Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2019

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

De raad van de gemeente Gouda,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders met voorstelnummer 1379 van 7 september 2017;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet en de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden,aannemelijk is dat de cliënt daarover zou (hebben kunnen) beschikken;

  • -

    algemene voorziening: een algemene voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of een overige voorziening als bedoeld in artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet;

  • -

    cliënt: cliënt als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, dan wel jeugdige of ouder als bedoeld in de Jeugdwet;

  • -

    gebruikelijke hulp: de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden;

  • -

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp;

  • -

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • -

    melding: kenbaar maken van de hulpvraag;

  • -

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet;

  • -

    voorziening: maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, of individuele voorziening op het gebied van jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet.

Artikel 2 Toegang algemene voorziening

Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder toegangsbeoordeling of op basis van een beperkte toegangsbeoordeling.

Artikel 3 Beschikbare algemene en individuele voorzieningen

  • 1.

    De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      informatie en advies voor jeugdige en ouder;

    • b.

      opvoedondersteuning;

    • c.

      jeugdgezondheidszorg;

    • d.

      Veilig Thuis;

    • e.

      integrale crisisdienst;

    • f.

      vertrouwenspersoon;

    • g.

      kindertelefoon;

    • h.

      kortdurende ondersteuning;

    • i.

      participatie in de buurt;

    • j.

      vervoersvoorziening.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regels de in het eerste lid genoemde algemene voorzieningen aanvullen.

  • 3.

    De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      hulp bij ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen;

    • b.

      hulp bij psychische problemen en stoornissen.

  • 4.

    Het college stelt bij nadere regels vast welke individuele voorzieningen op basis van het derde lid beschikbaar zijn.

HOOFDSTUK 2 Procedureregels ten behoeve van individuele voorzieningen en maatwerkvoorzieningen

Artikel 4 Melding en gesprek

  • 1.

    Een cliënt kan een hulpvraag bij het college melden.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding en neemt binnen 5 werkdagen contact op om een afspraak te maken voor een gesprek, waarin de hulpvraag wordt onderzocht.

  • 3.

    Bij de bevestiging van de ontvangst van de melding, bedoeld in het tweede lid, wijst het college decliënt op de mogelijkheid dat hij een persoonlijk plan in kan leveren, waarin hij de hierna te noemen omstandigheden beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp volgens hem de beste oplossing is:

  • -

    de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

  • -

    de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk zijn zelfredzaamheid en/of zijn participatie te verbeteren, te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang, gezond en veilig op te groeien of te groeien naar zelfstandigheid;

  • -

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • -

    de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie, het gezond en veilig opgroeien, te groeien naar zelfstandigheid, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • -

    de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang.

Het persoonlijk plan kan de cliënt gedurende 7 dagen na de melding inleveren.

  • 4.

    Het college kan, in overleg met cliënt, afzien van een gesprek.

  • 5.

    Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek, bedoeld in het tweede lid.

  • 6.

    Uiterlijk binnen 8 weken na ontvangst van de melding neemt het college, indien de melding tot een aanvraag leidt, een besluit over de verstrekking van een voorziening.

  • 7.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.

Artikel 5 Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor verslaglegging van het gesprek met de cliënt, bedoeld in artikel 4.

  • 2.

    Binnen 5 werkdagen na het gesprek stelt het college het verslag beschikbaar aan cliënt.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

  • 4.

    Het college verzoekt de cliënt het verslag uiterlijk binnen 5 werkdagen ondertekend retour te zenden.

Artikel 6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een voorziening wordt schriftelijk bij het college ingediend.

  • 2.

    Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    Het college kan het verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag, mits de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven en aan de in artikel 4:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde voorwaarden is voldaan.

HOOFDSTUK 3 Voorzieningen

Artikel 7 Criteria voor een voorziening voor maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosocialeproblemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheiden/of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van hetcollege niet kan verminderen of wegnemen:

  • 1°.

    op eigen kracht;

  • 2°.

    met gebruikelijke hulp;

  • met mantelzorg;

  • 4°.

    met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

  • 5°.

    met gebruikmaking van een algemeen gebruikelijke voorziening;

  • 6°.

    met gebruikmaking van een algemene voorziening; of

  • 7°.

    met gebruikmaking van een andere voorziening dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van

een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot eigen regie, zelfredzaamheid en/of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

  • b.

    ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van decliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatieheeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg vanhuiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van hetcollege niet kan verminderen of wegnemen:

1°. op eigen kracht;

2°. met gebruikelijke hulp;

3°. met mantelzorg;

4°. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

5°. met gebruikmaking van een algemeen gebruikelijke voorziening;

6°. met gebruikmaking van een algemene voorziening; of

7°. met gebruikmaking van een andere voorziening dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het voorzien in de

behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van eensituatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Recht op een maatwerkvoorziening bestaat slechts voor zover deze als de goedkoopstadequate voorziening kan worden aangemerkt.

Artikel 8 Criteria voor een individuele voorziening voor jeugdhulp

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een individuele voorziening ter compensatie van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

1°. op eigen kracht;

2°. met gebruikelijke hulp;

3°. met mantelzorg;

4°. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

5°. met gebruikmaking van een algemeen gebruikelijke voorziening;

6°. met gebruikmaking van een algemene voorziening; of

7°. met gebruikmaking van een andere voorziening dan in het kader van de Jeugdwet.

De individuele voorziening stelt de jeugdige in staat gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid of voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

  • 2.

    Recht op een individuele voorziening bestaat slechts voor zover deze als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.

Artikel 9 Criteria voor een pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb :

    • a.

      wordt bepaald aan de hand van een door cliënt opgesteld plan over hoe het pgb

      besteed gaat worden;

    • b.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de desbetreffende situatie goedkoopst adequate

      voorziening in natura; en

    • c.

      is toereikend voor de inkoop of aanschaf van veilige, doeltreffende en kwalitatief goede

      voorzieningen en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor voorzieningen die worden uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon of waarvoor bijzondere deskundigheid is vereist, wordt vastgesteld op basis van:

  • a.

    het laagst toepasselijke tarief dat voor dergelijke dienst zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder indien de dienst wordt uitgevoerd door een aanbieder;

  • b.

    80% van het laagst toepasselijke tarief dat voor dergelijke dienst wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder indien de dienst wordt uitgevoerd door een ZZP-er.

    • 3.

      De hoogte van een pgb wordt voor:

    • a.

      een rolstoel vastgesteld op basis van de laagst toepasselijke kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt, inclusief onderhoud en verzekering,

    • b.

      een individuele vervoersvoorziening vastgesteld op basis van de laagst toepasselijke kostprijs van de voorziening die de cliënt zou hebben ontvangen als de voorziening in natura zou zijn verstrekt, inclusief onderhoud en verzekering,

    • c.

      een woonvoorziening vastgesteld op basis van maximaal 100% van de door het college goedgekeurde offertekosten,

  • d.

    verhuiskosten vastgesteld op een maximale vergoeding van € 3.278,11,

  • e.

    aanpassingen van woonwagens en woonschepen vastgesteld op een maximale vergoeding van € 981,13,

  • f.

    bezoekbaar en/of logeerbaar maken van een woning vastgesteld op een maximale vergoeding van € 7.037,47,

  • g.

    sportvoorziening vastgesteld op een maximale vergoeding van € 3.550,38 voor de aanschaf (maximaal € 2.853,35) en onderhoud (€ 679,03) van een sportvoorziening voor een periode van ten minste 3 jaar,

  • h.

    vervoersvoorziening voor het gebruik van een eigen auto vastgesteld op een maximale vergoeding van € 1218,69 per jaar,

  • i.

    vervoersvoorziening voor het gebruik van een bruikleen auto vastgesteld op een maximale vergoeding van € 821,96 per jaar,

  • j.

    vervoersvoorziening voor het gebruik van een taxi, als de aanvrager geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en niet rolstoelgebonden is, vastgesteld op een taxitegoed van

    € 3.206,26 per jaar op declaratiebasis of op verzoek van de aanvrager een bijdrage van maximaal € 757,95 per jaar,

  • k.

    vervoersvoorziening voor gebruik van voor het gebruik van een rolstoeltaxi, als de aanvrager geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en rolstoelgebonden is, vastgesteld op een taxitegoed van € 3.206,26 op declaratiebasis per jaar of op verzoek van de aanvrager een bijdrage van maximaal € 1.148,97 per jaar,

  • l.

    vervoervoorziening voor de kosten van aanpassing van de eigen auto vastgesteld op maximaal de kosten van de goedkoopst aanpasbare auto,

  • m.

    vervoer naar dagbesteding vastgesteld op basis van het laagst toepasselijke tarief dat voor dergelijke dienst zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder,

  • n.

    rolstoel vervoer naar dagbesteding of individueel vervoer naar dagbesteding

1°. door een professionele vervoerder vastgesteld op basis het laagst toepasselijke tarief dat voor dergelijke vervoer zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde vervoerder,

2°. door een persoon afkomstig uit het sociaal netwerk vastgesteld op basis van een kilometervergoeding tot maximaal twee enkele ritten per dag,

  • o.

    vervoer van de jeugdige van en naar een locatie waar jeugdhulp wordt geboden op grond van artikel 2.3, tweede lid,

    1°. door een professionele vervoerder vastgesteld op basis het laagst toepasselijke tarief dat voor dergelijke vervoer zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde vervoerder,

    2°. door een persoon afkomstig uit het sociaal netwerk vastgesteld op basis van een kilometervergoeding of vergoeding van kosten van het openbaar vervoer tot maximaal twee enkele ritten per dag.

    • 4.

      In het tarief van een pgb zijn alle kosten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verlofdagen, feestdagen, verzekering(en) en reiskosten opgenomen.

    • 5.

      Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt kan diensten betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als:

  • a.

    deze persoon een tarief hanteert dat gelijk is aan het wettelijk minimumloon gekoppeld aan diens leeftijd met dien verstande dat voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning een tarief gehanteerd wordt dat maximaal 200% van het wettelijk minimumloon bedraagt, met dien verstande dat voor hulp bij het huishouden een tarief gehanteerd wordt dat gelijk is aan 120% van het wettelijk minimumloon;

  • b.

    tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald; en

  • c.

    de zorg aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt.

    • 6.

      Het college bepaalt bij nadere regels onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Artikel 10 Weigeringsgronden

  • 1.

    Er wordt geen voorziening verstrekt indien:

    • a.

      een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld.

  • 2.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

  • a.

    tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • b.

    tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

  • c.

    als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

    • 3.

      Er wordt geen woonvoorziening verstrekt:

  • a.

    voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • b.

    ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen, en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

  • c.

    ADL clusterwoningen, met uitzondering van individuele woningaanpassingen voor de inrichting indien de standaard aanpassingen niet voldoen of ter vervanging van de individuele aanpassingen;

  • d.

    voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengenvan een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

  • e.

    indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid en/of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

  • f.

    indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

Artikel 11 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 8.1.2 van de Jeugdwet doet een cliënt op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande het recht op een voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 8.1.4 van de Jeugdwet kan het college een besluit genomen op grond van deze verordening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

  • a.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet langer op de voorziening of het pgb is aangewezen;

  • c.

    de voorziening of het pgb budget niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden van de voorziening of het pgb; of

  • e.

    de cliënt de voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

    • 3.

      Als het college een besluit op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

HOOFDSTUK 4 Bijdrage in de kosten voor maatschappelijke ondersteuning

Artikel 12 Bijdrage in de kosten voor maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot of geregistreerd partner.

  • 2.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding, of

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over berekening van de kostprijs van maatwerkvoorzieningen, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    De kostprijs van pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 5.

    Het college regelt door welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een pgb voor opvang wordt vastgesteld en geïnd.

  • 6.

    Voor alle categorieën personen, genoemd in artikel 3.8, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt de bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, verlaagd door het percentage, genoemd in dat lid, te verlagen naar 10%.

  • 7.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb is:

  • 1̊.

    verschuldigd zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt, onderscheidenlijk gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt; en

  • 2̊.

    afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot of geregistreerd partner;

  • 3̊ .

    verschuldigd ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

HOOFDSTUK 5 Kwaliteitseisen

Artikel 13 Kwaliteitseisen voorzieningen

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder begrepen voldoendedeskundigheid van beroepskrachten, door af te stemmen op:

  • a.

    de persoonlijke situatie en de eigen mogelijkheden van de cliënt;

  • b.

    andere vormen van zorg, onderwijs, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen en specifiek op de inzet van mantelzorg en het sociaal netwerk van de cliënt.

    • 2.

      Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Artikel 14 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp, uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

    • 2.

      Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst dooreen derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

  • a.

    een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

  • b.

    een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

    1°. een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

    2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

    • 3.

      Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

  • a.

    overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, en

  • b.

    rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

    • 4.

      Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

  • a.

    de kosten van de beroepskracht;

  • b.

    redelijke overheadkosten;

  • c.

    kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

  • d.

    reis en opleidingskosten;

  • e.

    indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

  • f.

    overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

HOOFDSTUK 6 Waardering mantelzorgers

Artikel 15 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regels waaruit de jaarlijkse waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

HOOFDSTUK 7 Klachten en medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Artikel 16 Klachtregeling bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

  • 1. Aanbieders die maatschappelijke ondersteuning verlenen, beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen is het klachtrecht als bedoeld in § 4.2.a. van de Jeugdwet van toepassing.

Artikel 17 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zijn de regels voor medezeggenschap als bedoeld in § 4.2.b. van de Jeugdwet van toepassing.

HOOFDSTUK 8 Slotbepalingen

Artikel 18 Intrekking

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Gouda 2015 en de Verordening jeugdhulp Gouda 2015 worden ingetrokken.

Artikel 19 Overgangsrecht

1.Besluiten op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gouda 2015 en de Verordening jeugdhulp Gouda 2015 worden aangemerkt als besluiten op grond van deze verordening.

2.Aanvragen waarop nog niet is beschikt bij de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld krachtens deze verordening.

3.Op bezwaar –en beroepschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gouda 2015 en de Verordening jeugdhulp Gouda 2015 wordt beslist met inachtneming van deze verordening

Artikel 20 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 25 oktober 2017.

De raad der gemeente voornoemd,

Griffier Voorzitter

mr. drs. E.J. Karman-Moerman dr. M. Schoenmaker