Regeling vervallen per 02-04-2015

Verordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Grave 2012

Geldend van 04-01-2013 t/m 01-04-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Grave 2012

De Raad van de gemeente Grave

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 oktober 2012;

gezien het advies van de Commissie Inwoners en Bestuur van. 11 december 2012;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d, artikel 8 tweede lid, onderdeel b en 36 van de Wet werk en bijstand,

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende:

Verordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Grave 2012

1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      De wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      College: College van burgemeester en wethouders;

    • c.

      Referteperiode: een periode van 48 maanden voorafgaand aan de peildatum.

    • d.

      Peildatum: de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd.

    • e.

      Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

Artikel 2 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

II. Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 3 Langdurig, laag inkomen

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet, komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de voor hem geldende bijstandsnorm.

  • 2. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die gedurende de referteperiode een bijdrage heeft ontvangen op grond van de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS), dan wel de Wet Studiefinanciering (WSF2000)

Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden € 516,00,

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 463,00

    • c.

      voor een alleenstaande € 361,00.

  • 2. Indien één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem/haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar.

Artikel 5 Citeertitel

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Grave 2012A

  • 2. Met de inwerkingtreding van deze verordening, komt de Verordening langdurigheidstoeslag van de gemeente Grave (vastgesteld bij besluit van 13 december 2011) te vervallen.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2012, behoudens situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor belanghebbend.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de gemeente Grave van 18 december 2012.
De griffier, Voorzitter,
J.A.M. Roelofs S.Haasjes-Van den Berg

Toelichting verordening langdurigheidstoeslag gemeente Grave 2012

Algemeen

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen en gebrek aan arbeidsmarktperspectief, zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt. In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedeval-effecten voorkomt.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB, doch wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.

Artikel 2

De uitvoerende taak ligt bij het college op grond van artikel 36 WWB.

Artikel 3

Hoewel de voorgaande verordening een referteperiode van 3 jaar kende, is er om diverse redenen gekozen deze periode te verlengen naar 4 jaar. Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB voorschreef wordt als niet zijnde passend ervaren, omdat deze periode als te lang wordt ervaren. Dit is ondanks het gegeven dat de langdurigheidstoeslag als een beperking voor deelname aan het arbeidsproces gezien kan worden, doordat het een financiële drempel is om aan het werk te gaan. Daarnaast past het verlengen van de referteperiode binnen het gedachtegoed van het Rijk om te komen tot een reductie van het aantal regelingen en de verlaging van de armoedeval door het voorzieningenniveau te verkleinen. Dit zou de deelname aan het arbeidsproces moeten stimuleren.

Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.). Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt om twee redenen geen gebruik gemaakt.

Ten eerste omdat dit ongewenste armoedeval-effecten in zich heeft. Weliswaar doen de armoedeval-effecten zich ook voor bij de grens van 100% van de bijstandsnorm, maar belanghebbenden die uitstromen zullen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld. Bij een hogere inkomensgrens bestaat er een risico dat belanghebbenden als het ware blijven steken bij een inkomen tot bijvoorbeeld 120% van de bijstandsnorm.

Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid is).

Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105 % van de bijstandsnorm.

In lid 2 worden personen die gedurende de referteperiode een bijdrage op grond van de WTOS of WSF 2000 ontvingen uitgesloten van de langdurigheidstoeslag. In de toelichting in de nota van wijziging staat dat in het nieuwe artikel 36 WWB wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag. Er is echter geen formele uitsluitinggrond in de wettekst opgenomen. Om te voorkomen dat elke aanvraag individueel hierop getoetst moet worden is er voor gekozen deze voorwaarde expliciet in de verordening op te nemen. De groep is overigens beperkt tot hen die een dagstudie volgen en beneden een bepaalde leeftijd zijn, door op te nemen dat studiefinanciering moet zijn ontvangen.

Artikel 4

In artikel 4 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld.

In lid 1 wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden. De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar.

Lid 2 geeft aan dat de situatie ten tijde van de peildatum, de datum waarop in enig jaar het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat, bepalend is voor de hoogte van de langdurigheidstoeslag.

In lid 3 wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij een gezin nog slechts één van gezinsleden aanspraak kan maken op de langdurigheidstoeslag. Worden belanghebbenden op de peildatum als gezin aangemerkt, dan moeten alle gezinsleden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor het hele gezin geen recht op langdurigheidstoeslag. Is één van de gezinsleden echter uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, dan komen de rechthebbende gezinsleden wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag. Voor wat betreft de uitgesloten gezinsleden gaat het om gezinsleden die op een van de in artikel 11 of 13 lid 1 WWB genoemde gronden geen recht op bijstand hebben.

In de situatie dat nog slechts één van de gezinsleden recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Lid 4 voorkomt dat de verordening niet jaarlijks hoeft te worden aangepast, doordat er is gekozen om de hoogte van de langdurigheidstoeslag jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel tweemaal per jaar geïndexeerd worden en de langdurigheidstoeslag slechts eenmaal, wordt de vergelijking gemaakt met de bijstandsnorm per 1 januari van het voorafgaande jaar.