Regeling vervallen per 01-01-2017

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Gouda

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Gouda

De raad van de gemeente Gouda;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

van 19 maart 2013;

gelet op de artikel 8, eerste lid, onderdeel i, van de Wet werk en bijstand;

besluitvast te stellen de volgende verordening: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Gouda.

Artikel 1 Begripsomschrijving

Recidiveboete is de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Participatiewet.

Artikel 2 Uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening

Het college verrekent het openstaande boetebedrag met de algemene bijstand gedurende de eerste drie maanden na dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete zonder dat het bepaalde in artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen.

Artikel 3 Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheek

Belanghebbende kan verzoeken om, in afwijking van het bepaalde in artikel 2, de verrekening te maximeren op 50% van de geldende bijstandsnorm, zodat hiermee de huur dan wel hypotheekrente na aftrek van de huurtoeslag respectievelijk hypotheekrenteaftrek, en de kosten van gas, elektra en water kunnen worden betaald.

Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval afgewezen indien de belanghebbende redelijkerwijs over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel redelijkerwijs deze gelden op korte termijn kan verwerven.

Artikel 4 Verrekening met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht

In afwijking van artikel 2 verrekent het college het openstaande boetebedrag met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor zover:

Toepassing van artikel 2 en 3 onaanvaardbare consequenties heeft voor de eventuele minderjarige belanghebbende(n); dan wel

De gezondheidstoestand van (een van de) belanghebbende(n) naar het oordeel van het college ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijke medicatie of behandeling te financieren.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgende op de dag van bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2013.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Gouda.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Gouda in de openbare vergadering van 23 april 2013.

De raad van de gemeente voornoemd,

, voorzitter
, griffier

Algemene toelichting

Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Met deze wet krijgt het college de plicht om een boete op te leggen indien sprake is van een schending van de inlichtingenplicht. De eerdere bevoegdheid om een maatregel in deze situatie op te leggen is komen te vervallen. De hoogte van de boete is in beginsel gelijk aan het bedrag dat de belanghebbende te veel aan bijstand heeft ontvangen.

Is er sprake van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht (recidive) dan wordt de boete in beginsel verhoogd tot 150% van het te veel ontvangen bedrag. Naast deze verhoging is het college ook bevoegd om gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden de openstaande boetevordering volledig te verrekenen met de bijstand.

In eerste instantie had de wetgever voorzien in een plicht tot volledige verrekening van de boetevordering. Bij amendement is deze verplichting echter omgezet in een bevoegdheid, zodat de gemeente de mogelijkheid heeft om daar waar volledige verrekening onwenselijke effecten heeft (denk bijvoorbeeld aan de hogere maatschappelijke kosten vanwege uithuis zetting) de verrekening aan te passen, dan wel bij de verrekening de beslagvrije voet volledig te respecteren. De Wet werk en bijstand verplicht de gemeenteraad bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot het gebruik van deze bevoegdheid.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 2 Uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening

Artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat verrekening niet mogelijk is voor zover beslag op de vordering nietig zou zijn. Concreet houdt dit in dat bij verrekening in beginsel rekening gehouden wordt met de beslagvrije voet zoals deze zijn regeling vindt in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals reeds aangegeven geeft de Wet werk en bijstand het college de bevoegdheid om deze bepaling in de eerste drie maanden na oplegging van de boete buiten toepassing te laten. Het college mag dus de openstaande boetevordering (zowel de recidiveboete als een wellicht nog openstaand bedrag in verband met de eerdere boete) in deze eerste drie maanden volledig met een eventueel bijstandsrecht verrekenen.

In eerste instantie was deze verrekening – gelijk nog steeds in de IOAW en IOAZ – als een verplichting opgenomen in de wet. De Kamer achtte echter – juist bij bijstandsverlening – het risico reëel dat zich situaties zouden kunnen voordoen waarbij de uiteindelijke totale maatschappelijke kosten beduidend hoger lagen dan het met deze invorderingsmethodiek bereikte resultaat. Reden voor de Kamer om de gemeente in dit kader meer handelingsvrijheid te geven, om juist in deze individuele situaties af te kunnen wijken van het principe. Vandaar dat bij de verrekening met de bijstand niet gesproken wordt over een plicht, maar over een bij verordening nader in te kaderen bevoegdheid.

In deze verordening is er voor gekozen om in lijn met deze bedoeling uit te gaan van het principe van volledige verrekening, om vervolgens in artikel 3 en 4 de mogelijkheden te benoemen om van dit principe af te wijken.

Het spreekt voor zich dat het hier gaat om een maximum bedrag. Mocht het recht van belanghebbende op bijstand beperkter zijn, dan bedraagt de inhouding natuurlijk dit beperktere recht. Een bepaling zoals hier opgenomen in artikel 3 is in dit geval waarschijnlijk niet nodig.

Artikel 3 Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente

Eerste lid

Zoals in de toelichting op artikel 2 aangegeven zijn in artikel 3 en 4 de mogelijkheden om van het in artikel 2 benoemde principe van volledige verrekening af te wijken nader uitgewerkt. Artikel 3 voorziet daarbij in de mogelijkheid voor belanghebbende om het college te verzoeken om in ieder geval de huur onder aftrek van de huurtoeslag en (in geval van een koopwoning) de hypotheekrente onder aftrek van de in dit kader (waarschijnlijk) te ontvangen belastingteruggave en de eventueel te ontvangen bijzondere bijstand), en de kosten van gas, elektra en water te kunnen betalen. De gedachte hierachter is dat huisuitzetting of executieverkoop, dat gepaard gaat met allerlei extra kosten voor de maatschappij, voorkomen dient te worden. In de beschikking kan de verplichting worden opgenomen dat de bijstand ook daadwerkelijk aan deze kosten moet worden betaald.

Tweede lid

In het tweede lid van artikel 3 is daarnaast bepaald dat een verzoek tot betaling zonder meer wordt geweigerd indien de belanghebbende in redelijkheid over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel in redelijkheid deze gelden op korte termijn kan verwerven.

Er wordt bewust over gelden gesproken en niet over middelen in de zin van de Wet werk en bijstand. Van het in de Wet werk en bijstand gedefinieerde begrip “middelen” zijn immers een aantal posten uitgesloten. Denk dan bijvoorbeeld aan bedragen die belanghebbende heeft ontvangen in het kader van een immateriële schadevergoeding of bedragen waarover belanghebbende wel beschikt, maar die bij saldering met de openstaande schulden geen aan te spreken vermogen opleveren. Dit zijn echter wel gelden die belanghebbende in deze situatie kan aanspreken voor zijn levensonderhoud, voor zover hij er in ieder geval in redelijkheid over kan beschikken.

Iemand kan bijvoorbeeld redelijkerwijs over gelden beschikken indien het aannemelijk is dat hij binnen afzienbare tijd bezittingen te gelde weet te maken of op korte termijn werk weet te aanvaarden.

Van de belanghebbende wordt echter niet verwacht dat hij noodzakelijke bezittingen zoals bijvoorbeeld meubels of een bed verkoopt. Evenmin is het reëel om te verwachten dat het iemand met een hele grote afstand tot de arbeidsmarkt op zeer korte termijn lukt aan het werk te gaan. In dergelijke situaties kan een verzoek tot doorbetaling van de huur of hypotheek niet met een beroep op het tweede lid worden afgewezen.

Er wordt gesproken over een verzoek. Dit betekent dat de belanghebbende zelf in actie moet komen indien hij de hoogte van de verrekening beperkt wenst te zien, teneinde zijn huur/hypotheek te kunnen betalen.

Het verzoek kan lopende de drie maanden van de verrekening worden gedaan. Mocht derhalve plots blijken dat uithuis zetting dreigt of dat verwachte inkomsten uitblijven, dan kan er een verzoek worden gedaan.

Artikel 4 Verrekenen met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht

In artikel 4 zijn een tweetal situaties benoemd waarin het college ondanks de in de wet opgenomen bevoegdheid toch de beslagvrije voet bij verrekening in acht neemt. De genoemde omstandigheden betreffen situaties die ook tijdens de parlementaire behandeling expliciet zijn benoemd.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 6 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.