Regeling vervallen per 04-01-2013

Sociaal statuut gemeente Grave 2005

Geldend van 10-05-2005 t/m 03-01-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-05-2005

Intitulé

Sociaal statuut gemeente Grave 2005

Gemeente GraveBurgemeester en wethouders van de gemeente Grave,gelet op: de Organisatieverordening van de gemeente Grave;de Wet op de ondernemingsraden (WOR), met name artikel 25; de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO), met name de artikelen 8:4, 8:4:1, 12:1:5, 12:2 en 15:1:10;gezien de bereikte overeenstemming in de commissie voor Georganiseerd Overleg d.d. 2 mei 2005;besluiten:vast te stellen het navolgende "Sociaal statuut gemeente Grave 2005

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

In dit sociaal statuut wordt verstaan onder:ambtenaar: de ambtenaar in de zin van de CAR, alsmede de werknemer met wie de werkgever een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht heeft afgesloten;werkgever: de gemeente Grave;organisatiewijziging: een belangrijke inkrimping of wijziging van de werkzaamheden van de gemeente (of een onderdeel daarvan) of een belangrijke wijziging van de laatst vastgestelde organisatiestructuur van de gemeente (of een onderdeel daarvan), die niet van tijdelijke aard is en die personele gevolgen met zich meebrengt;privatisering: organisatiewijziging die het gevolg is van de verzelfstandiging van een deel van de organisatie tot een nieuwe (privaatrechtelijke) rechtspersoon of de overdracht van een deel van de organisatie aan een derde (privaatrechtelijke) partij;publiekrechtelijke taakoverheveling: organisatiewijziging die het gevolg is van de overheveling van een deel van de organisatie naar een ander publiekrechtelijk orgaan;personele gevolgen: gevolgen voor de functie of de rechtspositie van de betrokken ambtenaren;salaris: het voor de ambtenaar geldende bedrag van de aan de ambtenaar toegekende schaal als bedoeld in artikel 3:1 van de CAR;salarisperspectief: de opeenvolgende salarisperiodieken tot en met het hoogste bedrag van de functieschaal van de ambtenaar en eventueel schriftelijk vastgelegde extra individuele salarisafspraken;bezoldiging: het salaris, vermeerderd met het bedrag van de aan de ambtenaar toegekende emolumenten en toelagen, niet zijnde onkostenvergoedingen;toelage: de toelage waarmee het salaris wordt vermeerderd ingevolge de Bezoldigingsverordening van de gemeente Grave;functie: het geheel van werkzaamheden dat de ambtenaar volgens organieke functiebeschrijving verricht;ongewijzigde functie: een functie die gelijk of nagenoeg gelijk is aan de functie die de ambtenaar voor de organisatiewijziging vervulde;passende functie: een functie van gelijkwaardig werk- en denkniveau, die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen. Een passende functie is doorgaans van hetzelfde functieniveau als de oude functie, maar kan ook van een hoger niveau of maximaal één niveau lager zijn dan de oude functie; Onder persoonlijkheid en omstandigheden wordt onder meer verstaan: interesse, capaciteit, ervaring, aard van de functie die de werknemer had, leeftijd, gezondheidstoestand en scholing.geschikte functie: een functie die niet valt onder het begrip passende functie, maar die de ambtenaar bereid is te vervullen;herplaatsingscommissie: de commissie als bedoeld in artikel 4:1;CAR: Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten;UWO: Uitwerkingsovereenkomst voor de sector gemeenten;Georganiseerd Overleg: de commissie voor georganiseerd overleg zoals bedoeld in artikel 12:1 CAR;ondernemingsraad: de ondernemingsraad zoals bedoeld in artikel 2 van de Wet op de ondernemingsraden;sociaal plan: nadere afspraken, gebaseerd op en aanvullend op dit sociaal statuut, met betrekking tot de personele gevolgen van een organisatiewijziging. functieboek: een beschrijving van het nieuwe organisatieonderdeel in termen van een organieke functiebeschrijving.

Artikel 1.2 Werkingssfeer

Dit sociaal statuut is van toepassing op alle organisatiewijzigingen in de gemeentelijke organisatie, niet zijnde een organisatiewijziging als gevolg van een gemeentelijke herindeling.

Artikel 1.3 Bevoegdheid tot het nemen van het besluiten tot organisatiewijziging

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het nemen van besluiten over de hoofdstructuur en de wijziging van de hoofdstructuur en de inrichting van de onderdelen van de ambtelijke organisatie.

Artikel 1.4 Bevoegdheid tot het nemen van besluiten betreffende individuele

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het nemen van besluiten over wijziging van de aanstelling, overplaatsing en ontslag van ambtenaren, tenzij bij of krachtens wet anders is bepaald.

Hoofdstuk 2 Procedurele bepalingen

Artikel 2.1 Onderzoek naar organisatiewijziging

  • 1. Als de werkgever voornemens is de mogelijkheid en wenselijkheid van een organisatiewijziging te onderzoeken, worden de ondernemingsraad, het georganiseerd overleg en de betrokken ambtenaren hier in een vroeg stadium van op de hoogte gesteld.

  • 2. Het tijdstip van kennisgeving is dusdanig, dat de ondernemingsraad zijn mening over het onderzoek kenbaar kan maken.

  • 3. De ambtenaren en de ondernemingsraad worden zo veel mogelijk betrokken bij de uitvoering van het onderzoek. Bovendien worden zij, indien mogelijk, tussentijds op de hoogte gehouden van de vorderingen van het onderzoek.

  • 4. De schriftelijke eindrapportage van het onderzoek wordt ter kennisneming toegezonden aan de ondernemingsraad en het georganiseerd overleg.

Artikel 2.2 Extern advies

Indien de werkgever voornemens is om over de wenselijkheid van de organisatiewijziging extern advies te vragen, wordt de ondernemingsraad om advies gevraagd over het verstrekken en formuleren van de adviesopdracht, conform artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden.

Artikel 2.3 Overleg over de personele gevolgen en maatregelen

  • 1. Voordat een definitief besluit wordt genomen ten aanzien van de organisatiewijziging, wordt, in het georganiseerd overleg, overleg gevoerd over de regels als bedoeld in artikel 12.1.5. tweede lid van de CAR/UWO.

  • 2. Als het georganiseerd overleg van mening is dat de organisatiewijziging zodanig ingrijpende personele gevolgen met zich meebrengt dat hierover aanvullende afspraken moeten worden gemaakt, wordt door de werkgever een sociaal plan opgesteld. Over dit sociaal plan moet in het georganiseerd overleg overeenstemming worden bereikt.

  • 3. De leden van het georganiseerd overleg kunnen tussentijds bijeen worden geroepen dan wel schriftelijk worden geraadpleegd, wanneer de omstandigheden een versnelde procedure vereisen.

Artikel 2.4 Advies ondernemingsraad over organisatiewijziging

  • 1. Voordat een definitief besluit wordt genomen ten aanzien van de organisatiewijziging, wordt de ondernemingsraad schriftelijk om advies gevraagd, conform artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden.

  • 2. De adviesaanvraag bevat een heldere omschrijving van het voorgenomen besluit, de beweegredenen van het besluit, de personele gevolgen van het besluit en de naar aanleiding daarvan te nemen personele maatregelen.

  • 3. Het advies wordt op een zodanig tijdstip gevraagd, dat het nog van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.

Artikel 2.5 Taakverdeling tussen ondernemingsraad en georganiseerd overleg.

  • 1. Ten aanzien van de medezeggenschap van ambtenaren en overleg met de vakcentrales geldt het algemene uitgangspunt dat onderwerpen die gedurende het proces van organisatiewijziging aan bod komen, primair door één orgaan worden behandeld.

  • 2. Nadere uitwerking van de bevoegdheidsverdeling tussen het georganiseerd overleg en de ondernemingsraad wordt vastgelegd in een convenant.

Artikel 2.6 Kennisgeving en uitvoering besluit

  • 1. Als er een definitief besluit is genomen tot wijziging van de organisatie, wordt dit besluit zo spoedig mogelijk meegedeeld aan het georganiseerd overleg, de ondernemingsraad en de betrokken ambtenaren. Daarbij wordt tevens ingegaan op de personele gevolgen van het besluit.

  • 2. Als in het besluit wordt afgeweken van het advies van de ondernemingsraad, zal deze afwijking duidelijk worden gemotiveerd. De uitvoering van het besluit tot organisatiewijziging wordt in dit geval uitgesteld tot op zijn vroegst een maand nadat de ondernemingsraad van het besluit in kennis is gesteld, conform artikel 25, zesde lid, van de Wet op de ondernemingsraden.

Hoofdstuk 3 Algemene uitgangspunten voor sociaal beleid bij interne

Artikel 3.1 Werkingssfeer hoofdstuk

Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op interne organisatiewijzigingen, niet zijnde privatiseringen en publiekrechtelijke taakoverhevelingen.

Artikel 3.2 Werkgelegenheid bij interne organisatiewijziging

Er zullen geen gedwongen ontslagen plaatsvinden als gevolg van de organisatieverandering, tenzij van tevoren in het georganiseerd overleg is overeengekomen, dat gedwongen ontslagen onvermijdelijk zijn.

Artikel 3.3 Voorkeursvolgorde bij herplaatsing

  • 1.

    De werkgever hanteert, bij het nemen van besluiten ten aanzien van de ambtenaren die betrokken zijn bij de organisatiewijziging, de volgende voorkeursvolgorde:a. de ambtenaar wordt geplaatst in de eigen, ongewijzigde functie;b. de ambtenaar wordt geplaatst in een passende functie binnen de gemeentelijke organisatie;c. de ambtenaar wordt geplaatst in een geschikte functie binnen de gemeentelijke organisatie.

Herplaatsingsbesluiten als bedoeld in het eerste lid onder b en c worden genomen met inachtneming van de herplaatsingsprocedure, zoals beschreven in hoofdstuk 4.

Artikel 3.4 Uitgangspunten herplaatsing

  • 1. Bij het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, wordt met de volgende gegevens rekening gehouden:

    • a.

      de geschiktheid van de ambtenaar voor een functie, zoals die blijkt uit opleidingsen ervaringsgegevens, beoordelingsgesprekken en eventuele geschiktheidtesten;

    • b.

      de voorkeur van de ambtenaar voor bepaalde functies voortkomend uit een belangstellingsregistratie;

    • c.

      de diensttijd van de ambtenaar bij de gemeente Grave;

    • d.

      de leeftijd van de ambtenaar;

    • e.

      het type dienstverband van de ambtenaar.

  • 2. De ambtenaar is verplicht om mee te werken aan gesprekken en tests die nodig zijn voor het verzamelen van gegevens als genoemd in het eerste lid onder a. De kosten van eventuele tests zijn voor rekening van de werkgever.

  • 3. Indien voor meerdere ambtenaren het type dienstverband gelijk is en indien die ambtenaren hun voorkeur voor een bepaalde functie uitgesproken hebben en indien die bepaalde functie voor al deze ambtenaren passend is, wordt de volgende herplaatsingsprocedure gehanteerd:

    • a.

      ambtenaren van 35 jaren en ouder met een dienstverband van minder dan 40 jaren, te beginnen met die met de meeste (overheids-)dienstjaren;

    • b.

      ambtenaren, die de leeftijd van 35 jaar nog niet hebben bereikt, te beginnen met hen met de meeste (overheids-)dienstjaren;

    • c.

      ambtenaren die 40 of meer jaren in overheidsdienst zijn, waarbij jongeren in leeftijd voor ouderen gaan;

    • d.

      ambtenaren, die geen overwegend bezwaar hebben om in een andere functie herplaatst te worden of in aanmerking willen komen voor flankerend beleid gericht op het verlaten van de organisatie of voor de bijzondere maatregelen voor oudere werknemers als bedoeld in Hoofdstuk 7 van dit Sociaal Statuut.

Artikel 3.5 Functieboek

  • 1. Voor aanvang van de herplaatsingsprocedure wordt een overzicht gemaakt van alle functies in de nieuwe organisatie of het gewijzigde onderdeel van de organisatie (nieuwe, gewijzigde en ongewijzigde functies). Dit overzicht bevat een korte functiebeschrijving, de functievereisten, de functieomvang en de salarisindicatie.

  • 2. Het functieboek wordt tijdig voor aanvang van de herplaatsingsprocedure aan alle betrokken medewerkers ter kennis gebracht.

Artikel 3.6 Belangstellingsregistratie

  • 1. Voordat herplaatsingsbesluiten als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid onder b en c, worden genomen, wordt de betrokken ambtenaar middels een registratieformulier in de gelegenheid gesteld zijn voorkeur voor maximaal drie functies kenbaar te maken.

  • 2. Op het registratieformulier is voor de ambtenaar tevens ruimte om aan te geven of hij/zij om een gesprek met de herplaatsingscommissie als genoemd in artikel 4:1 verzoekt;

  • 3. Op het registratieformulier is voor de ambtenaar tevens ruimte om aan te geven of hij/zij eventueel gebruik wenst te maken van flankerend beleid en/of de bijzondere maatregelen voor oudere werknemers als genoemd in hoofdstuk 7 van dit Sociaal Statuut.

Artikel 3.7 Geen passende of geschikte functie

  • 1. Indien de werkgever er niet in slaagt om de ambtenaar een passende dan wel geschikte functie aan te bieden binnen de gemeentelijke organisatie, wordt de ambtenaar tijdelijk bovenformatief geplaatst en als zodanig tijdelijk met passende dan wel geschikte werkzaamheden belast.

  • 2. Werkgever en werknemer zullen zich inspannen om gezamenlijk een structurele oplossing te vinden. Daartoe vindt binnen drie maanden na de datum van ingang van de nieuwe organisatie een eerste gesprek plaats tussen de betrokken ambtenaar en de werkgever.

  • 3. Om te bevorderen dat ambtenaren op een goede en zorgvuldige manier kunnen worden herplaatst primair in de eigen organisatie of, als dat geen oplossing biedt, zonodig buiten de eigen organisatie, kunnen de volgende bijkomende maatregelen worden genomen:

    • a.

      bijscholing en omscholing;

    • b.

      een passende functie binnen de gemeentelijke organisatie, die na de herplaatsingsprocedure is ontstaan;

    • c.

      tijdelijke detachering naar een externe organisatie;

    • d.

      outplacementbegeleiding;

    • e.

      flankerende maatregelen.

  • 4. De kosten van bijscholing, omscholing en outplacementbegeleiding zijn voor rekening van de werkgever.

Artikel 3.8 Verplichting ambtenaar

  • 1. De ambtenaar is verplicht, onverminderd het recht op bezwaar en beroep, een passende functie die hem met inachtneming van de herplaatsingsprocedure is toegewezen, te aanvaarden.

  • 2. Wanneer de ambtenaar na herhaald en zorgvuldig overleg weigerachtig is ten aanzien van aanvaarding van een passende functie of niet meewerkt aan het vinden van een structurele oplossing als bedoeld in artikel 3:7, eerste en tweede lid, gericht op herplaatsing binnen de eigen gemeentelijke organisatie kan het college van burgemeester en wethouders overgaan tot ontslag. Daarbij kan het college van burgemeester en wethouders melding maken bij de instelling die de Werkloosheidswet uitvoert, dat de betreffende ambtenaar weigert een passende functie te aanvaarden of niet meewerkt aan het vinden van een oplossing als bedoeld in artikel 3:7, lid 1.

Artikel 3.9 Salarisgarantie

De ambtenaar die wordt overgeplaatst naar een andere functie binnen de gemeentelijke organisatie, behoudt recht op het salaris en het salarisperspectief, zoals die voor hem golden in de oude functie.

Artikel 3.10 Functiegebonden toelagen

  • 1. Voor de ambtenaar die wordt overgeplaatst naar een andere functie binnen de gemeentelijke organisatie vervallen de functiegebonden toelagen, voorzover deze niet aan de nieuwe functie zijn verbonden.

  • 2. Aan de ambtenaar, wiens bezoldiging als gevolg van het vervallen van de functiegebonden toelagen een blijvende verlaging ondergaat, wordt een aflopende compensatie toegekend indien:

    • a.

      de blijvende verlaging ten minste 3% bedraagt van de bezoldiging èn;

    • b.

      de ambtenaar deze toelagen gedurende ten minste twee jaren zonder wezenlijke onderbreking, anders dan door ziekte of verlof, heeft genoten.

  • 3. Deze compensatie kent het volgende verloop:

    • 1.

      het eerste jaar na de overplaatsing ontvangt de ambtenaar 100% van de daling van de bezoldiging, die het gevolg is van het vervallen van de toelagen;

    • 2.

      het tweede jaar na de overplaatsing ontvangt de ambtenaar 75% van de daling van de bezoldiging, die het gevolg is van het vervallen van de toelagen;

    • 3.

      het derde jaar na de overplaatsing ontvangt de ambtenaar 50% van de daling van de bezoldiging, die het gevolg is van het vervallen van de toelagen;

    • 4.

      het vierde jaar na de overplaatsing ontvangt de ambtenaar 25% van de daling van de bezoldiging, die het gevolg is van het vervallen van de toelagen.

  • 4. In afwijking van het gestelde in lid 1 behouden ambtenaren van 55 jaar en ouder, die langer dan tien jaren, zonder wezenlijke onderbreking, ander dan door ziekte of verlof, de toelagen hebben genoten, de functiegebonden toelagen.

  • 5. De ambtenaar verliest het recht op zijn garantie oude functiegebonden toelagen voor het deel, dat het aan zijn nieuwe functie verbonden salaris, vermeerderd met de nieuwe functiegebonden toelagen en de (afgebouwde) garantie ten aanzien van de oude functiegebonden toelagen bruto hoger is dan het oude salaris vermeerderd met de oude functiegebonden toelagen.

Artikel 3.11 Persoonsgebonden toelagen

De ambtenaar die wordt overgeplaatst naar een andere functie binnen de gemeentelijke organisatie, behoudt recht op zijn persoonsgebonden toelagen.

Artikel 3.12 Studiefaciliteiten

  • 1. De ambtenaar die wordt overgeplaatst naar een andere functie binnen de gemeentelijke organisatie, behoudt de rechten die hem op grond van de studiefaciliteitenregeling, dan wel met toepassing van het nieuwe hoofdstuk 17 ‘Opleiding en ontwikkeling’ van de CAR/UWO zijn toegekend, indien hij de studie voortzet.

  • 2. De ambtenaar die wordt overgeplaatst naar een andere functie binnen de gemeentelijke organisatie en die in overleg met zijn nieuwe leidinggevende besluit te stoppen met zijn studie, wordt ontheven van terugbetalingsverplichtingen die voortvloeien uit de studiefaciliteitenregeling, dan wel uit het nieuwe hoofdstuk 17 ‘Opleiding en ontwikkeling’ van de CAR/UWO.

Artikel 3.13 Aanvullende scholing

De werkgever onderzoekt of het nodig is de ambtenaar, die is overgeplaatst naar een passende of geschikte functie binnen de gemeentelijke organisatie, bij of om te scholen voor het vervullen van zijn nieuwe functie. De kosten van de noodzakelijke scholing zijn voor rekening van de gemeente.

Artikel 3.14 Functie buiten de gemeentelijke organisatie

  • 1. Indien de ambtenaar, waarvoor in de herplaatsingsprocedure geen passende of geschikte functie is gevonden, een functie accepteert buiten de gemeentelijke organisatie, wordt hem eervol ontslag verleend.

  • 2. De ambtenaar die overeenkomstig het eerste lid ontslag wordt verleend, wordt ontheven van eventuele terugbetalingsverplichtingen die voortvloeien uit de studiefaciliteitenregeling, de verhuiskostenregeling en de regeling betaald ouderschapsverlof.

  • 3. Indien de ambtenaar als bedoeld in het eerste lid een functie van ten minste een gelijke betrekkingsomvang accepteert buiten de gemeentelijke organisatie, vult de werkgever het brutosalaris aan tot aan het niveau van het brutosalaris dat de ambtenaar genoot direct voorafgaand aan het ontslag. De ambtenaar die een functie accepteert met een kleinere betrekkingsomvang ontvangt een aanvulling van zijn brutosalaris naar rato.

  • 4. Met het oog op het gestelde in het eerste lid worden tevoren met betrokken ambtenaar, gerelateerd aan de duur van de WW en de bovenwettelijke WW-uitkering, afspraken gemaakt over:

    • a.

      tot welk niveau en gedurende welke termijn (netto) inkomensgarantie van racht is;

    • b.

      welke tegemoetkoming wordt verleend in verband met de (tijdelijk) hogere asten voor woon-werkverkeer, verhuiskosten, extra woonlasten e.d.;

    • c.

      compensatie van eventuele mindere pensioenvoorzieningen en iektekostenverzekering bij de nieuwe werkgever;

    • d.

      een (mogelijke) terugkeergarantie en de termijn voor die garantie;

    • e.

      de aard van de vergoeding als bedoeld onder a, b en c van dit artikel(een eriodieke uitkering voor bepaalde tijd en/of een afkoopsom.

  • 5. Indien een ambtenaar overweegt de organisatie te verlaten om een eigen onderneming te starten kan in overleg met de betrokken ambtenaar worden bezien welke stimulerende maatregelen mogelijk zijn ter ondersteuning van dit voornemen.

Hoofdstuk 4 Herplaatsingsprocedure

Artikel 4.1 Herplaatsingsprocedure

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders roept, tenzij in overeenstemming met het GO anders wordt besloten, een herplaatsingcommissie in het leven, die als taak heeft om de benodigde gegevens te verzamelen en om het college van burgemeester en wethouders te adviseren over de te nemen herplaatsingbesluiten.

  • 2. De herplaatsingscommissie bestaat uit:- een lid aangewezen door het college van burgemeester en wethouders;- een lid aangewezen door de werknemersdelegaties van het GO;- een lid, tevens voorzitter aangewezen door de twee hiervoor genoemde leden.Aan de commissie wordt een medewerker van de gemeente Grave als ambtelijk secretaris toegevoegd.

  • 3. De herplaatsingscommissie hoort:- de ambtenaar, die daarom verzoekt;- de ambtenaren, waarvoor de cie. het wenselijk en/of noodzakelijk acht.Van de hoorzitting wordt een schriftelijk verslag gemaakt.

  • 4. In voorkomende gevallen kan het college van Burgemeester en Wethouders, na overeenstemming in het GO, afwijken van de in lid 2 aangegeven samenstelling van de herplaatsingscommissie.

Artikel 4.2 Advies over herplaatsing

  • 1. De herplaatsingscommissie verzamelt alle volgens haar benodigde gegevens en adviseert op basis van deze gegevens het college van burgemeester en wethouders over de herplaatsing van de betrokken ambtenaren.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders informeert de ambtenaar schriftelijk over het advies van de herplaatsingscommissie over zijn herplaatsing, respectievelijk over het advies van de commissie om hem vooralsnog geen passende of geschikte functie aan te bieden.

  • 3. Daarbij wordt, indien van toepassing, het verslag van de betreffende hoorzitting meegezonden.

Artikel 4.3 Bedenkingen tegen voorstel

  • 1. Indien de ambtenaar bedenkingen heeft tegen het advies van de commissie over zijn herplaatsing, respectievelijk tegen het advies van de commissie om hem vooralsnog geen passende of geschikte functie aan te bieden, kan hij deze binnen 14 dagen schriftelijk indienen bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders stelt de bedenkingen als bedoeld in lid 1, in handen van de herplaatsingscommissie stellen voor nadere overweging van haar herplaatsingsadviezen.

  • 3. De ambtenaar kan verzoeken om mondeling te worden gehoord door (een vertegenwoordiging van) het college van burgemeester en wethouders. De ambtenaar die hiertoe een verzoek indient, zal binnen 14 dagen worden gehoord. Van de hoorzitting wordt schriftelijk verslag opgemaakt.

Artikel 4.4 Herplaatsingsbesluiten

  • 2. Het besluit zoals bedoeld in het 1e lid, bevat in elk geval:- de naam van de ambtenaar;- de functie welke de ambtenaar gaat vervullen;- de plaats van de ambtenaar in de nieuwe organisatie;- de datum van overgang;- de aan de functie verbonden indicatieve salarisschaal en de eventueel toepasselijke garantieschaal en salarisaanspraken.

  • 3. De ambtenaar voor wie in de herplaatsingsprocedure geen passende of geschikte functie is gevonden, wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk van dit besluit in kennis gesteld. In de motivering van het besluit wordt ingegaan op eventuele bedenkingen die door de ambtenaar zijn ingediend.

  • 4. De ambtenaar kan bezwaar en beroep aantekenen tegen de besluiten, zoals bedoeld in het eerste en derde lid conform de Algemene wet bestuursrecht.

  • 5. Burgemeester en wethouders leggen alvorens een beslissing te nemen het bezwaarschrift ter behandeling voor aan de bezwarenadviescommissie, die ingesteld is op basis van artikel 7:13 van de Algemene wet Bestuursrecht. Zij stellen de betrokken ambtena(a)r(en) hiervan schriftelijk op de hoogte.

Artikel 4.5 Functiewaardering

  • 1. Binnen zes maanden na datum van ingang van de nieuwe organisatie worden beschrijvingen van alle functies ter vaststelling en waardering aangeboden.

  • 2. In overleg met het georganiseerde overleg kan een andere tijdspanne, als onder het eerste lid genoemd, worden bepaald.

  • 3. De terugwerkende kracht is tot aan de datum van de organisatiewijziging.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

  • 1. In gevallen waarin toepassing van het sociaal statuut zou leiden tot een onbillijke situatie voor een ambtenaar, kan het college van burgemeester en wethouders van het statuut afwijken in een voor de ambtenaar gunstige zin.

  • 2. In gevallen waarin het sociaal statuut niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders

Artikel 8.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: 'Sociaal statuut gemeente Grave 2005.

Artikel 8.3 Inwerkingtreding

Dit sociaal statuut treedt in werking met ingang van 1 mei 2005.

Hoofdstuk 5 Privatisering en publiekrechtelijke taakoverheveling

Artikel 5.1 Werkingssfeer hoofdstuk

Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op privatiseringen en publiekrechtelijke taakoverhevelingen.

Artikel 5.2 Werkgelegenheid

  • 1. De werkgever zal zich tot het uiterste inspannen om er voor te zorgen dat de werkgelegenheid van de bij de privatisering of overheveling van taken, betrokken ambtenaren behouden blijft. Uitgangspunt hierbij is dat er geen gedwongen ontslagen zullen plaatsvinden, tenzij van te voren met het GO is overeengekomen dat gedwongen ontslagen onvermijdelijk zijn.

  • 2. De werkgever treedt met de betrokken privaatrechtelijke of publiekrechtelijke instantie in overleg over de overname van de ambtenaren van het desbetreffende organisatieonderdeel. Gemaakte afspraken worden schriftelijk vastgelegd.

  • 3. Voordat de werkgever een besluit neemt over de overgang van een ambtenaar naar de betrokken privaatrechtelijke of publiekrechtelijke instantie, biedt hij de betrokkene de gelegenheid om zijn belangstelling kenbaar te maken voor passende functies die op dat moment vacant zijn of op korte termijn vacant worden in de gemeentelijke organisatie. De ambtenaar zal als interne kandidaat in de selectieprocedure worden betrokken.

Artikel 5.3 Geen passende of geschikte functie

  • 1. Indien de werkgever er niet in slaagt om de ambtenaar onder te brengen bij de nieuwe werkgever dan wel een passende functie aan te bieden binnen de gemeentelijke organisatie, zullen de werkgever en de ambtenaar zich inspannen om gezamenlijk een structurele oplossing te vinden. Onderdeel van deze oplossing kunnen zijn:- bijscholing en omscholing;- tijdelijke tewerkstelling binnen de gemeentelijke organisatie, al dan niet bovenformatief;- een geschikte functie binnen de gemeentelijke organisatie;- een na de plaatsingsprocedure vrijgekomen passende functie binnen de gemeentelijke organisatie;- tijdelijke detachering naar een externe organisatie:- outplacementbegeleiding;- een passende functie buiten de gemeentelijke organisatie;- flankerende maatregelen, die erop gericht zijn financiële nadelen voor betrokkene van een mogelijke oplossing weg te nemen.

  • 2. De kosten van bijscholing, omscholing en outplacementbegeleiding zijn voor rekening van de werkgever.

Artikel 5.4 Sociaal plan

  • 1. Als het georganiseerd overleg van mening is dat de privatisering of taakoverheveling zodanig ingrijpende personele gevolgen met zich meebrengt dat hierover aanvullende afspraken moeten worden gemaakt, wordt door de werkgever een sociaal plan opgesteld. Dit plan regelt de overplaatsingsprocedure (inclusief de ontslag- en aanstellingsprocedure van het over te plaatsen personeel) en bevat rechtspositionele bepalingen. Over dit sociaal plan moet overeenstemming worden bereikt in het georganiseerd overleg.

  • 2. Er worden geen definitieve besluiten genomen ten aanzien van ambtenaren voordat er overeenstemming is over het sociaal plan.

Artikel 5.5 Rechtspositievergelijking

  • 1. Indien de betrokken ambtenaren overgaan naar een privaatrechtelijke of een andere publiek-rechtelijke werkgever waarvoor een afwijkende rechtspositieregeling of CAO geldt, maakt de werkgever een vergelijking tussen de arbeidsvoorwaardenpakketten die van toepassing zijn op de gemeentelijke werkgever en de nieuwe werkgever.

  • 2. Indien uit de vergelijking blijkt dat het totaalpakket van arbeidsvoorwaarden (bestaande uit in ieder geval salaris, uitkeringen en toelagen, (pre)pensioen, vakantie, ziektekostenregeling en werkloosheidsuitkering) bij de nieuwe werkgever minder is dan het totaalpakket bij de gemeentelijke werkgever, worden in het sociaal plan nadere afspraken gemaakt over afbouw, behoud of compensatie van aanspraken.

  • 3. Het sociaal plan bevat in ieder geval de volgende garanties:

    • a.

      netto-nettogarantie van het salaris en het salarisperspectief;

    • b.

      ambtenaren die een vaste aanstelling hebben, krijgen bij de nieuwe werkgever een vaste aanstelling dan wel een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder proeftijd.

Hoofdstuk 6 Ongeschiktheid voor de functie

Artikel 6.1 Herhaald aanbod

  • 1. Aan de ambtenaar, die is herplaatst en die binnen 12 maanden naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders ongeschikt of onbekwaam blijkt te zijn voor de dan vervulde functie, wordt met in acht neming van de strekking van dit SociaalStatuut een hernieuwd plaatsingsaanbod gedaan inclusief het gestelde in art. 3:14, art.5:3, art. 5:4 en/of Hoofdstuk 7.

  • 2. Indien binnen eenzelfde tijdsperiode opnieuw ongeschiktheid of onbekwaamheid blijkt, kan op basis van de vigerende rechtspositie alsnog eervol ontslag worden verleend.

  • 3. De ongeschiktheid of onbekwaamheid in de zin van dit artikel moet blijken uit een doorlopen traject van functioneringsgesprekken en personeelsbeoordeling.

Hoofdstuk 7 Bijzondere maatregelen oudere werknemers

Artikel 7.1 Doelgroep

Voor de oudere ambtenaar, die op het moment van de organisatieverandering, van privatisering of publiekrechtelijke taakoverheveling 55 jaar of ouder is gelden bovendien de bijzondere maatregelen van dit hoofdstuk.

Artikel 7.2 Scholing

De oudere ambtenaar als bedoeld in artikel 7:1 kan ingeval van herplaatsing niet tot bij- of omscholing worden verplicht.

Artikel 7.3 Non-activiteitenregeling

  • 1. Voor de oudere ambtenaar als bedoeld in artikel 7:1 voor wie op advies van de herplaatsingscommissie het college van burgemeester en wethouders besluit dat voor hem/haar geen passende functie voorhanden is, geldt de non-activiteitenregeling, dit onder de voorwaarde dat de ambtenaar te kennen geeft geen andere functie te ambiëren en mits hij/zij uitdrukkelijk schriftelijk verklaart op de spilleeftijd van de (gemeentelijke) regeling Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU/FPU+) gebruik te maken.

  • 2. De ambtenaar als bedoeld in artikel7:1 wordt niet voor verdere herplaatsing in aanmerking gebracht;

  • 3. De ambtenaar als bedoeld in artikel 7:1 gaat een regeling aan in het kader van een bijzondere opdracht met een tijdelijk karakter, waarbij de werkgever:

    • a.

      gedurende de eerste 6 maanden een inkomen garandeert dat gelijk is aan 100% van de bezoldiging, vermeerderd met de toelagen, vakantie- en eindejaarsuitkering, die de ambtenaar heeft op het moment dat van deze regeling gebruik wordt gemaakt;

    • b.

      op het totaal van de bezoldiging, toelagen, vakantie- en eindejaarsuitkering een korting toepast van 10% gedurende de daarop volgende 6 maanden;

    • c.

      nadien een korting toepast van 14% van de bezoldiging, toelagen, vakantie- en eindejaarsuitkering tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin de spilleeftijd van de FPU wordt bereikt of indien geen gebruik gemaakt kan worden van de FPU, inclusief de daaraan verbonden overgangsregeling, tot op het moment dat de ambtenaar wel gebruik kan maken van regelingen, die zijn salaris, toelagen, vakantieen eindejaarsuitkering garanderen maar uiterlijk tot de maand volgende op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

    • d.

      de kortingspercentages van 10% en 14% zijn gerelateerd aan het volledig bruto salaris vermeerderd met de toelagen.

Artikel 7.4 Uitgestelde non-activiteitenregeling

  • 1. Voor de oudere ambtenaar als bedoeld in artikel 7:1 voor wie op advies van de herplaatsingscommissie het college van burgemeester en wethouders besluit, dat voor de ambtenaar geen passende functie voorhanden is en die op het moment van de organisatieverandering, van privatisering of publiekrechtelijke taakoverheveling, nog geen gebruik wenst te maken van de non-activiteitenregeling, kan worden overeengekomen voor een nader vast te stellen periode een geschikte of bovenformatieve functie te aanvaarden;

  • 2. Na afloop van de in lid 1 genoemde periode wordt de ambtenaar alsnog in de gelegenheid gesteld van de non-activiteitenregeling gebruik te maken.

Ondertekening

Met de inwerkingtreding van dit sociaal statuut vervalt de "Rechtspositieleidraad bij organisatieveranderingen", vastgesteld op 24 oktober 1995.Grave, 10 mei 2005Burgemeester en wethouders van Grave;De secretaris,                        De burgemeester,mr. W. van de Giessen         dr. P.G.J. Zelissen 

1 Algemene toelichting op het sociaal statuut

1. InleidingDeze algemene toelichting gaat in op de personele aspecten van een organisatieveranderingstraject en is bedoeld als achtergrondinformatie bij het sociaal statuut. In deze paragraaf zal eerst worden ingegaan op het verschijnsel organisatieverandering, waarna het doel en de betekenis van een sociaal statuut en een sociaal plan zullen worden beschreven. In de volgende paragrafen zal achtereenvolgens worden ingegaan op de diversetypen organisatieveranderingen, het proces van organisatieverandering, de medezeggenschaps- en inspraakmogelijkheden en de rechtspositionele aspecten van organisatieverandering. Organisatieverandering was in het verleden doorgaans een vrij statisch proces. De organisatiestructuur van een gemeente bleef jarenlang hetzelfde, tot het moment dat men tegen onoverkomelijke problemen aanliep. Dan werd een nieuwe organisatie-indeling bedacht die een definitieve oplossing moest zijn voor de geconstateerde problemen. Deze nieuwe indeling ging vervolgens een aantal jaren mee, waarna men opnieuw tegen problemen aanliep en de organisatiestructuur opnieuw gewijzigd werd. Reorganisaties waren vaak organisatiebrede, ingrijpende projecten. Heden ten dage begint een andere visie op organisatieverandering de overhand te krijgen. Deze visie op organisatieontwikkeling heeft als kerngedachte dat moderne organisaties continu in beweging zijn. Organisatieverandering vindt niet meer met horten en stoten plaats, maar is een continu en vloeiend proces. Soms vinden er ingrijpende organisatiewijzigingen plaats (bijvoorbeeld een herindelingsoperatie of een 'kanteling' van de organisatie) maar veel vaker zijn de wijzigingen minder ingrijpend, gezien het aantal betrokken personen of organisatie-onderdelen.Bij een nieuwe visie op organisatieverandering hoort een nieuwe visie op het sociaal beleid bij organisatieverandering. Immers, continue organisatieontwikkeling vereist een andere aanpak dan de horten-en-stotenaanpak. Had het sociaal beleid bij organisatieverandering in het verleden vaak uitsluitend het karakter van 'oplossen van problemen' bij omvangrijke reorganisaties (overtolligheid, zoeken naar passende/geschikte functies binnen de gemeente, non-activiteitsregelingen), tegenwoordig wordt daarnaast de nadruk gelegd op 'voorkomen van problemen' door het creëren van mobiliteit. In een organisatie die continu in beweging is, zullen ambtenaren mee moeten bewegen. De organisatie schept door mobiliteits- en employability-bevorderend beleid een klimaat waarin beweging als 'normaal' wordt ervaren. Het sociaal beleid bij organisatieverandering is verankerd in het sociaal statuut. Een sociaal statuut is een reglement, dat de 'spelregels' bevat, waar werkgever en werknemer (en hun vertegenwoordigers) zich aan moeten houden wanneer zich een organisatiewijziging voordoet.Het sociaal statuut is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders, nadat overeenstemming is bereikt in de commissie voor georganiseerd overleg, en heeft het karakter van een gemeentelijke verordening. Het statuut bestaat onder andere uit procedurele bepalingen, de rechten en plichten van werkgever en werknemer bij reorganisatie, mobiliteitsbevorderende bepalingen en eventuele afbouw, garantie of compensatie van arbeidsvoorwaarden.Het sociaal statuut kent drie doelstellingen:

  • 1.

    garanderen van een zorgvuldige procedure met voldoende inspraakmogelijkheden voor betrokkenen;

  • 2.

    vooraf duidelijkheid scheppen voor het bestuur, het management en adviseurs over de spelregels die zij bij organisatieverandering moeten hanteren;

  • 3.

    vooraf duidelijkheid scheppen voor ambtenaren over de eventuele gevolgen van toekomstige organisatieveranderingen voor hun rechtspositie.

Een helder sociaal statuut neemt onduidelijkheid en weerstand ten aanzien van organisatieverandering voor een deel weg, zodat alle betrokkenen zich kunnen concentreren op het verbeteren van de organisatie.Elke organisatieverandering is uniek. Daarom is een algemeen geldend sociaal statuut niet in alle gevallen voldoende. Ingrijpende organisatieveranderingen kunnen immers specifieke sociale gevolgen met zich meebrengen, die een regeling op maat verdienen. Het zal daarom soms nodig zijn om op basis van het algemeen geldend sociaal statuut een aanvullend sociaal plan voor een specifieke organisatiewijziging op te stellen. 2. Typologie van organisatieveranderingenIn de gemeente kunnen zich zeer uiteenlopende organisatieveranderingen voordoen. Ten eerste kan de omvang van de organisatieverandering (te meten aan het aantal medewerkers en afdelingen dat bij de organisatieverandering betrokken is) uiteenlopen. Een wijziging van de organisatie van één afdeling, waarbij slechts enkele ambtenaren betrokken zijn, is heel anders dan een reorganisatie die de gehele gemeentelijke organisatie omvat. In het eerste geval zijn de sociale gevolgen beperkt en overzichtelijk, zodat de vraag gesteld kan worden of het wenselijk is dat een collectieve regeling (een sociaal plan of sociaal statuut) moet worden toegepast. In het tweede geval kan men een onderscheid maken naar de aard van de organisatieverandering. Er zijn dan ten minste vijf typen van organisatieverandering te onderscheiden.

  • 1.

    Interne organisatieverandering: een wijziging van de organisatiestructuur, meestal in samenhang met wijzigingen in de werkwijze, bedrijfsvoering, organisatiecultuur etc. (voorbeeld: invoeren van de eenloketgedachte in de publieksdienst van de gemeentelijke organisatie).

  • 2.

    Privatisering van een organisatieonderdeel, waarbij het onderdeel na privatisering als zelfstandige privaatrechtelijke rechtspersoon verder gaat (voorbeeld: privatisering van de muziekschool waarbij de school een stichting wordt).

  • 3.

    Privatisering van een organisatieonderdeel, waarbij het organisatieonderdeel wordt overgenomen door een reeds bestaande privaatrechtelijke rechtspersoon (voorbeeld: uitbesteden van de vuilnisophaal aan een marktpartij, waarbij het personeel van de vuilnisophaaldienst overgeplaatst wordt naar dit bedrijf).

  • 4.

    4. Publiekrechtelijke taakoverheveling: overheveling van een deel van de organisatie naar een publiekrechtelijk orgaan (voorbeeld: de brandweertaken onderbrengen bij een gemeenschappelijke regeling, waarbij het personeel van de brandweerdienst overgeplaatst wordt naar de gemeenschappelijke regeling).

  • 5.

    Samenvoeging van twee of meer gemeentelijke organisaties als gevolg van een gemeentelijke herindeling.

Het is overigens niet uitgesloten dat bovengenoemde hoofdtypen in combinatie voorkomen. Het vijfde type organisatiewijziging - de herindeling - wijkt af van de overige typen omdat de gemeente zelf niet het uiteindelijke besluit neemt tot herindelen.De organisatiewijziging (de fusie) vloeit automatisch voort uit een besluit dat door anderen wordt genomen. Bovendien is er minimaal één andere werkgever betrokken bij de vormgeving van de nieuwe organisatie. Het sociaal statuut is daarom alleen van toepassing op de eerste vier typen van organisatieverandering.3. Het proces van organisatieveranderingDe meer omvangrijke organisatiewijzigingen verlopen vaak in fasen. Een veelgebruikte faseindeling is de volgende.· Fase 1: oriëntatiefase: onderkennen van de noodzaak tot verandering; inventariseren en analyseren van de knelpunten van de huidige organisatie. Resultaat: het principebesluit om een organisatieveranderingstraject op te starten en helderheid over de doelstellingen die behaald moeten worden door de organisatieverandering.· Fase 2: voorbereidingsfase: uitwerken van alternatieven; aangeven van consequenties van deze alternatieven; overleg over sociale gevolgen; tegen elkaar afwegen van alternatieven. Resultaat: een concept-reorganisatieplan (inclusief formatieplan, implementatieplan en tijdpad), een advies van de OR, indien nodig een sociaal plan.· Fase 3: besluitvormingsfase: de definitieve besluitvorming vindt plaats door het daartoe bevoegde bestuursorgaan. Resultaat: een vastgesteld reorganisatieplan. · Fase 4: invoeringsfase: het reorganisatieplan wordt uitgevoerd. Het bevoegd orgaan neemt besluiten ten aanzien van de ambtenaren die bij de organisatieverandering betrokken zijn (bijvoorbeeld functiewijziging, overplaatsing), met inachtneming van het sociaal statuut en het sociaal plan. Indien nodig wordt een herplaatsingscommissie in het leven geroepen, die het bevoegd orgaan adviseert over de te nemen besluiten.· Fase 5: evaluatiefase: in deze fase wordt de organisatieverandering zelf geëvalueerd. Verder kan in deze fase een functiewaarderingsronde plaatsvinden om het definitieve functieniveau van de gewijzigde functies vast te stellen. Bovendien kunnen evaluatiegesprekken worden gehouden met mensen die overgeplaatst zijn. Bovengenoemde fase-indeling zal alleen als zodanig herkenbaar zijn bij organisatieveranderingen van enige omvang.4. Inspraak bij organisatieveranderingBij organisatieveranderingsprocessen is inspraak van medewerkers van groot belang. Enerzijds omdat medewerkers onmisbare kennis in huis hebben over hoe de organisatie functioneert en hoe dat verbeterd zou kunnen worden. Anderzijds omdat de medewerkers na de organisatieverandering in de nieuwe organisatie zullen gaan werken.Draagvlak voor het reorganisatieplan en acceptatie van de nieuwe structuur en werkwijzen door de medewerkers zijn essentieel voor het succes van de organisatieverandering. Inspraak vindt plaats op drie niveaus:

  • 1.

    directe participatie van alle medewerkers betrokken bij het proces van organisatieverandering;

  • 2.

    indirecte participatie door medezeggenschap van de ondernemingsraad (OR);

  • 3.

    overleg met vakbondsvertegenwoordigers (GO).

Ad 1: Directe participatie van medewerkersHet is van belang voor de kwaliteit en de acceptatie van het reorganisatieplan, dat tijdens fase 1 en 2 van de organisatieverandering de betrokken medewerkers op diverse manieren worden geraadpleegd.Op gezette momenten, bijvoorbeeld bij het opstellen van de doelstellingen van de organisatieverandering en het beoordelen van het concept-reorganisatieplan, kan een personeelsbijeenkomst worden gehouden. Bovendien kunnen medewerkers zitting nemen in projectteams die (een aspect van) de reorganisatie voorbereiden. Verder is het belangrijk om medewerkers tijdig te informeren over de laatste ontwikkelingen via het reguliere werkoverleg of een reorganisatienieuwsbrief. Hiermee kunnen onrust en speculaties gedeeltelijk worden voorkomen.Ad 2: Indirecte participatie via de ondernemingsraadDe Wet op de ondernemingsraden (WOR) is sinds 1995 ook van toepassing op overheidswerkgevers. Gedurende het organisatieveranderingsproces zal het onderwerp organisatieverandering prominent op de agenda van de overlegvergadering tussen de OR en de WOR-bestuurder staan. In de overlegvergadering, die ten minste tweemaal per jaar wordt gehouden, wordt immers de algemene gang van zaken besproken, waarbij de WORbestuurder mededelingen doet over besluiten die hij in voorbereiding heeft (artikel 24 WOR). Daarnaast heeft de ondernemingsraad op grond van artikel 25 van de WOR adviesrecht ten aanzien van een voorgenomen besluit tot de in dat artikel genoemde vormen van 'belangrijke' organisatieverandering.Het adviesrecht kan niet zonder meer ter zijde worden geschoven door te wijzen op het 'politiek primaat' van de raad of het college. De WOR (artikel 46d onder b) stelt weliswaar dat 'de publiekrechtelijke vaststelling van taken van publiekrechtelijke lichamen en onderdelen daarvan, noch het beleid ten aanzien van en de uitvoering van die taken, behoudens voorzover het betreft de gevolgen daarvan voor de werkzaamheden van de in de onderneming werkzame personen' geen onderwerp is van de overlegvergadering. De Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam heeft echter in een aantal uitspraken duidelijk gemaakt dat de politieke beslissing om de organisatie te wijzigen en de gevolgen van deze beslissing voor de werkzaamheden van de betrokken personen nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn. De personele gevolgen zijn rechtstreeks gekoppeld aan de principebeslissing. Een besluit tot organisatieverandering met personele gevolgen is daarom altijd adviesplichtig, ook voor overheidswerkgevers. De ondernemingsraad kan niet rechtstreeks adviseren over de politieke beslissing tot organisatieverandering, maar zal de insteek van de personele gevolgen moeten kiezen.De werkgever zal de ondernemingsraad formeel om advies vragen op een zodanig tijdstip, dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het besluit tot organisatieverandering (artikel 25, tweede lid, van de WOR). Het concept-reorganisatieplan zal dus, voordat hierover in het bevoegde bestuursorgaan besloten wordt (met andere woorden: in fase 2), voor advies aan de ondernemingsraad worden voorgelegd. De adviesaanvraag zal moeten voldoen aan de vormvoorschriften van de WOR (artikel 25, derde lid, WOR): de beweegredenen voor het besluit, de te verwachten personele gevolgen van het besluit en de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen moeten in de adviesaanvraag worden vermeld. Voordat de ondernemingsraad advies uitbrengt, moet ten minste eenmaal overleg worden gepleegd over het plan in de overlegvergadering (artikel 25, vierde lid, WOR). Het is overigens verstandig de OR al vanaf fase 1 van de organisatieverandering intensief te betrekken bij het proces. In de eerste overlegvergadering waarbij het onderwerp organisatieverandering aan bod komt, kunnen afspraken worden gemaakt over de manier waarop de OR bij het proces betrokken wordt. Eventueel kan daarbij een tijdpad worden afgesproken.Als de werkgever een externe deskundige wil betrekken bij het reorganisatieproces, moet hij de ondernemingsraad advies vragen over het verstrekken en het formuleren van de adviesopdracht aan deze deskundige (artikel 25, eerste lid onder n, WOR).De ondernemingsraad wordt zo spoedig mogelijk van het definitieve besluit van de werkgever in kennis gesteld (artikel 25, vijfde lid, WOR). Het advies van de ondernemingsraad is niet dwingend. Als de werkgever in zijn besluit het advies niet (geheel) volgt, zal hij dit echter wel schriftelijk moeten motiveren. Bovendien zal hij dan de uitvoering van het besluit een maand moeten opschorten (artikel 25, zesde lid, WOR). Tijdens deze opschortingstermijn kan de ondernemingsraad zich beraden over het instellen van een beroep bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof in Amsterdam (artikel 26, WOR). Als het reorganisatiebesluit eenmaal is genomen, moet de werkgever de ondernemingsraad nog om advies vragen over de uitvoering van het besluit, tenzij de ondernemingsraad daar al eerder over is geconsulteerd (artikel 25, vijfde lid, WOR). Ad 3: Overleg met vakbondsvertegenwoordigersDe derde vorm van inspraak verloopt via de vertegenwoordigers van de bonden, waar (een deel van) het personeel lid van is. Het overleg tussen werkgever en vakbonden vindt plaats in de commissie voor georganiseerd overleg (GO). Onderwerp van overleg zijn 'alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd' (artikel 12:2 van de CAR). Als de werkgever voornemens is zijn organisatie te veranderen, moet het GO daarvan op de hoogte worden gesteld (artikel 12:1:5, eerste lid, van de UWO). Er wordt vervolgens overleg gevoerd over de inspraak van de betrokken ambtenaren bij de reorganisatie, de gevolgen voor de werkgelegenheid, de personele gevolgen en het personeelsbeleid bij de reorganisatie. Bij een reorganisatie met vergaande personele gevolgen kan dit overleg leiden tot overeenstemming over een sociaal plan.Het naast elkaar bestaan van twee overlegorganen - het GO en de OR - roept vragen op over de taakverdeling tussen de twee organen. Het wordt immers over het algemeen niet wenselijk geacht om over dezelfde aspecten van organisatieverandering in beide organen intensief overleg te plegen. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat de ondernemingsraad adviezen geeft over het reorganisatieplan, met als invalshoek de gevolgen voor (de werkzaamheden van) het personeel. Te denken valt aan de volgende onderwerpen:

  • a.

    clustering van taken in de organisatiestructuur;

  • b.

    wijziging van functies;

  • c.

    de managementstructuur; etc.

In het GO daarentegen wordt niet zozeer gesproken over de voorstellen in het (concept-) reorganisatieplan, maar over de rechtspositionele aspecten van de organisatieverandering. Te denken valt aan de volgende onderwerpen:

  • a.

    gevolgen voor de werkgelegenheid;

  • b.

    de herplaatsingsprocedure;

  • c.

    de samenstelling van de herplaatsingscommissie;

  • d.

    gevolgen voor de rechtspositie (inclusief de arbeidsvoorwaarden) van betrokkenen;etc.

Gedurende het proces van organisatieverandering moet het tijdpad van het overleg met het GO en de OR goed op elkaar worden afgestemd.Immers, de OR kan de gevolgen van de organisatieverandering voor het personeel pas helemaal overzien als hij op de hoogte is van de definitieve afspraken over de rechtspositionele aspecten, waarover in het GO overeenstemming moet worden bereikt. Als deze overeenstemming is bereikt, kan de OR daarmee rekening houden in zijn advies over het concept-reorganisatieplan.De taakverdeling tussen het GO en de OR is reeds geregeld in een convenant. In de gemeente Grave is met betrekking tot het huidige organisatie-ontwikkelingsproces er voor gekozen om gezamenlijk op te trekken. De ervaringen zijn zeer positief te noemen.5. Rechtspositionele aspecten van organisatieveranderingOrganisatieverandering kan vergaande rechtspositionele gevolgen hebben. In onderstaande tabel worden de mogelijke gevolgen van de eerder genoemde typen organisatieverandering opgesomd.

1 interne organisatieverandering

- wijziging van de functie

- overplaatsing naar andere functie

- andere functieschaal

- verlies functiegebonden toelagen

- overtolligheid/reorganisatieontslag

2. privatisering van een organisatieonderdeel

- ontslag uit oude functie

(zelfstandige privaatrechtelijke rechtspersoon)

- inpassing in nieuwe organisatie

- overtolligheid/ reorganisatieontslag

- verlies ambtelijke status; overgang naar Burgerlijk Wetboek

- overgang naar andere arbeidsvoorwaardenregeling/CAO

- overgang naar ander pensioenfonds en ziektekostenverzekering

3. privatisering van een organisatieonderdeel

- ontslag uit oude functie

(bestaande privaatrechtelijke rechtspersoon)

- inpassing in nieuwe organisatie

- overtolligheid/ reorganisatieontslag

- verlies ambtelijke status; overgang naar Burgerlijk Wetboek

- overgang naar andere arbeidsvoorwaardenregeling/CAO

- overgang naar ander pensioenfonds en ziektekostenverzekering

4. overheveling van een organisatieonderdeel

- ontslag uit oude functie

(bestaande publiekrechtelijke rechtspersoon)

- inpassing in nieuwe organisatie

- overtolligheid/ reorganisatieontslag

- overgang naar andere rechtspositieregeling

5. samenvoeging naar aanleiding van een gemeentelijke herindeling

- ontslag uit oude functie

- inpassing in nieuwe organisatie

- overtolligheid/ reorganisatieontslag

- overgang naar andere rechtspositieregeling

Voordat het definitieve reorganisatiebesluit wordt genomen, moeten deze rechtspositionele gevolgen in kaart worden gebracht. In het GO wordt hierover overleg gepleegd. Als de reorganisatie geen personele gevolgen heeft, of als deze personele gevolgen beperkt zijn in omvang, hoeft het sociaal statuut niet te worden toegepast. Indien nodig stelt de werkgever een maatwerkoplossing voor om de (beperkte) ongewenste gevolgen in goede banen te leiden. Wanneer de organisatiewijziging voor een grotere groep mensen personele gevolgen heeft, treedt het sociaal statuut automatisch in werking. Bij veel reorganisaties kunnen door toepassing van het sociaal statuut de personele gevolgen prima worden opgevangen. Voor organisatieveranderingen met zeer specifieke sociale gevolgen, waarin het statuut niet voorziet, kunnen nadere afspraken worden gemaakt in een sociaal plan. Bij privatisering is het bijvoorbeeld nodig om nadere afspraken te maken over de overgang van de gemeentelijke rechtspositieregeling naar de CAO die op de privaatrechtelijke instantie van toepassing is. Daar moet dan een vergelijking van beide arbeidsvoorwaardenregelingen aan ten grondslag liggen, waarbij het totaalpakket aan arbeidsvoorwaarden (bestaande uit in ieder geval salaris, uitkeringen en toelagen, vakantie, (pre)pensioen, ziektekostenregeling en werkloosheidsuitkering) wordt betrokken.De CAR/UWO biedt de werkgever twee rechtspositionele instrumenten, die hij bij reorganisatie kan toepassen. Artikel 15:1:10 van de UWO geeft de werkgever de mogelijkheid om de ambtenaar over te plaatsen naar een andere functie. Voordat de werkgever een overplaatsingsbesluit neemt, moet hij de desbetreffende ambtenaar horen. De ambtenaar is verplicht een andere functie te aanvaarden, wanneer die passend is. Bij de beoordeling of een functie passend is, moet rekening worden gehouden met de persoonlijkheid, de omstandigheden en de vooruitzichten van de ambtenaar. Uit jurisprudentie blijkt dat een passende functie niet per se van hetzelfde functieniveau hoeft te zijn. Onder bepaalde omstandigheden (geen beter passende functies aanwezig, salarisgarantie) kan een functie van een lager niveau ook passend worden genoemd.Bij privatisering of overheveling van taken aan een publiekrechtelijke instantie, maar ook bij overtolligheid, kent de CAR de mogelijkheid van reorganisatieontslag op grond van artikel 8:4.Wanneer het ontslag betrekking heeft op meer dan één persoon, dient hier een plan aan ten grondslag te liggen. Artikel 8:4:1 van de UWO geeft een nadere invulling van deze raambepaling:· Reorganisatieontslag kan pas plaatsvinden nadat de werkgever onderzocht heeft of betrokkene kan worden overgeplaatst naar een passende functie.· Als binnen een jaar na herplaatsing blijkt dat de functie niet passend is, kan de ambtenaar alsnog ontslagen worden wegens de reorganisatie.· Bij ontslag van meer dan één werknemer geldt de volgende ontslagrangorde:

  • a.

    zij die dit wensen;

  • b.

    zij die 35 of meer jaren in overheidsdienst werkzaam zijn, waarbij ouderen in leeftijd voor jongeren gaan;

  • c.

    zij die de leeftijd van 35 jaren nog niet hebben overschreden, te beginnen met hen die het geringste aantal jaren in overheidsdienst werkzaam zijn;

  • d.

    zij die het geringste aantal jaren in overheidsdienst werkzaam zijn.

· De opzegtermijn is drie maanden.· De bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringsregeling van de CAR, hoofdstuk 10a, is van toepassing indien recht bestaat op een uitkering krachtens de WW.· Over het sociaal plan dient te worden overlegd in de commissie voor georganiseerd overleg.Voordat wordt overgegaan tot ontslag wegens reorganisatie moet de werkgever zich voldoende inspannen om een passende functie voor betrokkenen te vinden. Jurisprudentie wijst uit dat zo'n onderzoek uit een aantal geordende en systematische activiteiten moet bestaan. Hierbij valt onder meer te denken aan het voeren van een belangstellings- en een herplaatsingsregistratie, het volgen en begeleiden van herplaatsingskandidaten, het aanbieden van om- en bijscholing en het attenderen op vacatures. Als een herplaatsingskandidaat heeft gesolliciteerd op een interne vacature, zal zijn sollicitatie op zorgvuldige wijze in overweging moeten worden genomen.Beide instrumenten worden nader ingekaderd in het sociaal statuut van de gemeente Grave. Een belangrijk uitgangspunt is dat bij een interne organisatiewijziging er geen gedwongen ontslagen zullen plaatsvinden, tenzij van te voren in het GO is overeengekomen, dat gedwongen ontslagen onvermijdelijk zijn. Bij privatisering en publiekrechtelijke taakoverheveling is er voor gekozen dat de werkgever zich tot het uiterste zal inspannen om er voor te zorgen dat de werkgelegenheid van de ambtenaren behouden blijft. Uitgangspunt hierbij is dat er geen gedwongen ontslagen zullen plaatsvinden, tenzij van te voren met het GO is overeengekomen dat gedwongen ontslagen onvermijdelijk zijn.Artikelsgewijze toelichting op het sociaal statuutHieronder volgt een artikelsgewijze toelichting op het sociaal statuut, voorzover de tekst van de artikelen niet voor zichzelf spreekt.Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen.Artikel 1:1 DefinitiesDefinitie 'organisatiewijziging'Voor de definitie van organisatiewijziging is aangesloten bij artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden. De toevoeging 'belangrijke' in de definitie van organisatiewijziging kan tot discussie leiden. Of een inkrimping, een wijziging van de werkzaamheden of een wijziging van de organisatiestructuur 'belangrijk' is, kan worden afgemeten aan:

  • 1.

    de reikwijdte van de organisatiewijziging (hoeveel ambtenaren zijn erbij betrokken);

  • 2.

    de ingrijpendheid van de organisatiewijziging (hoe ingrijpend zijn de gevolgen voor de betrokken ambtenaren).

Definitie 'publiekrechtelijke taakoverheveling'Bij publiekrechtelijke taakoverheveling moet gedacht worden aan het verplaatsen van taken naar een gemeenschappelijke regeling, de provincie of een ander publiekrechtelijk orgaan.Definitie’passende’ functie.Onder persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten kunnen ondermeer worden verstaan: interesse, capaciteiten, ervaring, leeftijd, gezondheid, scholing en salarispositie. Veelal zal het uitgangspunt gevolgd (kunnen) worden dat de ‘geschiktheid voor de functie’ het belangrijkste plaatsingscriterium is. Of een functie passend is wordt gerelateerd aan de gestelde functie-eisen, zoals opleiding en ervaring en specifieke functiecriteria. Redelijkheid is bijvoorbeeld aan de orde in verband met leeftijd.Artikel 1:2 WerkingssfeerHerindelingsoperaties worden van de werkingssfeer van het sociaal statuut uitgezonderd. Bij herindeling is immers sprake van een bijzondere situatie waarin twee of meer gemeentelijke organisaties fuseren tot één nieuwe organisatie. Voor een dergelijke complexe reorganisatie moet een apart sociaal plan worden opgesteld in overleg met de andere werkgever(s) en de vakorganisaties in het bijzonder georganiseerd overleg (BGO). Artikel 1:3 Bevoegdheid tot het nemen van het besluit tot organisatiewijzigingDe Gemeentewet (artikel 159) verplicht gemeenten een organisatieverordening vast te stellen, waarin de hoofdstructuur van de ambtelijke organisatie wordt vastgelegd. Deze verordening wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Het nader invullen van de hoofdstructuur - de inrichting van de onderdelen van de hoofdstructuur - is eveneens voorbehouden aan burgemeester en wethouders. Bij een organisatieverandering zal bekeken moeten worden of de organisatieverordening moet worden aangepast aan de nieuwe structuur.Hoofdstuk 2: Procedurele bepalingenArtikel 2:5 Taakverdeling tussen ondernemingsraad en georganiseerd overlegDe kern van dit artikel is dat de onderwerpen die gedurende het reorganisatietraject moeten worden besproken, óf primair door de ondernemingsraad, óf primair in het georganiseerd overleg worden besproken. Dit om te voorkomen dat bepaalde discussies over deelonderwerpen twee keer moeten worden gevoerd, met mogelijk een ander eindresultaat. Over de taakverdeling worden nadere afspraken worden gemaakt tussen de betrokken partijen (de werkgever, de ondernemingsraad en de vakorganisaties). In het georganiseerd overleg van 29 mei 2001 is overeenstemming bereikt omtrent de nadere uitwerking van de bevoegdheidsverdeling tussen het georganiseerd overleg en de ondernemingsraad (convenant).Hoofdstuk 3: Algemene uitgangspunten voor sociaal beleid bij interne organisatiewijzigingArtikel 3:1 Werkingssfeer hoofdstukEen 'interne' organisatiewijziging is een organisatieverandering waar geen andere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke werkgevers bij betrokken zijn.Artikel 3:2 Werkgelegenheid bij interne organisatiewijzigingUitgangspunt is dat bij een interne organisatiewijziging geen gedwongen ontslagen zullen plaatsvinden. Het moet niet uitgesloten worden geacht dat bijvoorbeeld vanwege de omvang van bezuinigingen, die door de gemeenteraad zijn opgelegd, er geen mogelijkheid is deze uitsluitend te vinden in de materiële sfeer dan wel dat de gemaakte keuzes nopen tot gedwongen ontslag. Het is dan noodzakelijk dat tevoren in het georganiseerd overleg is overeengekomen dat gedwongen ontslagen onvermijdelijk zijn.Artikel 3:3 Voorkeursvolgorde bij herplaatsingDeze voorkeursvolgorde moet als volgt worden geïnterpreteerd. Indien mogelijk blijft de ambtenaar na de reorganisatie dezelfde (vrijwel ongewijzigde) functie vervullen. Er zijn echter twee gevallen te noemen waarin dit niet (voor alle ambtenaren) mogelijk blijkt te zijn.

  • 1.

    De functie die de ambtenaar bekleedde, bestaat niet meer in de nieuwe organisatie. De ambtenaar wordt overgeplaatst naar een andere, passende functie binnen de gemeentelijke organisatie.

  • 2.

    Voor de functie, die de ambtenaar bekleedde, zijn in de nieuwe organisatie meer kandidaten dan formatieplaatsen (bijvoorbeeld als gevolg van een inkrimping). De ambtenaar wordt óf geplaatst in zijn oude functie, óf in een andere, passende functie.

Pas als na zorgvuldig onderzoek blijkt dat niet voor alle herplaatsingskandidaten een passende functie kan worden gevonden, wordt het onderzoek uitgebreid naar functies die niet passend, maar wel geschikt zijn.

Artikel 3:4 Uitgangspunten herplaatsingDe manier waarop de gegevens als bedoeld in het eerste lid van dit artikel tegen elkaar zullen worden afgewogen door de herplaatsingscommissie, zal bij elke zich voordoende reorganisatie apart ingevuld moeten worden. Bij de ene reorganisatie zal de geschiktheid in combinatie met de voorkeur van de ambtenaar het doorslaggevende plaatsingscriterium moeten zijn, terwijl bij de andere reorganisatie het criterium diensttijd beter op zijn plaats is. Bovendien is denkbaar dat voor verschillende functiegroepen verschillende plaatsingscriteria de doorslag zullen geven (bijvoorbeeld: 'geschiktheid' voor de leidinggevende functies, 'diensttijd' voor de overige functies). Indien het type dienstverband gelijk is en indien die ambtenaren hun voorkeur voor een bepaalde functie hebben uitgesproken en indien die bepaalde functie voor alle ambtenaren passend is wordt in lid 3 de plaatsingsprocedure gehanteerd die aansluit bij de bepalingen in de CAR/UWO.Artikel 3:5 FunctieboekBij elke organisatieverandering wordt het nieuwe organisatie-onderdeel beschreven (in termen van een organieke functiebeschrijving). Het functieboek bevat een korte beschrijving van de functies, zoals deze in de nieuwe organisatie (kunnen) voorkomen met vermelding van:- de plaats in de organisatie;- de te vervullen taken;- de indicatie van opleidings- en ervaringseisen;- de omvang van de functie in uren;- een indicatie van de salarisschaal.Artikel 3:6 BelangstellingsregistratieTeneinde bij de herplaatsing de nodige uniformiteit te verkrijgen vindt de belangstellingsregistratie plaats middels een registratieformulier.Artikel 3:7 Geen passende of geschikte functieAangezien als uitgangspunt geldt dat geen gedwongen ontslag plaatsvindt wordt de ambtenaar die geen passende dan wel een geschikte functie kan worden aangeboden, tijdelijk bovenformatief geplaatst, waarbij het uitgangspunt is dat zowel werkgever als werknemer zich zullen inspannen om gezamenlijk een structurele oplossing te vinden. In het derde lid wordt gesproken over 'flankerende maatregelen'. Te denken valt bijvoorbeeld aan mobiliteitsbevorderende maatregelen, zoals een mobiliteitspremie of een vergoeding van de reiskosten woon-werkverkeer of verhuiskosten voor iemand die een baan aanvaardt bij een andere werkgever.Artikel 3:8 Verplichting ambtenaarIn het tweede lid wordt gesteld dat het college van burgemeester en wethouders melding kan maken bij de instelling die de Werkloosheidswet uitvoert, van het feit dat de betreffende ambtenaar weigert een passende functie te aanvaarden of niet meewerkt aan het vinden van een oplossing als bedoeld in artikel 3:6 lid 1. Deze melding kan de instelling die de Werkloosheidswet uitvoert, meenemen in het besluit tot het toekennen van een werkloosheidsuitkering. De facto kan dit betekenen dat de betrokken ambtenaar zijn recht op een WW-uitkering verliest en daardoor ook zijn recht op een uitkering krachtens hoofdstuk 10a van de CAR.Artikel 3:10 Functiegebonden toelagenFunctiegebonden toelagen (bijvoorbeeld de vergoeding voor onregelmatige diensten, de calamiteitentoeslag of de consignatievergoeding) komen te vervallen als de ambtenaar na herplaatsing een functie gaat vervullen, waaraan deze toelagen niet zijn verbonden. Om een al te plotselinge inkomensachteruitgang te voorkomen wordt hier een afbouwregeling voorgesteld. Ambtenaren van 55 jaar en ouder, die langer dan 10 jaren, zonder wezenlijke onderbreking, anders dan door ziekte of verlof, de toelagen hebben genoten, behouden de functiegebonden toelagen.Vervallen toelagen worden alleen afgebouwd, indien en voorzover het verdwijnen van de toelagen een verlaging van de bezoldiging betekent. Het is immers denkbaar dat bij de overgang van functie A naar B de ene toelage komt te vervallen, maar een andere toelage daarvoor in de plaats komt. Alleen de daling van de totale bezoldiging (salaris plus toelagen) wordt dan afgebouwd.Artikel 3:11 Persoonsgebonden toelagenEen voorbeeld van een persoonsgebonden toelage is een toelage die de ambtenaar in het verleden op grond van artikel 3:7:8 van de UWO (buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver) is toegekend.Artikel 3:14 Functie buiten de gemeentelijke organisatieIndien de ambtenaar als bedoeld in het eerste lid een functie van tenminste een gelijke betrekkingsomvang accepteert buiten de gemeentelijke organisatie, vult de werkgever het bruto salaris aan tot het bruto salaris dat de ambtenaar genoot direct voorafgaand aan het ontslag. De ambtenaar die een functie accepteert met een kleinere betrekkingsomvang ontvangt een aanvulling op zijn bruto salaris naar rato. Over de termijn van aanvulling zoalshiervoor bedoeld worden met in acht name van de duur van de WW en de bovenwettelijke WW-uitkering nadere afspraken gemaakt. Een herplaatsing buiten de organisatie kan ook extra kosten of andere primaire of secundairenadelige elementen bevatten. In het vierde lid is bepaald dat deze elementen tot de afspraken worden gerekend.Hoofdstuk 4: HerplaatsingsprocedureArtikel 4:1 Herplaatsingsprocedure.Niet bij elke organisatiewijziging behoeft een herplaatsingscommissie te worden ingesteld. Overigens is er ook geen belang om ingeval van beperkte organisatiewijzigingen een herplaatsingscommissie in te stellen. Aangezien er over de voortgang van de reorganisatie toch overlegmomenten in het GO zijn, zal in dat overleg ook de eventuele instelling van een herplaatsingscommissie worden betrokken. De paritaire samenstelling van een dergelijke commissie is vrij gebruikelijk in dergelijke trajecten. Een opening is in lid 4 gehouden om af te kunnen wijken van deze samenstelling. Dat zal dan alleen maar kunnen in overeenstemming met het GO.Artikel 4:3 Bedenkingen tegen voorstelOp grond van artikel 4:8 en artikel 4:9 van de Algemene wet bestuursrecht moet de ambtenaar de mogelijkheid krijgen om - naar keuze schriftelijk of mondeling - zijn bedenkingen te uiten voordat het definitieve besluit wordt genomen.Hoofdstuk 5: Privatisering en publiekrechtelijke taakoverhevelingArtikel 5.2: WerkgelegenheidOm enerzijds niet uit te sluiten dat er ooit bij privatisering/samenwerking gedwongen ontslagen zullen zijn en anderzijds om tegemoet te komen aan de betrokkenheid van het GO is er voor gekozen dat de werkgever zich tot het uiterste zal inspannen om te voorkomen dat de werkgelegenheid van de bij de privatisering of taakoverheveling, betrokken ambtenaren behouden blijft. Uitgangspunt is dat hierbij er geen gedwongen ontslagen zullen plaatsvinden, tenzij van te voren met het GO is overeengekomen dat gedwongen ontslagen onvermijdelijk zijn.De werkgever treedt met de betrokken privaatrechtelijke of publiekrechtelijke instantie in overleg over de overname van de ambtenaren van het desbetreffende organisatieonderdeel. In dit overleg zal in ieder geval aan de orde komen of het personeel geheel of gedeeltelijk wordt overgenomen en de wijze van inpassing. Bovendien zullen (de financiële aspecten van) de arbeidsvoorwaarden van het over te nemen personeel aan bod komen. Artikel 8:4:1, eerste lid, van de UWO verplicht UWO-gemeenten om, voordat tot ontslag wegens reorganisatie (hier: privatisering of taakoverheveling) kan worden overgegaan, door middel van zorgvuldig onderzoek te bezien of het mogelijk is de desbetreffende ambtenaar passende werkzaamheden binnen de gemeente te laten verrichten.Artikel 5:5 RechtspositievergelijkingIn het derde lid wordt gesteld dat in het sociaal plan een netto-nettogarantie moet worden opgenomen. Dit betekent dat het brutosalaris bij de nieuwe werkgever zodanig moet zijn, dat het salaris na aftrek van belasting en premies minstens even hoog moet zijn als het nettosalaris bij de gemeente vóór de overplaatsing. Er is hier gekozen voor een netto-nettoconstructie, omdat het bruto-nettotraject in de marktsector niet gelijk is aan het bruto-nettotraject in de overheidssector.Hoofdstuk 6: Ongeschiktheid voor de functieArtikel 1: Herhaald aanbodIndien na herplaatsing blijkt dat de betrokken ambtenaar ongeschikt of onbekwaam blijkt te zijn voor de dan vervulde functie zal hem een hernieuwd plaatsingsaanbod worden gedaan. De termijn van beoordeling is 12 maanden. Indien bij een nieuwe herplaatsing de ambtenaar ongeschikt of onbekwaam blijkt te zijn kan op basis van de vigerende rechtspositie alsnog eervol ontslag worden verleend. Volgens lid 3 is wel als voorwaarde gesteld dat er tussentijds functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken moeten zijn gehouden.Hoofdstuk 7: Bijzondere maatregelen voor oudere werknemersVoor oudere werknemers (55 jaar en ouder) die bij een organisatiewijziging zijn betrokken gelden bijzondere maatregelen genomen zoals in dit hoofdstuk omschreven.Artikel 7:3. Non-activiteitenregelingDeze regeling is van toepassing voor ambtenaren van 55 jaar en ouder voor wie op advies van de herplaatsingscommissie het college van burgemeester en wethouders besluit dat voor hem of haar geen passende functie voorhanden is. Indien de ambtenaar gebruik wenst te maken van deze non-activiteitenregeling dient uitdrukkelijk te worden verklaard dat op de spilleeftijd gebruik wordt gemaakt van de (gemeentelijke) FPU en FPU/+. De eerste 6 maanden wordt een inkomen gegarandeerd van 100% en de volgende 6 maanden 90%. Na een jaar bedraagt de garantie 86% (100%-14%). Dit percentage komt overeen met de uitkering van de FPU van 70% en de aanvulling via de gemeentelijke FPU van 16%.