Regeling vervallen per 13-01-2015

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Gorinchem 2011

Geldend van 01-01-2010 t/m 12-01-2015

Intitulé

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Gorinchem 2011

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Gorinchem 2011

De raad van de gemeente Gorinchem;

gelezen het voorstel van het college van 12 oktober 2010;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de:

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Gorinchem 2011

 

Besluit:

I. in te trekken de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem 2010

II. vast te stellen de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Gorinchem 2011, inhoudende:

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

a. Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

b. Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

c. Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

d. Vervallen

e. Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

f. Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

g. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

h. Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

i. Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

j. Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

k. Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

l. Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet.;

m. Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

n. Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek inclusief chronische psychische en psychosociale problemen aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

o. Persoonsgebonden budget (Pgb): een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

p. Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

q. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

r. Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

 

Artikel 2 Reikwijdte

  • 1 Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

    a. deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied:

    - van het voeren van het huishouden en of

    - van het verplaatsen in en om de woning en of

    - van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en of

    - van het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen.

    b. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    c. deze in overwegende mate op het individu is gericht.

     

  • 2 Geen voorziening wordt toegekend indien:

    a. de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    b. de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Gorinchem

    c. de aangevraagde voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan algemeen aanvaarde standaarden;

    d. er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    e. de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    f. een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

    g. op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat.

     

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem neergelegde criteria.

Artikel 4 Voorziening in natura

Bij het verstrekken van een voorziening in natura bepaalt het college of er een bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst wordt afgesloten tussen de aanvrager en de gemeente of tussen de aanvrager en de leverancier. In de beschikking wordt deze keuze aangegeven.

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem in de beschikking opgenomen.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget

  • 1 Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    a. een persoonsgebonden budget wordt alleen verstekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    b. de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten, zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem.

     

  • 2 De wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, de voorwaarden die aan de verstrekking van een persoonsgebonden budget gesteld kunnen worden, de wijze waarop het budget ter beschikking wordt gesteld en de wijze waarop controle plaats vindt over de besteding van het budget, worden door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem;

  • 3 De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld. Er wordt tevens een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen of te treffen voorziening dient te voldoen.

Artikel 7 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem de omvang van deze eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 8 Vormen van hulp bij het huishouden

  • 1 De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

    a. een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

    b. hulp bij het huishouden in natura;

    c. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

     

  • 2 Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem nadere regels stellen over de vormen van hulp bij het huishouden.

Artikel 9 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien

    a. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of

    b. problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg

    het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

     

  • 2 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als

    a. de in artikel 8, onder a. genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt en / of

    b. de in artikel 8, onder a. genoemde voorziening niet beschikbaar is.

     

Artikel 10 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten. Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem regels stellen over het gebruikelijke aandeel van minderjarigen met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont.

Artikel 11 Omvang van de hulp bij het huishouden

Het college regelt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem, de omvang van

de hulp bij het huishouden

 

Artikel 12 Omvang van het persoonsgebonden budget

De uurtarieven voor het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, worden door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 13 Vormen van woonvoorzieningen

  • 1 De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het wonen, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

    a. een algemene woonvoorziening;

    b. een woonvoorziening in natura;

    c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

    d. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

  • 2 Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem nadere regels stellen over de vormen van woonvoorzieningen.

Artikel 14 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

  • 1 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

  • 3 De in lid 1 en 2 genoemde beperkingen moeten in direct oorzakelijk verband staan met de bouwkundige of woontechnische staat van de woning zelf, waaronder begrepen de toegankelijkheid van de woning.

Artikel 15 Soorten individuele woonvoorzieningen

  • 1 De in artikel 13 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

    a. een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    b. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

    c. een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

    d. een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie;

    e. tijdelijke huisvesting;

    f. een uitraasruimte.

  • 2 Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem bepalingen opnemen over de vergoeding genoemd onder d en e en over huurderving in verband met de aangepaste woonruimte.

     

Artikel 16 Primaat van de verhuizing en de uitraasruimte

  • 1 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15, onder f. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een, op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

  • 4 Het primaat van de verhuizing wordt in beginsel niet toegepast indien de kosten van een noodzakelijke woonvoorziening lager zijn dan een bedrag, dat jaarlijks door het college wordt vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem.

Artikel 17 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

a. het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, AWBZ- instellingen, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

b. het treffen van voorzieningen in specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen (hadden) kunnen worden.

 

Artikel 18 Hoofdverblijf

  • 1 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2 In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ instelling.

  • 2.1 Wanneer er sprake is van co-ouderschap voor een kind (tot 18 jaar) dat in een AWBZ-instelling verblijft, geldt voor beide ouders de mogelijkheid om de woning bezoekbaar te maken.

  • 3 De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4 De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente vast te leggen maximumbedrag.

  • 5 Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 19 Reikwijdte

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

b. de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

c. deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

d. de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

e. de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

f. verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

g. verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

h. er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

i. de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

j. de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

 

Artikel 20 Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereed melding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 21 Vormen van vervoersvoorzieningen

  • 1 De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

    a. een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

    b. een vervoersvoorziening in natura;

    c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

    d. een tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening.

  • 2 Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem nadere regels stellen over de vormen en omvang van de vervoersvoorzieningen.

Artikel 22 Het recht op een algemene voorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 21 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek

a. het zelfstandig gebruik van het openbaar vervoer en / of

b. het zelfstandig bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Artikel 23 Het primaat van het collectief vervoer

  • 1 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 21, onder b, c en d vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer

    a. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 21, onder a, onmogelijk maken dan wel

    b. een collectief systeem als bedoeld in artikel 21, onder a, niet aanwezig is.

  • 2 Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem nadere

    regels stellen over het in aanmerking komen van een vervoersvoorziening.

Artikel 24 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijke inkomen van gehuwde/samenwonende partners meer bedraagt dan 1,5 maal de, in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem voor de diverse categorieën genoemde bijstandsnormen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 25 Omvang in gebied en in kilometers

  • 1 Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 2 Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem nadere regels stellen over het maximaal te verrijden kilometers, afhankelijk van de geselecteerde vervoersvoorziening.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 26 Vormen van rolstoelvoorzieningen en sportvoorzieningen

  • 1 De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

    a. een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

    b. een rolstoelvoorziening in natura;

    c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

    d. een financiële tegemoetkoming te besteden aan een sportvoorziening of een sportrolstoel.

  • 2 Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem nadere regels stellen over de vormen van rolstoel- en sportvoorzieningen.

Artikel 27 Rolstoelgebruik, sportrolstoel en sportvoorzieningen

  • 1 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 26, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 26, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 3 Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 26, onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportvoorziening of sportrolstoel onmogelijk maken.

  • 4 Het college kan in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem nadere regels stellen over de voorwaarden en de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening en sportrolstoel.

Artikel 28 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 27, lid 2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 29 Gebruik aanvraagformulier

  • 1 Een eerste aanvraag moet altijd worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

  • 2 In navolging op lid 1 kan bij een vervolgaanvraag worden volstaan met een telefonische/mondelinge/schriftelijke/ digitale aanvraag.

Artikel 30 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag moet worden ingediend op de door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem aan te geven wijze.

Dit geldt zowel voor aanvragen voor voorzieningen inzake de wet als ook aanvragen voor zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Artikel 31 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

  • 1 Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

     

  • 2 Het college vraagt een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    a. het handelt om een aanvraag betreffend een persoon die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en het een voorziening betreft waarvan de kosten naar verwachting het bedrag als genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem te boven zal gaan;

    b. het college voornemens is de gevraagde voorziening om medische redenen af te wijzen;

    c. het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3 Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4 Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid kan door de adviseur gebruik worden gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 5 De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 32 Samenhangende afstemming

Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager.

Artikel 33 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 34 Intrekking van een voorziening

  • 1 Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2 Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 35 Terugvordering

  • 1 Ingeval het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2 In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 36 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 37 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem geldende bedragen verhogen of verlagen.

Artikel 38 Evaluatie

  • 1 Het college legt jaarlijks, met betrekking tot de bedrijfsvoering en beleid Wmo, verantwoording af conform de financiële verordening (artikel 212 Gemeentewet).

  • 2 De verordening wordt aangepast als evaluatie of een andere aanleiding dit noodzakelijk maakt.

     

Artikel 39 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op een door het college nader te bepalen datum.

Artikel 40 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem 2011.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Gorinchem, op 16 december 2010
 
 
De voorzitter,                                           De griffier,
 

Bijlage Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Gorinchem 2014

Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Gorinchem 2014

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

 

Artikel 1

  • 1.

    Een financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager.

  • 2.

    Een voorziening in natura is een voorziening die in eigendom, in bruikleen of in huur wordt verstrekt.

  • 3.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn.

  • 4.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven.

  • 5.

    Alfacheque: bemiddelde hulp voor hulp bij het huishouden.

 

 

Hoofdstuk 2. Regels over het persoonsgebonden budget

 

Artikel 2

Regels rond verstrekking en verantwoording.

 

2.1.

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

 

2.2.  Verstrekking van een persoonsgebonden budget (Pgb) vindt niet plaats indien:

  • 1.

    een individuele toekenning als primaat met een algemene voorziening wordt ingevuld,

  • 2.

    indien er op grond van het onderzoek aanwijzingen zijn dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoongebonden budget

  • 3.

    er op grond van het (medisch) onderzoek duidelijke aanwijzingen zijn dat de omstandigheden zullen wijzigen binnen de te verwachten levensduur van de voorziening,

  • 4.

    de aanvrager een betalingsachterstand in geval van een terugbetalingsregeling heeft uit een eerder toegekend Pgb.

 

2.3.

Berekening persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

Het Pgb wordt per week berekend door het aantal geindiceerde uren te vermenigvuldigen met het geldende uurtarief. Het toe te kennen bedrag wordt in de beschikking vermeld.

 

2.4.

Uitbetaling persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

Een Pgb voor hulp bij het huishouden wordt per 4 weken (13 periodes) uitbetaald.

De eerste uitbetaling gaat in na ontvangst van een kopie van de door de budgethouder en hulpverlener ondertekende overeenkomst.

 

2.5.

  • 1.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden door de budgethouder aan het college vindt plaats: 

  • 2.

    indien een Pgb is verstrekt voor hulp bij het huishouden: vóór 1 maart van het volgende kalenderjaar;

  • 3.

    indien een Pgb voor hulp bij het huishouden voor een kortere periode dan een jaar wordt verleend: binnen 3 maanden na afloop van die periode.

  • 4.

     

    • 1.

      Bij de verantwoording van het Pgb voor hulp bij het huishouden moet in ieder geval kunnen worden overgelegd:

    • 2.

      de overeenkomst die zijn afgesloten met de hulpverleners,

    • 3.

      overzichten van het door hulpverleners per maand gewerkte aantal uren (datum en tijd),

    • 4.

      bewijzen van uitbetaling (alleen kopieën van bankafschriften worden geaccepteerd) van de vergoedingen aan de hulpverleners.

  • 5.

    Indien uit de af te leggen verantwoording van het Persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden blijkt dat de uitgaven lager zijn dan het verstrekte budget, omdat de cliënt scherp heeft kunnen inkopen dan mag 1,5% worden behouden met een minimum van € 100, - en een maximum van € 1.250,- per jaar;

  • 6.
    • Pgb-houders mogen vanuit het aan hun toegekende persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden een feestdagenuitkering of vakantiegeld uitbetalen aan hun hulp. De feestdagenuitkering cq. vakantiegelduitkering mag niet meer bedragen dan € 250,- op jaarbasis. De Pgb-houders dienen dit tevens bij de verantwoording van het Pgb te melden aan de gemeente.

    • 7.

      Het Pgb voor hulp bij het huishouden mag niet in het buitenland worden aangewend. Er is geen minimum aan het terug te vorderen bedrag.

    • 8.

      Kan de budgethouder geen (tijdige) verantwoording afleggen of is er een betalingsachterstand in geval van een terugbetalingsregeling, dan kan het Pgb worden omgezet in zorg in natura of alfacheque.

      • 1.

         

 

2.6.

Terugbetaling persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

  • 1.

    Als het Pgb niet langer wordt gebruikt dient dit direct aan de gemeente te worden gemeld. Het bedrag van het Pgb moet vervolgens naar rato worden terugbetaald.

  • 2.

    Bij verhuizing naar een andere gemeente dient naar rato het bedrag van het Pgb door de cliënt te worden terugbetaald.

  • 3.

    In geval van overlijden van de aanvrager dienen de erven het bedrag naar rato terug te betalen.

  • 4.

    In geval van niet voldoen aan de voorwaarden voor verantwoording van het Pgb kan het college besluiten het uitbetaalde Pgb terug te vorderen.

 

2.7.1

Berekening persoonsgebonden budget overige voorzieningen. Onder overige voorzieningen wordt verstaan: scootmobiel, rolstoelvoorzieningen en woonvoorzieningen.

 

  • 1.

    Het op de aanvraag toe te kennen persoonsgebonden budget is in principe altijd gelijk aan de kosten van de goedkoopste adequate voorziening zoals deze in natura door de gemeente zou zijn verstrekt of, indien het een vervoersvoorziening en/of hulpmiddel betreft, gelijk aan de bruto adviesprijs minus een efficiency korting van 15%.

  • 2.

    Een Pgb voor een vervoers-, rolstoel- of woonvoorziening wordt toegekend voor een periode van zeven jaar. Uitzonderingen hierop zijn woningaanpassingen en trapliften die voor een periode van tien jaar worden toegekend.

  • 3.

    Het toe te kennen totaalbedrag en de periode waarop het pgb betrekking heeft worden in de beschikking vermeld.

  • 4.

     Voorwaarden voor het Pgb:

    • 1.

      De voorziening moet voldoen aan het bij de indicatie opgestelde programma van eisen.

    • 2.

      De levensduur van een met een Pgb aangeschafte vervoersvoorziening of hulpmiddel voor verplaatsing in en rond de woning wordt – bij ongewijzigde omstandigheden – geacht te voorzien ter compensatie van de beperking, volgens opgave van de gemeentelijke leverancier.

    • 3.

      Er kan alleen opnieuw een Pgb worden verstrekt indien er sprake is van gewijzigde omstandigheden of gebreken welke niet verwijtbaar aan de aanvrager zijn.

 

2.7.2.

In afwijking van voorgaande bepaling zijn er drie tarieven vastgesteld voor het  Pgb voor een scootmobiel, te weten € 3.000, -, € 4.000, - en € 5.000, - (exclusief onderhoud en verzekering). Dit bedrag is inclusief het aanpassen van de voorziening (het programma van eisen).

Dit Pgb  wordt aangevuld met de vergoeding voor de kosten van  instandhouding, zoals onderhoud en verzekering. Deze vergoeding bedraagt voor een scootmobiel € 150, - per jaar.

2.8.

De uitbetaling van een Pgb voor overige voorzieningen vindt in principe ineens plaats. Een uitzondering hierop wordt gevormd bij een Pgb voor een (dure) woningaanpassing.

Bij een Pgb voor een (dure) woonvoorziening wordt de volgende verdeling aangehouden:

  • 1.

    een Pgb van meer dan € 10.000, - wordt in termijnen verstrekt waarbij in overleg met de aanvrager een schema wordt opgesteld,

  • 2.

    de termijnen worden ieder geval beschikbaar gesteld in samenhang met de voortgang van de werkzaamheden.

 

2.9.

De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats:

  • 1.

    indien een Pgb is verstrekt voor een vervoersvoorziening of voor een middel voor verplaatsing in en rond de woning: binnen 3 maanden nadat het Pgb bedrag is bijgeschreven op de bank- of girorekening van aanvrager; of

  • 2.

    indien een Pgb is verstrekt voor een woonvoorziening binnen 3 of 6 maanden nadat de beschikking is afgegeven.

  • 3.

    Bij de verantwoording van het Pgb voor een woonvoorziening of een vervoersvoorziening wordt in ieder geval overgelegd:

  • 4.

    een op naam gestelde gespecificeerde nota voor de gerealiseerde dan wel aangeschafte voorziening met toebehoren,

  • 5.

    een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening,

  • 6.

    indien het een elektrisch voortbewogen vervoermiddel betreft: een bewijs van een daarvoor afgesloten verzekering.

 

2.10.

Terugbetaling persoonsgebonden budget overige voorzieningen

  • 1.

    Als een hulpmiddel binnen de gestelde periode waarvoor het Pgb is verstrekt niet langer wordt gebruikt, dient dit direct aan de gemeente te worden gemeld. Het bedrag van het Pgb moet vervolgens naar rato worden terugbetaald

  • 2.

    Bij verhuizing naar een andere gemeente dient naar rato het bedrag van het Pgb door de cliënt te worden terugbetaald.

  • 3.

    In geval van overlijden van de aanvrager dienen de erven het bedrag naar rato terug te betalen.

 

2.11.

Voor wat de terugvordering van niet verantwoorde gelden betreft, wordt aangesloten bij de regelgeving van de gemeente Gorinchem.

 

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen en eigen aandeel

 

Artikel 3

Omvang van de eigen bijdrage

 

3.1.

Voor hulp bij het huishouden:

De omvang van de eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden (natura, via een persoonsgebonden budget of via de alfacheque) wordt vastgesteld en geïnd door het CAK (Centraal Administratie Kantoor) en is afhankelijk van inkomen, leeftijd en gezinssituatie.

 

3.2.

Voor overige voorzieningen:

De omvang van de eigen bijdrage voor voorzieningen, met uitzondering van rolstoel- en kindervoorzieningen, (natura of via een persoonsgebonden budget) wordt vastgesteld en geïnd door het CAK (Centraal Administratie Kantoor) en is afhankelijk van inkomen, leeftijd en gezinssituatie en bedraagt niet meer dan de maximale kosten van de voorziening. Uitzondering hierop is de scootmobiel waarvoor een eigen bijdrage van € 500, - geldt en de vergoedingen voor collectief vraagafhankelijk vervoer en het individuele vervoer.

 

3.3.

De omvang van het eigen aandeel bij een financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening wordt vastgesteld en geïnd door het CAK (Centraal Administratie Kantoor) en is afhankelijk van inkomen, leeftijd en gezinssituatie en bedraagt niet meer dan de maximale kosten van de voorziening. Er is geen eigen aandeel bij de verhuiskostenvergoeding.

3.4.

Bij de aanvraag van een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vraagafhankelijk vervoer wordt een bijdrage van € 15, - geheven. Deze bijdrage dient bij indiening van de aanvraag te worden betaald.

In geval van vermissing (verlies of diefstal) of beschadiging (zichtbare schade, dus niet een niet werkende magneetstrip) van de vervoerspas dient de cliënt € 8,00 te voldoen alvorens een nieuwe pas wordt verstrekt.

3.5.

De omvang van de eigen bijdrage voor vervoersvoorziening in de vorm van een scootmobiel (natura of via een persoonsgebonden budget) bedraagt € 500, - en wordt geïnd door het CAK (Centraal Administratie Kantoor). Dit betreft iedere nieuwe toekenning (ook bij vervanging) vanaf 1 juli 2012 voor een scootmobiel via de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden

 

Artikel 4.

Regels over gebruikelijke zorg, omvang van de hulp bij het huishouden, de omvang van het persoonsgebonden budget en de omvang van de alfacheque voor hulp bij het huishouden.

4.1.

Gebruikelijke zorg

Voor toepassing van artikel 10 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem wordt het protocol “Van Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging naar Indicatiestelling voor Hulp bij het Huishouden” en het protocol “Gebruikelijke zorg”, uitgave Centrum Indicatiestelling Zorg, april 2005 gehanteerd, met uitzondering van de inhoud van punt 2.2 Leefeenheid of huishouden. Hiervoor dient gelezen te worden:

Met leefeenheid wordt bedoeld, alle personen die in de Gemeentelijke Basisadministratie staan ingeschreven op één adres en samen een duurzaam huishouden voeren. Indien er sprake is van kamerverhuur, wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden c.q. de leefeenheid gerekend.

Een soortgelijke positie wordt ingenomen door mensen die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen. Denk hierbij aan woongemeenschappen van kloosterlingen, ouderen of aanvragers. Ook hier is dus geen sprake van een leefeenheid.

4.2.

Niveaus hulp bij het huishouden

De hulp bij het huishouden wordt onderverdeeld in 2 niveaus, te weten HH 1 en HH 2.

Onder HH wordt verstaan: huishoudelijke werkzaamheden.

De te verrichten werkzaamheden in niveau HH 1 zijn:

  • 1.

    licht en zwaar huishoudelijk werk;

  • 2.

    de was doen;

  • 3.

    huishoudelijke spullen in orde houden;

  • 4.

    boodschappen doen;

  • 5.

    broodmaaltijden bereiden;

  • 6.

    warme maaltijden.

 

Onder HH 2 wordt verstaan: huishoudelijke werkzaamheden met ondersteuning in de huishouding.

De te verrichten werkzaamheden in dit niveau zijn:

  • 1.

    de functies genoemd bij categorie 1;

  • 2.

    anderen helpen in huis met zelfverzorging;

  • 3.

    anderen helpen in huis bij bereiden van de maaltijd;

  • 4.

    dagelijkse organisatie van het huishouden (bijv. lichte administratieve werkzaamheden);

  • 5.

    instructie;

  • 6.

    advies;

  • 7.

    voorlichting.

 

 

4.3

Bedrag van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

 

De vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp in de huishouding als volgt plaats:

 

Er wordt voor zowel HH 1 als voor HH 2 een bedrag per uur afgerond naar decimalen per week beschikbaar gesteld. Dit bedrag per uur is per 1-1-2014 vastgesteld op € 15,50.

Het aantal uur waar iemand recht op heeft is afhankelijk van de Wmo indicatie en wordt bij beschikking aan de klant medegedeeld.

 

4.4

Omvang hulp in natura

 

Het aantal uur waar iemand recht op heeft is afhankelijk van de Wmo indicatie en wordt bij beschikking aan de klant medegedeeld.

 

Er kunnen op grond van de hardheidsclausule additionele uren boven 16 uur per week worden toegekend.

 

4.5

Omvang hulp via alfacheque.

 

Het aantal uur waar iemand recht op heeft is afhankelijk van de Wmo indicatie en wordt bij beschikking aan de klant medegedeeld.

Het uurtarief voor hulp via een alfacheque voor 2014 is vastgesteld op € 15,75 per uur.

De alfacheque zal alleen worden gebruikt bij een indicatie voor HH 1.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen

 

Artikel 5.

 

5.1.

Anti speculatiebeding

 

Het in artikel 20 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem genoemde afschrijvingsschema geldt alleen voor woningaanpassingen groter dan € 20.420, - en luidt als volgt:

 

Bij verkoop in het:

1e jaar na de datum van gereedmelding: 100% van de meerwaarde

2e jaar na de datum van gereedmelding: 90% van de meerwaarde

3e jaar na de datum van gereedmelding: 80% van de meerwaarde

4e jaar na de datum van gereedmelding: 70% van de meerwaarde

5e jaar na de datum van gereedmelding: 60% van de meerwaarde

6e jaar na de datum van gereedmelding: 50% van de meerwaarde

7e jaar na de datum van gereedmelding: 40% van de meerwaarde

8e jaar na de datum van gereedmelding: 30% van de meerwaarde

9e jaar na de datum van gereedmelding: 20% van de meerwaarde

10e jaar na de datum van gereedmelding: 10% van de meerwaarde.

Voor aanvang van de werkzaamheden dient de woning getaxeerd te worden. Na de gereedmelding van de woningaanpassing vindt opnieuw een taxatie plaats. Beide taxaties zijn op kosten van de gemeente en worden uitgevoerd door een onafhankelijk taxateur.

Aan de hand van beide taxaties wordt de meerwaarde van de woning bepaald. Dit bedrag is bepalend voor de toepassing van bovenstaand afschrijvingsschema en wordt aan de aanvrager medegedeeld.

5.2.

Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem bedraagt:

  • 1.

    € 2.500, - voor verhuizing naar een gelijkvloerse en beter aanpasbare woning indien in de huidige woning zodanige onvoorzienbare ergonomische belemmeringen worden ondervonden op grond van een calamiteit die zich in het jaar voorafgaand aan de aanvraag voordeed waardoor verhuizing binnen een ½ jaar tot 1 jaar noodzakelijk is;

  • 2.

    € 2.500, - indien een aanvraag om woningaanpassingen is afgewezen en een aanvrager op grond van het primaat verhuizen boven aanpassen, verhuist naar een aangepaste of beter aanpasbare woning;

  • 3.

    € 4.500, - indien op verzoek van de gemeente een voor meer dan € 5.945, - aangepaste woning wordt vrijgemaakt door achterblijvende gezinsleden na overlijden of definitieve opname elders van de aanvrager. De vergoeding wordt in principe uitbetaald aan de medehuurder. Indien dit niet mogelijk is wordt de bovengenoemde vergoeding verdeeld onder de desbetreffende achtergebleven gezinsleden;

  • 4.

    € 4.500, - indien een aanvrager op verzoek van de gemeente verhuist naar een al voor meer dan € 6.000, - aangepaste woning binnen de gemeente;

  • 5.

    € 5.500, - indien een aanvrager op verzoek van de gemeente verhuist naar een al voor meer dan € 6.000, - aangepaste woning buiten de gemeente.

 

Uitbetaling van de tegemoetkoming vindt plaats na overlegging van het getekende huurcontract of het getekend koopcontract. Indien de verhuizing niet plaatsvindt, dient het uitbetaalde bedrag per omgaande te worden terugbetaald.

 

5.3

Bij urgente noodzaak voor vervanging vloerbedekking i.v.m. COPD of continue rolstoelgebruik op grond van artikel 15 onder c van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem geldt:

  • 1.

    Indien een urgente noodzaak van vervanging van vloerbedekking is vastgesteld i.v.m. eerder niet aanwezige COPD wordt uitsluitend een tegemoetkoming in de kosten gegeven van vervanging van de vloerbedekking in de slaapkamer. Bij een kind beneden de 4 jaar kan ook een vergoeding door vervanging van de vloerbedekking in de woonkamer worden gegeven.

  • 2.

    Indien een urgente noodzaak van vervanging van vloerbedekking is vastgesteld i.v.m. eerder niet aanwezig rolstoelgebruik wordt uitsluitend een tegemoetkoming in de kosten gegeven van vervanging van de vloerbedekking in die ruimte die door de aanvrager dagelijks moeten worden gebruikt.

  • 3.

    De leeftijd van de huidige vloerbedekking is van belang bij het vaststellen van de hoogte van de vergoedingen onder 1. en 2.

  • 4.

    De hoogte van de tegemoetkoming voor de vervanging van de vloerbedekking is gebaseerd op de kosten van nieuwe vloerbedekking en op het afschrijvingspercentage onder punt c.

  • 5.

    Maximum normbedrag vloerbedekking: € 10, - per m2.

  • 6.

    Er wordt alleen een tegemoetkoming toegekend indien de vloerbedekking niet ouder is dan 8 jaar. Vaststelling afschrijvingspercentage:

 

Leeftijd vloerbedekking

Vergoeding op basis van normbedrag

0 - 2 jaar oud

100%

2 - 4 jaar oud

75%

4 – 6 jaar oud

50%

6 – 8 jaar oud

25%

 

  • 1.

    Binnen drie maanden na uitbetaling van het bedrag dient ter verantwoording de factuur te worden ingeleverd.

 

5.4. 

Het bedrag voor tijdelijke huisvesting als genoemd in artikel 15 onder e van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem bedraagt:

  • 1.

    de werkelijke kosten met een maximum van € 600, - per maand, gedurende maximaal zes maanden als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en/of het langer aanhouden van de te verlaten woonruimte;

  • 2.

    de werkelijke kosten met een maximum van € 230, - per maand, gedurende maximaal zes maanden ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

 

5.5.

De vergoeding voor huurderving als genoemd in artikel 15 lid 2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem, voor het beschikbaar houden van een aangepaste woning, bedraagt afhankelijk van de kale huur van de woonruimte maximaal € 600, - per maand voor de duur van maximaal twee maanden.

 

5.6.

De werkelijke kosten van de goedkoopste adequate voorziening(en) ten behoeve van het bezoekbaar maken van één woonruimte als genoemd in artikel 18 lid 2 tot en met 5 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem worden vergoed.

 

5.7.

Een financiële tegemoetkoming als gevolg van artikel 13 1.d van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem bij aanpassing van een woonboot of woonwagen vindt plaats als de vergunning voor stand- of ligplaats langer dan 5 jaar geldig is. Is de geldigheidsduur korter dan 5 jaar dan is de financiële tegemoetkoming maximaal € 1.267, -.

 

5.8

Een losse woonvoorziening tot € 500, - wordt in eigendom toegekend. De voorziening wordt toegekend voor 7 jaar. Reparatie- en onderhoudskosten zijn voor rekening van de aanvrager.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

 

 

Artikel 6

Vervoersvoorzieningen

 

6.1 Collectief Vervoer

  • 1.

    Met de vervoerspas kan per enkele reis maximaal 5 openbaar vervoerszones worden

    • 1.

      gereisd tegen gereduceerd tarief (€ 0,56 per zone, prijspeil januari 2013).

  • 2.

    Met de vervoerspas kan per kalenderjaar circa 500 reiszones (circa 2.000 km) worden

    • 1.

      gereisd tegen gereduceerd tarief (€ 0,56 per zone, prijspeil januari 2013).

  • 3.

    Indien er op grond van de Wmo sprake is van een grotere vervoersbehoefte dan 500

    • 1.

      reiszones, kan er een aanvraag worden ingediend voor uitbreiding van het aantal

    • 2.

      reiszones.

  • 4.

    De vervoerskosten voor een begeleider, die meereist met de cliënt op grond van een

    • 1.

      medische indicatie voor begeleiding tijdens het vervoer, komen voor rekening van de

    • 2.

      gemeente.

 

6.2 Financiële tegemoetkoming – individueel vervoer

 

6.2.1

Aan hen die op grond van een onafhankelijk medisch advies niet in staat zijn van CVV gebruik te maken, kan een individuele tegemoetkoming in de kosten van gebruik van bepaald vervoer als bedoeld in artikel 21 onder d van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem worden toegekend. Deze vergoedingen zijn gemaximaliseerd en worden op basis van declaratie per kwartaal uitbetaald:

  • 1.

    een vergoeding voor gebruik van een individuele (rolstoel-)taxi tot een maximum van € 780, - per kwartaal. De kosten conform tarieven collectief vraagafhankelijk vervoer worden aan cliënt in rekening gebracht;

  • 2.

    een vergoeding voor gebruik van een bij de aanvrager of partner in het bezit zijnde eigen auto ad € 0,27 per kilometer tot een maximum van € 202,50 per kwartaal;

  • 3.

    een vergoeding voor gebruik van een aan de aanvrager in bruikleen gegeven bruikleenauto ad

  • 4.

    € 0,21 per kilometer tot een maximum van € 157,50 per kwartaal;

  • 5.

    een vergoeding voor gebruik van een auto van derden ad € 0,21 per kilometer tot een maximum van € 157,50 per kwartaal;

  • 6.

    een vergoeding voor gebruik van een aan de aanvrager in bruikleen gegeven gesloten buitenwagen ad € 0,11 per kilometer tot een maximum van € 82,50 per kwartaal.

 

6.2.2.

Indien de aanvrager recht heeft of verkrijgt op een scootmobiel of een ander verplaatsingsmiddel als bedoeld in artikel 21 onder b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem wordt een korting op het maximum van de toekomende individuele vervoersvoorziening onder 21 d van genoemde verordening toegepast van respectievelijk 40% bij gebruik van een scootmobiel en 30% bij gebruik van een bijzondere fiets.

 

6.2.3.

Personen met een beperking die aantonen dat zij structureel deelnemen aan regulier vrijwilligerswerk, kunnen de voor hun rekening blijvende extra reiskosten, die niet verhaalbaar zijn op de instantie voor wie zij dat vrijwilligerswerk verrichten, declareren tot maximaal 2500 kilometer per jaar. Voor het overige zijn alle voorwaarden van toepassing die ook op de andere vervoersvergoedingen gelden.

 

 

 

 

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning

 

 

Artikel 7.

  • 1.

    Het bedrag van de tegemoetkoming voor aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel bedraagt

    • 1.

      € 2.550, - voor een periode van 3 jaar.

  • 2.

    Bij de vaststelling van de tegemoetkoming voor een sportvoorziening worden de kosten van de vergelijkbare algemeen gebruikelijke sportvoorziening voor een persoon zonder beperkingen afgetrokken van het bedrag van een basisuitvoering van de betreffende sportvoorziening. Het bedrag van de tegemoetkoming voor aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening bedraagt maximaal € 2.550, - voor een periode van 3 jaar. Een sportrolstoel of een sportvoorziening wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming.

  • 3.

    Voor een financiële tegemoetkoming ten behoeve van een sportrolstoel of een sportvoorziening geldt de strikte voorwaarde dat de sportrolstoel of de sportvoorziening alleen wordt verstrekt als men lid is van een bij die sport behorende vereniging. Het bewijs van lidmaatschap dient voorafgaand aan de toekenning te worden overlegd.

  • 4.

    Binnen drie maanden na uitbetaling van het bedrag dient ter verantwoording de factuur te worden ingeleverd. 

  • 5.

    Per 3 jaar wordt er een financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel óf een sportvoorziening toegekend.

  • 6.

    De hoogte van deze financiële tegemoetkoming wordt niet afgestemd op het inkomen.

 

 

Hoofdstuk 8. Indexering

 

 

Artikel 8.

Indexering (artikel 37 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem).

 

  • 1.

    De in dit besluit geldende bedragen kunnen jaarlijks door de burgemeester en wethouders worden aangepast conform het percentage uit de september circulaire van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2.

    Uitzonderingen hierop vormen de bedragen voor de eigen bijdragen en het eigen aandeel bij toekenning van financiële tegemoetkomingen zoals genoemd in de Algemene Maatregel van Bestuur, behorende bij de Wmo. Deze bijdragen worden jaarlijks gewijzigd aan de hand van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CPI cijfer voor alle huishoudens).

  • 3.

    De vergoedingen voor taxivervoer en de bedragen voor hulp bij het huishouden kunnen jaarlijks worden aangepast conform de afspraken die gemaakt zijn met de leveranciers.

 

Artikel 9.

Citeerartikel en inwerkingtreding.

Dit besluit kan worden aangehaald als het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem 2014. Het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2013 komt hierbij te vervallen.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Gorinchem gehouden op  november 2013.

 

De secretaris, De burgemeester

Toelichting Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Gorinchem 2014

 

 

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

 

 

Dit hoofdstuk behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 2. Regels over het persoonsgebonden budget (artikel 3,5 en 6 van de verordening)

 

 

Algemeen

De systematiek van de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem is dat steeds algemene voorzieningen, mits die er zijn, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget (hierna Pgb) mogelijk.

2.1

Behoeft geen toelichting. Eventueel kan een gemachtigde als aanvrager optreden.

2.2

  • 1.

    Hier wordt dus het primaat van een algemene voorziening nogmaals vastgelegd.

In alle 8 samenwerkende gemeenten binnen de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden is in ieder geval één algemene voorziening aanwezig, het CVV (Collectief Vraagafhankelijk Vervoersysteem).

  • 1.

    De aanvrager heeft een verslavingsprobleem (alcohol-, gok-, drugsverslaving). Ook het aanwezig zijn van een problematische schuldenlast kan een reden zijn om geen Pgb te verstrekken. Immers, een Pgb is door de schuldeisers opeisbaar en zou dan wellicht niet benut kunnen worden voor het doel/de voorziening waarvoor het wordt gegeven. De cliënt moet het Pgb terugbetalen als de voorziening niet wordt (kan worden) gekocht.

  • 2.

    Bij een progressief ziektebeeld kan er sprake zijn van te verwachten wijziging in omstandigheden, hiermee mag alleen rekening worden gehouden op aanwijzing van een arts. Ook bij het verstrekken van een kindervoorziening kan er sprake zijn van te verwachten wijzigingen in omstandigheden.

  • 3.

    De aanvrager heeft een eerder toegekend persoonsgebonden budget niet kunnen of willen verantwoorden en/of heeft een achterstand bij de terugbetalingsregeling. De gemeente kan hierbij overwegen de aangevraagde voorziening in natura te verstrekken.

 

2.3

Behoeft geen toelichting.

 

2.4

Behoeft geen toelichting.

 

2.5

De besteding van een Pgb moet kunnen worden verantwoord. Het gaat tenslotte om gemeenschapsgeld dat wordt verstrekt met een duidelijk doel. Nagegaan moet kunnen worden of dat doel ook wordt bereikt. Dit vraagt om controlevoorschriften en hiervoor zijn dan ook termijnen opgenomen en minimaal te overleggen stukken.

 

2.6

Het is redelijk dat, als er geen gebruik meer wordt gemaakt van hulp bij het huishouden middels een Pgb, er naar rato een bedrag wordt terugbetaald. Bij verhuizing naar een andere gemeente of bij overlijden geldt dit eveneens. Als er sprake is van een overschot Pgb moet ook hiervan het nog niet bestede bedrag worden terugbetaald. Indien een soortgelijke situatie zoals hierboven zich voordoet dan is de klant verplicht dit aan de gemeente te melden.

2.7

De kosten van de gemeente voor een verstrekking in natura vormen in principe altijd de basis voor een Pgb. Voor dat bedrag is een adequate voorziening immers te koop. Voor een vervoer/ en-of hulpmiddel wordt hiervan afgeweken.

Daarom wordt voorlopig bij die voorzieningen de bruto adviesprijs van een gemeentelijke leverancier aangehouden. Op deze adviesprijs kan een efficiencykorting worden toegepast omdat er van uit mag worden gegaan dat er bij iedere leverancier korting kan worden bedongen.

De Pgb houder krijgt daarmee keuzevrijheid.

Uiteraard moet het Pgb voorzien in extra kosten voor individuele aanpassingen en een gemiddeld bedrag voor de kosten van in stand houden gedurende de geadviseerde levensduur van het middel.

Uitzondering is het Pgb voor een scootmobiel. Hiervoor zijn vaste bedragen vastgesteld. De bedragen zijn onderverdeeld in drie categorieën; de categorie wordt bepaald door het programma van eisen. Deze bedragen worden toereikend geacht voor de aanschaf van een scootmobiel.

 

2.8

De meeste Pgb’s zullen ineens ter beschikking worden gesteld omdat de rekening ook ineens moet worden betaald.

Bij dure woningaanpassingen wordt hierop een uitzondering gemaakt en wordt het totale Pgb in termijnen beschikbaar gesteld.

2.9

Zie toelichting  2.5.

2.10

Het is redelijk dat , indien een met een Pgb aangeschafte voorziening niet langer wordt gebruikt, er naar rato een bedrag wordt terugbetaald. Bij verhuizing naar een andere gemeente of bij overlijden geldt dit eveneens. Als er sprake is van een overschot Pgb moet ook hiervan het nog niet bestede bedrag worden terugbetaald. Indien een soortgelijke situatie zoals hierboven zich voordoet dan is de klant verplicht dit aan de gemeente te melden.

2.11

Behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 3. Omvang van de eigen bijdragen en eigen aandeel (artikel 7 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem)

 

3.1

Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel voor Hulp bij het huishouden

Er is aansluiting gezocht bij de Algemene maatregel van Bestuur en van de daarin gehanteerde bedragen en percentages wordt niet afgeweken. De hoogte van de inkomensgrenzen komen overeen met 120% van het verzamelinkomen op het sociaal minimum.

Het percentage wordt gehandhaafd op 15% en niet naar beneden bijgesteld.

Bij de bepaling wordt de aan de gemeente beschikbare gestelde middelen voor huishoudelijke hulp is rekening gehouden met de inning van eigen bijdragen conform deze regeling. Daarom wordt deze regeling ongewijzigd overgenomen.

3.2

Het eigen aandeel en eigen bijdrage van overige voorzieningen

Er is gekozen om de hoogte van de inkomensgrenzen voor woonvoorzieningen overeen te laten komen met 120% van het verzamelinkomen op het sociaal minimum (gelijk aan de inkomensgrens voor zorg). Deze zullen met ingang van 2012 geïnd worden door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Doordat er sprake is van het samenvallen van voorzieningen en zorg, zal er geen hogere eigen bijdrage en/of eigen aandeel betaald worden. De maximale eigen bijdrage cq. aandeel is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.

3.3 tot en met 3.5

Behoeft geen nadere toelichting

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden (artikel 10 en 11 van de verordening)

 

 

4.1

Bij de indicering van huishoudelijke verzorging in de AWBZ worden de regels van het protocol Gebruikelijke Zorg gehanteerd. Gebruikelijke zorg is daarin per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de AWBZ. Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat zij als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Onder de Wmo wordt de gebruikelijke zorg overgenomen en het protocol van toepassing verklaard met uitsluiting van onderdeel 2.2. in verband met bestaande jurisprudentie omtrent de definitie leefeenheid. De indicatiestellers dienen daarom rekening te houden met de in het protocol vermelde uitgangspunten. Alleen het begrip leefeenheid is aangepast.

4.2

De verordening bepaalt dat het type hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in niveaus, te weten

HH 1 en HH 2. Een omschrijving van de inhoud van deze niveaus is in het artikel opgenomen.

De alfacheque zal alleen worden gebruikt bij een indicatie voor HH 1.

4.3

Geeft invulling aan het te verstrekken uurtarief voor het Pgb hulp bij het huishouden. Het aantal uur dat wordt toegekend is afhankelijk van de Wmo indicatie.

De Gemeente Gorinchem en de Sociale Verzekeringsbank hebben een aansluitovereenkomst afgesloten. Dit is een overeenkomst tot levering van ondersteunende diensten aan houders van een krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning toegekend persoonsgebonden budget.

De door de Sociale Verzekeringsbank te leveren diensten bestaan uit:

  • 1.

    Vergoeding van bij ziekte doorbetaald loon, het beheer van collectieve verzekeringen en het beheer van collectieve voorzieningen;

  • 2.

    Het op verzoek van de budgethouder verzorgen van de salarisadministratie indien sprake is van een arbeidsrelatie waarbij de budgethouder verplicht is tot inhouding en afdracht van sociale premies en/of loonheffing op het loon van de zorgverlener;

  • 3.

    Het beschikbaar stellen van modelovereenkomsten aan alle budgethouders en het bijhouden van deze modelovereenkomsten naar aanleiding van wettelijke ontwikkelingen;

  • 4.

    Het geven van informatie en advies op arbeidsrechtelijk terrein aan alle budgethouders.

 

4.4

Behoeft geen nadere toelichting.

 

4.5

De alfacheque wordt uitgevoerd door Alfacheque AV. De gemeente heeft een dienstverleningsovereenkomst hiervoor afgesloten. Hulp via alfacheque is bemiddelde hulp, waarbij de aanvrager alfacheques ter waarde van één uur ter betaling aan de hulpverlener geeft. De hulpverlener wisselt deze alfacheques in bij Alfacheque AV.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen (artikel 13, 15 en 18 van de verordening)

5.1

Bij de aanpassing van een woning met een bedrag groter dan € 20.420,- ontstaat er veelal een meerwaarde van de woning.

Het is reëel dat een gedeelte van deze meerwaarde wordt terugbetaald als men binnen een bepaald tijdsbestek uit een met gemeenschapsgeld aangepaste woning verhuist.

Hiervoor is een afschrijvingstermijn gedurende 10 jaar opgesteld en in het besluit opgenomen.

De meerwaarde moet objectief en tijdig worden vastgesteld. Daarom is een taxatie vooraf en achteraf opgenomen, verricht door een onafhankelijke taxateur. De meerwaarde wordt medegedeeld aan de aanvrager van de woonvoorziening.

5.2 t/m 5.5

Behoeft geen nadere toelichting.

5.6

Bij bezoekbaar maken van de woning, te weten entree, woonkamer en toilet, worden de werkelijke kosten vergoed.

5.7 en 5.8

Behoeft geen nadere toelichting.

 

 

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel (artikel 21 t/m 25 van de verordening)

Dit hoofdstuk behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning (artikel 26 van de verordening)

7.

De sportrolstoel en de sportvoorziening zijn  bovenwettelijke voorzieningen. Deze blijven in de Wmo gehandhaafd met als doel de bredere doelgroep van de Wmo te stimuleren een sport uit te oefenen. Een sportvoorziening of sportrolstoel wordt alleen verstrekt als men lid is van een bij die sport behorende vereniging. De hoogte van de tegemoetkoming voor een sportrolstoel of sportvoorziening zijn beiden aan een maximum gebonden.

Hoofdstuk 8. Indexering (artikel 37 van de verordening)

8.

De indexering is overgenomen uit de AMvB. Aanpassing van Het Besluit maatschappelijke ondersteuning vindt plaats als de bedragen in de AMvB worden aangepast. Dit gebeurt jaarlijks.

9.

Behoeft geen nadere toelichting.

Toelichting 1 Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem 2011

 Inleiding

Het op 27 mei 2005 ingediende wetsvoorstel 30131 “Nieuwe regels betreffende maatschappelijke ondersteuning” , de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), is op 14 februari 2006 in de Tweede Kamer met alleen de stemmen van de Socialistische Partij tegen aangenomen. Inmiddels heeft ook de Eerste kamer op 27 juni 2006 de wet aangenomen en is de invoering van de Wmo sinds 1 januari 2007 een feit. Aan deze bijna unanieme stemming is een behandeling voorafgegaan die de wet een ander aanzicht heeft gegeven. De consequenties hiervan zijn niet direct te overzien: ook de Wet maatschappelijke ondersteuning is een wet die verdere invulling behoeft en uiteindelijk door jurisprudentie een duidelijke vorm zal krijgen. Bij de Wet maatschappelijke ondersteuning is dan bovendien nog sprake van het gegeven dat het kernbegrip van de wet, het zogenaamde compensatiebeginsel, bij amendement aan de wet is toegevoegd, waardoor een begripsomschrijving van dit cruciale begrip ontbreekt, met het gevolg dat de toelichting op het amendement uitgangspunt is voor de vormgeving van dit compensatiebeginsel.

De verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning geeft invulling aan de in de Wet maatschappelijke ondersteuning gegeven opdracht regels te stellen bij verordening. In deze verordening is vorm gegeven aan het compensatiebeginsel zonder de regels van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de regels rond de functie huishoudelijke verzorging uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geheel los te laten.

De huidige verordening is nog sterk gericht op het verstrekken van individuele aangevraagde voorzieningen. Het uitvoeren van de wet doet hierdoor nog sterk denken aan de Wvg. De Wmo is echter gericht op maatwerk, wat vereist dat er een integrale analyse van de zorgvraag plaats vindt. Deze analyse zal in de regel uitmonden in een ‘gesprek aan de keukentafel’ (dichtbij de burger). Hierbij wordt gericht aandacht besteed aan ‘de vraag achter de vraag’. Meer dan voorheen heeft de gemeente een resultaatsverplichting op grond van het compensatiebeginsel. Dit houdt in dat de gemeente motiveert aan de aanvrager hoe en in welke mate de geboden oplossing(en) bijdraagt/bijdragen aan het bevorderen van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. De oplossing(en) die de gemeente aandraagt kan het probleem toereikend compenseren, maar hoeft niet automatisch onder de voorzieningen van de Wmo te vallen. In de praktijk wordt dit reeds nagestreefd.

Voorbeeld: Er wordt een scootmobiel aangevraagd, omdat de aanvrager een beperkte loopfunctie heeft. Onder de Wvg werd op basis van de loopfunctie doorgaans overgegaan tot het verstrekken van een scootmobiel. De Wmo veronderstelt een andere benadering. Betrokkene ondervindt problemen bij het bereiken van bijvoorbeeld winkels, de kerk, het onderhouden van sociale contacten etc. als gevolg van een beperking. Vervolgens bekijkt de consulent samen met de aanvrager welke oplossing(en) de problemen voldoende compenseren. Dit kan tot verschillende uitkomsten leiden, zoals bijvoorbeeld mantelzorg en/of hulp van vrijwilligers en/of collectief vervoer en/of een scootmobiel en/of een boodschappendienst etc. Tenslotte stel je vast of de oplossing valt onder de voorzieningen van de Wmo. Kortom: maatwerk!

In de verordening is met name uitwerking gegeven aan de artikelen 4, 5, 6, 15, 19 en 26 Wmo.

In de Wmo komen voorzieningen uit de Welzijnswet en voorzieningen uit de AWBZ en de Wvg bij elkaar. Voorzieningen die tot 1 januari 2007 onder de Welzijnswet vallen en na die datum onder de Wmo, worden als voorliggende voorzieningen aangeboden en worden daarom niet in deze verordening opgenomen. De in deze verordening opgenomen algemene voorzieningen zijn in principe ook als voorliggende voorzieningen te beschouwen. Alle bedragen en bijbehorende regelgeving worden opgenomen in een besluit.

Algemene toelichting

De kern van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt gevormd door het begrip “compensatiebeginsel“. Dit begrip is bij amendement 65 in de Wmo opgenomen.

Het begrip compensatiebeginsel is afkomstig van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. In hun briefadvies over de Wmo staat het volgende:

“Het verdient volgens de Raad aanbeveling om de wettelijke aanspraak op maatschappelijke ondersteuning te relateren aan aard en ernst van de beperking(en) van burgers, door gemeenten te verplichten zorg te dragen voor compensatie van deze beperking(en). En wel zodanig dat de burger met een beperking in een gelijkwaardige uitgangspositie wordt gebracht ten opzichte van de burger zonder beperking(en). De gemeente heeft hierin een resultaatsverplichting. Dit brengt met zich mee dat de gemeente zelf mag bepalen welke voorzieningen zij aanbiedt om het wettelijk vastgestelde doel/resultaat te bereiken. Teneinde tevens recht te doen aan het uitgangspunt dat daar waar mogelijk beroep gedaan wordt op de eigen verantwoordelijkheid van burgers moet het mogelijk zijn om aan de aanspraak op ondersteuning een inkomenstoets te koppelen. Omdat het om maatschappelijke participatie gaat, is dit te rechtvaardigen. Daartoe dienen op centraal niveau regels gesteld te worden.

In het licht van de voorgestelde ‘compensatieplicht’ heeft het de voorkeur van de

Raad om alleen individuele voorzieningen over te hevelen naar de WMO, zodat de

wet een eenduidig karakter kan krijgen. In deze visie blijft naast de WMO een Welzijnswet

bestaan, waarin de collectieve (gemeenschapsgerichte) voorzieningen worden ondergebracht. Deze voorzieningen zijn immers algemeen van aard en bedoeld voor iedere ingezetene van de gemeente, ongeacht diens eventuele beperkingen. Voor deze voorzieningen acht de Raad het niet gewenst een wettelijke aanspraak in het leven te roepen. Deze aanbeveling heeft betrekking op het niveau van de aanspraak (c.q. voorziening), niet op het niveau van de uitvoering. Op het tweede niveau kan immers, ook bij een individuele aanspraak (bijvoorbeeld vervoer) een ‘collectieve’ voorziening worden aangewend (bijvoorbeeld openbaar vervoer).

Door de aanspraak op ondersteuning niet te verankeren in een verplichting om bepaalde met name te noemen voorzieningen te verstrekken (zorgplicht), maar te omschrijven in termen van het te bereiken resultaat (compensatieplicht), kan onzekerheid ontstaan over wat nu precies als recht geldt. Om die reden is het volgens de Raad noodzakelijk om in de wet zelf op te nemen wanneer sprake is van een gelijkwaardige uitgangspositie van burgers. Dat is immers het resultaat waarop de gemeente, ook in rechte, kan worden aangesproken. Dit betekent dat geoperationaliseerd moet worden wat de termen ‘zelfredzaamheid’ en ‘maatschappelijke participatie’ betekenen: welke activiteiten moet iemand daarvoor tenminste kunnen uitvoeren?

Door het te bereiken resultaat (de compensatie) als aangrijpingspunt te nemen is het volgens de Raad niet noodzakelijk in de wet zelf criteria op te nemen voor de indicatiestelling.”

Dit begrip is “vertaald” bij amendement en in de wet opgenomen. Het is met name de toelichting op het amendement dat informatie geeft over de bedoeling van de wetgever met het begrip compensatieplicht. De toelichting stelt:

“Ter vervanging van de verplichting gedurende drie jaar om te voorzien in met name genoemde producten en diensten strekt het nieuw geformuleerde artikel ertoe de algemene verplichting aan gemeenten op te leggen om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Onder normale deelname aan het maatschappelijke verkeer wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden; het normale gebruik van een woning; het zich in en om de woning kunnen verplaatsen; het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijk leven. Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.

De opdracht om compenserende voorzieningen te treffen wordt met dit artikel bij wet gegeven. De normering ervan wordt overeenkomstig de bestuurlijke structuur van de wet op het lokale niveau bepaald met inachtneming van alle bepalingen over de totstandkoming van het lokale beleid en de betrokkenheid van burgers en cliënten daarbij.”

Omdat er geen begripsomschrijving van het begrip compensatiebeginsel in het amendement is opgenomen, is in de verordening een begripsomschrijving opgenomen, in artikel 1.1.

aanhef en onder b. Het compensatiebeginsel geldt, zo geeft de tekst van artikel 4,

lid 1 van de wet aan, voor de onderdelen:

a. een huishouden te voeren,

b. zich te verplaatsen in en om de woning,

c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en

d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Uitgaande van een overgang van de drie Wvg-terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen plus de functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ naar de Wmo worden de onderdelen uit artikel 4 van de wet in deze verordening als volgt uitgewerkt:

a. onder het voeren van een huishouden wordt verstaan: zowel het wonen, met name de woonvoorzieningen, als de eerdere functie huishoudelijke verzorging, in deze verordening hulp bij het huishouden genoemd;

b. zich verplaatsen in en om de woning: de rolstoel inclusief (uitsluitend) de sportvoorziening;

c. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: de vervoersvoorzieningen uit de Wvg;

d. het ontmoeten van medemensen en het daaruit volgende aangaan van sociale verbanden wordt beschouwd als doelstelling voor de eerste drie verstrekkingenterreinen.

Deze indeling is in deze verordening terug te vinden in de hoofdstukindeling.

In artikel 4 van de wet wordt de gemeente opgedragen ten behoeve van de compensatie "voorzieningen te treffen". De wet stelt dus niet dat het steeds om individuele voorzieningen moet gaan. Om te voorzien in het snel en regelarm treffen van veel voorkomende eenvoudige voorzieningen is in deze verordening het begrip "algemene voorzieningen" opgenomen. Dit type voorziening komt in de Wvg voor onder de noemer “collectief vervoer”. In deze verordening wordt het begrip algemene voorziening geïntroduceerd voor alle onderdelen van het compensatiebeginsel. De mogelijkheid wordt geschapen voor algemene woonvoorzieningen, algemene hulp bij het huishouden, algemene vervoersvoorzieningen en algemene rolstoelvoorzieningen. Wat houden deze algemene voorzieningen in concreto in? Het kan gaan om scootermobielpools, rolstoelen voor incidenteel gebruik (rolstoelpools), collectief vervoer, klussen- en boodschappendiensten, etcetera. Deze opsomming is uitdrukkelijk niet limitatief, aangezien het een nieuw type voorziening betreft, waarvoor de komende jaren nieuwe invullingen zullen ontstaan. Met name op het terrein van hulp bij het huishouden is het een nieuw begrip. Deze algemene voorzieningen kunnen nog niet allemaal worden verstrekt. De verordening geeft wel de mogelijkheid om algemene voorzieningen te creëren.

Kenmerkend voor algemene voorzieningen is dat de gemeente deze voorzieningen organiseert, inkoopt en ter beschikking stelt, los van of vooruitlopend op individuele aanvragen terzake. Het zal in de regel gaan om steunpunten, depots, pools, waar de betreffende voorzieningen op voorraad worden gehouden, al of niet op wijkniveau.

Algemene voorzieningen zullen in de regel met een minimum aan procedures kunnen worden aangeboden: met geen of slechts een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdragen.

De voordelen van deze algemene voorzieningen zijn een snelle en simpele oplossing van de problemen, zonder bureaucratie en zonder eigen bijdragen. In plaats van de soms complexe advisering wordt in dit kader van het veel lichtere begrip toegangsbeoordeling gebruik gemaakt. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van deze algemene voorzieningen om daarmee de mogelijkheid van de aanvrager tot het kiezen voor een PGB in te perken.

De verschillende verstrekkingenterreinen worden in de volgende hoofdstukken behandeld. De laatste hoofdstukken zijn gereserveerd voor procedurele aspecten.

 

 

 

 

Artikelsgewijze toelichting.

Opmerking:

in de verordening wordt diverse keren gesproken over een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g van de wet en vervolgens over de onderdeel 4, 5 of 6 of over 5 en 6

Daar worden onder verstaan:

Onderdeel 4: mantelzorgers en vrijwilligers;

Onderdeel 5 en 6: mensen met een beperking, mensen met een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Ad a. Algemeen gebruikelijk:

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

- die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

- die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

- die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip “gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug, zie hieronder, onder p.

Ad b. Algemene voorziening:

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Op verzoek zal er aan de aanvrager wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming

gewaarborgd is.

Ad c. Beperking:

De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel 1.2 van dit artikel genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Ad d. Vervallen

Ad e. Budgethouder

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Ad f. Compensatiebeginsel:

Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg, de ‘uitvinder’ van het compensatiebeginsel. Voor wat betreft de gelijkwaardige uitgangspositie is gebruik gemaakt van de toelichting op het amendement, evenals voor wat betreft de termen zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het onderdeel “aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek” is afkomstig uit artikel 1, lid 1, onder a. van de Wvg.

Ad g. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten:

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning In de AMvB wordt in hoofdstuk 4 artikelen 4.1 tot en met 4.5 bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan.

Ad h. Financiële tegemoetkoming:

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet perse een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad i. Huisgenoot:

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van ‘volwassenen’ de term ‘meerderjarigen’ opgenomen en is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gemeenschappelijk een woning bewonen’.

Ad j. Individuele voorziening:

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn. De algemene voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggende voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen, wanneer zij zodanig functioneren dat zij gerekend kunnen worden tot de groep voorzieningen als maaltijdvoorzieningen en personenalarmering.

Ad k. Maatschappelijke participatie:

Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder f. genoemde, ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad. l. Mantelzorger:

De begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet): langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

Ad m. Meerkosten:

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Ad n. Persoon met beperkingen:

De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit zorgaanspraken).

Ad o. Persoonsgebonden budget:

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem.

 

Ad p. Voorziening in natura:

Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Ad q. Wet:

Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.

Ad r. Zelfredzaamheid:

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd. Zelfredzaamheid heeft betrekking op de dagelijkse bezigheden in en om het huis (achter de drempel (binnenshuis) en in de tuin).

Artikel 2. Reikwijdte

Artikel 2. lid 1.

Ad a.

Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Verordening Wet voorzieningen gehandicapten en aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Ad b.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

Ad c.

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

Artikel 2. lid 2.

Ad a.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder n. van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de -financiële- situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

Ad b.

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de aanvrager niet woonachtig is.

Ad c.

Bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan. De algemeen aanvaarde standaarden worden omschreven in het Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging en het Protocol Gebruikelijke Zorg.

Ad d.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder c genoemde bepaling bedoeld.

Ad e. en f.

In artikel 2 lid 2, onder f. en g. geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder f. wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de aanvrager tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvrager reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

onder f, wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Ad g.

Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de Verordening Wet voorzieningen gehandicapten en betreft een andere voorliggende voorziening waarop men een beroep kan doen.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3. Keuzevrijheid

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken.

Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in deze verordening, maar in het beleidsplan maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem uitgewerkt.

Artikel 4. Voorziening in natura

In de praktijk is er sprake van zowel een relatie tussen gemeente en aanvrager middels een bruikleenovereenkomst (bij trapliften) als ook van een relatie tussen aanvrager en leverancier middels een bruikleenovereenkomst ( bij bijv. rolstoelen en andere vervoersvoorzieningen).

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid.

Artikel 6. Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a., van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

Onder b. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst adequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten van de voorziening. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem, dat door het college moet worden vastgesteld. Het college bepaalt de omvang van een persoonsgebonden budget. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem en de beleidsregels.

Lid 3 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd. In lid 3 is eveneens neergelegd de algemene eis dat er een programma van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het programma van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het programma van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt vastgelegd. De Raad heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze afwijkende bedragen kunnen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem worden opgenomen.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de voorziening “hulp bij het huishouden”, in hoofdstuk 4 om “woonvoorzieningen” . Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat de onder de Wet voorzieningen gehandicapten bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip zijn gebracht.

Onder de AWBZ werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip wordt in deze verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd.

Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden. Onder a. wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte. Het is aan een gemeente om te bezien of zij deze vorm van hulp bij het huishouden in hun verstrekkingenpakket wil opnemen.

Onder b. wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.

Onder c. is genoemd het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Met dit pgb moet de aanvrager zelf hulp inhuren.

Artikel 9. Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

In artikel 9 lid 1 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. In aanmerking komen in eerste instantie personen met een aantoonbare beperking ten gevolge van ziekte of gebrek. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van de zogenaamde ‘respijtzorg’, dat wil zeggen dat de noodzaak aanwezig is om mantelzorgers te ontlasten. Nota bene: het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel degelijk mogelijk.

Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen.

Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. Deze criteria zijn vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem.

Artikel 10. Gebruikelijke zorg

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden. In de door het college vast te stellen beleidsregels wordt bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden. Ook kunnen er regels gesteld worden over het aandeel dat minderjarigen kunnen hebben in het huishouden.

Artikel 11. Omvang van de hulp bij het huishouden.

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12. Omvang van het persoonsgebonden budget.

Behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 13. Woonvoorzieningen

Met ‘beperkingen bij het wonen’ wordt bedoeld:

Beperkingen die door de aanvrager in de woning worden ondervonden waardoor het normale gebruik van de woning wordt belemmerd. (uitleg uit de jurisprudentie van CRvB Wvg AA8627)

De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:

Ad a. de algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Te denken valt aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen;

Ad b. een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van financiële tegemoetkoming -op individuele basis- verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel;

Ad c. het persoonsgebonden budget;

Ad d. de financiële tegemoetkoming voor woningeigenaren die niet zelf huren en soms ook

rechtspersoon zijn. Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7 lid 2 van de wet.

Ad lid 2.

Hier wordt de mogelijkheid geboden aan het college om nadere regels te stellen over de vormen van woonvoorzieningen.

Artikel 14. Primaat collectieve woonvoorzieningen en recht op individuele

woonvoorzieningen

In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning, zie de toelichting op het amendement dat leidde tot artikel 4 van de wet (amendement Miltenburg c.s., 30 131, nr. 65). Als een algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem middels een individuele voorziening worden opgelost; dat kan zijn een woonvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget.

Uit vaste Wvg- jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat er geen Wvg-woonvoorzieningen hoeven te worden verstrekt in situaties waarin de directe samenhang tussen het woonprobleem en de bouwkundige of woontechnische staat van de woning zelf ontbreekt. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan omgevingsfactoren als omgevingslawaai, stank, overlast en onveiligheidsgevoelens, die los staan van de woning op zich. Problemen die als gevolg van dergelijke omgevingsfactoren worden ervaren, hoeven niet met Wmo-voorzieningen te worden gecompenseerd. Om dat laatste te benadrukken is deze afwijzingsgrond ook in de verordening vastgelegd.

Artikel 15. Soorten woonvoorzieningen

Ad a.

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is, volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etcetera zijn dus niet van belang. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Ad b en c.

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. CARA verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Ad d.

Een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie kan als zelfstandige en als bijkomende voorziening worden verstrekt.

Ad e.

Ter overbrugging van een bepaalde periode kan tijdelijke huisvesting noodzakelijk zijn.

Ad f.

Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Lid 2

In navolging van de onder de Wvg bestaande mogelijkheid kan het college bepalen dat een vergoeding kan worden gegeven aan een eigenaar van een huurwoning als deze de woning niet kan verhuren in verband met de daar aangebrachte voorzieningen.

 

Artikel 16. Primaat van de verhuizing en de uitraasruimte

Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het college zicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Ook diverse andere relevante aspecten, nader uit te werken in de gemeentelijke beleidsregels, kunnen, afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval.

De in lid 3 genoemde uitraasruimte was onder de Wvg in de wet genoemd, in de Wmo is niet dat meer het geval. Omdat de Wmo de Wvg opvolgt is het nodig de uitraasruimte elders, namelijk in de verordening te regelen. In artikel 16 lid 3 is geregeld dat de uitraasruimte bedoeld is voor een specifieke groep gehandicapten, met specifieke problemen. Het gaat bij de uitraasruimte, bij wijze van uitzondering, niet om het compenseren van problemen bij het normale gebruik van de woning, maar om het tot rust komen. De uitraasruimte is dus geen zogenaamde snoezelkamer. De uitraaskamer is evenmin bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken.

Lid 4

behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 17. Uitsluitingen

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in het verstrekkingenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten, AWBZ-instellingen of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Artikel 18. Hoofdverblijf

 

Ad lid 2 t/m 5

In de wet wordt niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen”.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen.

Ad lid 2 t/m 5

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is de optie van het bezoekbaar maken ook weer in de verordening opgenomen in artikel 18. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en kan bovendien in financiële zin worden gemaximeerd, zie lid 4. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten werd hiervoor vaak wordt een bedrag gehanteerd dat gelijk was aan het bedrag voor een verhuiskostenvergoeding.

In geval van co-ouderschap kan er voor een kind dat jonger is dan 18 jaar dat in een AWBZ-instelling verblijft door beide ouders een voorziening worden aangevraagd voor het bezoekbaar maken van beide woningen als het kind daadwerkelijk in beide woningen verblijft en de woning van beide ouders zich binnen de gemeente Gorinchem bevindt. Of er sprake is van co-ouderschap moet worden aangetoond door de aanvrager van de voorziening (bijvoorbeeld middels een uitspraak van de rechter of co-ouderschap overeenkomst etc.).

Artikel 19. Reikwijdte

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 18.

Ad a.

Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Ad. b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 18, lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Ad c.

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

Ad d.

Onder d. wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

Mogelijk kunnen in bepaalde situaties ook andere voorzieningen dan verhuiskostenvergoedingen geweigerd worden op basis van deze bepaling. Daarbij moet worden gedacht aan situaties waarin gemeenten ouderen tijdig wijzen op de eigen verantwoordelijkheid en naar de mogelijkheid om een woning te zoeken die bij de leeftijd past. Als men dan, ondanks het feit dat men ondubbelzinnig is gewezen op de eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden er zijn, desondanks geen maatregelen neemt en men komt in een ongeschikte woning voor voorzienbare woonproblemen te staan, dan kunnen ook andere woonvoorzieningen dan verhuiskostenvergoedingen worden geweigerd. De grondslag voor deze bepaling is gelegen in artikel 4 lid 2 Wmo, waarin wordt gesteld dat geen recht op maatschappelijke ondersteuning bestaat voorzover men zelf in staat is om oplossingen te realiseren. In dit geval gaat het om preventieve oplossingen voor voorzienbare problemen. Deze verordeningsbepaling is uiteraard alleen toepasbaar als gemeenten ook een beleid hebben ontwikkeld en toepassen om de Wmo-doelgroep intensief en gericht te informeren en als er daadwerkelijk alternatieven aanwezig zijn om woonproblemen te voorkomen.

Ad e.

In feite gaat het bij verhuizing vanuit het ouderlijk huis of vanuit een vergelijkbare situatie naar een zelfstandige woonruimte om een algemeen gebruikelijke verhuizing. Een dergelijke verhuizing staat dus op zichzelf los van de beperkingen die men heeft. Ook zal verhuisd moeten worden naar een zo adequaat mogelijke woning.

Ad f.

Woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen ook niet – als hoofdverblijf – adequaat gemaakt worden. Daarvoor zal dus per definitie geen woonvoorziening worden verstrekt; aanpassen leidt niet tot een adequate situatie en verhuizen vanuit een dergelijke woning naar een woning die wel geschikt is om het gehele jaar te bewonen kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Ook zonder handicap zal men immers moeten verhuizen naar een woning de wel het gehele jaar bewoonbaar is.

Ad g.

De Wmo is onder meer gericht op het behoud c.q. het bevorderen van de zelfstandigheid en is als opvolger van de Wvg ook bedoeld voor mensen die nog zelfstandig kunnen blijven wonen. Op het moment dat men verhuist naar een AWBZ-instelling, valt men feitelijk buiten de Wmo-doelgroep, omdat het, ook met ondersteuning, niet meer mogelijk is zelfstandig een huishouden te voeren.

Ad h.

behoeft geen nadere toelichting

Ad i.

Bij problemen die voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen zal ook geen voorziening worden verstrekt. Het zal hierbij vooral om woonvoorzieningen gaan, waarbij te denken valt aan spaanplaat dat deformaldehydegas bevat, halfsteensmuren op het westen die veel waterdoorslag geven en dus veel vochtigheid binnen, enz. Iedereen, ongeacht een eventuele beperking, zal met dit soort materialen dezelfde problemen kunnen ondervinden. Het probleem wordt dus niet veroorzaakt door de combinatie beperking/woning, maar door de gebruikte materialen, reden om een voorziening te weigeren.

Ad j.

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Artikel 20. Terugbetaling bij verkoop

De Verordening Wet voorzieningen gehandicapten bevatte een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze bepaling komt in deze verordening terug en heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum reeds vaststaat wat de verkoopprijs van de woning en wat de meerwaarde ten gevolge van de aanpassing is. Het is aan het college om te bepalen of en in hoeverre in een concrete situatie gebruik van deze bepaling wordt gemaakt, aangezien er een afweging dient plaats te vinden tussen de kosten van het effectueren van deze bepaling (taxatie, administratieve lasten) in relatie tot de te verwachten baten.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 21. Vormen van te verstrekken voorzieningen

Ad a.

De collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld. Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootermobielpools, zoals in sommige verzorgingshuizen al op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten gebeurde.

Ad b.

Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten. In de beleidsregels c.q. het verstrekkingenbeleid wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.

Ad c.

Belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wet voorzieningen gehandicapten is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem uitgewerkt.

Ad lid 2.

Hier wordt de mogelijkheid geboden aan het college om nadere regels te stellen over de vormen en omvang van de vervoersvoorzieningen.

Artikel 22. Het recht op een algemene voorziening

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening terzake.

Indien het voor de indicatiesteller niet duidelijk is dat de vervoersvoorziening langdurig noodzakelijk is (artikel 2.1a van de verordening) zal dit door een arts moeten worden bepaald.

Artikel 23. Het primaat van het collectief vervoer.

Artikel 23 geeft het primaat van het collectief vervoer aan boven de individuele verstrekkingen zoals genoemd onder b, c en d van artikel 21. Men kan voor individuele verstrekkingen in aanmerking komen:

a indien men door de aard van de beperking geen gebruik kan maken van een collectieve vervoersvoorziening of;

b indien er geen algemene voorziening aanwezig is.

Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt kunnen worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.

Ad lid 2.

Hier wordt de mogelijkheid geboden aan het college om nadere regels te stellen over wie en onder welke voorwaarden in aanmerking komen voor vervoersvoorzieningen.

Artikel 24. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten bij een inkomen van 1,5 x de bijstandsnorm niet in strijd was met de geldende zorgplicht. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht het bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht.

Artikel 25. Omvang in gebied en in kilometers

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 25, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg jurisprudentie is omschreven.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 26. Vormen van rolstoelvoorzieningen en sportvoorzieningen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische)trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken. Een sportvoorziening wordt alleen als financiële tegemoetkoming verstrekt.

Bij artikel 26 is gekozen voor de mogelijkheden een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening te verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de Wet voorzieningen gehandicapten formeel niet te worden verstrekt, hoewel dat in de praktijk wel vaak gebeurde.

Deze optie geeft een regeling waarbij wel incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt, maar dan via een algemene rolstoelvoorziening. Dit is geregeld onder a. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep op kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben.

Zoals in de Inleiding is gesteld gaat het bij de meeste algemene voorzieningen om nog te creëren voorzieningen, maar nog geen bestaande voorziening. De verordening geeft wel alle ruimte voor een algemene voorziening. Onder b. en c. betreft het de individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, terwijl onder d. de sportvoorziening en sportrolstoel wordt genoemd.

Ad lid 2.

Hier wordt de mogelijkheid geboden aan het college om nadere regels te stellen over de vormen en de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening en sportrolstoel.

Artikel 27. Rolstoelgebruik, sportrolstoel en sportvoorzieningen

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingscriteria worden vastgelegd in de beleidsregels.

Indien de rolstoel niet noodzakelijk is voor incidenteel gebruik, maar voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen adequate voorziening.

Een sportvoorziening of een sportrolstoel, te verstrekken als een financiële tegemoetkoming, zal verstrekt worden als zonder de sportvoorziening of sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn.

Artikel 28. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 29. Gebruik aanvraagformulier

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de eerste aanvraag altijd plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Over het algemeen zal een aanvraag ingediend worden bij de gemeente waar de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft. Een uitzondering hierop is geregeld in artikel 19. Voor groepen personen die geen vaste woonplaats hebben (zoals schippers van binnenvaartschepen en kermisexploitanten) geldt dat zij hun aanvraag indienen bij de gemeente waar zij staan ingeschreven of een briefadres hebben.

Artikel 30. Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54 ) is in artikel 5, lid 2, onder a. van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld.

Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één loketgedachte. Wetsbepaling en toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (als vallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen.

Artikel 31. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn.

 

De gemeente kan één of meer adviseurs aanwijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt. Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het moment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken aanvrager. Het spreekt voor zich dat bij overgang van AWBZ en Wvg naar deze wet voor diegenen die al een voorziening hadden niet gesproken wordt van eerste aanvraag. Van eerste aanvraag wordt gesproken als een aanvrager in zijn geheel niet bekend is bij deze wet.

Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder b., kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies. Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen: (m)moa’s.

Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

De bepaling in lid 3 spreekt voor zich; het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 31 lid 1 van deze verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd. Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan rest het college niets anders dan de aanvraag volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling te laten.

Ten aanzien van het omgaan met de – vaak privacygevoelige – gegevens moet de gemeente rekening houden met de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en deze wet vergemakkelijken.

Artikel 32. Samenhangende afstemming

In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Evenals het genoemde in de toelichting op artikel 31 van deze verordening, gaat het hier naar zijn aard om uitvoeringsbeleid, vandaar de delegatie aan het college.

Artikel 33. Wijzigingen in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 34. Intrekking van een voorziening

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Intrekking kan met terugwerkende kracht, bijvoorbeeld bij het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens. Beëindiging van het recht op een voorziening is ook aan de orde bij verhuizing naar een andere gemeente en bij overlijden, en gaat in het algemeen in op het moment van of na de beschikking.

Artikel 35. Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Artikel 35 is dus niet van toepassing op woningaanpassingen.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 36. Hardheidsclausule

Artikel 36 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 37. Indexering

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Gorinchem, te indexeren.

Artikel 38. Evaluatie

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat

beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de

verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is

neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat

het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot

aanpassing van de verordening of van de beleidsregels.

Eén keer in de 4 jaar, 1 jaar voorafgaande aan het beleidsplan, dient er een evaluatie plaats te vinden. Eventuele gewenste aanpassingen kunnen dan in het beleidsplan worden meegenomen. Nu het eerste beleidsplan slechts voor 2007 wordt vastgesteld en het volgende beleidsplan voor 2008 tot en met 2011 gaat gelden is één en ander zo opgenomen.

Er vindt namelijk een evaluatie plaats in 2011 over 2007 tot en met 2010, terwijl de voorbereiding en vaststelling van het beleidsplan 2012 tot en met 2015 ook in 2011 plaatsvindt.

Verder zal er jaarlijks een verslag moeten worden uitgebracht. Op grond van beide documenten kan de verordening zo nodig worden aangepast.

Artikelen 39. en 40. Inwerkingtreding en citeertitel.

Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.