Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Participatiewet

Geldend van 01-01-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Participatiewet

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda;

Gelet op artikel 36, eerste en tweede lid, van de Participatiewet alsmede artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t:

vast te stellen de navolgende beleidsregels:

Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Participatiewet

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    peildatum: de datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

  • b.

    referteperiode: periode van 3 jaarvoorafgaand aan de peildatum;

  • c.

    wet: Participatiewet;

Artikel 2 Overgangsrecht

Personen die in 2014 een toeslag ontvangen hebben op grond van de Verordening Langdurigheidstoeslag 2013 hebben in 2015 in beginsel recht op een toeslag op grond van de Verordening individuele inkomenstoeslag Gouda 2015.

Artikel 3 Zicht op inkomensverbetering

Overwegende vanuit artikel 36 van de wet, hebben personen in beginsel zicht op inkomensverbetering, als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet, indien:

  • a.

    aan hen in de twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum een verlaging opgelegd is op grond van artikel 18, tiende of elfde lid, van de wet of op grond van artikel 6, onderdeel c  of artikel 7, onderdeel c, of artikel 9, of artikel 11, eerste lid, of artikel 13, onderdeel a van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2015;

  • b.

    zij tijdens de referteperiode een opleiding of studie hebben gevolgd als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten of de Wet Studiefinanciering 2000;

  • c.

    zij tijdens de referteperiode studietoeslag hebben ontvangen als bedoeld in artikel 36b van de wet.

Artikel 4 Geen zicht op inkomensverbetering

Overwegende vanuit artikel 36 van de wet, hebben personen in beginsel geen zicht op inkomensverbetering, als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet, indien:

  • a.

    zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

  • b.

    zij voor 1 januari 2015 een Wajong-uitkering toegekend hebben gekregen;

  • c.

    zij arbeidsbeperkt zijn en voor inkomensverbetering afhankelijk zijn van de re-integratie instrumenten van de gemeente Gouda, tenzij contractueel aangetoond kan worden dat er zicht is op inkomensverbetering door een proefplaatsing;

  • d.

    zij op de peildatum zijn ontheven van de arbeidsplicht en deze ontheffing nog mimimaal zes maanden na de peildatum doorloopt.

Artikel 5 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Participatiewet”.

Artikel 6 Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

Gouda, 9 december 2014

Het college van burgemeester en wethouders,

de burgemeester de secretaris

M.Schoenmaker L. Bakker

TOELICHTING BELEIDSREGELS INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG PARTICIPATIEWET

ALGEMENE TOELICHTING

Inleiding

Met de komst van de Participatiewet per 1 januari 2015, vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag uit de Wet werk en bijstand (WWB). De individuele inkomenstoeslag is een door gemeenten jaarlijks uit te keren bedrag aan personen die langdurig zijn aangewezen op een minimuminkomen en geen uitzicht op inkomensverbetering hebben.

Vanaf 1 januari 2015 is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit is het gevolg van het woordje 'kan' in artikel 36, eerste lid, van de wet. Dit betekent dat Burgemeester en wethouders kunnen afzien van het toekennen van een individuele inkomenstoeslag, ook al voldoet de aanvrager wel aan de voorwaarden voor de toeslag, zoals die zijn opgenomen in artikel 36, van de wet en in de Verordening individuele inkomenstoeslag Gouda 2015.

Burgemeester en wethouders hebben geen mogelijkheid om in beleidsregels te bepalen dat nooit een individuele inkomenstoeslag wordt verstrekt. Wel kunnen zij in beleidsregels vastleggen welke groepen niet in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Voortvloeiende uit de wet is er ruimte voor maatwerk in individuele gevallen.

De regering is van mening dat de beoordeling of er sprake is van geen uitzicht op inkomensverbetering aan de hand van de individuele omstandigheden moet worden beoordeeld. De eerdere mogelijkheid tot het categoriaal benaderen van de doelgroep van de langdurigheidstoeslag en het daarmee het risico dat de inkomensondersteuning tot een ongerichte verstrekking leidt, wil de regering voorkomen. Net als bij de verlening van bijzondere bijstand, beoogt de regering ook bij deze vorm van aanvullende inkomensondersteuning individueel maatwerk als uitgangspunt te laten gelden zodat de individuele inkomenstoeslag terecht komt bij de mensen die het echt nodig hebben. Met het nieuwe artikel 36 van de wet wordt daarom de mogelijkheid van een categoriale benadering van de individuele inkomenstoeslag afgeschaft. De categoriale langdurigheidstoeslag wordt hiermee veranderd tot een individuele inkomenstoeslag voor personen tot de AOW gerechtigde leeftijd die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen en - gelet op hun individuele omstandigheden - geen uitzicht hebben op inkomensverbetering.

Onder de Participatiewet kunnen burgemeester en wethouders een individuele inkomenstoeslag toekennen indien een persoon gelet op zijn omstandigheden geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. Burgemeester en wethouders zullen hierbij in ieder geval de individuele omstandigheden van de belanghebbende moeten betrekken. Het betreft:

  • ·

    de krachten en bekwaamheden van de persoon; en

  • ·

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Burgemeester en wethouders zijn vrij om het criterium 'gelet op de omstandigheden van de persoon' zelf in te vullen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

In dit artikel is een aantal begrippen gedefinieerd. De begrippen “peildatum” en “referteperiode” zijn gelijk aan die in de verordening. Wanneer in de beleidsregels een begrip niet is gedefinieerd, dient te worden teruggevallen op hetgeen hieronder in de wet en de Algemene wet bestuursrecht wordt verstaan.

Artikel 2

In het kader van een ‘zachte overgang’ van de Verordening Langdurigheidstoeslag 2013 naar de Verordening individuele inkomenstoeslag Gouda 2015 hebben burgemeester en wethouders besloten dat personen die in 2014 een toeslag ontvangen hebben op grond van de Verordening Langdurigheidstoeslag 2013, in 2015 in beginsel recht hebben op een toeslag op grond van de Verordening individuele inkomenstoeslag Gouda 2015.

Artikel 3 en artikel 4 zijn per 1 januari 2015 dus enkel van toepassing op personen welke in 2014 geen toeslag ontvangen hebben op grond van de Verordening Langdurigheidstoeslag 2013. Op basis van de ervaringen met deze ‘nieuwe doelgroep’ hebben burgemeester en wethouders de mogelijkheid de Verordening individuele inkomenstoeslag Gouda 2015 en de Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Participatiewet na 1 jaar te evalueren en zo nodig aan te passen.

Artikel 3

Burgemeester en wethouders hebben de discretionaire bevoegdheid te beoordelen of belanghebbende voldoende inspanningen heeft verricht om te komen tot inkomensverbetering.

Onderdeel a

Het mag niet zo zijn dat een schending van de ‘zwaarste’ arbeids- en re-integratieverplichtingen ‘beloond’ wordt met een extra toeslag. Gesteld wordt dat als de belanghebbende dergelijke verwijtbare gedragingen niet had gepleegd de persoon (op termijn) uitzicht op inkomensverbetering zou hebben gehad. Er moet wel enig causaal verband zijn tussen de schending en een verspeeld perspectief op inkomensverbetering. Die relatie is niet altijd aanwezig. Daarom wordt in dit onderdeel geregeld dat als er geen sprake is van een verlaging van de uitkering in verband met schending van de ‘zwaarste’ arbeids- en re-integratieverplichtingen de mogelijkheid bestaat om de toeslag toe te kennen.

Het gaat om de volgende verlagingen:

  • -

    artikel 18b, lid 10 of 11 van de wet;

  • -

    artikel 6 sub c van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2015;

  • -

    artikel 7 sub c van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2015;

  • -

    artikel 9 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2015;

  • -

    artikel 11 lid 1 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2015;

  • -

    artikel 13 sub a van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gouda 2015.

Bij de beoordeling of er al dan niet een verlaging op de uitkering is toegepast wordt een periode van 12 maanden vóór de peildatum in ogenschouw genomen. Voorkomen moet worden dat de gevolgen van een verlaging over een te lange periode effect hebben op het al of niet recht hebben op een individuele inkomenstoeslag. Dit zou ook in strijd zijn met het principe van de wetgever om langdurige minima extra te ondersteunen. Draagkracht en reserveringsmogelijkheden nemen immers af als men langer van een minimuminkomen leeft.

Burgemeester en wethouders hebben de discretionaire bevoegdheid te beoordelen welke groepen in beginsel zicht hebben op inkomensverbetering.

Onderdeel b

Dit onderdeel sluit studerenden uit van het recht op een individuele inkomenstoeslag. In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp van de langdurigheidstoeslag gaf de wetgever expliciet aan dat studenten niet gerekend worden tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag. Achterliggende reden hiervan is dat van studenten niet kan worden gezegd dat zij geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Dit is ook van toepassing bij de individuele inkomenstoeslag.

Onderdeel c

Indien belanghebbende tijdens de referteperiode individuele studietoeslag heeft ontvangen betekent dit dat belanghebbende tijdens de referteperiode zicht heeft gehad op inkomensverbetering door het volgen van een studie als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten of de Wet Studiefinanciering 2000. Derhalve is deze doelgroep uitgesloten van het recht op een individuele inkomenstoeslag.

Artikel 4

Burgemeester en wethouders hebben de discretionaire bevoegdheid te beoordelen of belanghebbende op grond van individuele krachten en bekwaamheden geen zicht heeft op inkomensverbetering.

Onderdeel a

Indien een persoon volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen kan in beginsel worden gesteld dat deze persoon geen zicht heeft op inkomensverbetering.

Onderdeel b

Indien een persoon arbeidsbeperkt is en daarom een Wajong-uitkering ontvangt welke is toegekend vóór 1 januari 2015, dan kan in beginsel worden gesteld dat deze persoon geen zicht heeft op inkomensverbetering.

Onderdeel c

Indien een persoon arbeidsbeperkt is en voor inkomensverbetering afhankelijk is van de re-integratie instrumenten van de gemeente Gouda kan er in beginsel gesteld worden dat deze persoon geen zicht heeft op inkomensverbetering. Echter, indien contractueel aangetoond kan worden dat belanghebbende ingezet wordt op een proefplaatsing (als bedoeld in het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet) betekent dit dat belanghebbende redelijkerwijs wel zicht heeft op inkomensverbetering, derhalve heeft belanghebbende in dit geval geen recht op de individuele inkomenstoeslag.

Onderdeel d

Het gaat om reeds toegekende ontheffingen op grond van artikel 9 lid 2 of artikel 9a lid 1 van de wet (peildatum = aanvraagdatum), toekomstige ontheffingen zijn immers nog niet bekend. Met “gerekend vanaf” wordt bedoeld dat iemand op de peildatum nog voor minimaal 6 maanden ontheven is van de arbeidsplicht, dan kan in beginsel worden gesteld dat deze persoon geen zicht heeft op inkomensverbetering.

Artikel 5

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.