jaar (52 periodes)

€ 2.500 tot € 5.000

5 jaar (65 periodes)

€ 5.000 tot € 10.000

6 jaar (78 periodes)

€ 10.000 tot € 15.000

7 jaar (91 periodes)

€ 15.000 tot € 20.000

8 jaar (104 periodes)

€ 20.000 tot € 25.000

9 jaar (117 periodes)

€ 25.000 en meer

10 jaar (130 periodes)

Met lid 6 beoogt het college zorgmijding van bepaalde doelgroepen te vermijden.

Met lid 7 beoogt het college integraliteit tussen de Wmo 2015 en de participatiewet te bewerkstelligen.

Artikel 5: Bijdrage in de kosten voor opvang

De bijdrage voor kosten in de opvang wordt uitgevoerd door de instellingen die de opvang verzorgen. De inhoud van het artikel is afgestemd op de regelgeving van de gemeente Almere, waar de vrouwenopvang zich bevindt.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 7. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.