Regeling vervallen per 01-02-2012

Verordening afstemming Wet werk en bijstand 2009

Geldend van 24-12-2009 t/m 31-01-2012

Intitulé

Verordening afstemming Wet werk en bijstand 2009

De Raad van de gemeente Grave

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 24 november 2009, en

gelet op artikel 8, lid 1, sub b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

en de Algemene wetbestuursrecht

Besluit:

vast te stellen de:

Verordening afstemming Wet werk en bijstand 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet:de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375); zoals die nadien wordt of is gewijzigd;

    • b.

      verlaging:het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

    • c.

      voorziening:voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet: een instrument binnen een traject dat ingezet wordt ombelemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

    • d.

      traject:een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd, geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid;

    • e.

      college:het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ;

    • f.

      onverantwoord interen:een besteding aan algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke omgerekend per maand meer bedraagt dan 1,5 maal de relevante bijstandsnorm, zonodig aangevuld met een bedrag voor de ziektekostenverzekering en het niet subsidiabele huurdeel.

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering

Als de belanghebbende de uit de wet of de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (wet SUWI) voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1 De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidtoeslag indien aan belanghebbende bijzondere bijstand of een langdurigheidtoeslag wordt verleend.

Artikel 4 Ingangsdatum, tijdvak en recidive

  • 1 De verlaging gaat in met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast, voor zover de bijstand, de bijzondere bijstand of de langdurigheidtoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3 De duur van de verlaging bedraagt de termijnen die in de hoofdstukken 2 tot en met 4 vermeld staan.

  • 4 Indien de belanghebbende, binnen 1 jaar nadat de verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan, en dientengevolge een verlaging op de uitkering is toegepast, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, wordt de termijn, zoals gehanteerd bij deze verlaging, met inachtneming van de hoofdstukken 2 tot en met 4, verdubbeld.

Artikel 5 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedragingwaarvoor de hoogste verlaging geldt.

Hoofdstuk 2 Medewerking en inlichtingen

Artikel 6 Categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:a. het niet geregistreerd zijn als werkzoekende bij het UWV-Werkbedrijfb. het later terugkeren van vakantie dan ingevolge artikel 13, eerste lid, onder d, van de wet is toegestaan, indien er geen plicht tot arbeidsinschakeling is;

  • 2.

    Tweede categorie:a. gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren.b. het later terugkeren van vakantie dan ingevolge artikel 13, eerste lid, onder d, van de wet is toegestaan, indien er een plicht tot arbeidsinschakeling is;

  • 3.

    Derde categorie:a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, dan wel andere bronnen van inkomsten;c. het in de periode voorafgaande aan de bijstandsverlening en/of de periode gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;d. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie.

Artikel 7 De hoogte en duur van de verlaging

  • 1 Met toepassing van artikel 6, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      20% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand en maximaal 3 maanden bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      50% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand en maximaal 3 maanden bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand en maximaal 3 maanden bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2 Een verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 8 Schending inlichtingenplicht

  • 1 Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet of niet behoorlijk nakomt, wat heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de verlaging als volgt vastgesteld:

    • a.

      20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het netto benadelingsbedrag minder bedraagt dan € 500,=;

    • b.

      50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het netto benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 500,= maar minder bedraagt dan € 10.000,=;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het netto benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 10.000,=.

  • 2 Indien een belanghebbende herhaaldelijk de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet of niet behoorlijk nakomt, wat niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt een verlaging toegepast van 20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

  • 3 Een verlaging als bedoeld in lid 1 en lid 2 wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 9 Overige bepalingen schending inlichtingenplicht

Indien de verlaging als bedoeld in artikel 8, eerste lid, als gevolg van beëindiging van de uitkering niet kan worden toegepast, wordt de bijstand welke belanghebbende heeft ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, door middel van herziening verminderd met het bedrag van de verlaging. Het bedrag dat voortvloeit uit de herziening wordt van belanghebbende teruggevorderd. De terugvordering kan bij gebreke van tijdige betaling verhoogd worden met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

Hoofdstuk 3 Overige gedragingen die leiden tot verlaging

Artikel 10 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1 Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet wordt met uitzondering van hetgeen in lid 3 staat vermeld, een verlaging toegepast die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2 De verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een periode van 1 maand of korter;

    • b.

      50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een periode van 1 tot 3 maanden;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, bij een periode van 3 maanden en langer.

  • 3 Indien het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan is gelegen in de omstandigheid dat beroep op bijstand wordt gedaan doordat de belanghebbende verwijtbaar niet of niet meer over middelen beschikt, wordt in afwijking van lid 1 en 2 een verlaging toegepast van 50% gedurende het aantal maanden dat eerder beroep op bijstand wordt gedaan dan wanneer de verwijtbare gedraging niet had plaatsgevonden.

  • 4 Een verlaging als bedoeld in het tweede lid en derde lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 11 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast van 100% gedurende minimaal 1 maand tot maximaal 6 maanden.

Artikel 12 Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een verlaging toegepast van 50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 13 Afzien van verlaging van de bijstand

  • 1 Het college ziet af van een verlaging indien;

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of;

    • b.

      daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

  • 2 Indien het college afziet van verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na haar bekendmaking.Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de verordening Afstemming Wet Werk en bijstand, zoals vastgesteld op 22 juni 2004, ingetrokken.

Artikel 15 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als: de Verordening afstemming Wet Werk en Bijstand 2009.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Grave van 17 december 2009.
De griffier, De voorzitter,

Toelichting 1 Algemene Toelichting

Rechten en plichten zijn twee kanten van één medaille. Het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van detoepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen.Op grond van de Wet Werk en Bijstand (Wwb) dient de gemeente bij aanvang van de uitkeringssituatie aan belanghebbende mede te delen wat de opgelegde verplichtingen zijn en wat de directe gevolgen zijn voor de uitkering indien belanghebbende één of meer van dezeverplichtingen niet nakomt. De in de vorige zin genoemde gevolgen, veelal een verlaging van de bijstand, worden door de gemeente zelf bepaald. Artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB schrijft voor dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot hetverlagen van de bijstand en de langdurigheidstoeslag. In deze verordening zijn deze regels vastgelegd.Het niet voldoen aan de opgelegde arbeidsverplichtingen wordt streng aangepakt. Dit is in de lijn van de wet: de belanghebbende dient alles in het werk te stellen om zo snel mogelijk weer in zijn eigen levensonderhoud te kunnen voorzien (werk voor bijstand). Dit in combinatie met de ervaring dat lichte sancties nauwelijks het gewenste effect bewerkstelligen, namelijk een verandering van houding en gedrag, heeft ertoe geleid dat met name gedragingen welke een schending van de arbeidsplicht inhouden streng worden aangepakt.Ten aanzien van het schenden van de inlichtingenplicht waarbij de gemeente geen nadeel heeft ondervonden, is uit doelmatigheidsoverwegingen gekozen voor een versoepeling. Zo wordt er pas een verlaging toegepast indien de belanghebbende herhaaldelijk de fout is ingegaan. Hiervoor is gekozen vanwege het feit dat het vaak geringe “overtredingen” betreft, zoals het niet tijdig inleveren van de maandelijkse rechtmatigheidonderzoeks-formulieren,waarbij de gemeente geen nadeel ondervindt en het direct verlagen van de uitkering weinig doelmatig is. Op het moment dat iemand frequent de fout ingaat is het toepassen van een verlaging wel doelmatig, omdat dan een verandering van houding en/of gedrag bewerkstelligd dient te worden.Artikelsgewijze toelichtingHoofdstuk 1 Algemene bepalingenArtikel 1 BegripsomschrijvingDe begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wwb. In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’.Artikel 2 Het verlagen van de uitkeringDe Wwb verbindt aan het recht op een bijstandsuitkering een aantal verplichtingen, zoals het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid) en de plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9).Deze laatste bestaat uit twee soorten verplichtingen:

  • 1.

    de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden; en

  • 2.

    de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht opondersteuning bij arbeidsinschakeling.

Voorts geldt een informatieplicht (artikel 17, eerste lid). De belanghebbende dient aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid). Dit is de plicht om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals:- het toestaan van huisbezoek;- het meewerken aan een psychologisch onderzoek.Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkingplicht inhoudt: ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’.De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan belanghebbenden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan het UWV-Werkbedrijf te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college (artikel 28, tweede lid Wet SUWI) en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand (artikel 29, eerste lid Wet SUWI).Artikel 3 De berekeningsgrondslagIn dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.Lid 2 van dit artikel maakt het mogelijk dat het college in incidentele gevallen een verlaging toepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidtoeslag. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidtoeslag.Artikel 4 Ingangsdatum, tijdvak en recidiveIn dit artikel is geregeld dat, behalve indien in de verordening anders staat vermeld, een verlaging naar de toekomst toe wordt toegepast. Dit wil zeggen dat de verlaging na constatering direct geëffectueerd wordt zonder herziening van het recht.Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de bijstand wel worden herzien en teruggevorderd.Voor de duur van de toe te passen verlaging wordt verwezen naar de bepalingen van de hoofdstukken 2 t/m 4.Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging opnieuw sprake is van een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de eerste (de direct voorafgaande) verlaging. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd.Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarin de verlaging is medegedeeld, bekend is gemaakt.Artikel 5 Samenloop van gedragingenDe regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een belanghebbende die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt. Indien sprake is van meerdere gedragingen met als gevolg daarvan meerdere schendingen van de verplichtingen, dient voor het toepassen van de verlaging te worden uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging van toepassing is.Hoofdstuk 2 Medewerking en inlichtingenArtikel 6 CategorieënDe gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in drie categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. Dit is volledig in lijn met de doelstelling van de Wwb: de belanghebbende dient zelf alles in het werk te stellen om aan het werk te komen dan wel te aanvaarden. De concrete invulling van de verplichtingen dient zoveel mogelijk te worden afgestemd op de mogelijkheden van de individuele belanghebbende.Artikel 7 De hoogte en duur van de verlagingDeze bepaling bevat de verlagingen voor de drie categorieën van gedragingen waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen. Bij het vaststellen van de hoogte en duur van de verlaging zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende. Voorts is de mogelijkheid opgenomen om de verlaging toe te passen over een periode van 1 tot maximaal 3 maanden. Indien bijvoorbeeld blijkt dat belanghebbende binnen een bepaalde periode bij verschillende werkgevers geen algemeen geaccepteerde arbeid aanvaard heeft, dient de duur van de verlaging langer te zijn dan 1 maand. Een andere situatie is die waarin de belanghebbende voor langere duur niet als werkzoekende bij het UWV-Werkbedrijf ingeschreven heeft gestaan. De duur van deverlaging kan dan gerelateerd worden aan de periode waarin men niet ingeschreven heeft gestaan.Artikel 8 Verstrekken van inlichtingenIn lid 1 van dit artikel wordt de hoogte van de verlaging geregeld als een belanghebbende de inlichtingenplicht (artikel 17 van de wet) niet of niet behoorlijk nakomt en dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.De verlaging wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan bijstand dat als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht ten onrechte of teveel aan de belanghebbende is betaald.In lid 2 wordt de zogeheten “nulfraude” geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledig inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. Bijvoorbeeld het bij herhaling te laat inleveren van het rechtmatigheidsonderzoeksformulier of het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens. Uit doelmatigheidsoverwegingen is ervoor gekozen om niet al bij de eerste overtreding van de in dit lid bedoelde verplichting over te gaan tot het verlagen van de bijstand. Blijkt iemand echter herhaaldelijk de fout in te gaan, dan dient wel overgegaan te worden tot het verlagen van de bijstand, om zodoende een verandering van houding en/of gedrag te bewerkstelligen.De relatie met de strafrechtelijke sanctie.Voor gemeenten geldt de verplichting om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie indien er sprake is van fraude en het benadelingbedrag hoger is dan € 10.000,= (de aangifterichtlijn sociale zekerheid). Het doen van aangifte wegens fraude sluit het toepassen van een verlaging niet uit, ook niet bij benadelingbedragen van boven de aangifterichtlijn. Beide sancties kunnen samen gaan. Uitgangspunt is dat het OM bij de straftoemeting rekening houdt met de verlaging zoals deze door de gemeente is toegepast. Anderzijds ligt het niet voor de hand om over te gaan tot een verlaging, als het OM inmiddels een sanctie heeft opgelegd. Het ‘una via’ beginsel (geen samenloop van sancties op dezelfde onrechtmatige gedraging dan bij beslissing van één enkele overheidsorgaan) kan zich daar tegen verzetten. De centrale raad voor beroep heeft zich in het (recente) verleden geregeld uitgesproken tegen ‘dubbele bestraffing’.Artikel 9 Overige bepalingen schending inlichtingenplichtIn dit artikel wordt geregeld dat op het moment dat fraude geconstateerd wordt op het moment dat de bijstand beëindigd is, de bijstand gedurende de fraudeperiode toch kan worden verlaagd. Deze verlaging leidt tot herziening van uitkering en terugvorderingHoofdstuk 3 Overige gedragingen die leiden tot een verlagingArtikel 10 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheidDe verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden.Bij de vaststelling van de hoogte en duur van de verlaging dient beoordeeld te worden hoe lang betrokkene onafhankelijk van bijstand zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had betoond. Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:- een onverantwoorde besteding van vermogen;- geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;- het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering.Het betreft overigens géén limitatieve opsomming van alle gedragingen die leiden tot een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.Bij het onverantwoord interen van vermogen (lid 3) is er voor gekozen om de duur van de verlaging te koppelen aan de duur van de periode dat eerder een beroep gedaan wordt op bijstand. Ook hier wordt evenwel de verlaging afgestemd op de ernst van de gedraging, de verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende.Artikel 11 Zeer ernstige misdragingenOnder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Er kan alleen een verlaging toegepast worden indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. In artikel 18, tweede lid, wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding kan zijn voor een verlaging. Een verlaging is dus niet mogelijk als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de Wwb (bijvoorbeeld een reïntegratiebedrijf). Het is in dat geval wel mogelijk om een verlaging toe te passen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.Bij het vaststellen van de hoogte en duur van de verlaging in de situatie dat de belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, wordt ook gekeken naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:- zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);- verbaal geweld (schelden);- discriminatie;- intimidatie (uitoefenen van psychische druk, stalking, dragen of tonen van wapens);- alle vormen van (mensgericht) fysiek geweld;- combinatie van agressievormen.Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie.Artikel 12 Nadere verplichtingenIn artikel 55 van de wet wordt de mogelijkheid geboden om naast de in Hoofdstuk 2 van de wet opgenomen verplichtingen aan belanghebbende bepaalde andere verplichtingen op te leggen die strekken tot arbeidsinschakeling of vermindering dan wel beëindiging van de bijstand.De verplichting om zich onder medische behandeling te stellen, is expliciet opgenomen in het artikel. Een ander voorbeeld is de verplichting om zich als woningzoekende in te schrijven indien er woonkostentoeslag wordt verstrekt voor een te hoge huur.Hoofdstuk 4 SlotbepalingenArtikel 13 Afzien van verlaging van de bijstandVan een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Dit is geregeld in artikel 18, tweede lid, Wwb. Te denken valt daarbij aan situaties waarbij de belanghebbende door overmacht niet in staat is geweest een of meer afspraken volledig na te komen. Dringende redenen om af te zien van verlaging zijn enkel die situaties waarin sprake is van gevaar voor verlies van leven, verwonding of verwaarlozing van belanghebbende en/of zijn gezinsleden, gevaar voor mishandeling door belanghebbende van zijn gezinsleden en verlies van de woning. Het hebben van schulden is evenwel geen dringende reden om van verlaging van de bijstand af te zien. Het afzien van een verlaging in geval van dringende redenen wordt vastgesteld in een besluit en schriftelijk meegedeeld aan belanghebbende.