Regeling vervallen per 08-04-2015

Re-integratieverordening Gouda 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 07-04-2015

Intitulé

de raad van de gemeente Gouda

Gezien het voorstel van de burgemeester en wethouders van Gouda van 29 november 2011;

Gelet op artikel 8, eerste lid, onder a, e en f van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Re-integratieverordening Gouda 2012.

Hoofdstuk 1 - algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    doelgroep: personen aan wie op grond van artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet, artikel 34, eerste lid, onder a, IOAW, of artikel 34, eerste lid, onder a, IOAZ door het college ondersteuning kan worden geboden, alsmede personen die tot de doelgroep als bedoeld in artikel 1 Wet participatiebudget behoren en die naar het oordeel van het college ondersteuning nodig hebben;

  • c.

    uitkeringsgerechtigde: degene die algemene bijstand op grond van de WWB of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ ontvangt;

  • d.

    ANW-er: degene die een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet ontvangt;

  • e.

    niet-uitkeringsgerechtigde: persoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a van de wet;

  • f.

    belanghebbende: persoon behorend tot de doelgroep;

  • g.

    re-integratie: ondersteuning en voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt de belanghebbende ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, en voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college onderzoekt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende het meest doelmatig is met het oog op arbeidsinschakeling.

Artikel 3 Beleidsplan

  • 1. De raad stelt ter uitvoering van deze verordening, op voorstel van het college, tweejaarlijks een beleidsplan vast.

  • 2. Het beleidsplan als bedoeld in het eerste lid bevat het advies van de Cliëntenadviesraad.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen die betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder ondersteuning en voorzieningen worden aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van ondersteuning en voorzieningen;

    • c.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • d.

      de weigeringsgronden bij de aanvraag van en de besluitvorming over subsidie en premies.

Hoofdstuk 2 - onderzoek en ontheffingen

Artikel 4 Onderzoek

Het college kan een belastbaarheidsonderzoek en/of een medisch onderzoek laten doen, voordat besloten wordt tot ondersteuning of inzet van voorzieningen of tijdens ondersteuning of inzet van voorzieningen.

Artikel 5 Criteria ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie

  • 1. Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de wet of artikel 37a van de IOAW en de IOAZ bepalen dat aan de uitkeringsgerechtigde tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 9, eerste lid, van de wet en artikel 37 van de IOAW en de IOAZ genoemde verplichtingen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      indien de combinatie van enerzijds zorg en anderzijds arbeid, re-integratieactiviteiten of het verrichten van een tegenprestatie niet mogelijk is voor alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar;

    • b.

      indien belanghebbende om psychische dan wel medische redenen niet in staat is om te werken, re-integreren of een tegenprestatie te verlenen;

    • c.

      indien belanghebbende mantelzorg verleent.

  • 2. Ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie wordt slechts voor een door het college vast te stellen periode verleend.

Hoofdstuk 3 - ondersteuning en voorzieningen

Artikel 6 Loonvormende arbeid

De belanghebbende kan bij een reguliere werkgever werkervaring opdoen.

Artikel 7 Participatiebanen

  • 1. Het college kan de uitkeringsgerechtigde een participatiebaan aanbieden.

  • 2. De participatiebaan heeft als doel de uitkeringsgerechtigde door middel van een werkplek arbeidsritme, werkervaring en vaardigheden op te laten doen.

  • 3. Deze voorziening kan ingezet worden indien de uitkeringsgerechtigde een geringe kans heeft op inschakeling in het arbeidsproces en daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt.

  • 4. Naast de participatiebaan kunnen door het college bemiddelingsactiviteiten en aanvullende trainingen worden aangeboden om de uitkeringsgerechtigde in loondienst te krijgen.

  • 5. Voorzover de uitkeringsgerechtigde niet beschikt over een startkwalificatie, beoordeelt het college binnen zes maanden na aanvang van de participatiebaan in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 8 Scholing en maatschappelijke activiteiten

Het college kan aan de belanghebbende scholing of maatschappelijke activiteiten gericht op arbeidsinschakeling aanbieden.

Artikel 9 ondersteuning bij arbeidsinschakeling

Het college kan aan de belanghebbende ondersteuning bieden bij de arbeidsinschakeling, in de vorm van een begeleiding bij het zoeken van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 10 Budgetplafond

  • 1. Het college kan een of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 4 – premies, subsidies en vrijlating inkomsten

Artikel 11 Activeringspremie

Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde een activeringspremie toekennen.

Artikel 12 Premie participatiebaan

Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die een participatiebaan heeft als bedoeld in artikel 10a, van de wet of artikel 38a IOAW/Z, na iedere zes maanden een premie van telkens  300,--, indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 13 Loonkostensubsidie

Het college kan een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken die met de belanghebbende een arbeidsovereenkomst sluit.

Artikel 14 Vrijlating van inkomsten

De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de belanghebbende van toepassing zijnde norm, ontvangt een vrijlating van inkomsten uit arbeid van maximaal zes maanden, zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid onder o van de wet.

Hoofdstuk 5 – slotbepalingen

Artikel 15 Intrekking oude verordening

De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand Gouda 2010 wordt ingetrokken.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag waarop het bij Koninklijke boodschap van 17 juni 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (kamerstukken 32 815) tot wet is verheven en in werking treedt.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Gouda 2012.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Gouda in de openbare vergadering van 14 december 2011,

De raad van de gemeente voornoemd,

voorzitter ,

griffier ,

Toelichting op de Re-integratieverordening Gouda 2012

Algemeen

Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van personen die behoren tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 WWB en artikel 34 IOAW/Z. Het voorschrift om een verordening vast te stellen, waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven, volgt uit artikel 8 WWB en artikel 35 IOAW/Z.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

De in de verordening gebruikte begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wet, tenzij hier anders is aangegeven. Ten behoeve van de leesbaarheid van de verordening wordt in dit artikel de betekenis van een aantal vaker voorkomende termen gegeven.

Artikel 2 opdracht aan het college

De WWB, IOAW, IOAZ en de Wet participatiebudget geven het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning en voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Het doel van de ondersteuning van de doelgroep is het bieden van de meest effectieve weg bij het vinden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende die voor zichzelf wenst. Het college bepaalt de noodzakelijkheid van de ondersteuning en/of voorziening. Het is aan het college om te zorgen voor voldoende aanbod van voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsplan

De wetgever vraagt de gemeenteraad om het beleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen.

Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad, op voorstel van het college, tweejaarlijks een beleidsplan opstelt. Het tweede lid bepaalt dat de Cliëntenadviesraad wordt betrokken bij de vaststelling van en de verantwoording over het beleid. Het derde lid bepaalt dat het college nadere regels kan stellen aan de duur en hoogte van de ondersteuning, voorzieningen, subsidies en premies en aan de verplichtingen die aan de ondersteuning, voorzieningen, subsidies en premies worden verbonden.

Artikel 4 Onderzoek

Uit het belastbaarheidsonderzoek en/of medisch onderzoek kan een gedeeltelijke of gehele ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie volgen.

Artikel 5 Criteria ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie

Met het verlenen van tijdelijke ontheffingen zal terughoudend worden omgegaan. Er zal slechts in individuele gevallen tot ontheffing worden besloten.

Niet de keuringsarts maar het college bepaalt de periode van ontheffing. Dit neemt niet weg dat als een arts adviseert een belanghebbende voor een bepaalde periode vrij te stellen, het college dit advies veelal zal overnemen. Indien er geen medisch advies is waarin een bepaalde periode voor vrijstelling wordt genoemd, dan kan als richtlijn een vrijstelling van 2 jaar worden aangehouden. Van deze richtlijn kan gemotiveerd worden afgeweken.

Voor alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 12 jaar kan individuele ontheffing van de arbeidsplicht worden verleend als de combinatie van zorg en arbeid of een re-integratieactiviteit niet mogelijk is. Als er kinderopvang beschikbaar is, mag aangenomen worden dat de combinatie van zorg en re-integratie geen problemen zal opleveren, en kan in beginsel de arbeidsplicht worden opgelegd. Afwijken op grond van individuele (sociale en/of medische) omstandigheden blijft altijd mogelijk.

Bij het verlenen van mantelzorg voor minimaal 3 maanden en minimaal 8 uur per week kan onder bepaalde voorwaarden ontheffing van de arbeidsplicht worden verleend. In het tweejaarlijkse beleidsplan zal nader op de voorwaarden worden ingegaan.

Er bestaat een plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie voor personen tot 65 jaar. Voor de groep personen tussen de 57 en 65 jaar zal echter gekeken worden naar de reële kansen op de arbeidsmarkt. Ontbreken deze kansen dan zal er een ontheffing van de arbeidsplicht plaats kunnen vinden gedurende de periode tot 65 jaar.

Een vrijstelling van de plicht tot arbeidsinschakeling behoeft niet altijd samen te gaan met een vrijstelling van de plicht tot het leveren van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder c, WWB; de verplichting om door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Artikel 6 Loonvormende arbeid

Van loonvormende arbeid is ook sprake als voor de belanghebbende die in dienst treedt bij een reguliere werkgever en loonkostensubsidie wordt betaald door de gemeente. Het college kan op grond van artikel 3, derde lid, van deze verordening nadere regels stellen aan de duur van de loonkostensubsidie, de hoogte en aan de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

Artikel 7 Participatiebanen

De participatiebaan is onbetaald werk en heeft als belangrijkste doel het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. Er moet een groei van de uitkeringsgerechtigde plaatsvinden binnen de participatiebaan. Onder bemiddelingsactiviteiten verstaan we alle activiteiten die leiden tot uitstroom uit de participatiebaan. Dit kan bestaan uit een sollicitatiecursus, jobsearch, het opstellen van sollicitatiebrieven, etc.

Met artikel 7, vijfde lid, van de verordening wordt uitvoering gegeven aan artikel 10a, vijfde lid, WWB en artikel 38a IOAW/Z.

Artikel 8 Scholing en maatschappelijke activiteiten

Onder scholing en maatschappelijke activiteiten kan worden verstaan: een cursus Nederlands, motivatietraining, nazorg, vrijwilligerswerk, bewegingstrajecten, persoonlijke begeleiding, sociale reactivering, schuldhulpverlening, of budgetbegeleiding.

artikel 9 Ondersteuning bij de arbeidsinschakeling

De ondersteuning zal veelal bestaan uit regelmatige afspraken met een medewerker van de gemeente, waarin de ondernomen en te ondernemen sollicitatieactiviteiten worden besproken. Voorts kan een werkmakelaar vacatures aan belanghebbende voorleggen.

artikel 10 Budgetplafond

Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren, de verplichting daartoe is wettelijk vastgelegd. Om een aanvraag voor voorzieningen te kunnen weigeren dient in de verordening te worden opgenomen, dat het mogelijk is subsidie- en budgetplafonds in te stellen.

De gemeente wil de mogelijkheid openlaten om een verdeling te maken van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen en heeft met artikel 10 deze mogelijkheid vastgelegd.

Artikel 11 Activeringspremie

In de wet is geregeld in artikel 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een maximale activeringspremie kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.

Het college kan op grond van artikel 3, derde lid, van deze verordening nadere regels stellen aan de hoogte en aan de verplichtingen die aan de activeringspremie worden verbonden. Dit zal in het beleidsplan beschreven worden.

Artikel 12 Premie participatiebaan

Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 10a, zesde lid, WWB en artikel 36, zesde lid IOAW/Z, waarin wordt bepaald dat de belanghebbende die een participatiebaan vervult steeds na zes maanden een premie krijgt. De premie zal over het algemeen maximaal drie keer worden verstrekt, aangezien een participatiebaan niet langer dan twee jaar mag duren. Onder voorwaarden kan de participatieplaats tweemaal met een jaar worden verlengd (artikel 10, negende en tiende lid, WWB).

De raad dient de hoogte van de premie vast te stellen en wel zodanig dat de premie niet bijdraagt aan de armoedeval. Hieronder wordt verstaan het verschijnsel dat personen door het aanvaarden van betaald werk er in inkomen op achteruit gaan, omdat zij geen recht meer hebben op diverse inkomensafhankelijke voorzieningen, waaronder gemeentelijke premies.

De premie dient dus wel hoog genoeg te zijn om een stimulans te geven om een participatiebaan te aanvaarden en te behouden, maar dient ook niet zo hoog te zijn dat de uitstroom naar betaalde arbeid onaantrekkelijk wordt.

De premie voor een participatiebaan wordt fiscaal niet aangemerkt als periodieke uitkering en werkt daarom niet door in de inkomensafhankelijke uitkeringen.

Voor de hoogte van de premie van  300,-- per zes maanden is aangesloten bij hetgeen door de staatssecretaris in de Tweede Kamer hierover is opgemerkt, namelijk dat bij een dergelijke premie geen armoedevaleffecten zullen optreden.

Artikel 13 Loonkostensubsidie

Het college kan aan een werkgever een subsidie verstrekken.

Het college kan op grond van artikel 3, derde lid, van deze verordening nadere regels stellen aan de hoogte van de loonkostensubsidie en aan de voorwaarden die aan de verstrekking worden verbonden. Dit zal in het beleidsplan beschreven worden.

Artikel 14 Vrijlating van inkomsten

De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, tot een maximum bedrag, voor zover geen activeringspremie verstrekt wordt.

Het feit dat in de wet een maximaal percentage en een maximumbedrag genoemd worden impliceert dat ook lagere bedragen gehanteerd mogen worden door het college. De gemeente Gouda hanteert het maximale percentage en het maximumbedrag conform de wet. Het uitgangspunt is dat vrijlating altijd bijdraagt aan arbeidsinschakeling, behalve bij inkomsten die eerder niet door de uitkeringsgerechtigde zijn opgegeven (verzwegen inkomsten).

artikelen 15 en 16 slotbepalingen

Deze artikelen spreken voor zich.