Regeling vervallen per 01-01-2012

Afstemmingsverordening wet werk en bijstand Gouda 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Afstemmingsverordening wet werk en bijstand Gouda 2010

De raad van de gemeente Gouda

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Goud van 13 oktober 2009;

Gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

besluit:

vast te stellen de volgende Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Gouda 2010.

Hoofdstuk 1 - algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven in deze verordening en de toelichting, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      bijstandsnorm: het bedrag per maand als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 van de wet, vermeerderd of verminderd met de op grond van hoofdstuk 3, paragraaf 3.3 door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • c.

      bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    • d.

      afstemming: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

    • e.

      benadelingsbedrag: het netto bedrag aan bijstand dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting ingevolge de wet ten onrechte is verleend, danwel de netto bijstand waarop de belanghebbende aanspraak kan maken doordat hij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.

Artikel 2 Besluit tot afstemming

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag of nadien tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de bij beschikking vastgestelde of de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand of de langdurigheidstoeslag verlaagd.

  • 2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Afzien van het verlagen

  • 1. Het college ziet af van een verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet toegepast na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen wordt belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 4 Verlaging van de bijstandsnorm, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag

De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand, waaronder de langdurigheidstoeslag, indien:

  • a.

    aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

  • b.

    de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, waaronder de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. Indien het besluit tot afstemming voor de 15e van een maand bekend wordt gemaakt, kan de verlaging worden toegepast over diezelfde kalendermaand. Wordt het besluit tot afstemming na de 15e aan belanghebbende bekendgemaakt, dan kan de verlaging eerst worden toegepast over de eerstvolgende kalendermaand.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging over voorliggende maanden worden toegepast, voor zover de inkomensvoorziening, de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag over deze maanden nog niet is uitbetaald.

  • 3. Indien de verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd, omdat het recht op bijstand is beëindigd, wordt belanghebbende medegedeeld dat (het resterende deel van) de verlaging ten uitvoer wordt gelegd indien hij binnen een jaar na die mededeling opnieuw recht heeft op bijstand.

Hoofdstuk 2- geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 6 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie: het zich niet (tijdig) inschrijven als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • 2.

    Tweede categorie: het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaardenin algemene zin;

  • 3.

    Derde categorie:het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering;het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • 4.

    Vierde categorie: het niet aanvaarden of door eigen toedoen niet behouden van een door het college aangeboden participatiebaan;

  • 5.

    Vijfde categorie het niet aanvaarden of door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde of loonvormende arbeid.

Artikel 7 De hoogte en duur van de verlaging

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie;

    • e.

      honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden bij gedragingen van de vijfde categorie.

  • 2. Indien de belanghebbende zich niet (tijdig) bij het UWV heeft laten inschrijven als werkzoekende, of de inschrijving niet (tijdig) heeft verlengd, kan het college besluiten af te zien van een verlaging, en te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij deze gedraging plaatsvindt binnen een jaar nadat eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing of een besluit tot verlaging op grond van een gedraging als bedoeld in artikel 6 is bekendgemaakt.

  • 3. De duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.

  • 4. Het college kan bij volgende verwijtbare gedragingen, voorzover die plaatsvinden binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen.

  • 5. Onder een besluit tot verlaging wordt in dit artikel verstaan een besluit tot verlaging, tot afzien van verlaging wegens dringende redenen of tot het geven van een waarschuwing, in verband met een gedraging als bedoeld in artikel 6 van deze verordening of de Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren Gouda 2010 of artikel 5 van de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ Gouda 2011.

Hoofdstuk 3 - Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 8 Niet of te laat verstrekken van gegevens zonder dat hierdoor teveel bijstand is verstrekt

  • 1. Indien de belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand niet, of niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, de bijstandsnorm gedurende een maand met tien procent verlaagd.

  • 2. Indien de belanghebbende de inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk nakomt, kan het college besluiten af te zien van een verlaging en te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij deze gedraging plaatsvindt binnen een jaar nadat eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing of een besluit tot verlaging op grond van dit hoofdstuk is bekendgemaakt.

  • 3. De duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.

  • 4. Het college kan bij volgende verwijtbare gedragingen, voorzover die plaatsvinden binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen.

  • 5. Onder een besluit tot verlaging wordt in dit artikel verstaan een besluit tot verlaging, tot afzien van verlaging wegens dringende redenen of tot het geven van een waarschuwing, in verband met een gedraging als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze verordening of de Afstemmingsverordening Wet investeren in jongeren Gouda 2010.

Artikel 9 Niet of onjuist verstrekken van inlichtingen waardoor teveel bijstand is verstrekt

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.500,--: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.500,-- tot € 3.000,--: 30 % van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 3.000,-- tot € 4.000,--: 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,-- tot € 6.000,--: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 6.000,-- of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

  • 3. De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging, opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 4. Het college kan bij volgende verwijtbare gedragingen, voorzover die plaatsvinden binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen.

  • 5. Onder een besluit tot verlaging wordt in dit artikel verstaan een besluit tot verlaging, tot afzien van verlaging wegens dringende redenen of tot het geven van een waarschuwing, in verband met een gedraging als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Hoofdstuk 4 - Overige gedragingen die leiden tot een verlagingartikel 10

Artikel 10 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien de belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt de bijstand of langdurigheidstoeslag verlaagd, naar gelang de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging als volgt vastgesteld:

    • a.

      indien de belanghebbende bijzondere bijstand aanvraagt voor kosten waarvoor hij aanspraak had kunnen maken op een voorliggende voorziening: 100% van het benadelingsbedrag;

    • b.

      indien de belanghebbende algemene bijstand aanvraagt voor kosten waarvoor hij aanspraak had kunnen maken op een voorliggende voorziening: 100% van het benadelingsbedrag, tenzij het inkomen van belanghebbende hierdoor langdurig veel lager zou zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm minus de verlaging die het college zou toepassen;

    • c.

      indien de belanghebbende zijn middelen onverantwoord besteedt: 20% van de bijstandsnorm gedurende de periode dat belanghebbende bij verantwoorde besteding van de middelen nog geen beroep de bijstand had hoeven doen;

    • d.

      indien belanghebbende de hem opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 55 en 56 van de wet niet nakomt: 50% procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 11 Medewerking aan vestiging zekerheidsrecht

Indien de belanghebbende de hem opgelegde verplichting om zijn medewerking te verlenen aan het vestigen van het recht van pand of hypotheek niet nakomt, wordt de bijstand blijvend geheel geweigerd tot het moment dat belanghebbende heeft meegewerkt aan het vestigen van het recht van pand of hypotheek.

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

Gedragingen van de belanghebbende waarmee deze zich zeer ernstig misdraagt tegenover het

college of zijn ambtenaren, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Eerste categorie:

  • a.

    verbaal geweld (schelden);

  • b.

    discriminatie;

Tweede categorie:

  • a.

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • b.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

Derde categorie:

  • a.

    mensgericht fysiek geweld;

  • b.

    combinatie van agressievormen

Artikel 13 De hoogte en duur van de verlaging

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2. De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging.

  • 3. Het college kan bij volgende verwijtbare gedragingen, voorzover die plaatsvinden binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen.

  • 4. Onder een besluit tot verlaging wordt in dit artikel verstaan een besluit tot verlaging of tot afzien van verlaging wegens dringende redenen, in verband met een gedraging als bedoeld in artikel 12 van deze verordening of artikel 10 van de Afstemmingsverordening wet investeren in jongeren Gouda 2010.

Hoofdstuk 5 – Slotbepalingen

Artikel 14 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

  • 2. Op het onder 1 genoemde tijdstip komt de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Gouda 2007 te vervallen.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Gouda 2010.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Gouda in de openbare vergadering van 9 december 2009.

De raad van de gemeente voornoemd,

, voorzitter

, griffier

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wet werk en bijstand (WWB). Het onder e genoemde benadelingsbedrag komt in de WWB niet voor. Voor de definitie van dit begrip is aansluiting gezocht bij het voormalige Boetebesluit sociale zekerheidswetgeving, aangevuld met een nadere omschrijving van het benadelingsbedrag indien de belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond. Om redenen van efficiency is ervoor gekozen het benadelingsbedrag te definiëren als de netto, in plaats van de bruto teveel verstrekte bijstand.

In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’.

Artikel 2 Besluit tot afstemming

Eerste lid

De WWB verbindt aan het recht op bijstand de volgende verplichtingen:

  • 1.

    Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid).

  • 2.

    De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9). Deze plicht bestaat uit twee soorten verplichtingen:

    • -

      de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden; en

    • -

      de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

Deze verplichtingen worden voor iedere cliënt nader uitgewerkt met inachtneming van de Re-integratieverordening.

  • 3.

    De informatieplicht (artikel 17, eerste lid). Op een cliënt rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

  • 4.

    De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid). Dit is de plicht van iedere cliënt om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet.

De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals:

    • -

      het toestaan van huisbezoek;

    • -

      het meewerken aan een psychologisch onderzoek.

  • 5.

    Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkingsplicht inhoudt: ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’.

Tweede lid

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd dat de verlaging wordt afgestemd op ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of de bijstand moet worden verlaagd, en zo ja hoe, telkens drie stappen moet doorlopen:

  • -

    Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

  • -

    Stap 2: vaststellen van de mate van verwijtbaarheid.

  • -

    Stap 3: vaststellen van de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

De beoordeling van de ernst van de gedraging is in deze verordening geobjectiveerd door voor een groot aantal gedragingen een standaardverlaging voor te schrijven. Dit neemt uiteraard niet weg dat indien individuele omstandigheden daartoe aanleiding geven, ten voor- of ten nadele van de belanghebbende, een andere dan de standaardverlaging kan worden opgelegd. Voor de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid kan bijvoorbeeld gekeken worden naar de omstandigheden waaronder de belanghebbende zijn verplichtingen niet is nagekomen of de mate waarin belanghebbende bekend verondersteld kan worden met de hem opgelegde verplichtingen.

Toetsing van de mate van verwijtbaarheid kan in individuele gevallen leiden tot een grotere of een mindere verlaging dan de standaardverlaging. Indien de gedraging in het geheel niet verwijtbaar is, wordt geen verlaging opgelegd. Zie hiervoor artikel 3, eerste lid, onder a van deze verordening en de toelichting hierop. Bij de vaststelling van de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert kan gedacht worden aan financiële en sociale aspecten. Hierbij kan onder meer aandacht worden besteed aan eventuele bijzondere lasten, bijvoorbeeld hoge woonlasten of aflossingsverplichtingen, de gezinssamenstelling, of het effect van een opeenstapeling van verlagingen.

Uitgangspunt is dat het college vaststelt of er sprake is van een gedraging waarvoor verlaging van de bijstand gepast is en dossieronderzoek doet naar de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Daarnaast kan het college, indien het zich nog niet voldoende geïnformeerd acht, de belanghebbende uitnodigen zijn visie te geven op het voornemen om de bijstand te verlagen.

Artikel 3 afzien van het verlagen

Eerste lid

Het afzien van het verlagen van de bijstand ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, WWB. Het ontbreken van iedere verwijtbaarheid kan niet snel worden aangenomen en het om deze reden afzien van het verlagen zal dus tot de uitzonderingen behoren.

Een andere reden om af te zien van het verlagen van de bijstand is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik-op-stuk’) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad wordt opgelegd. Om deze reden wordt in artikel 3, onder b, geregeld dat het college geen verlagingen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die is ontleend aan artikel 14e van de Algemene bijstandswet in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakomen van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de fraude vast te stellen.

Tweede lid

Hierin wordt geregeld dat het college geheel of gedeeltelijk kan afzien van het verlagen van de bijstand indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Van dringende redenen is slechts sprake als het verlagen van de bijstand onaanvaardbare gevolgen heeft voor de belanghebbende.

Duidelijk is dat slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van dringende redenen. Wat concreet een dringende reden kan opleveren is op voorhand niet vast te leggen. Gedacht kan worden aan financiële en sociaal/psychische omstandigheden.

Derde lid

Indien het college afziet van een verlaging wegens dringende redenen, telt deze gedraging wel mee voor de vraag of sprake is van recidive, zodat het van belang is om belanghebbende hiervan schriftelijk mededeling te doen.

Artikel 4 Verlaging van bijstandsnorm, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag

Eerste lid

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de landelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.

Tweede lid

Onderdeel a: de 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm op grond van de Wet investeren in jongeren, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien de verlaging alleen op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen.

Onderdeel b: deze bepaling maakt het mogelijk dat het college de bijzondere bijstand, waaronder tevens de langdurigheidstoeslag valt, verlaagt. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag.

Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak

Eerste lid

Het afstemmen van de bijstand vindt plaats door het verlagen van de bijstandsnorm. Verlaging van de bijstandsnorm kan in beginsel op twee manieren:

  • 1.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de bijstandsnorm; of

  • 2.

    door middel van verlaging van het bijstandsbedrag in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de bijstandsnorm die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Het college hoeft in dat geval niet over te gaan tot herziening van de bijstand en het te veel betaalde bedrag aan bijstand terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een verlaging ten uitvoer wordt gelegd naar de toekomst toe.

Om een beter ‘lik-op-stuk’ beleid te kunnen voeren is bepaald dat de verlaging wordt opgelegd met ingang van de lopende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm, mits het besluit tot verlaging bekend is gemaakt voor de 15e van de lopende maand. Wordt het besluit verlaging na de 15e van de maand bekend gemaakt, dan is het redelijk om, gezien de korte termijn tot de betaling van de bijstand, de verlaging in te laten gaan met ingang van de eerstvolgende maand.

Tweede lid

Wanneer een bijstandsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, is het praktisch om de verlaging van de bijstandsnorm toe te passen op het bedrag dat nog uitbetaald zou moeten worden. Van deze mogelijkheid zal met name gebruik gemaakt worden bij aanvraagprocedures.

Derde lid

Indien de verlaging niet (geheel) kan worden uitgevoerd omdat het recht op bijstand wordt beëindigd, wordt belanghebbende aangekondigd dat (het resterende deel van) de verlaging wordt opgelegd indien hem met ingang van een datum binnen een jaar na de aankondiging opnieuw bijstand wordt toegekend. Deze situatie zal zich bijvoorbeeld voordoen als aan het licht komt dat de belanghebbende inkomsten heeft boven de toepasselijke bijstandsnorm, die hij niet heeft opgegeven. In de beëindigingsbeschikking zal dan aangekondigd moeten worden dat de belanghebbende een maatregel kan krijgen indien hij binnen een jaar opnieuw bijstand gaat ontvangen. Deze aankondiging is geen besluit. Als belanghebbende binnen een jaar opnieuw bijstand gaat ontvangen zal in de toekenningsbeschikking tevens een afstemmingsbesluit genomen moeten worden.

Artikel 6 Indeling in categorieën

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in vijf categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

De eerste categorie betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV en ingeschreven te blijven.

De tweede categorie betreft de verplichting om naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden in algemene zijn, dat wil zeggen voorzover de gedragingen niet specifiek worden genoemd in een hogere of lagere categorie. De tweede categorie is dus een restcategorie, waaronder bijvoorbeeld geschaard kan worden: onvoldoende solliciteren, negatief gedrag tijdens sollicitatiegesprekken, of niet ingeschreven staan bij uitzendbureaus; kortom: een inactieve opstelling op de arbeidsmarkt. Ook als de belanghebbende langer dan een week dan de toegestane periode in het buitenland verblijft kan hij zich niet actief opstellen op de arbeidsmarkt en is een verlaging gepast.

De derde categorie betreft het niet meewerken aan een traject of een onderzoek dat nodig is om een traject vast te stellen.

Onder a) is opgenomen het niet voldoende meewerken aan een trajectplan. Hieronder valt bijvoorbeeld het zonder geldige reden niet verschijnen op afspraken in verband met bijvoorbeeld een cursus, een (schuld)hulpverleningstraject, of een leerwerkplek. Ook het niet of niet tijdig melden van een op zich geoorloofde afwezigheid is een reden om de bijstand te verlagen. Uiteraard vallen in deze categorie ook het verwijtbaar niet afmaken van een cursus of schuldhulpverleningstraject.

Onder b) is opgenomen het niet voldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Naast het niet verschijnen op intake- of voortgangsgesprekken met het re-integratiebedrijf of de consulent van de gemeente, valt hier onder het niet thuis zijn bij een ziektecontrole na een ziekmelding.

Het kan mogelijk blijken een medisch/psychisch onderzoek te doen voordat een traject kan worden opgesteld. Niet meewerken aan zo’n onderzoek frustreert in een vroeg stadium het totstandkomen van een trajectplan en is daarom ingedeeld in dezelfde categorie als niet meewerken aan het traject zelf. Ook bij een lopend re-integratietraject kan het nodig zijn dat de belanghebbende meewerkt aan een (medisch) onderzoek. Indien de belanghebbende niet verschijnt dient de bijstand te worden verlaagd.

De vierde categorie betreft het niet aanvaarden of behouden van een door het college aangeboden participatiebaan. Van het niet behouden van een participatiebaan is sprake als belanghebbende zelf met het traject stopt, of als door gedragingen van belanghebbende (werkweigering, diefstal, herhaald niet of te laat verschijnen) de inlener geen gebruik meer wenst te maken van de diensten van belanghebbende.

De vijfde categorie betreft het niet aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Hieronder valt ook het niet aanvaarden van door de gemeente aangeboden betaalde arbeid of loonvormende arbeid. Omdat een korting van honderd procent voor drie maanden ingrijpende gevolgen kan hebben voor een belanghebbende en zijn gezin, wordt met nadruk gewezen op de mogelijkheden om de verlaging te matigen. De verlaging dient steeds in verhouding te staan tot de gedraging van belanghebbende. Hiervoor kan bijvoorbeeld worden gekeken naar de gevolgen voor het gezin, met name als er kinderen zijn, of naar de achtergronden van een ontslag (ontslag op staande voet is verwijtbaarder dan ontslag na een conflict waaraan werkgever en werknemer beiden schuld hebben).

Artikel 7 De hoogte en duur van de verlaging

Eerste lid

Deze bepaling bevat de standaardverlagingen voor de vijf categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Tweede lid

Het tweede lid bepaalt dat indien de belanghebbende op enig moment niet stond ingeschreven bij het UWV, in eerste instantie volstaan kan worden met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

Derde lid

Indien de belanghebbende binnen één jaar nadat een verlaging is bekendgemaakt opnieuw zijn arbeidsverplichting niet nakomt, is er sprake van recidive en wordt de grotere mate van verwijtbaarheid van de tweede schending van de arbeidsplicht tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging.

Vierde lid

Op grond van het derde lid heeft het college de mogelijkheid om de verlaging te verhogen en/of de duur ervan te verlengen als de belanghebbende volhardt in zijn schending van de arbeidsverplichtingen. Namens het college zijn richtlijnen opgesteld hoe van deze mogelijkheid gebruik gemaakt moet worden. Uitgangspunt hierbij is dat bij een derde schending van de verplichting het percentage wordt verdubbeld en bij een vierde gedraging tevens de periode wordt verdubbeld. Is verhoging van het percentage niet meer mogelijk, dan zal bij een herhaalde schending van de verplichting de periode van de verlaging worden verlengd.

Vijfde lid

Van recidive is alleen sprake als de belanghebbende tweemaal dezelfde soort verplichtingen schendt, in dit geval de verplichtingen die moeten leiden tot inschakeling in de arbeid. Dus: komt belanghebbende eerst zijn inlichtingenverplichting en vervolgens zijn arbeidsverplichting niet na, dan is er geen sprake van recidive.

Besluiten om op grond van dringende redenen af te zien van een verlaging, schriftelijke waarschuwingen en verlagingen opgelegd wegens schending van de re-integratieplicht uit de Wet investeren in jongeren (WIJ), gelden voor de recidiveregeling ook als verlaging.

Bijvoorbeeld: staat de belanghebbende binnen een jaar nadat hem een schriftelijke waarschuwing is gegeven opnieuw niet ingeschreven bij het UWV, dan dient de duur van de verlaging te worden verdubbeld. Als belanghebbende in het afgelopen jaar eerder een besluit tot (afzien van) verlaging heeft gehad, kan hij geen waarschuwing meer krijgen, maar dient een verlaging met toepassing van de recidivebepaling te worden opgelegd. Of: indien belanghebbende zijn arbeidsplicht op grond van de WWB schendt en in het afgelopen jaar is besloten om vanwege dringende zijn inkomensvoorziening op grond van de WIJ niet te verlagen, ondanks dat hij de verplichtingen van artikel 45 WIJ niet is nagekomen, dan is er nu sprake van recidive.

Hoofdstuk 3 - Niet nakomen van de inlichtingenplicht

In dit hoofdstuk worden twee gevallen van schending van de informatieplicht onderscheiden: ten eerste het geval waarin ondanks de schending van de inlichtingenplicht niet teveel bijstand is verstrekt, en ten tweede het geval waarin door het niet of onjuist verstrekken van inlichtingen wel teveel bijstand is verleend.

Artikel 8 Niet of te laat verstrekken van gegevens zonder dat hierdoor teveel bijstand is verstrekt

Eerste lid

Artikel 8 is ten eerste van toepassing indien de belanghebbende niet tijdig inlichtingen verstrekt aan de gemeente. De belanghebbende is op grond van artikel 17 WWB verplicht op verzoek binnen de gestelde termijn of onverwijld uit eigen beweging de benodigde inlichtingen te verschaffen. Voldoet de belanghebbende niet aan deze verplichting, dan dient de bijstand te worden afgestemd middels een verlaging van de bijstand. Tevens dient met toepassing van artikel 54 WWB het recht op bijstand te worden opgeschort en zal belanghebbende in de gelegenheid gesteld moeten worden zijn verzuim te herstellen.

Daarnaast is dit artikel van toepassing indien de belanghebbende geen, onjuiste of onvolledige informatie verstrekt, maar dit desondanks geen gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand; de onder de Algemene bijstandswet zogeheten ‘nulfraude’. Voorbeelden hiervan zijn: het niet verstrekken van inlichtingen terwijl de uitkering al geblokkeerd was; het niet opgeven van vermogensbestanddelen zonder dat het vermogen het vrij te laten vermogen te boven gaat, het niet opgeven van een verblijf in het buitenland dat de toegestane vakantieperiode niet overschrijdt, het niet melden van vrijwilligerswerk of het niet melden van alle feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling.

Het eerste lid bepaalt dat de verlaging in voornoemde gevallen tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bedraagt.

Tweede lid

Het komt voor dat de belanghebbende inlichtingen niet of te laat verstrekt, maar hierdoor niet teveel bijstand heeft ontvangen. In dat geval is de gemeente niet of nauwelijks benadeeld, en heeft belanghebbende vooral zichzelf benadeeld als het recht op bijstand is opgeschort of beëindigd. In die gevallen wordt het niet nodig geacht de bijstand te verlagen. Overigens heeft het college de bevoegdheid om, ook als voldaan is aan de voorwaarden om te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, toch een verlaging toe te passen, omdat de mogelijkheid aanwezig moet blijven de bijstand te verlagen indien de belanghebbende willens en wetens zijn inlichtingenplicht schendt met het oog op geldelijk gewin maar het geldelijk gewin uiteindelijk niet gerealiseerd wordt. Te denken valt hierbij aan de poging tot fraude die ontdekt wordt voordat de uitbetaling heeft plaatsgevonden.

Derde, vierde en vijfde lid

Deze leden regelen de hoogte en de duur van de verlaging in geval van recidive en herhaald verwijtbaar gedrag. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 7, derde, vierde en vijfde lid.

Artikel 9 Niet of onjuist verstrekken van inlichtingen waardoor teveel bijstand is verstrekt

Eerste lid

In artikel 17, eerste lid, WWB is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Bij schending van deze verplichting wordt de ernst van deze gedraging gerelateerd aan de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is de door de gemeente netto teveel betaalde bijstand (artikel 1, tweede lid, sub e).

Tweede lid

De verlaging wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan netto bijstand dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de

belanghebbende is betaald.

Derde vierde en vijfde lid

Deze leden regelen de hoogte en de duur van de verlaging in geval van recidive en herhaald verwijtbaar gedrag. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 7, derde, vierde en vijfde lid.

Als het benadelingsbedrag hoger is dan € 10.000,- zijn gemeenten verplicht om aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie (richtlijn Aanwijzing sociale zekerheidsfraude van 23 december 2008). Indien het OM de belanghebbende vervolgt, kan de gemeente geen verlaging toepassen. Laat het OM de gemeente weten dat het niet tot vervolging overgaat, dan kan de bijstand alsnog worden verlaagd.

Artikel 10 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Eerste lid

Indien de belanghebbende voor aanvang van of tijdens de bijstandsverlening onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in het bestaan, dient het college de bijstand te verlagen. De hoogte van de verlaging wordt afgestemd op het benadelingsbedrag. Het benadelingsbedrag is in dit verband de netto bijstand waarop de belanghebbende aanspraak kan maken doordat hij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.

Tweede lid

In het tweede lid wordt voor een aantal specifieke gevallen aangegeven hoe het bedrag van de verlaging moet worden afgestemd op het benadelingsbedrag. Onder a) is geregeld die gevallen waarin de belanghebbende geen aanspraak meer kan maken op een voorliggende voorziening, maar hier wel aanspraak op had kunnen maken, indien de belanghebbende bijvoorbeeld tijdig de huur- of zorgtoeslag had aangevraagd of tijdig een ziektekostenverzekering had afgesloten. Omdat er geen voorliggende voorziening meer is, kan de aanvraag niet op die grond worden afgewezen, maar dient een verlaging te worden toegepast van 100%.

Onderdeel a) is met name bedoeld om aanvragen voor bijzondere bijstand waarvoor belanghebbende ook huur- of zorgtoeslag had kunnen krijgen of ziektekosten, waarvoor belanghebbende zich had kunnen verzekeren, niet te hoeven honoreren.

Onderdeel b) is de aanvulling op de ‘verwijtbare werkloosheid’ van artikel 6, vijfde categorie en kan pas worden toegepast als geen sprake is van het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Van onderdeel b) kan gebruik gemaakt worden indien de belanghebbende een sanctie krijgt op een andere bijstand en hierdoor een inkomen heeft onder de bijstandsnorm. In dergelijke gevallen is het niet de bedoeling dat het college dit inkomen aanvult. Dit lijdt slechts uitzondering als de belanghebbende met zijn inkomen langdurig onder de bijstandsnorm minus de verlaging die het college zou hebben toegepast dreigt te raken. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een WW-uitkering blijvend wordt geweigerd omdat de belanghebbende zijn sollicitatieverplichting niet nakomt: in dat geval is bijstandsverlening met een tijdelijke verlaging onvermijdelijk.

Onderdeel c) ziet op het onverantwoord besteden van middelen, bijvoorbeeld door het te snel interen van vermogen. Ook in het geval van schenkingen, verkoop van een eigen woning beneden de marktprijs of onderbedeling bij de boedelscheiding zal veelal sprake zijn van het te snel interen van vermogen. In dergelijke gevallen zal berekend worden hoelang men bij verantwoorde besteding van zijn middelen buiten de bijstand zou zijn gebleven. Een verantwoorde besteding houdt in een besteding van 1 1/2 maal de toepasselijke bijstandsnorm vermeerderd met de kosten van een particuliere ziektekostenverzekeringspremie minus de nominale premie voorzover daadwerkelijk betaald.

Onderdeel d) ziet op het niet nakomen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 55 en 56 van de wet. Artikel 55 betreft de nadere verplichtingen die het college kan opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling, danwel verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand. De belanghebbende kan in dit verband verplicht worden zich te onderwerpen aan een medische behandeling. Aangezien dergelijke verplichtingen veelal zullen worden opgelegd in het kader van een re-integratietraject, wordt voor het niet nakomen van deze verplichting dezelfde verlaging opgelegd als voor het niet gebruik maken van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

In artikel 56 is bepaald dat het college de belanghebbende kan verplichten tot het indienen van een verzoek tot toekenning van kinderalimentatie. Omdat bij schending van deze verplichting het college het benadelingsbedrag niet kan vaststellen, is de verlaging gefixeerd op 50 procent van de bijstandsnorm.

Artikel 11 Medewerking aan vestiging zekerheidsrecht

Op grond van artikel 48, derde lid, van de wet kan het college aan de bijstandsverlening de verplichting verbinden dat de belanghebbende meewerkt aan het vestigen van een recht van pand of hypotheek. Dat wil bijvoorbeeld zeggen dat de belanghebbende de hypotheekakte bij de notaris moet ondertekenen. Indien de belanghebbende deze verplichting niet nakomt, dient een verlaging van 100% te worden opgelegd totdat de belanghebbende wel zijn medewerking heeft verleend aan de vestiging van het recht van pand of hypotheek.

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

In artikel 18, tweede lid, wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Hieronder vallen ook medewerkers van een re-integratiebedrijf, omdat ook deze personen werken in opdracht van het college, aldus Rb. Rotterdam in de uitspraak van 26 maart 2008, LJN: BC884. Overigens zal in het geval van een misdraging jegens een medewerker van een re-integratiebedrijf vrijwel altijd ook sprake zijn van het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 6, derde lid, van deze verordening).

Bij het afstemmen van de bijstand in de situatie dat een belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging is in dit artikel een aantal categorieën onderscheiden waarbij de ernst van de gedraging toeneemt naarmate er meer sprake is van fysiek en persoonsgericht geweld.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

Naast een verlaging van de bijstand kan het college besluiten de belanghebbende een gebouwverbod op te leggen en kunnen het college en de betrokken medewerker aangifte doen bij de politie. Voor deze mogelijkheden wordt verwezen naar het Agressieprotocol Stadswinkel Buytenerf.

Artikel 12 Hoogte en duur van de verlaging

Eerste lid

Deze bepaling bevat de standaardverlagingen voor de drie categorieën van zeer ernstige misdragingen.

Tweede en derde lid

Deze leden regelen de hoogte en de duur van de verlaging in geval van recidive en herhaald verwijtbaar gedrag. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 7, derde, vierde en vijfde lid.

Artikel 14 en 15

Deze artikelen spreken voor zich.