Regeling vervallen per 01-01-2013

Besluit maatschappelijke ondersteuning Gouda 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda

gelet op artikel 2.4 en artikel 2.5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

besluiten vast te stellen het volgende besluit:

Besluit maatschappelijke ondersteuning Gouda 2012

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit Besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning Gouda 2012. Dit Besluit betreft de financiële aspecten van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gouda 2011;

  • c.

    Verordening: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gouda 2010;

  • d.

    Bruto persoonsgebonden budget Persoonsgebonden: budget inclusief eigen bijdrage;

  • e.

    Budgetperiode: Periode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verleend;

  • f.

    Gemachtigde: Wettelijke vertegenwoordiger;

  • g.

    Gemaximeerde vergoeding: Het bedrag dat ten hoogste wordt verstrekt met inachtneming van de inkomensgrens;

  • h.

    CVV: Collectief Vraagafhankelijk Vervoer;

  • i.

    Eigen bijdrage/eigen aandeel: Een inkomensafhankelijke bijdrage die verschuldigd is bij een Wmo voorziening;

  • k.

    Verzamelinkomen: Gezamenlijk bedrag van inkomen uit werk en woning, uit aandelen en dividenden, en uit sparen en beleggen, waarover de hoogte van de aanslag inkomstenbelasting wordt bepaald.

Artikel 2 Verplichtingen persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

  • 1. Bij de verlening van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden zoals genoemd in artikel 3.1 van de Verordening worden aan de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de budgethouder gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor de betaling van hulp bij het huishouden en de daarmee verbonden kosten;

    • b.

      7% van het bruto persoonsgebonden budget is vrij besteedbaar, met een minimum van € 100,00 en een maximum van € 750,00 voor het organiseren van de hulp bij het huishouden zonder dat daarover verantwoording behoeft te worden afgelegd;

    • c.

      de voorziening die wordt ingekocht is adequaat en kwalitatief verantwoord;

    • d.

      de budgethouder sluit een schriftelijke overeenkomst met de zorgaanbieder die de hulp bij het huishouden levert. In deze overeenkomst worden tenminste de volgende afspraken opgenomen:

    • 1.

      declaraties voor hulp bij het huishouden worden niet betaald indien zij niet binnen 6 weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de budgethouder zijn ingediend;

    • 2.

      een declaratie van een persoon die aan de budgethouder de hulp bij het huishouden levert, bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het sociaal fiscaal nummer en de naam en het adres van de persoon en wordt door deze persoon ondertekend of

    • 3.

      een declaratie van een instantie die aan de budgethouder de hulp bij het huishouden levert, bevat het BTW nummer van die instantie, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren en de naam en het adres van de instantie en wordt namens die instantie ondertekend.

    • e.

      de budgethouder bewaart overeenkomsten, nota’s, betalingsbewijzen en declaraties genoemd onder d van dit lid gedurende 5 jaar en stelt deze desgevraagd ter beschikking aan het college;

    • f.

      de budgethouder informeert het college elk jaar over het gebruik van de verleende voorschotten en eventueel eerder verleende voorschotten voor zover deze nog niet voor betalingen als bedoeld in lid 1 onder a waren gebruikt. De budgethouder doet dit binnen 6 weken na 31 december van het voorafgaande jaar en gebruikt daarvoor een door het college vastgesteld formulier;

    • g.

      de budgethouder vult elk jaar, binnen 6 weken na 31 december of aan het einde van de budgetperiode, een door het college vastgesteld formulier in waarop het volgende vermeld staat:

    -naam, adres en Burger Service Nummer (BSN) respectievelijk BTW-nummer van de zorgaanbieder;

    -het in dat kalenderjaar aan die zorgaanbieder betaalde bedrag.

    Dit formulier dient de budgethouder te voegen bij de gevraagde informatie zoals bedoeld onder f van dit lid;

    • h.

      de budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan het redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het persoonsgebonden budget.

    • 2.

      Door het college kan worden gecontroleerd of budgethouders aan de verplichtingen genoemd in artikel 3, eerste lid, hebben voldaan.

Artikel 3 Verplichtingen persoonsgebonden budget overige voorzieningen

  • 1. Bij de verlening van een persoonsgebonden budget bij overige voorzieningen worden aan de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de budgethouder gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor betaling of huur van een voorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

    • b.

      de voorziening die wordt aangeschaft voldoet aan het programma van eisen welke is opgesteld door de gemeente en de voorziening voldoet indien van toepassing aan het Kwaliteiten Bruikbaarheids Onderzoek van Hulpmidden (KBOH) keurmerk en/of komt voor op de lijsten van het TNO-keurmerk dan wel een gelijkwaardig keurmerk goedgekeurde hulpmiddelen;

    • c.

      in geval van een rolstoel- of vervoersmiddel dient de vervoersvoorziening te worden ingekocht bij een leverancier die erkend is volgens de Erkenningsregeling Revalidatietechnisch Bedrijf (ERB) en te voldoen aan de eisen van het zogenaamde Revakeur;

    • d.

      de budgethouder legt over het verleende persoonsgebonden budget verantwoording af door de nota en het betalingsbewijs van de gerealiseerde voorziening te overleggen;

    • e.

      .de budgethouder bewaart de rekening(en) en het betalingsbewijs (betalingsbewijzen) gedurende 7 jaren en stelt deze desgewenst ter beschikking aan het college;

    • f

      de budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het persoonsgebonden budget.

  • 2. Door het college kan worden gecontroleerd of budgethouders aan de verplichtingen zoals genoemd in artikel 4, eerste lid hebben voldaan.

Artikel 4 terugvordering persoongebonden budget

  • Indien niet is voldaan aan de op grond van de Verordening of het Besluit opgelegde verplichtingen, kan met toepassing van artikel 7.8 van de Verordening, een persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

Artikel 5 omvang eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    Het bedrag dat ongehuwde belanghebbenden jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 18,00 per vier weken plus een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het verzamelinkomen van de belanghebbende en de grens van € 22.905,00.

  • 2.

    Het bedrag dat ongehuwde belanghebbenden van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 18,00 per vier weken plus een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het verzamelinkomen van de belanghebbende en de grens van 16.007,00.

  • 3.

    Het bedrag dat gehuwde belanghebbenden dienen te betalen indien één van beiden jonger is dan 65 jaar, bedraagt € 25,80, per vier weken plus een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het verzamelinkomen van de belanghebbende en de grens van € 28.306, 00.

  • 4.

    Het bedrag dat gehuwde belanghebbenden, die beiden 65 jaar of ouder zijn, dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken plus een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het verzamelinkomen van de belanghebbende en de grens van € 22.319,00.

  • 5.

    Aan belanghebbenden jonger dan 18 jaar wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel in rekening gebracht.

Artikel 6

De eigen bijdrage of het eigen aandeel is van toepassing op de voorzieningen zoals genoemd in artikel 3.1 a, b en c, artikel 4.1 onder a tot en met e, artikel 5.1 lid 2 en 3 en artikel 6-a van de Verordening.

Artikel 7 Bedragen persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

De uurtarieven van het persoonsgebonden budget bedragen:

  • -

    hulp bij het huishouden 1 € 18,92;

  • -

    hulp bij het huishouden 2 € 21,80;

  • -

    persoonsgebonden budget met financiële vergoeding € 17,71.

Artikel 8 hoogte persoongebonden budget

Het college stelt een bruto persoonsgebonden budget vast. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen zoals beschreven in artikel 1.1 onder u van de Verordening en wordt door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vastgesteld en geïnd. De verrekening van de eigen bijdragen vindt plaats tussen het CAK en de gemeente Gouda.

Artikel 9 kosten van woningaanpassing

Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing in de vorm van bouwkundige of woontechnische woonvoorziening (volgens artikel 4.1, lid 1, onder b van de Verordening) wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

  • a.

    de aanneemsom (waarin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • b.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • c.

    in gevallen dat het noodzakelijk wordt geacht een architect in te schakelen: het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA: de kosten van het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • d.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening; de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • e.

    renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van de voorziening;

  • f.

    de kosten van het verwerven van extra bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet gebouwd kan worden binnen de oorspronkelijke kavel;

  • g.

    de door het college schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • h.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing

  • i.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • j.

    de administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van de bouwkundige voorziening, voor zover de kosten onder a tot en met j meer bedragen dan € 1.199,55 voor 10% van die kosten tot maximaal € 467,10.

Artikel 10 afschrijving

De afschrijving zoals bedoeld in artikel 4.7 van de Verordening is als volgt: de terugbetaling bedraagt in het eerste jaar na definitieve toekenning van de woonvoorziening 100% en wordt vervolgens jaarlijks verminderd met een afschrijvingspercentage van 20% van de vastgestelde meerwaarde van de woning.

Artikel 11 verhuiskostenvergoeding

  • 1.

    Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 4.1 onder a en in artikel 4.8 van de Verordening bedraagt maximaal € 3.123,90.

  • 2.

    Het primaat van de verhuizing wordt in ieder geval niet toegepast indien de kosten van een noodzakelijke woonvoorziening, als bedoeld in artikel 4.1 onder b van de Verordening, lager zijn dan € 8.124,17-. Indien het bedrag lager is dan € 3.123,90 mag de belanghebbende niet kiezen, maar wordt de beschikking afgegeven voor woningaanpassing.

  • 3.

    De kosten voor onderhoud en reparatie, als genoemd in artikel 4.1 onder e van de Verordening, worden volledig vergoed, mits naar het oordeel van het college geen sprake is van nalatigheid van de zijde van de belanghebbende. Het betreft de volgende voorzieningen:

    • -

      stoelliften;

    • -

      rolstoelliften;

    • -

      woonhuisliften;

    • -

      sta-plateaulift of hefplateaulift;

    • -

      de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • -

      elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

      Voor andere dan in de bovenstaande opsomming genoemde niet bouwkundige- of niet woontechnische woonvoorzieningen, geldt dat de kosten van onderhoud en reparatie van in bruikleen verstrekte voorzieningen voor vergoeding in aanmerking komen.

  • 4.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een tweede woonruimte, als genoemd in artikel 4.4 van de Verordening, bedraagt maximaal € 8.124,17.

  • 5.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van tijdelijke huisvesting/dubbele woonlasten als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 onder f en artikel 4.11 van de Verordening, bedraagt:

  • a.

    de werkelijke kosten met een maximum van € 621,68 per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

  • b.

    de werkelijke kosten met een maximum van € 310,33 per maand ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

  • 6.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten in verband met huurderving als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 sub g en artikel 4.12 van de Verordening is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte met een maximum van € 621,68 per maand.

  • 7.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassingen van woonwagens en woonschepen als bedoeld in artikel 4.15 lid 4 van de Verordening bedraagt maximaal € 2.255,23.

  • 8.

    De hoogte van de vergoeding van de vervanging van de stoffering in verband met CARA is afhankelijk van de afschrijvingstermijn van het te vervangen artikel.

  • a.

    De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten te weten:

    • -

      100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

    • -

      75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

    • -

      50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

    • -

      25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

    • -

      indien het artikel 8 jaar en ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt.

  • b.

    De normbedragen zijn:

    • -

      voor gladde vloerbekleding € 14,47 per benodigde vierkante meter inclusief de egalisatiekosten;

    • -

      voor gordijnen € 16,05 per meter voor rolgordijnen of een ander soort gladde gordijnen.

  • 9.

    Als bijlage is bij het Besluit gevoegd een lijst met standaard woonvoorzieningen, waarin opgenomen de maximaal uit te keren bedragen per woonvoorziening. De bijlage maakt onderdeel uit van het Besluit.

Artikel 12 persoongebonden budget vervoersmiddelen

Het persoonsgebonden budget voor vervoersmiddelen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie.

Artikel 13 collectief vraagafhankelijk vervoer

Het gereduceerde tarief voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoerssysteem (artikel 5.1 lid 1 onder a van de Verordening) wordt voor alle leeftijden bepaald op € 0,52 per zone in de regio Midden-Holland.

Artikel 14 sociaal begeleider

Voor de sociaal begeleider van de gebruiker van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    De sociaal begeleider mag geen Wmo-geïndiceerde zijn;

  • b.

    De sociaal begeleider dient zelfstandig te kunnen reizen en niet rolstoel / scootmobiel gebonden te zijn;

  • c.

    Maximaal één sociaal begeleider per (enkele) rit;

  • d.

    De sociaal begeleider reist vanaf hetzelfde opstapadres naar dezelfde bestemming;

  • e.

    De rit van de sociaal begeleider wordt gelijktijdig met dezelfde reservering geboekt als de rit van de Wmo-pashouder;

  • f.

    De sociaal begeleider kan maximaal 20 enkele ritten (dus 10 retourritten) per jaar meereizen tegen het gereduceerd tarief.

Artikel 15 bruikleenauto

  • 1.

    De inkomensgrens waaronder mensen in aanmerking kunnen komen voor een bijdrage in de aanschafkosten van een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten, bedraagt € 21.549,50 voor alleenstaanden en € 27.802,90 voor echtparen. Dit is 150% van het verzamelinkomen op het sociaal minimum.

  • 2.

    Bij een inkomen van € 21.549,50 of meer voor alleenstaanden of een inkomen van € 27.802,90 of meer voor echtparen wordt géén financiële bijdrage naast het CVV verstrekt.

Artikel 16 financiële tegemoetkoming vervoersvoorzieningen

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 5.1 lid 2 van de Verordening is gemaximeerd tot de volgende normbedragen op jaarbasis:

  • a.

    voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto, als de aanvrager is aangewezen op het gebruik van de eigen auto, geldt een normbedrag van € 1.161,36;

  • b.

    voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto, geldt een normbedrag van € 782,52;

  • c.

    voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto, als de aanvrager is aangewezen op het gebruik van de eigen auto, geldt een normbedrag van € 1.161,36;

  • d.

    voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi, indien de persoon met beperkingen geen gebruik kan maken van het CVV en niet rolstoelgebonden is, geldt een taxitegoed van € 3055,43 op declaratiebasis of op verzoek van de persoon met beperkingen een financiële bijdrage van € 722,30;

  • e.

    voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi, indien de persoon met beperkingen geen gebruik kan maken van het CVV en rolstoelgebonden is, geldt een taxitegoed van € 3055,43 op declaratiebasis of een maximale financiële bijdrage van € 1.086,61;

  • f.

    voor een tegemoetkoming in de kosten van een ander verplaatsingsmiddel, als bedoeld in art. 5.1 lid 2 onder b van de Verordening, geldt een maximale financiële tegemoetkoming van € 422,39 en bij de indicatie rolstoeltaxi een maximale financiële bijdrage van € 514,73;

  • g.

    de hoogte van een te verlenen financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een plaats voor betaald parkeren (art. 5.1, lid 2 onder f van de Verordening) bedraagt maximaal € 64,32;

  • h.

    de hoogte van een te verlenen financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een individueel overdekt verplaatsingsmiddel voor vervoer buitenshuis anders dan een auto bedraagt € 675,67.

  • 2.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een verplaatsingsmiddel voor vervoer buitenshuis, wordt bepaald aan de hand van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

  • 3.

    De hoogte van een financiële tegemoetkoming voor het aanpassen van een eigen auto wordt bepaald aan de hand van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Deze vergoeding bedraagt maximaal de kosten van de goedkoopst aanpasbare auto.

Artikel 17 rolstoelvoorziening en persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld aan de hand van de huurprijs voor de goedkoopste adequate rolstoel inclusief onderhoud en reparatie.

  • 2.

    Zolang de rolstoel wordt gebruikt wordt jaarlijks maximaal 4% van de bruto consumentenprijs inclusief de individuele aanpassingen voor onderhoud en reparatie verstrekt. Het bedrag wordt op declaratiebasis verstrekt, onder overlegging van de desbetreffende facturen.

  • 3.

    Individuele aanpassingen worden volledig vergoed, voor zover deze op de goedkoopst adequate wijze worden uitgevoerd.

Artikel 18 sportbudget

  • 1.

    Het college kan een sportbudget verstrekken indien de belanghebbende actief een sport beoefend.

  • 2.

    .Het sportbudget wordt verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 3.383,35 en is bijvoorbeeld bedoeld voor de aanschaf van een sportrolstoel of handbike, inclusief onderhoud, aanpassingen en andere met het gebruik van de sportrolstoel of handbike samenhangende kosten of het lidmaatschap van een sportvereniging.

  • 3.

    De belanghebbende moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening, bijvoorbeeld door overleggen van het lidmaatschap van een sportvereniging.

Artikel 19

Het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gouda 2011 wordt per 1 januari 2012 ingetrokken.

Artikel 20

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2012.

Artikel 21

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning Gouda 2012.

Aldus vastgesteld in de vergadering van Burgemeester en wethouders van

Burgemeester en wethouders van Gouda,

de secretaris,

de burgemeester,

Toelichting Besluit maatschappelijke ondersteuning

 

Algemeen deel

In de “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Gouda 2010” wordt in een aantal artikelen verwezen naar het Besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn alle bedragen bij elkaar gebracht,die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Bijstelling van het Besluit gebeurt door het College.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2, 3 en 4 Regels rond verstrekking en verantwoording

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget wordt hier vastgesteld. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoongebonden budget, dit zal als contra-indicatie worden opgevat. Daarnaast worden ook de duurdere woningaanpassingen niet via een persoonsgebonden budget verstrekt.

 

In deze artikelen wordt tevens bepaald dat gemeente de mogelijkheid heeft om, wanneer een voorziening niet meer wordt gebruikt, deze terug te halen. De voorziening is immers met gemeenschapsgeld aangeschaft en het is niet de bedoeling dat de opbrengst van de voorziening ten gunste komt van de gebruiker. Door de voorziening terug te halen is de gemeente in staat tot herverstrekking van deze voorziening, waardoor het gemeenschapsgeld optimaal wordt gebruikt. De

budgethouder is verplicht meldingen over het niet meer gebruiken van voorzieningen aan het college te doen. Uiteraard worden extra eigen middelen, door de budgethouder besteed bij de aanschaf van de voorziening, op afschrijvingsbasis, terugbetaald.

 

Tenslotte kunnen houders van een persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden het persoonsgebonden budget aanwenden voor het inkopen van ondersteuning bij het voldoen aan de verantwoordelijkheden die samenhangen met het persoonsgebonden budget. Dit wordt geregeld in artikel 2, eerste lid, onder b.

 

Artikel 5 en 6 Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel

In artikel 15 en 19 van de (landelijke) Wmo is de mogelijkheid gecreëerd om de voorzieningen af te stemmen op de draagkracht van de aanvrager. Dit kan door aan de aanvrager van voorzieningen een eigen bijdrage of eigen aandeel op te leggen. Bij voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget wordt gesproken over de eigen bijdrage en bij financiële tegemoetkomingen wordt gesproken van het eigen aandeel. De gemeente heeft beleidsvrijheid in de wijze waarom een eigen bijdrage of eigen aandeel wordt opgelegd, maar is gehouden aan de kaders genoemd in het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.

 

De eigen bijdrage/ het eigen aandeel worden door het CAK berekend en geïnd.

 

De eigen bijdrage/ eigen aandeel wordt voor alle eenmalig verstrekte voorzieningen (in eigendom of bruikleen) opgelegd voor maximaal 39 perioden van 4 weken. Bij voorzieningen onder de € 500 wordt een eigen bijdrage opgelegd voor maximaal 26 perioden van 4 weken.  

 

Bij een periodiek toegekende voorziening (een voorziening waarvoor de gemeente maandelijks kosten maakt) is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd gedurende de looptijd van de toegekende voorziening. In principe mag een gemeente de kosten die zij maandelijks kwijt zijn voor deze voorzieningen doorgeven aan het CAK waarover vervolgens een eigen bijdrage wordt berekend. Voor het opleggen van een eigen bijdrage zal de gemeente dit bedrag ook doorgeven aan het CAK tot dat de catalogusprijs van voorziening is bereikt. Het bedrag wat dan aan het CAK doorgegeven wordt voor het opleggen van een eigen bijdrage is voor onderhoudt, reparatie en verzekering. Ter verduidelijking een voorbeeld. Een burger heeft een scootmobiel verstrekt met een cataloguswaarde van € 5.000. Maandelijkse kosten voor de gemeente voor deze scootmobiel zijn € 100. De gemeente geeft dan 50 periodes van 4 weken (€ 5.000 : € 100 = 50 perioden) het bedrag van € 100 aan het CAK door voor het opleggen van een eigen bijdrage. Vanaf periode 50 wordt een bedrag van € 260 op jaarbasis doorgegeven aan het CAK voor het opleggen van een eigen bijdrage. Het bedrag van € 260 is voor onderhoud reparatie en verzekering.

 

Bij de berekening van eigen bijdrage voor onderhoud, reparatie en verzekering gelden de volgende bedragen op jaarbasis:

Scootmobiel                :   € 260

Driewielfiets                :      € 50

Duofiets                      :      € 80

Tillift actief en passief   :           € 260

Traplift                        :           € 130

 

Bij vervanging van een voorziening om medische redenen wordt dit niet als nieuwe voorziening gezien. Burger betaald de restterende periodes waarover een eigen bijdrage verschuldigd is van de eerste reeds verstrekte voorziening tot aan catalogusprijs. Het huurbedrag van de nieuwe voorziening wordt aan het CAK doorgegeven. Dus: het aantal periodes blijft gehandhaafd,  hoogte eigen bijdrage kan veranderen.

 

Burgers met een periodieke voorziening verstrekt vóór 1 januari 2012 gaan vanaf 1 juli 2012 een eigen bijdrage betalen voor de periodieke voorziening. Cliënten worden in het laatste kwartaal van  2011 geïnformeerd over de invoering van de eigen bijdrage. De burger heeft zo de gelegenheid de voorziening stop te zetten indien hij geen eigen bijdrage wil betalen.

 

Burgers met een inkomen op bijstandniveau kunnen gecompenseerd worden vanuit de bijzondere bijstand.

 

Artikel 7 en 8Vaststelling bedrag persoongebonden budget hulp bij het huishouden

Het verschil tussen hulp bij het huishouden type 1 en 2 is dat bij huishoudelijke verzorging type2 aangevuld is met de organisatie van het huishouden en hulp bij ontregelde huishouding.

Verder wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. Bij de bepaling van de hoogte van het persoonsgebonden budget is als uitgangspunt gehanteerd dat het persoonsgebonden budget een reële tegenwaarde dient te vertegenwoordigen van de kosten van de zorg in natura. Er worden verschillende tarieven gehanteerd namelijk hulp bij het huishouden type 1 en type 2 welke een zwaardere vorm van hulp is.

 Daarnaast geldt een apart tarief voor de situatie dat de aanvrager een overeenkomst heeft gesloten met leverancier Vierstroom. Het betreft een Pgb financiële tegemoetkoming.

 

Artikel 9, 10 en 11 Kosten woningaanpassing, afschrijving en verhuiskostenvergoeding.

In deze artikelen wordt geregeld de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Bij het bepalen van de juistheid van de offerte wordt uitgegaan van de limitatieve lijst welke als bijlage bij dit besluit is toegevoegd. De kosten kunnen in de offerte teruggevonden worden: kosten van bouw, eventuele kosten van de architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Indien er sprake is van een in medisch opzicht noodzakelijke aanbouw van de woning of uitbreiding van een bepaald vertrek kan het nodig zijn dat er extra grond aangekocht moet worden.

 

De in artikel 11 genoemde voorzieningen worden hieronder nader toegelicht:

  • Stoellift: het Liftinstituut spreekt van traplift;

  • Rolstoelliften: het Liftinstituut spreekt van hefplateaulift voor personen;

  • Woonhuisliften: met kooi;

  • sta-plateaulift of hefplateaulift: het Liftinstituut spreekt van een hefplateau voor personen zonder schacht tot maximaal 1.80 meter hoogte.

 

Artikel 12 persoonsgebonden budget vervoersmiddelen.

In dit artikel wordt geregeld de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie.

 

Artikel 13 en 14 Collectief Vraagafhankelijk Vervoer en sociaal begeleider.

Elke Goudse burger mag gebruik maken van het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer. Een Wmo geïndiceerde mag dit echter tegen een gereduceerd tarief doen. Deze Wmo geïndiceerde mag ook op jaarbasis 20 enkele ritten een sociaal begeleider meenemen. De achterliggende gedachten bij het hanteren van een sociaal begeleider is dat de Wmo geïndiceerde zich op de plaats van bestemming kan laten begeleiden. Bijvoorbeeld bij ziekenhuisbezoek, bij het winkelen, bij bankzaken, etc.

 

Eigen bijdrage is € 0,52 per zone, maar de eerste zone kent ook een opstaptarief waardoor men 2 x € 0,52 dient te betalen. Alle zones daarna wordt steeds verhoogd met € 0,52. Reist men alleen binnen de gemeente Gouda dan betaald men altijd maar voor 1 zone de eigen bijdrage met daarbovenop het opstaptarief. Dat is per enkele reis binnen de gemeente Gouda € 1,04.

 

Artikel 15 Bruikleenauto

In dit artikel zijn de bedragen opgenomen die verstrekt worden wanneer er sprake is van een auto in bruikleen.

 

Artikel 16 Financiële tegemoetkoming vervoersvoorzieningen.

In dit artikel liggen een aantal bedragen vast voor een financiële tegemoetkoming in de auto en taxikosten. Onder welke voorwaarden dit bedrag wordt toegekend, volgt uit de “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010”.

 

Artikel 17 Rolstoelvoorziening en persoonsgebonden budget

In dit artikel wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening (zoals in de “verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning” Gouda is bepaald) welk bedrag verhoogd wordt met de kosten van onderhoud en reparatie. Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.

 

Artikel 18 Sportvoorziening

Voor een sportrolstoel wordt alleen forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt. Deze financiële tegemoetkoming is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een

forfaitaire financiële tegemoetkoming worden toegekend.

 

Artikel 19 tot en met artikel 21

Dit zijn de slotbepalingen en deze spreken voor zich.

bijlage standaard woonvoorzieningen