Regeling vervallen per 22-12-2011

Verordening peuterspeelzalen Gouda 2008

Geldend van 29-07-2010 t/m 21-12-2011

Intitulé

Verordening peuterspeelzalen Gouda 2008

de raad van de gemeente gouda

Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders (het college) van 30 oktober 2007, nr. 514000;

Gelet op de bepalingen van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening peuterspeelzalen Gouda 2008.

hoofdstuk 1 - algemene bepalingen

artikel 1 begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen. In de peuterspeelzaal wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling van de peuters en het signaleren van ontwikkelingsachterstanden.

  • b.

    houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • c.

    pedagogisch medewerker (leidster): degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en/of die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties.

  • d.

    begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal.

  • e.

    college: het college van burgemeesters en wethouders van Gouda.

  • f.

    toezichthouder: het college wijst als toezichthouders die ambtenaren van de GGD aan die gekwalificeerd zijn en zullen worden belast met het toezicht op peuterspeelzalen zoals bedoeld in deze verordening.

  • g.

    ambitieniveau: doelstelling van het peuterspeelzaalwerk

artikel 2 vergunningsplicht, weigering en ontheffing

  • 1. Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders een peuterspeelzaal open te stellen of te houden.

  • 2. Burgemeester en wethouders weigeren de vergunning indien niet wordt voldaan aan de kwaliteitsregels die in hoofdstuk 2 van deze verordening worden gesteld.

  • 3. Tenzij een door het rijk gestelde wettelijk voorschrift dit niet toelaat, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van bij of krachtens deze verordening gestelde bepalingen.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

artikel 3 voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen door burgemeester en wethouders voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is verleend.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

artikel 4 behandeling aanvragen

Een aanvraag om een vergunning voor het houden van een kindercentrum wordt slechts in behandeling genomen als het aanvraagformulier volledig wordt ingevuld en ondertekend en als daarbij tenminste wordt overgelegd:

  • a.

    Een op schaal (1 op 100) vervaardigde tekening en omschrijving van de ligging van het perceel, dan wel de perceelsgedeelten, waarin de peuterspeelzaal zal worden gerealiseerd, waarbij voor elke ruimte is aangegeven waarvoor deze is bestemd.

  • b.

    Een brandveiligheidverklaring of, indien hoofdstuk 6 van de Bouwverordening van toepassing is, een gebruiksvergunning.

  • c.

    Indien de aanvragen een rechtspersoon is, een afschrift van de statuten en/of het reglement van de instelling.

  • d.

    Indien de aanvrager een natuurlijk persoon is, een verklaring omtrent het gedrag van de aanvrager als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie, afgegeven ten hoogste één maand voor de datum van indiening van de aanvraag.

  • e.

    keuze voor ambitieniveau als bedoeld in artikel 9.

  • f.

    ingevulde bijlage in verband met kwaliteitseisen zoals bedoeld in hoofdstuk twee van deze verordening, behorend bij het aanvraagformulier voor een vergunning.

Indien beschikbaar op het moment van de aanvraag dienen tevens te worden overgelegd:

  • g.

    Afschriften van de diploma’s van de te werk te stellen functionarissen.

  • h.

    Een afschrift van de afgesloten aansprakelijkheids- en ongevallenpolissen.

artikel 5 termijnen

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om vergunning of op een verzoek tot ontheffing binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag of het verzoek is ontvangen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen hun beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

artikel 6 duur, intrekken of wijzigen van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing wordt verleend voor maximaal vijf jaar.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning of ontheffing intrekken of wijzigen

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging daarvan wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is verstrekt;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien binnen de termijn van één jaar geen gebruik van de vergunning wordt gemaakt;

    • e.

      indien de houder dit verzoekt.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de kinderen tijdelijke of blijvende sluiting van een peuterspeelzaal gelasten, indien naar hun oordeel dringende omstandigheden die niet uit deze verordening voortvloeien daartoe aanleiding geven.

artikel 7 verplichtingen van de houder

  • 1. De vergunning of ontheffing is niet overdraagbaar.

  • 2. De houder is verplicht aan burgemeester en wethouders gegevens te verstrekken die door of namens hen in verband met de huisvesting, verzorging of begeleiding van de kinderen van belang wordt geacht.

  • 3. De houder is voorts verplicht om bij wijziging van de gegevens die zijn verstrekt bij de vergunningaanvraag daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan burgemeester en wethouders.

  • 4. De vergunninghouder is verplicht de vergunning op een zichtbare plaats in de peuterspeelzaal op te hangen.

hoofdstuk 2 - kwaliteitsregels

artikel 8 algemene kwaliteitseisen

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk. Het beleid is vastgesteld in een pedagogisch beleidsplan.

artikel 9 ambitieniveau

  • 1. De houder geeft bij de aanvraag van de vergunning aan het college aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

    • a.

      ambitieniveau 0: spelen en ontmoeten

    • b.

      ambitieniveau 1: spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren

    • c.

      ambitieniveau 2: spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen.

  • 2. Ten aanzien van ambitieniveau 0 geldt dat de houder binnen één jaar na het in exploitatie nemen van de peuterspeelzaal dient te voldoen aan ambitieniveau 1.

  • 3. De kwaliteitseisen zoals door het college gesteld aan ambitieniveau 1 en ambitieniveau 2 zijn vermeld in de toelichting.

artikel 10 eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

  • 1. Het kindercentrum dient hygiënisch te zijn en een deugdelijke inrichting te hebben. De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd.

  • 2. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet-en regelgeving, in een (door de GGD voorgeschreven) risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van de kinderen met zich meebrengt. De risico-inventarisatie wordt eenmaal per twee jaar bijgesteld.

artikel 11 oppervlakte speelruimte

  • 1. Voor ieder kind is minimaal drie en een halve vierkante meter bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2. Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal vier vierkante meter per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is.

artikel 12 groepsgrootte kindercentra

  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2. In een groep zijn ten hoogste twintig kinderen gelijktijdig aanwezig.

artikel 13 aantal beroepskrachten of begeleiders per groep.

  • 1. Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houder gekozen ambitieniveau.

  • 2. Indien de houder bij de start heeft gekozen voor ambitieniveau 0 “spelen en ontmoeten” zijn er in elke groep ten minste twee begeleiders aanwezig en er is één pedagogisch medewerker voor ten minste 50 % van de openingsuren aanwezig.

  • 3. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 1: “spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren” zijn er in elke groep tenminste één pedagogisch medewerker en één begeleider aanwezig.

  • 4. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: “spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen” zijn er in elke groep ten minste twee pedagogisch medewerkers aanwezig.

  • 5. In afwijking van artikel 2, 3 en 4 is er bij een groepsgrootte van meer dan veertien kinderen een extra begeleider aanwezig.

artikel 14 overeenkomst tussen houder en ouder

1. Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

artikel 15 informatie aan de ouders/ verzorgers

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder/ verzorger schriftelijk voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over: 

    • a.

      de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden; 

    • b.

      het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 9; 

    • c.

      het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven; 

    • d.

      de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal. 

    • e.

      wijze waarop klachten worden behandeld 

    • f.

      wijze waarop de inspraak is geregeld.

artikel 16 invloed van functionarissen en begeleiders op het beleid van de houder

De houder zorgt ervoor dat de invloed van functionarissen en begeleiders op het beleid van de houder is gewaarborgd.

artikel 17 aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

De houder van een peuterspeelzaal sluit ten behoeve van in het centrum aanwezige functionarissen, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering af.

artikel 18 verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegd die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

hoofdstuk 3 - toezicht-, straf-, overgangs- en slotbepalingen

artikel 19 aanwijzing van toezichthouders

Het college wijst de GGD als toezichthouder aan.

artikel 20 onderzoek door de toezichthouder

  • 1. De toezichthouder onderzoekt voorafgaande aan het in exploitatie nemen van de peuterspeelzaal binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk twee van deze verordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder eenmaal per twee jaar of de exploitatie plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk twee van deze verordening. Bij een startende peuterspeelzaal wordt zes maanden na het in exploitatie nemen van de peuterspeelzaal een eerste reguliere controle uitgevoerd.

  • 3. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 2 van deze verordening.

artikel 21 het inspectierapport

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaalvast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. De toezichthouder stelt de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze binnen drie weken kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan het college ter vaststelling en aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk te inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

artikel 22 strafbepaling

Overtreding van artikel 2.1, 3 en 7 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

artikel 23 opsporing en controle

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen personen aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften.

  • 2. De opsporing van de in artikel 22 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met het toezicht op de naleving van deze verordening zijn belast, voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

  • 3. De in lid 1 bedoelde toezichthouders zijn bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.

artikel 24 overgangsbepaling

  • 1. Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend onder de werking van de Verordening kinderopvang 1996 vastgesteld door gemeenteraad op 16 december 1996 blijven nog gedurende twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de Verordening kinderopvang 1996 is ingediend, en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

  • 3. Voor zover door bestaande peuterspeelzalen nog niet aan alle in hoofdstuk 2 vereiste kwaliteitseisen wordt voldaan, met uitzondering van de in artikel 9 lid 2, 10 lid 1, 13 en 18 genoemde kwaliteitseisen, geldt een overgangstermijn van twee jaar om te voldoen aan de in de of krachtens deze verordening gestelde eisen. Gedurende deze periode blijft de verordening kinderopvang 1996 van kracht en moeten zij minimaal voldoen aan de daarin genoemde kwaliteitseisen.

artikel 25 inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die waarop zij is afgekondigd.

  • 2. De Verordening kinderopvang 1996, met inachtneming van de bepaling in de verordening Wet kinderopvang Gouda 2005, wordt ingetrokken op de in lid 1 bedoelde datum, met dien verstande dat de verordening gedurende twee jaar onverkort van kracht blijft ten aanzien van peuterspeelzalen die een op deze verordening gebaseerde vergunning hebben.

artikel 26 citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening peuterspeelzalen Gouda 2008.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Gouda in de openbare vergadering van 12 december 2007.

De raad van de gemeente voornoemd,

, voorzitter

, griffier

1e wijziging:

  • -

    raadsbesluit van 30 juni 2010

  • -

    bekendgemaakt op 28 juli 2010

  • -

    in werking getreden op 29 juli 2010

Toelichting behorende bij de verordening peuterspeelzalen 2008

Artikelgewijze toelichting

Artikel 2 Vergunningsplicht, weigering en ontheffing

Vierde lid: lex silencio positivo

Gezien de belangen van jonge kinderen en hun ouders die in het geding zijn, is er reden om af te zien van een lex silencio positivo. Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aan de orde, met name de volksgezondheid en de bescherming van afnemers van diensten.