Regeling vervallen per 01-01-2024

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp (Regeling maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020)

Geldend van 01-04-2020 t/m 31-12-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp (Regeling maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda;

gelezen het voorstel van 24 maart 2020, nummer 3669;

gelet op de artikelen 2.1.3 en 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, artikel 2.9 van de Jeugdwet en de artikelen 3, vierde lid, en artikel 16, vijfde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020;

besluit vast te stellen de Regeling maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020.

Artikel 1 Vervoersvoorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning

  • 1. De volgende vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder h, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020, kunnen in ieder geval worden verstrekt:

    • a.

      collectief vervoer;

    • b.

      vervoersvoorziening voor het gebruik van een eigen auto;

    • c.

      vervoersvoorziening voor het gebruik van een taxi;

    • d.

      vervoersvoorziening voor gebruik van een rolstoeltaxi;

    • e.

      vervoersvoorziening voor aanpassing van de eigen auto;

    • f.

      vervoersvoorzieningen voor het verplaatsen buitenshuis.

  • 2. Aanpassingen aan de eigen auto worden toegekend als de aan te passen auto niet ouder is dan 5 jaar, met uitzondering van overzetbare voorzieningen.

  • 3. Het collectief vervoer bestaat uit een regiotaxipas waarmee tegen gereduceerd tarief wordt gereisd, eventueel in combinatie met de Voor Elkaar Pas, bedoeld in het vijfde lid.

  • 4. Bij het collectief vervoer worden kosten in rekening gebracht die gebaseerd zijn op de kosten voor het gebruik van het openbaar vervoer. De kosten worden geïnd door de vervoerder.

  • 5. Indien een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vervoer is verstrekt kan aanspraak worden gemaakt op de Voor Elkaar Pas, waarvoor in afwijking van het vierde lid geen kosten in rekening worden gebracht.

  • 6. Voor het reizen met de Voor Elkaar Pas gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      met de Voor Elkaar Pas kan uitsluitend binnen de regio Zuid-Holland Noord worden gereisd;

    • b.

      de Voor Elkaar Pas kan niet worden gebruikt voor het vervoer van en naar de locatie voor dagbesteding;

    • c.

      de Voor Elkaar Pas kan niet worden gebruikt voor woon-werkverkeer;

    • d.

      de Voor Elkaar Pas is niet overdraagbaar.

  • 7. Het college biedt de mogelijkheid een medisch begeleider kosteloos mee te laten reizen in het collectief vervoer indien medische ondersteuning tijdens de rit noodzakelijk wordt geacht.

  • 8. Het college biedt de mogelijkheid voor een sociaal begeleider. Voor de sociaal begeleider van de gebruiker van het collectief vervoer gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      de sociaal begeleider mag geen Wmo-pashouder zijn;

    • b.

      de sociaal begeleider dient zelfstandig te kunnen reizen en niet aan een rolstoel of scootmobiel gebonden te zijn;

    • c.

      er mag maximaal één sociaal begeleider per (enkele) rit meegaan;

    • d.

      de sociaal begeleider reist vanaf hetzelfde opstapadres naar dezelfde bestemming;

    • e.

      er mogen maximaal 20 enkele ritten per jaar worden gemaakt;

    • f.

      de rit van de sociaal begeleider en Wmo-pashouder worden gelijktijdig geboekt.

Artikel 2 Vervoersvoorzieningen Jeugdwet

  • 1. De volgende vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder g, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020, kunnen in ieder geval worden verstrekt:

    • a.

      Vervoer gecontracteerd bij een zorgaanbieder;

    • b.

      Een kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer;

    • c.

      Een vergoeding voor de kosten van het openbaar vervoer, tweede klas;

    • d.

      Vervoer door een door het college gecontracteerde vervoerder.

  • 2. Indien een kilometervergoeding is verstrekt, wordt door de jeugdige, respectievelijk de ouders, een kilometerregistratie bijgehouden.

  • 3. Indien een vergoeding voor de kosten van het openbaar vervoer is verstrekt, worden door de jeugdige, respectievelijk de ouders, de vervoersbewijzen bewaard voor een periode van 2 jaar.

Artikel 3 Hoogte pgb voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

De vaststelling van de hoogte van het pgb bij inzet door een aanbieder of een ZZP’er vindt plaats op grond van artikel 10, eerste lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020. De kostprijs van de voorzieningen in natura zijn gepubliceerd op de website van de gemeente Gouda. De tarieven worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de indexatie-afspraken met leveranciers en aanbieders. Op de gemeentelijke website zijn de tarieven gepubliceerd. Via onderstaande link kunt u de pagina ‘Tarieven ZIN en pgb 2020’ raadplegen.

https://openpdc.gouda.nl/wp-content/uploads/2021/02/Tarievenlijst-Zorg-in-natura-en-Pgb-2021-Gouda-in-uren.pdf

Artikel 4 Hoogte financiële maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning

  • 1. De hoogte van de financiële maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020, wordt bepaald aan de hand van de volgende normbedragen:

    • a.

      voor verhuiskosten geldt een eenmalig normbedrag van € 3.278,11;

    • b.

      voor de aanschaf van een sportvoorziening geldt een normbedrag van € 2.853,35 per 3 jaar;

    • c.

      voor het onderhoud van een sportvoorziening geldt een normbedrag van € 679,03 per 3 jaar;

    • d.

      voor een vervoersvoorziening voor het gebruik van een eigen auto geldt een normbedrag van € 1.218,69 per jaar.

Artikel 5 Bijdrage in de kosten voor maatschappelijke opvang

De hoogte van de bijdrage in de kosten voor opvang wordt vastgesteld op grond van artikel 3.20, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en geïnd door de opvanginstellingen. De instellingen die opvang verlenen zijn De Reling, het Leger des Heils en Kwintes Vrouwenopvang MH.

Artikel 6 Gebruik richtlijnen hulp bij het huishouden

In het oordeel om te komen tot een passende maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden wordt gebruik gemaakt van de richtlijnen indicatie hulp bij het huishouden.

Bij de indicatie voor hulp bij het huishouden gelden de in de volgende tabel opgenomen richtlijnen en

uitgangspunten:

Activiteiten

Richtlijn maximale tijdsduur 

Maximale frequentie

 

Boodschappen

 

 

Boodschappenlijst opstellen en / of doen

60 min

1x per week

 

 

 

Maaltijdverzorging

 

 

Bereiden broodmaaltijd

15 min per keer

2x per dag

Opwarmen warme maaltijd

15 min per keer

1x per dag

Koken warme maaltijd

30 min per keer

1x per dag

 

 

 

Huishoudelijk werk (licht en zwaar)

 

 

Licht huishoudelijk werk

60 min

per week

Zwaar huishoudelijk werk

90 min

per week

 

 

 

Wassen

 

 

Verzorging kleding / linnengoed

90 min

per week

 

 

 

Dagelijkse organisatie van het huishouden

 

 

Plannen en beheren middelen huishouden

30 min

per week

 

 

 

Verzorging / tijdelijke opvang van kinderen

max. 40 uur

tot 3 maanden

 

 

 

Psychosociale begeleiding

60 min

per week

 

 

 

Advies, instructie, voorlichting

90 min

per week voor

6 weken

 

 

 

Redenen meerzorg

 

 

Aanwezigheid kinderen

15 min

per kind

Intensief gebruik of bij grote vervuiling

60 min

per week

Specifieke problematiek

60 min

per week

Uitgangspunten hulp bij het huishouden:

  • -

    Het resultaat van hulp bij het huishouden is het realiseren van een schoon en leefbaar huis voor inwoners die dit niet zelf kunnen realiseren en/of niemand in het sociale netwerk vinden die dit kan realiseren en/of die geen gebruik kunnen maken van algemene voorzieningen om dit te realiseren.

  • -

    Uitgangspunt is dat de maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden leidt tot een passende bijdrage in de zelfredzaamheid en participatie.

  • -

    Er kan een drietal redenen zijn voor meerzorg: de aanwezigheid van kinderen, intensief gebruik van de woning of bij grote vervuiling en specifieke problematiek.

  • -

    Er wordt uitgegaan van sociale woningbouw; het hebben van een grote (vrijstaande) woning leidt niet tot meerzorg c.q. een hogere indicatie;

  • -

    Van cliënten mag worden verwacht dat zij (in samenspraak met de aanbieder) keuzes maken binnen de toegekende uren ten aanzien van de taken die zij graag die week in het huishouden verricht willen zien;

  • -

    De normering veronderstelt reeds dat niet iedere week ‘alles’ kan worden gedaan en dat incidentele taken over de indicatie worden verdeeld;

  • -

    Uitgangspunt is dat de maximale tijdsduur en maximale frequentie slechts geldt bij volledige overname van de activiteit.

  • -

    Expliciet wordt rekening gehouden met hetgeen de Wmo 2015 bepaalt. Indicaties worden afgestemd op aanwezige algemene voorzieningen, op wat het sociaal netwerk kan betekenen en op wat de cliënt zelf nog kan.

Toelichting op richtlijnen indicatie

Hulp bij het huishouden kan bestaan uit de volgende activiteiten:

  • -

    Boodschappen; boodschappenlijst opstellen en bij verregaande beperkingen daadwerkelijk boodschappen doen wanneer dit noodzakelijk is.

  • -

    Maaltijdverzorging; bereiden broodmaaltijd, opwarmen maaltijd en eventueel koken warme maaltijd.

  • -

    Huishoudelijk werk; licht huishoudelijk werk (stof afnemen, opruimen, afwassen en bed opmaken) en zwaar huishoudelijk werk (stofzuigen, schrobben, dweilen, sanitair en keuken, bed verschonen, vuilnis).

  • -

    Wassen; sorteren, wassen, drogen, opvouwen en opbergen.

  • -

    Dagelijkse organisatie van het huishouden; planning en beheer.

  • -

    Verzorging / tijdelijke opvang van kinderen; bij uitval ouder (in één oudergezin).

  • -

    Psychosociale begeleiding; doelen formuleren voor huishouden, herkrijgen structuur.

  • -

    Advies, instructie en voorlichting; omgaan met hulpmiddelen, uitleg huishoudelijke taken.

Artikel 7 Gebruik richtlijnen probleemoplossend vermogen en gebruikelijke hulp

  • 1. Bij de beoordeling of de jeugdige of zijn ouders in staat zijn zelf de problemen op te lossen, eventueel met hulp van personen uit het sociaal netwerk als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet, wordt gebruik gemaakt van hoofdstuk 4 van de CIZ indicatiewijzer versie 7.1 van juli 2014 (toelichting op de beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014).

  • 2. Bij de beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, wordt gebruik gemaakt van hoofdstuk 4 van de CIZ indicatiewijzer versie 7.1 van juli 2014 (toelichting op de beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014).

Artikel 8 Vervallen regeling

De Regeling maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda is van rechtswege vervallen nu de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda is ingetrokken per 1 januari 2020.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 april 2020 en werkt terug tot en met 1 januari 2020.

Artikel 10 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van Burgemeester en wethouders van 24 maart 2020.

Burgemeester en wethouders van Gouda,

de secretaris,

de burgemeester,

Toelichting bij regeling maatschappelijke ondersteuning en Jeugd 2020

Artikel 1 Vervoersvoorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning

In dit artikel is opgenomen welke vervoersvoorzieningen er minimaal mogelijk zijn. Uitgangspunt is dat een vervoersvoorziening voor het gebruik van een eigen auto slechts wordt toegekend wanneer andere mogelijkheden, zoals het collectief vervoer (CVV), niet passend zijn voor de cliënt.

Het vijfde lid regelt dat bij verstrekking van een vervoersvoorziening in de vorm van CVV, aanspraak kan worden gemaakt op de Voor Elkaar Pas. De Voor Elkaar Pas kan nadrukkelijk alleen verkregen worden in combinatie met een indicatie voor CVV. De CVV-pashouder die van de Voor Elkaar Pas gebruik wil maken, dient hiervoor een apart aanvraagformulier in te vullen.

Het zesde lid regelt onder welke voorwaarden met de Voor Elkaar Pas kan worden gereisd. De Voor Elkaar Pas is uitdrukkelijk niet bedoeld voor het reizen van en naar de locatie voor dagbesteding, omdat de vergoeding hiervoor loopt via de zorgaanbieder. De Voor Elkaar Pas is ook uitdrukkelijk niet bedoeld voor woon-werkverkeer, omdat de vergoeding hiervoor loopt via de werkgever/ het UWV. De Voor Elkaar Pas is persoonsgebonden en daarom niet overdraagbaar.

Het zevende en het achtste lid regelt onder welke voorwaarden in het collectief vervoer een medisch begeleider of een sociaal begeleider mee mag reizen. Een medisch begeleider is noodzakelijk als de cliënt, vanwege redenen van medische aard, niet zelfstandig naar de plaats van bestemming kan reizen.

De cliënt kan zich daarnaast, vanwege redenen van sociale aard, naar de plaats van bestemming laten begeleiden door een sociaal begeleider. Hierbij kan gedacht worden aan een bezoek aan de winkel of het ziekenhuis.

Artikel 2 Vervoersvoorzieningen Jeugdwet

Het uitgangspunt is dat de jeugdige het vervoer naar de locatie organiseert op eigen kracht en met behulp van het eigen netwerk. Indien er geen gebruik gemaakt kan worden van reguliere en gangbare vervoersmogelijkheden kan aanspraak worden gemaakt op een vervoersvoorziening. De criteria hiervoor zijn vastgelegd in de gepubliceerde beleidsregels vervoer jeugdhulp Gouda 2018. Een vervoersvoorziening wordt slechts dan toegekend als er sprake is van medische noodzaak.

Indien er sprake is van zorg in natura (ZIN) wordt het geldbedrag maandelijks aan de jeugdige, respectievelijk de ouders, overgemaakt. Hiervoor moet een bankafschrift worden overhandigd. Bij een kilometervergoeding of OV- vergoeding op basis van ZIN dient een kilometerregistratie bij te worden gehouden of de vervoersbewijzen te worden bewaard. De gemeente kan steekproefsgewijs controleren of de overgemaakte vergoeding rechtmatig gebruikt is. Indien blijkt dat dit niet het geval is, kan worden overgegaan tot herziening dan wel intrekking van het besluit. De kilometerregistratie en vervoersbewijzen dienen voor een periode van 2 jaar beschikbaar te zijn voor controledoeleinden.

Artikel 3 Hoogte pgb voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

De tarieven voor de inhuur van een organisatie of een ZZP‘er zijn afgeleid van de tarieven die worden

gehanteerd voor de door gemeente gecontracteerde aanbieders. De tarieven worden kenbaar gemaakt

op de website van de Gemeente Gouda.

Als de persoon uit het sociaal netwerk ook ZZP’er is, geldt het tarief voor het sociaal netwerk omdat de ondersteuning c.q. de jeugdhulp wordt uitgevoerd in de hoedanigheid van een persoon uit het sociaal netwerk.

Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert sociaal netwerk als volgt: “personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt”. Uit de memorie van toelichting bij de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 123) blijkt dat hiertoe worden gerekend de personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie regelmatig contacten worden onderhouden zoals buren, medeleden van een vereniging et cetera.

In de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020 is in artikel 10 bepaald hoe de hoogte van een toe te kennen pgb wordt bepaald.

Artikel 4 Hoogte financiële maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in februari 2018 een belangrijke uitspraak gedaan die voor gemeenten helder maakt dat de definitie van maatwerkvoorziening in de Wmo 2015 ruim genoeg is om naast zorg in natura en een pgb, ook een financiële tegemoetkoming te kunnen verstrekken.

De financiële tegemoetkoming kan volgens de CRvB worden ingezet voor kosten waarvan de hoogte vooraf lastig te bepalen is. De CRvB noemt verhuiskosten en vervoer als voorbeelden.

Een financiële tegemoetkoming heeft volgens de CRvB als voorwaarde dat zij een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager. De financiële tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn, maar mag ook weer niet zo ver afstaan van de werkelijke kosten van de compenserende maatregel dat deze geen passende bijdrage meer levert aan het verminderen of wegnemen van de gevolgen van de beperkingen.

De gehanteerde normbedragen zijn rekening houdend met bovenstaande kaders bepaald en komen overeen met de bedragen gehanteerd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda, zoals die gold tot 1 januari 2020. Door dezelfde bedragen te hanteren, komen cliënten niet in nadeliger positie bij toekenning van een financiële maatwerkvoorziening.

Artikel 5 Bijdrage in de kosten voor maatschappelijke opvang

De hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld op grond van artikel 3.20, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is zodanig dat de cliënt na het betalen van de bijdrage, een bedrag overhoudt dat gelijk is aan het zak- en kleedgeld, vermeerderd met de standaardpremie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de zorgtoeslag en gecorrigeerd met de zorgtoeslag.

Artikel 6 Gebruik richtlijnen hulp bij het huishouden

In dit artikel wordt een nadere toelichting gegeven op de manier waarop tot een passende

maatwerkvoorziening of individuele voorziening gekomen wordt.

‘Richtlijnen indicatie Hulp bij het huishouden’

Doelgroep hulp bij het huishouden

De Wmo 2015 geeft gemeenten de opdracht de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van

Goudse inwoners te bevorderen en te behouden. Daartoe kunnen verschillende voorzieningen worden

ingezet wanneer de zelfredzaamheid afneemt, waaronder begrepen de huishoudelijke hulp. De gemeente heeft

beleidsruimte bij het kiezen van de voorzieningen en de wijze waarop die worden toegekend, ingezet en

bekostigd. Doel van de Wmo 2015 is kwetsbare mensen zo lang mogelijk zelfredzaam en zelfstandig

thuis te kunnen laten wonen en leven.

De gemeente Gouda doet dit (onder andere) door hulp bij het huishouden als maatwerkvoorziening aan

te bieden. De criteria voor toewijzing van een maatwerkvoorziening zijn beschreven in de verordening. De

maatwerkvoorziening is in de vorm van ZIN en een pgb beschikbaar. De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden ziet erop toe dat inwoners die dat zelf niet kunnen, die niet over iemand beschikken uit het sociaal netwerk die hen daarbij kan helpen, en waarvoor geen algemene voorziening aanwezig is, een gestructureerd huishouden kunnen voeren.

Uitspraak Centrale Raad van Beroep mei 2016

Op 18 mei 2016 heeft de CRvB de eerste uitspraken gedaan over hulp bij het huishouden onder de Wmo

2015. Uit deze uitspraken volgt dat hulp bij het huishouden onder de Wmo wordt aangeboden, een

systeem van normering kan en mag worden toegepast, iedere indicatie is gebaseerd op een individueel

onderzoek en de omvang individueel is bepaald.

Echter, er is door de uitspraken ook een belangrijk aandachtspunt ontstaan. De toe te passen normtijden,

die afwijken van het eerdere gehanteerde protocol CIZ, moeten volgens de CRvB gebaseerd zijn op een

objectief onderzoek naar de noodzakelijke handelingen en de frequentie daarvan.

Het Goudse protocol uit 2013 was qua activiteiten gebaseerd op de MO-zaak en het CIZ-protocol. De

gemeente Gouda heeft bij de aanpassing in beleid gebruik gemaakt van het objectieve en onafhankelijk

vastgestelde protocol van het CIZ en van het KPMG onderzoek in Utrecht.

De gemeente wil die inwoners bereiken die langer thuis moeten blijven wonen en waar een zwaardere

ondersteuningsvraag ontstaat op het onderdeel zelfredzaamheid in het eigen huishouden. Een boodschappenlijst wordt slechts dan opgesteld, en waar nodig worden boodschappen daadwerkelijk gedaan, indien sprake is van verregaande beperkingen. Een boodschappendienst is immers voorliggend en in toenemende mate beschikbaar.

Voor deze onderdelen worden richtlijnen gehanteerd die overeenkomen met het CIZ-protocol. Welke

objectief en onafhankelijk zijn vastgesteld. Voor het huishoudelijk werk (licht en zwaar) wordt gebruik

gemaakt van de norm die zorgvuldig onderzocht is door KPMG voor de gemeente Utrecht.

Via het creëren van extra ruimte bij meerzorg, waaronder wordt verstaan de aanwezigheid van kinderen, intensief gebruik van de woning, een hoge vervuilingsgraad of specifieke problematiek, wil het college de uitvoering nog beter in staat stellen maatwerk te leveren.

Als uit het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 blijkt dat de maximale tijdsduur in de richtlijn vanwege de aanwezigheid van kinderen, intensief gebruik van de woning, een hoge vervuilingsgraad of specifieke problematiek, niet voldoende is, kan er op basis van meerzorg ophoging van de tijdsduur plaatsvinden.

Bij specifieke problematiek kan bijvoorbeeld gedacht worden aan ernstige incontinentie of aan een medische noodzaak om een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden te realiseren.

Geen protocol, maar richtlijn

Het college heeft in lijn met het advies van VWS en VNG besloten om niet de term ‘protocol’ te hanteren, maar te kiezen voor richtlijnen ter indicatie. Het is niet in lijn met de bedoeling van de Wmo om met afvinklijsten te werken die leiden tot een aantal uren. Het woord protocol kan onbedoeld die associatie wekken.

Ten slotte: het is te allen tijde van belang om voor ogen te houden dat er in deze regeling wordt

gesproken van een kadering waarin richtlijnen voor indicatiestelling zijn verwoord. Met behulp van het

keukentafelgesprek wordt een afweging gemaakt in relatie tot die richtlijnen. Individuele afwijkingen zijn

mogelijk, mits beargumenteerd vanuit de feitelijk geconstateerde noodzakelijk geachte aspecten en

helder toegelicht in de beschikking.

De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk / gebruikelijke zorg

Onder een leefeenheid wordt verstaan ‘alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met

als doel een duurzaam huishouden te voeren’. Indien tot de leefeenheid, waar de cliënt deel van

uitmaakt, één of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, komt

men niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden. Wij spreken dan van gebruikelijke zorg.

Gebruikelijke zorg is de ondersteuning die huisgenoten geacht wordt elkaar te bieden, omdat zij als

leefeenheid een gemeenschappelijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke

verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Het principe van gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter waarbij geen onderscheid wordt gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden, lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.

Indien uit medisch onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een

aandoening, beperking, handicap of probleem waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen

worden, is gebruikelijke zorg niet van toepassing.

Algemene hulpmiddelen

Algemene hulpmiddelen hebben voorrang op individuele voorzieningen. Waar nodig zal een algemene

voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt is altijd een individuele afweging.

Bij algemene hulpmiddelen moet men denken aan een afwasmachine, aangepast bestek, het plaatsen

van een verhoging voor een wasmachine, een wasdroger, een stofzuiger. Als een technisch hulpmiddel

niet aanwezig is of gerealiseerd kan worden maar wel een goede oplossing biedt, is dit voorliggend op

het inzetten van hulp.

Algemeen gebruikelijke voorziening

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarover de aanvrager, gezien zijn

individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen

worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te

beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag.

Te denken valt hierbij aan: boodschappenservice, maaltijdservice, klussendienst, ramenwasservice etc.

Artikel 7 Gebruik richtlijnen probleemoplossend vermogen en gebruikelijke hulp

CIZ-indicatiewijzer en gebruikelijke zorg

Bij de toetsing aan “gebruikelijke zorg” hanteert de gemeente Gouda de CIZ-indicatiewijzer (toelichting op

de beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014, versie 7.1 van juli 2014) voor zowel jeugd als Wmo. Het

uitgangspunt van de richtlijnen bij jeugd is dat de zorg die ouders volgens heersende maatschappelijke

opvattingen moeten bieden aan kinderen zonder beperking, rekening houdend met verschillen die bij

kinderen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan, als gebruikelijk wordt geacht.

De richtlijnen worden steeds in samenhang en met inachtneming van de omstandigheden van het kind beoordeeld. Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een kind van een bepaalde leeftijdsgroep gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie) waardoor deze zorg niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

Het verwijzen naar de richtlijnen van het CIZ laat onverlet dat in individuele situaties telkens weer een

zorgvuldige afweging moet worden gemaakt en daarmee rekening moet worden gehouden met specifieke

omstandigheden van de jeugdige en zijn ouders.