Regeling vervallen per 01-01-2015

Verstrekkingenboek Individuele Wmo Voorzieningen gemeente Groningen

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

VERSTREKKINGENBOEK INDIVIDUELE WMO VOORZIENINGEN GEMEENTE GRONINGEN

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE GRONINGEN

 

Gezien het voorstel van 13 april 2011;

(HV 11.2569427);

 

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning;

 

HEBBEN BESLOTEN:

het Verstrekkingenboek Individuele Wmo Voorzieningen Gemeente Groningen vast te stellen.

Inhoudsopgave

[leeg artikel]

[lege alinea]

Hoofdstuk 1 Algemene uitgangspunten verstrekkingenbeleid

1.1 Inleiding

In dit verstrekkingenboek wordt ingegaan op de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). We kantelen (een beweging) naar een wijze van uitvoering die recht doet aan het begrip ‘compensatieplicht’. De Wmo gaat in eerste instantie uit van de eigen kracht en verantwoordelijkheid van de burger.

Gemeenten zijn niet gebonden aan het verstrekken van een aantal omschreven voorzieningen, maar hebben de vrijheid om zelf keuzes te maken over de manier waarop zij (individuele) burgers ondersteunen bij hun deelname aan de samenleving. Artikel 4 van

de Wmo verplicht het college van burgermeester en wethouders om burgers met een beperking te compenseren op de volgende vier domeinen:

  • ·

    een huishouden kunnen voeren.

  • ·

    zich kunnen verplaatsen in en om het huis.

  • ·

    zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel.

  • ·

    medemensen kunnen ontmoeten en op basis hiervan sociale verbanden kunnen aangaan.

In de wet staat niet hoe de ondersteuning er uit moet zien. Wat telt is het resultaat. De focus verschuift van het verstrekken van (individuele) voorzieningen naar vraagverheldering en het ontwikkelen van oplossingen en het aanboren van voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Kernbegrippen zijn het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele op indicatie.

In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) besproken. In artikel 2 van de Verordening Wmo Voorzieningen Gemeente Groningen 2010 (hierna Wmo-verordening) staan de uitgangspunten, op basis waarvan het college voorzieningen toekent. In dit verstrekkingenboek zijn deze uitgangspunten nader uitgewerkt.

1.2 Juridisch kader

Hieronder eerst een schets van het juridisch kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

Artikel 5 van de Wmo bepaalt dat gemeenten ten behoeve van de uitvoering van de Wmo regels vaststellen in een verordening. Die regels gaan over de gevallen en de vorm waarin individuele voorzieningen kunnen worden verstrekt en de procedures met betrekking tot de toekenning.

Verordening Wmo voorzieningen gemeente Groningen 2011

In deze verordening staan de kaders waarbinnen de Wmo door de gemeente wordt uitgevoerd.

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen 2011

In dit besluit staan de hoogten van de financiële tegemoetkomingen en het persoonsgebonden budget en is beschreven voor welke voorzieningen een eigen bijdrage of eigen aandeel gevraagd wordt.

Verstrekkingenboek

In deze beleidsregels staat langs welke richtlijnen het gemeentelijke verstrekkingenbeleid concreet wordt ingevuld. Om een besluit te motiveren kan naar deze beleidsregels worden verwezen.

Jurisprudentie

De uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, de hoogste rechter die uitspraken doet over de uitvoering van de Wmo, zijn medebepalend voor de beoordeling van de aanvragen. Het verstrekkingenboek is vastgesteld met inachtneming van de al bestaande uitspraken.

Ook de toekomstige uitspraken worden gebruikt voor het toetsen en eventueel actualiseren van het verstrekkingenboek. Dat gebeurt in de vorm van een losbladige bijlage, die integraal onderdeel uitmaakt van het verstrekkingenboek.

1.3 Compensatieplicht

De compensatieplicht is één van de kernbepalingen van de Wmo. De compensatieplicht is de algemene verplichting voor gemeenten om de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van mensen met beperkingen te bevorderen.

Het is aan de gemeente om invulling te geven aan de compensatieplicht. De gemeente bepaalt daarbij zelf welke voorzieningen zij aanbiedt. Uitgangspunt is dat, daar waar mogelijk, een beroep wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de burger. De gemeente bekijkt daarbij samen met de aanvrager of en welke oplossingen de aanvrager, bijvoorbeeld mede met behulp van mensen uit zijn[1] omgeving, zelf kan treffen. Pas wanneer deze oplossingen er niet of niet voldoende blijken te zijn, komt de aanvrager in aanmerking voor ondersteuning via een Wmo- voorziening.

[1] Waar de mannelijke vorm wordt gebruikt, wordt ook de vrouwelijke vorm bedoeld.

De compensatieplicht houdt in dat het college, ter compensatie van de beperkingen die de aanvrager ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voorzieningen treft die hem in staat stellen:

  • ·

    een huishouden te voeren;

  • ·

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • ·

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • ·

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan. 

Een aanvrager kan alleen aanspraak maken op een voorziening voor zover deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op de bovengenoemde gebieden te compenseren. Dit houdt in dat er in het geval van de aanvrager geen zicht is op verbeteringen ten aanzien van de beperkingen die hij ondervindt, of dat de revalidatieperiode van de aanvrager langer (dan 6 maanden) duurt. Het vereiste van langdurige noodzakelijkheid voorkomt dat de aanvrager bij kortdurende beperkingen of problemen aanspraak kan maken op Wmo-voorzieningen. In het algemeen wordt een periode van 6 maanden aangehouden als kortdurend.

Voor een kortere periode dan 6 maanden kan voor het lenen van hulpmiddelen zoals rolstoelen en rollators, een beroep worden gedaan op de tijdelijke uitleen van Thuiszorgorganisaties op grond van de AWBZ. Via Welzorg en de Thuiszorg is het ook mogelijk om op een vakantieadres hulpmiddelen te ontvangen.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, is de situatie waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

De compensatieplicht van de gemeente beperkt zich hoofdzakelijk tot de directe leefomgeving en het leven van alle dag van de aanvrager.

Bij elke specifieke aanvraag houdt de gemeente rekening met de persoonlijke omstandigheden en behoeften van de aanvrager en met de mogelijkheden van de aanvrager om zelf maatregelen te treffen. Dat betekent dat de gemeente maatwerk levert. Zo kan de gemeente bij haar beoordeling het volgende betrekken:

  • ·

    de vastgestelde beperkingen van de aanvrager en de belemmeringen die hij daardoor ondervindt;

  • ·

    de woon- en gezinssituatie van de aanvrager en de sociale structuur om hem heen;

  • ·

    de beschikbaarheid van gebruikelijke zorg en mantelzorg;

Bij de compensatieplicht gaat het om het compenseren van beperkingen in de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. De Wmo geeft geen definitie van het begrip zelfredzaamheid. Het is aan de gemeente zelf om dit in te vullen. De gemeente Groningen verstaat onder zelfredzaamheid ‘het lichamelijk, verstandelijk of financieel vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken’.

Van het begrip maatschappelijke participatie geeft de Wmo evenmin een definitie. Ook aan dit begrip moet de gemeente zelf invulling geven. Onder maatschappelijke participatie verstaat de gemeente ‘een normale deelname aan het maatschappelijk verkeer’.

1.4 Doelgroep compensatieplicht

De compensatieplicht heeft betrekking op mensen met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem, die beperkingen ondervinden in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie[2].

[2] Artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4, 5 en 6 Wet maatschappelijke ondersteuning.

1.5 Voorliggende voorzieningen

Naast de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn er ook nog andere wetten op grond waarvan men aanspraak kan maken op een voorziening.

Als er een andere wet is op grond waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op een adequate (geschikte) voorziening, dan gaat die voorziening vóór (voorliggende voorziening) de Wmo-voorziening. Een aanvrager komt dus niet voor een Wmo- voorziening in aanmerking als er een geschikte voorliggende voorziening is. Dit zijn bijvoorbeeld voorzieningen op grond van de AWBZ, de Zorgverzekeringswet, de Wet op de Jeugdzorg TOG 2000, Leerlingenvervoer, WIA en de verhuiskostenvergoeding na sloop.

Naast de wettelijke voorliggende voorzieningen worden ook andere voorzieningen als voorliggend beschouwd. Daarbij kan gedacht worden aan gebruikelijke zorg of voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn voor de persoon met beperking.

1.6 Moeilijk Objectiveerbare Aandoeningen

Het komt voor dat een aanvrager beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, maar dat daarvoor niet direct een medische oorzaak kan worden aangewezen. Bij moeilijk objectiveerbare aandoeningen is er niet op basis van medisch onderzoek een diagnose te stellen. Maar ondanks dat, ondervindt de aanvrager wel gedurende langere periode beperkingen als gevolg van bijvoorbeeld chronische vermoeidheid of pijn.

Bij een moeilijk objectiveerbare aandoening onderzoekt een arts bij de behandelende sector eerst wat de behandelmogelijkheden zijn, zodat het verstrekken van een eventuele voorziening niet tegen de behandeling in gaat. Een zorgvuldig medisch advies is daarom een belangrijk onderdeel in de beoordeling van de aanvraag door de gemeente.

De arts stelt door eigen onderzoek en op grond van informatie uit de behandelende sector vast, of er sprake is van een antirevaliderende werking en of een voorziening langdurig noodzakelijk is. Bij veel moeilijk objectiveerbare aandoeningen wordt de aanvrager namelijk juist geadviseerd om in beweging te blijven en het bewegen verder uit te bereiden. Zo bekijkt de gemeente of het bij een aanvraag voor huishoudelijke hulp voor de aanvrager mogelijk is om verdeeld over de dag in een rustig tempo huishoudelijke taken te verrichten.

Omdat de gemeente de zelfredzaamheid van de aanvrager wil bevorderen, verstrekt de gemeente geen voorziening wanneer deze antirevaliderend werkt.

De vaststelling dat er sprake is van een moeilijk objectiveerbare aandoening is op zichzelf geen reden om een voorziening af te wijzen. Een voorziening wordt slechts afgewezen wanneer verwacht wordt dat de beoogde voorziening geen positief effect op de aandoening zal hebben. In dat geval is er namelijk geen sprake van compensatie van de aandoening en heeft de aanvrager dus geen recht op een voorziening.

1.7 Voorzieningen

De voorzieningen die worden verstrekt zijn huishoudelijke hulp, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen.

Een voorziening kan worden verstrekt in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) of in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De aanvrager mag kiezen of hij de voorziening in natura of in de vorm van een pgb wil ontvangen. Dit is alleen anders als tegen verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget overwegende bezwaren bestaan. Voor het collectief vervoer geldt dit in algemene zin.

Bij overige voorzieningen kan hiervan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de aanvrager terugkerende financiële problemen heeft en/of in de schuldsanering zit of wanneer het vanwege bijvoorbeeld verslavingproblematiek twijfelachtig is dat de aanvrager het persoonsgebonden budget besteed aan datgene waarvoor het gegeven wordt.

Verstrekking van een voorziening in natura wil zeggen dat de aanvrager de voorziening geleverd krijgt. Deze voorziening bestaat uit producten (bijvoorbeeld een rolstoel) of diensten (huishoudelijke hulp). De gemeente kan een voorziening in natura op de volgende manieren verstrekken:

  • ·

    in eigendom, de aanvrager mag het product houden;

  • ·

    in bruikleen, de aanvrager gebruikt het product, maar moet het teruggeven wanneer hij het niet meer nodig heeft;

  • ·

    in huur, de aanvrager betaalt een (maandelijks) bedrag voor het gebruik van de voorziening;

  • ·

    in de vorm van persoonlijke dienstverlening, bijvoorbeeld huishoudelijke hulp.

Verstrekking van een voorziening in de vorm van een pgb houdt in dat de aanvrager zelf de voorziening kan aanschaffen. De aanvrager heeft daarbij de keuze om de voorziening (in) te kopen of in te huren bij of via een leverancier, (zorg)aanbieder of particulier naar eigen keuze.

De hoogte van een pgb wordt vastgesteld op de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening in natura en is dus voor de aanvrager toereikend om de voorziening te kunnen kopen.

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat de aanvrager krijgt als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om de voorziening aan te schaffen of om hulp te organiseren. Anders dan het pgb, hoeft een financiële tegemoetkoming niet kostendekkend te zijn.

De gemeente verstrekt de goedkoopst compenserende voorziening. De verstrekking kan daardoor afwijken van de gevraagde voorziening. Als de aanvrager de voorkeur geeft aan een duurdere voorziening, dan komt het meerdere voor zijn eigen rekening.

1.7.1 Voorwaarden om voor een voorziening in aanmerking te komen

Hieronder komen de voorwaarden aan de orde die op alle voorzieningen van toepassing zijn. Deze voorwaarden worden in de hoofdstukken over de specifieke voorzieningen meestal nog eens herhaald, zodat de lezer direct de voorwaarden voor een bepaalde voorziening op een rijtje heeft.

De voorwaarden die van toepassing zijn op de specifieke soorten voorzieningen komen hierna in de hoofdstukken over de betreffende voorziening aan de orde.

Allereerst moet de aanvrager in de gemeente Groningen wonen. Of iemand woonachtig in de gemeente Groningen is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. De inschrijving van de gemeentelijke basisadministratie is daarbij voor de gemeente een indicatie.

De voorziening die verstrekt wordt, moet doelmatig zijn voor de aanvrager. Dat betekent onder meer:

  • ·

    geschikt om de beperkingen te compenseren;

  • ·

    veilig, zowel voor de aanvrager zelf als voor de omgeving;

  • ·

    langdurig geschikt, om te voorkomen dat de aanvrager op korte termijn weer voor andere voorzieningen in aanmerking moet komen;

  • ·

    kostenefficiënt, dat wil zeggen dat als meerdere voorzieningen een oplossing kunnen bieden, de gemeente kiest voor de goedkoopst compenserende oplossing.

De gemeente verstrekt geen voorzieningen die voor de persoon van de aanvrager algemeen gebruikelijk zijn. Dat betekent dat de gemeente geen voorziening verstrekt waarover de aanvrager, gezien zijn persoonlijke situatie, ook zonder zijn beperkingen zou kunnen beschikken. Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • ·

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • ·

    niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn en;

  • ·

    niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

De gemeente kijkt naar de persoon van de aanvrager. Dat betekent dat de gemeente naar de individuele omstandigheden van de aanvrager kijkt. Wat voor de één algemeen gebruikelijk is, is dat niet altijd voor de ander. De gemeente kan een inkomenstoets doen, om na te gaan of een voorziening voor de aanvrager gezien zijn inkomen algemeen gebruikelijk is.

In bijzondere omstandigheden die handicap gerelateerd zijn, kunnen algemeen gebruikelijke voorzieningen het algemeen gebruikelijke karakter verliezen. Van bijzondere omstandigheden is sprake wanneer, ongeacht de hoogte van het inkomen, in verband met een plotseling optredende calamiteit van medische aard, algemeen gebruikelijke zaken plotseling moeten worden vervangen.

Een aanvrager komt niet voor een voorziening in aanmerking wanneer op basis van leeftijd, gezinssituatie, woonsituatie en gezondheidssituatie ruim voor het moment van de aanvraag te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende oorzaak.

Een voorziening wordt bovendien in beginsel niet verstrekt, wanneer de individuele voorziening is aangeschaft of de kosten/ uitgaven voor de aangevraagde financiële tegemoetkoming al zijn gemaakt voordat het college een besluit over de aanvraag heeft genomen.

De gemeente verstrekt geen voorzieningen die voor de aanvrager en/of voor anderen onveilig is of gezondheidsrisico’s met zich meebrengt.

De aanvrager heeft geen recht op een voorziening die al eerder is toegekend, terwijl de afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken.

1.8 Afschrijving

Net als alle andere producten, worden ook voorzieningen ieder jaar minder waard. Na een aantal jaren moet je een product vervangen. Dit geldt ook voor de Wmo- voorzieningen.

Daarom houdt de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag rekening met de afschrijving van voorzieningen. Afschrijving houdt in dat producten een bepaalde levensduur hebben, daarna zijn ze aan vervanging toe. Afschrijvingstermijnen gelden met name voor woonvoorzieningen zoals kranen en baden, maar ook voor voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen zoals fietsen, scootmobielen en rolstoelen.

1.9 Hardheidsclausule

Soms kan strikte toepassing van bepalingen van de Wmo-verordening en het daarop gebaseerde beleid van de gemeente onredelijk uitpakken. Onder bijzondere omstandigheden kan het daarom nodig zijn om ten gunste van de aanvrager af te wijken van de bepalingen. Daarom voorziet de Wmo-verordening in een zogenaamde hardheidsclausule.

De gemeente heeft zelf de keuze om in een bepaalde situatie de hardheidsclausule te gebruiken. Het gaat met nadruk om bijzondere situaties. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet dan ook beschouwd worden als een uitzondering op de regel. Wanneer de gemeente gebruik maakt van de hardheidsclausule, moet ze duidelijk aangeven waarom in die bepaalde situatie van de verordening en het beleid wordt afgeweken.

1.10 Informatieplicht aanvrager

Om een aanvraag goed te kunnen beoordelen, heeft de gemeente alle relevante informatie nodig van de aanvrager. Het kan voorkomen dat de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager op een bepaald moment veranderen. Bijvoorbeeld omdat de aanvrager verhuist, de financiële situatie verandert of zijn gezondheidssituatie verbetert of juist verslechtert. Om de goedkoopst compenserende voorziening te kunnen (blijven) verstrekken en om na te gaan of er nog recht bestaat op een voorziening, is het belangrijk dat de degene aan wie een voorziening is toegekend, mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hij of zij weet dat ze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

1.11 Egen bijdrage en eigen aandeel

Voor woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen in natura of in de vorm van een pgb en voor huishoudelijke hulp wordt een eigen bijdrage gevraagd. Voor woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt een eigen aandeel gevraagd.

Wanneer meerdere Wmo voorzieningen verstrekt worden en/of wanneer er ook voor AWBZ zorg een eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd wordt, geldt het anticumulatiebeginsel. Het anticumulatiebeginsel bepaalt dat de persoon met beperking per 4 weken nooit meer betaalt dan de voor zijn situatie berekende ‘Maximale periodebijdrage’, ongeacht de totale kosten van alle voorzieningen (van AWBZ en/of Wmo).

De ‘Maximale periodebijdrage’ is afhankelijk van de leeftijd (65-/65+) en de samenlevingsvorm (alleenstaand/samenwonend) van de persoon met beperking en van het (bruto) verzamelinkomen en van het niet-heffingsvrije vermogen van de persoon en de eventuele partner.

Voor de volgende voorzieningen is geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd:

  • ·

    woningaanpassing in gemeenschappelijke ruimte;

  • ·

    tijdelijke huisvesting;

  • ·

    huurderving;

  • ·

    collectief vervoer;

  • ·

    rolstoelvoorzieningen;

  • ·

    voorzieningen voor personen jonger dan 18 jaar.

In het Financieel Besluit is uiteengezet hoe de eigen bijdrage / het eigen aandeel bepaald wordt.

1.12 Klachten, bezwaar en beslistermijnen

Wanneer burgers klachten hebben over de handelswijze van de gemeente of van ambtenaren met betrekking tot het Wmo-beleid, dan kunnen zij deze indienen bij de Hulpverleningsdienst. De klacht zal dan via een vastgelegde procedure worden behandeld.

Wanneer het college een besluit neemt, bestaat er altijd de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar (of beroep). Deze mogelijkheid wordt medegedeeld in het besluit. In sommige gevallen bestaat er de mogelijkheid om het niet-gewenste besluit met spoed aan te vechten.

Meer informatie over de gang van zaken wordt medegedeeld bij het besluit

en is tevens te vinden in de Algemene wet bestuursrecht.

Bij besluiten is de gemeente gehouden aan wettelijke termijnen. Meestal moet de gemeente binnen acht weken beslissen op een aanvraag. In sommige gevallen kan dit korter zijn (bijvoorbeeld wanneer er besloten moet worden over een direct noodzakelijke voorziening). Wanneer een aanvraag wordt ingediend, zal meestal aangegeven worden met welke termijnen de aanvrager rekening moet houden. De wettelijke basis is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Huishoudelijke hulp

2.1 Inleiding

De gemeente heeft een compensatieplicht wanneer een persoon met een beperking zich niet kan redden in het huishouden. Daarbij geldt wel dat eerst beoordeeld moet worden of er oplossingen buiten de Wmo aanwezig zijn, waardoor de persoon met beperkingen geen beroep hoeft te doen op huishoudelijke hulp op basis van de Wmo (zie hoofdstuk 2.3).

Dit betekent dat huishoudelijke hulp op basis van de Wmo in beeld komt wanneer er geen andere oplossingen zijn om het probleem op het gebied van het huishouden op te lossen. De aanspraak op huishoudelijke hulp wordt daardoor mede bepaald door de aan- of afwezigheid van huisgenoten, mantelzorgers en vrijwilligers.

Bij huishoudelijke hulp gaat het om zorg die zich meestal niet beperkt tot één persoon, maar in veel gevallen een hele leefeenheid aangaat.

Huishoudelijke hulp stelt mensen met beperkingen in staat (langer) zelfstandig te blijven wonen.

In dit hoofdstuk staan de regels die de gemeente hanteert bij de beoordeling van de aard en omvang van de aanspraak op huishoudelijke hulp op grond van de Wmo. Ook staat hier wat binnen een leefeenheid onderling kan worden verwacht aan zorg van en voor elkaar (gebruikelijke zorg).

2.2 Wat wordt verstaan onder huidshoudelijke hulp

Er is een onderscheid tussen HH1 en HH2. HH1 staat voor: Huishoudelijke Hulp 1 en HH2 staat voor: Huishoudelijke Hulp 2. Hieronder worden beide categorieën huishoudelijke hulp uitgelegd.

HH1:

HH1 kan omvatten het geheel of gedeeltelijk overnemen van taken op het gebied van het huishouden. De aanvrager kan in deze situatie de regie over zijn huishouding voeren.

HH1 omvat:

  • ·

    licht huishoudelijk werk (incl. beperkte zorg voor planten en dieren);

  • ·

    zwaar huishoudelijk werk;

  • ·

    wasverzorging;

  • ·

    bereiden broodmaaltijden;

  • ·

    serveren warme maaltijd;

en, wanneer geen gebruik kan worden gemaakt van geschikte andere voorzieningen:

  • ·

    bereiden warme maaltijd;

  • ·

    boodschappen doen voor het dagelijkse leven.

HH2:

HH2 kan omvatten het geheel of gedeeltelijk overnemen van taken op het gebied van het huishouden met inbegrip van hulp bij de organisatie van het huishouden. Onder HH2 kan ook ‘het samen opwerken in de huishouding’ vallen. De aanvrager kan in deze situatie onvoldoende regie over zijn huishouden voeren.

HH2 omvat één of meer van de volgende taken:

  • ·

    hulp bij de organisatie van het huishouden;

  • ·

    één of meer van de onder HH1 genoemde activiteiten;

en kan omvatten:

  • ·

    instructie, advies en voorlichting (gedurende een beperkte tijd);

  • ·

    het samen opwerken in de huishouding.

2.3 Geen recht op huishoudelijke hulp

In deze paragraaf staan de situaties beschreven in welk geval de aanvrager geen recht heeft op huishoudelijke hulp. Deze situaties worden beschouwd als voorliggende voorziening. Dat betekent dat zij voorgaan op een Wmo-voorziening.

Wettelijke voorzieningen

In artikel 2 van de Wmo is bepaald dat indien er een andere wet is op grond waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op een adequate (geschikte) voorziening, die (voorliggende) voorziening vóór de Wmo-voorziening gaat. Voorbeelden hiervan zijn:

·Zorgverzekeringswet (Zvw)

Bij sommige verzekeraars is thuiszorg opgenomen in het (aanvullende) zorgverzekeringspakket. Daarbij gaat het wel om crisissituaties, bijvoorbeeld bij de plotselinge ziekenhuisopname van een ouder uit een éénoudergezin, waarbij er sprake is van niet uitstelbare zorgtaken.

·Wet Arbeid en Zorg

Deze wet regelt o.a. het kortdurend zorgverlof voor alle werknemers, bijvoorbeeld bij ziekte van een kind of partner. Het gaat hierbij om maximaal 10 dagen per jaar met behoud van tenminste 70 % van het salaris.

Hulp binnen leefeenheid

Er bestaat geen recht op huishoudelijke hulp, als er binnen de leefeenheid waar de aanvrager deel van uitmaakt, mensen zijn die wel in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten.

In paragraaf 2.5. komen de begrippen ‘gebruikelijke zorg’ en ‘leefeenheid’ verder aan de orde. Ook wordt daar de aard en omvang van de gebruikelijke zorg uiteengezet en wordt ingegaan op de uitzonderingsgronden voor het leveren van gebruikelijke zorg.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

De gemeenteverstrekt geen voorzieningen die in het kader van huishoudelijke hulp Algemeen gebruikelijk zijn. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarover de aanvrager ook zou kunnen beschikken als hij geen beperkingen had. Voorwaarde is wel, dat zo’n voorziening daadwerkelijk beschikbaar is, een geschikte compensatie biedt en door de aanvrager betaald kan worden. Daarbij houdt de gemeente ook rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:

  • ·

    kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, gastouder, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang);

  • ·

    oppascentrales;

  • ·

    boodschappendiensten;

  • ·

    maaltijdservice;

  • ·

    klussendienst .

De wens om geen gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke voorziening, terwijl deze wel aanwezig en te gebruiken is, leidt niet tot verstrekking van huishoudelijke hulp door de gemeente.

Andere voorziening en technische hulpmiddelen

De gemeente onderzoekt of het verstrekken van een (andere Wmo-) voorziening op het gebied van wonen, rolstoel of vervoer (gedeeltelijk) het probleem kan oplossen.

Daarnaast is er geen indicatie voor huishoudelijke hulp als de problemen van de aanvrager voldoende kunnen worden opgelost met (technische) hulpmiddelen. Hierbij valt te denken aan algemeen gebruikelijke apparatuur, zoals een wasmachine en stofzuiger.

Naast bovenstaande voorliggende voorzieningen wordt ook rekening gehouden met de volgende situatie:

Antirevaliderende werking

Huishoudelijke hulp kan worden ingezet naast een behandel- of revalidatietraject. Zo’n indicatie heeft dan een korte duur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.

In sommige gevallen kan de voorziening huishoudelijke hulp een antirevaliderend of zelfs invalidiserend effect hebben. Dit betekent dat de situatie van de aanvrager er juist op achteruit gaat door het verstrekken van de voorziening. Dit kan zo zijn bij een moeilijk objectiveerbare aandoening (MOA)[3]. Of dit het geval is, wordt beoordeeld door een adviserende arts. Blijkt sprake van een antirevaliderende werking, dan verstrekt de gemeente geen huishoudelijke hulp.

[3] Zie onder 1.7 ‘Moeilijk objectiveerbare aandoeningen’

2.4 Voorwaarden voor het verkijgen van huishoudelijke hulp

Hieronder staan de voorwaarden waaraan de aanvrager moet voldoen om voor huishoudelijke hulp in aanmerking te komen.

Beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie

Een voorwaarde om voor huishoudelijke hulp in aanmerking te komen, is dat de aanvrager beperkingen in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie ondervindt.

De beperking kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een lichamelijke aandoening, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem.

Hulp binnen de leefeenheid

De gemeente onderzoekt welke huishoudelijke taken overgenomen kunnen worden door personen binnen de leefeenheid, bijvoorbeeld gezinsleden. Wanneer de problemen in het huishouden kunnen worden opgelost door hulp binnen de leefeenheid, dan wordt geen huishoudelijke hulp verstrekt. Zie hierover ook 2.5 ‘Gebruikelijke zorg’.

Hulp van buiten de leefeenheid

De gemeente onderzoekt ook welke huishoudelijke taken worden overgenomen door personen buiten de leefeenheid. Wanneer bijvoorbeeld het doen van de was wordt overgenomen door een uitwonend familielid of een kennis, hoeft deze huishoudelijke taak niet meer te worden geïndiceerd.

Uitgangspunt is dat deze mantelzorg gebeurt op basis van vrijwilligheid en de mantelzorger bereid en in staat is deze zorg te geven. Wanneer de mantelzorger overbelast raakt of om andere redenen geen huishoudelijk hulp meer kan of wenst te geven, kan huishoudelijke hulp op grond van de Wmo worden ingezet.

Vrijwilligers

Bij een aanvraag waarvoor vrijwilligers een geschikte oplossing kunnen zijn, adviseert de gemeente deze oplossing. Als het doen van boodschappen voor de aanvrager problemen oplevert, kan bijvoorbeeld naar Humanitas verwezen worden. Vrijwilligershulp is pas een voorliggende voorziening wanneer de gemeente uitvoerig onderzoek naar de mogelijkheden ervan heeft gedaan. De gemeente onderzoekt dus eerst of vrijwilligershulp voor de aanvrager een mogelijke oplossing en beschikbaar is.

2.5 Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg is zorg die redelijkerwijs verwacht mag worden van personen die deel uitmaken van een leefeenheid en een gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor het functioneren van het huishouden. Met een leefeenheid bedoelt de gemeente: alle personen, daaronder begrepen de echtgenoot (partner) en kinderen, die op eenzelfde adres wonen.

Bij uitval van één van de (volwassen) leden van de leefeenheid gaat de gemeente ervan uit dat de andere (volwassen) leden de huishoudelijke taken overnemen.

Redenen als ‘het niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijk werk willen verrichten’ zijn geen reden voor een indicatie voor huishoudelijke hulp. In de situatie dat personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan of dit niet kunnen, biedt de gemeente via een tijdelijke indicatie hulp bij het aanleren ervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies aangeleerd.

Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk, vallen onder de gebruikelijke zorg. Hierbij geldt wel dat een zeer hoge leeftijd (> 75 jaar) reden kan zijn om van de oudere niet te vragen het huishoudelijk werk aan te leren.

Onder de normale, dagelijkse zorg in het huishouden vallen in elk geval de volgende taken:

  • ·

    de wasverzorging;

  • ·

    schoonhouden/ reinigen van de kamers, keuken, sanitair;

  • ·

    boodschappen doen;

  • ·

    maaltijden verzorgen;

  • ·

    beperkte verzorging van planten en dieren;

  • ·

    verzorging van kinderen;

  • ·

    de organisatie van het huishouden.

De gemeente maakt een onderscheid tussen uitstelbare taken en niet uitstelbare taken. De niet uitstelbare taken zijn de dagelijks huishoudelijke taken, zoals verzorging van de maaltijden, opruimen en verzorging van jonge kinderen.

De overige taken zijn uitstelbaar en kunnen bijvoorbeeld ook in het weekend worden gedaan.

Personen die op hetzelfde adres wonen en kunnen aantonen dat zij een zakelijke huurders- of kostgangerrelatie hebben, vallen niet onder het begrip leefeenheid. Hetzelfde geldt voor personen die ieder zelfstandig bij elkaar wonen, maar geen leefeenheid vormen. Denk hierbij aan woongemeenschappen van kloosterlingen, ouderen en gehandicapten.

Delen deze personen gemeenschappelijke ruimten, dan is ieder van hen verantwoordelijk voor het schoonmaken van een evenredig deel van die ruimten. De eventuele indicatie voor huishoudelijke hulp gaat dan over de eigen woonruimten en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten.

2.5.1 Uitgangspunten bij toepassing van gebruikelijke zorg

De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:

  • ·

    de gemeente maakt geen onderscheid naar sekse, religie, cultuur, vrije tijdsbesteding, wijze van inkomensverwerving van de leefeenheid of naar persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken;

  • ·

    de gemeente gaat er in het algemeen van uit dat gebruikelijke zorg geleverd kan worden naast een volledige baan en/of het volgen van een opleiding of andere activiteiten in het kader van maatschappelijke participatie, zoals vrijetijdsbesteding. Onder een (volledige) baan valt ook het werken op onregelmatige werktijden of in een ploegendienst.

2.5.2 Omvang gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg inwonende personen van 23 jaar en ouder

Vanaf de leeftijd van 23 jaar wordt van personen binnen een leefeenheid verwacht dat zij bij uitval van één van de leden van de leefeenheid, alle huishoudelijke taken overnemen inclusief de verzorging van jonge kinderen.

Gebruikelijke zorg inwonende personen tussen 18 en 23 jaar

Van personen in deze leeftijdscategorie gaat de gemeente ervan uit dat zij in staat zijn een eenpersoonshuishouden te voeren. Bij uitval van één van de leden van de leefeenheid wordt van hen de volgende bijdrage verwacht:

  • ·

    licht en zwaar huishoudelijk werk en de wasverzorging: 2 uur per week

  • ·

    doen van de boodschappen en de maaltijdverzorging: 3 uur per week

  • ·

    overname organisatie van het huishouden: 0,5 uur per week

Het verzorgen en begeleiden van jonge kinderen valt niet onder de over te nemen huishoudelijke taken, tenzij aangegeven wordt dat men dit wil doen.

Bij indicatiestelling voor huishoudelijke hulp worden bij de te indiceren taken, bovenstaande uren afgetrokken.

Bijdrage van kinderen in het huishouden

Kinderen kunnen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage leveren aan het huishouden. Hierbij onderscheidt de gemeente 3 leeftijdscategorieën.

  • ·

    kinderen tot 5 jaar: geen bijdrage,

  • ·

    kinderen van 5 tot 13 jaar: lichte huishoudelijke taken, bijvoorbeeld tafeldekken/ afruimen, afwassen/afdrogen, speelgoed opruimen, kleding in wasmand doen,

  • ·

    kinderen vanaf 13 jaar: naast genoemde taken: eigen kamer opruimen, stofzuigen, een boodschap doen.

2.5.3 Gebruikelijke zorg van ouders voor hun kinderen

Ouders (verzorgers) hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding en is onder meer afhankelijk van de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind. Het is de zorg die een ouder of verzorger normaal gesproken aan een kind geeft, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte. Gebruikelijke zorg omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en de ontwikkeling van het kind.

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de inwonende kinderen over. Wanneer dat nodig is maakt de ouder gebruik van de voor hem/haar geldende regeling kort zorgverlof. Verder gaat de gemeente na wat eventuele mantelzorg in redelijkheid kan opvangen en of er gebruik gemaakt kan worden van voorliggende voorzieningen (crèche, buitenschools opvang e.d.). Hetzelfde geldt wanneer de ouder in een eenoudergezin uitvalt, of wanneer beide ouders beperkingen hebben.

Zijn alle mogelijkheden al maximaal gebruikt of afwezig, dan kan huishoudelijke hulp voor de verzorging van (gezonde) kinderen conform leeftijd worden ingezet[4]. Opvang en oppas voor kinderen en het halen en brengen van en naar school, valt niet onder huishoudelijke hulp. Onder het verzorgen van kinderen verstaat de gemeente: hulp bij wassen en kleden, de maaltijden bereiden en zo nog nodig het voeden. Het gaat om de primaire zorg voor kinderen tot 5 jaar. Van kinderen van 5 jaar wordt verwacht dat zij zichzelf kunnen aankleden en wassen, maar dat controle wel nodig is. Vanaf 12 jaar is toezicht hierop normaal gesproken niet meer nodig. De opvang van kinderen kan wel als huishoudelijke taak worden ingezet bij crisissituaties of calamiteiten om ontwrichting van het gezin of de leefeenheid te voorkomen. Het gaat om situaties waarbij ouder(s)/ verzorgende(n) plotseling uitvalt. Bijvoorbeeld bij het overlijden van een ouder, een spoedopname in het ziekenhuis of een psychiatrische instelling. De opvang van kinderen wordt pas ingezet nadat vast staat, dat eigen oplossingen ontbreken en voorliggende voorzieningen niet direct en adequaat inspelen op de situatie. De opvang van jonge kinderen van 0-12 jaar wordt gedurende maximaal 3 maanden geïndiceerd, tot maximaal 40 uur per week.

[4] Voor de opvang en verzorging van gehandicapte en chronisch zieke kinderen wordt verwezen naar de AWBZ.

2.5.4 Uitzonderingen op toepassing gebruikelijke zorg

Bij het bepalen van de mate van gebruikelijke zorg die geleverd kan worden, betrekt de gemeente ook de gezondheid en eventuele overbelasting van de overige personen binnen de leefeenheid.

Wanneer degene die de gebruikelijke zorg zou leveren, zelf gezondheidsproblemen heeft waardoor hij (een deel van de) huishoudelijke taken niet van de persoon met beperkingen kan overnemen, geeft de gemeente (voor dat deel) wel een indicatie voor huishoudelijke hulp. Om de beperkingen van degene die de gebruikelijke zorg moet leveren te onderbouwen, kan de gemeente medische informatie opvragen bij de huisarts of specialist.

Wanneer degene die de gebruikelijke zorg zou leveren, bijvoorbeeld aangeeft overbelast te zijn of dreigt te raken door de combinatie werk/ opleiding en de zorg voor het huishouden van de persoon met beperkingen, vraagt de gemeente medische informatie op bij de huisarts of specialist.

Met name in situaties waarbij sprake is van een chronisch zieke binnen een leefeenheid, is het voorstelbaar dat degene die gebruikelijke zorg moet leveren, onevenredig belast wordt. Het horen van degene die de gebruikelijke zorg moet leveren is daarom van essentieel belang.

Een indicatie voor ondersteuning bij (een deel van) de huishoudelijke taken in verband met overbelasting, kan voor kortere of langere periode worden afgegeven. Een indicatie wordt voor een korte periode van maximaal 3 maanden afgegeven, wanneer verwacht wordt dat door herverdeling van de taken binnen de leefeenheid, de overbelasting zal verdwijnen.

Wordt de overbelasting mede veroorzaakt door de over te nemen zorg voor jonge kinderen binnen de leefeenheid, dan gaat de gemeente ervan uit dat er in die periode voor de kinderen naar eigen oplossingen buiten de Wmo gezocht wordt.

Er kunnen ook andere redenen en omstandigheden dan overbelasting zijn die aanleiding zijn om af te wijken van de regel dat personen binnen de leefeenheid gebruikelijke zorg moeten leveren. Dit onderzoekt de gemeente altijd per geval. In de volgende situaties is er reden om af te wijken van de regel dat gebruikelijke zorg van toepassing is:

  • °

    Korte levensverwachting:

    Een zeer korte, bekende levensverwachting kan, ter ontlasting van de leefeenheid, reden zijn om gebruikelijke zorg niet toe te passen:

  • °

    Fysieke afwezigheid in verband met werk:

    In beginsel dient gebruikelijke zorg geleverd te worden naast een volledige baan of opleiding. De gemeente houdt in principe geen rekening met zeer drukke banen en zeer lange werkweken.

    In de situatie dat het meerwerk een verplichtend karakter heeft, inherent is aan de aard van de baan en er geen geschikte alternatieven voorhanden zijn wordt wel rekening gehouden met het meerwerk. Ook de omstandigheid dat iemand zonder meerwerk onder het sociale minimum terecht komt, kan aanleiding zijn om een uitzondering op de regel van gebruikelijke zorg te maken.

Uiteraard wordt ook in deze situaties rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van de situatie.

2.6 Omschrijving huishoudelijke taken en normtijden

2.6.1 Normtijden en soort woning

Voor de over te nemen huishoudelijke taken zijn normtijden gegeven. De normtijd is de hoeveelheid tijd die voor de overname van een bepaalde huishoudelijke taak staat.

De normtijden zijn indicatief en afhankelijk van de gezinssamenstelling en soort woning die men bewoont.

De gemeente maakt altijd een individuele afweging. Er kunnen factoren zijn waardoor voor bepaalde taken meer tijd dan de normtijd wordt toegekend, bijvoorbeeld omdat er vanwege de gezinsgrootte extra veel was is. Wanneer bepaalde onderdelen van een huishoudelijke taak niet overgenomen hoeven te worden, brengt de gemeente voor die onderdelen tijd in mindering. Als bijvoorbeeld de aanvrager de helft van de lichte huishoudelijke werkzaamheden kan uitvoeren en de andere helft niet, dan wordt de normtijd voor die taak gehalveerd.

Aan de hand van normtijden voor de over te nemen taken, kan de gemeente voor de individuele situatie bepalen hoeveel uur huishoudelijke hulp noodzakelijk is. Optelling van de toegekende tijd voor de verschillende taken, inclusief meer-/ mindertijd, levert een totaal aantal uren huishoudelijke hulp op.

In de soort woning wordt onderscheid gemaakt tussen een gelijkvloerse woning of een ongelijkvloerse woning. In het algemeen worden alleen de primaire en overige intensief in gebruik zijnde ruimten schoongehouden, zoals woonkamer, slaapkamer(s), keuken en sanitair. Afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager, worden overige ruimten incidenteel schoongemaakt.

Wanneer de aanvrager meer huishoudelijke hulp wenst, omdat zijn standaarden in het huishouden hoger liggen dan de algemeen gebruikelijke normeringen toelaten, dan is dat geen reden voor extra indicatie voor huishoudelijke hulp.

In het geval dat de woning erg vervuild is, wordt zonodig pas huishoudelijke hulp ingezet nadat de woning eerst grondig is opgeruimd/ gesaneerd door een gespecialiseerd schoonmaakbedrijf. Is er door omstandigheden een achterstand in de huishouding, dan kan er gedurende een korte periode extra uren hulp ingezet worden.

2.6.2 Omschrijving huishoudelijke taken en normtijden

Licht huishoudelijk werk

Opruimen, afstoffen, bedden opmaken, hand- en spandiensten (bijvoorbeeld beperkte zorg voor planten en dieren). Wanneer boodschappen doen niet is geïndiceerd: boodschappen opbergen. Wanneer maaltijdbereiding niet is geïndiceerd: afwassen (machine/ handmatig) en opruimen.

Normtijden:

  • ·

    eenpersoonshuishouden, gelijkvloers 60 min. p/w

  • ·

    eenpersoonshuishouden, ongelijkvloers 90 min. p/w

  • ·

    meerpersoonshuishouden, ongeacht woonsituatie 90 min. p/w

Factoren meer hulp:

  • ·

    > 2 kinderen onder de 12 jaar (per huishouden) 15 min. p/w

  • ·

    bij COPD, allergie huisstofmijt en/ of huisdieren 15 min. p/w

(voorwaarde: in een gesaneerde woning)

  • .

    ernstige functiebeperking van armen en handen 30 min. p/w

Minder hulp:

  • .

    Waneer een deel van het licht huishoudelijke werk niet overgenomen hoeft te worden, brengt de gemeente voor dat deel tijd in mindering.

Zwaar huishoudelijk werk

Stofzuigen, dweilen/ soppen van kamers, sanitair en keuken, ramen wassen, bedden verschonen en opruimen huishoudelijk afval.

Normtijden:

  • ·

    eenpersoonshuishouden, gelijkvloers 90 min. p/w

  • ·

    eenpersoonshuishouden, ongelijkvloers 180 min. p/w

  • ·

    meerpersoonshuishouden 180 min. p/w

Factoren meer hulp:

  • ·

    > 2 kinderen onder de 12 jaar 30 min. p/w

  • ·

    bij COPD, allergie huisstofmijt en/ of huisdieren 30 min. p/w

(voorwaarde: in een gesaneerde woning)

  • .

    rolstoelgebruik binnen en buiten 30 min. p/w

Minder hulp:

  • .

    Waneer een deel van het zwaar huishoudelijke werk niet overgenomen hoeft te worden, brengt de gemeente voor dat deel tijd in mindering.

Wasverzorging

Sorteren van de was, het in de wasmachine doen/eruit halen, ophangen/ afhalen, in de droger doen/ eruit halen, opvouwen, strijken (alleen bovenkleding) en in de kast leggen.

Normtijden:

  • ·

    eenpersoonshuishouden (ongeacht woonsituatie) 60 min. p/w

  • ·

    meerpersoonshuishouden (ongeacht woonsituatie) 90 min. p/w

Factoren meer hulp:

  • ·

    > 2 kinderen onder de 12 jaar 30 min. p/w

  • ·

    extra bewassing door incontinentie[5], overmatige 30 min. p/w

transpiratie, speekselverlies

  • .

    bedlegerigheid 30 min. p/w

Minder hulp:

  • .

    Wanneer een deel van de wasverzorging niet overgenomen hoeft te worden, brengt de gemeente voor dat deel tijd in mindering.

[5] Alleen wanneer onderleggers in bed en/ of incontinentiemateriaal niet toereikend is.

Bereiden broodmaaltijden

Tafel dekken, broodmaaltijd bereiden/ klaarzetten (incl. koffie/ thee zetten), afruimen, afwassen (machine/handmatig) en opruimen. Koffie en thee zetten wordt alleen in combinatie met andere onderdelen van het bereiden van de broodmaaltijd gedaan.

Normtijden:

  • ·

    eenpersoonshuishouden (ongeacht woonsituatie) 10 min. per keer

  • ·

    meerpersoonshuishouden (ongeacht woonsituatie) 15 min. per keer

Minder hulp:

  • .

    Wanneer een deel van het bereiden van de broodmaaltijd niet overgenomen hoeft te worden, brengt de gemeente voor dat deel tijd in mindering.

Serveren warme maaltijd

Tafel dekken, opwarmen warme maaltijd, afruimen, afwassen (machine/ handmatig) en opruimen.

Normtijden:

  • ·

    eenpersoonshuishouden (ongeacht woonsituatie) 10 min. per keer

  • ·

    meer persoonshuishouden (ongeacht woonsituatie) 15 min. per keer

Minder hulp:

  • .

    Wanneer een deel van het serveren van de warme maaltijd niet overgenomen hoeft te worden, brengt de gemeente voor dat deel tijd in mindering.

Hulp bij de organisatie van het huishouden

Organisatie huishoudelijke taken, plannen en beheren van middelen voor het huishouden, observatie/ controle van door de aanvrager uitgevoerde huishoudelijke taken.

Normtijd: 30 min. p/w

Instructie, advies en voorlichting

Het in een korte periode (maximaal 6 weken) aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied en/of van het organiseren van het huishouden.

Normtijd: 120 min. p/w

Opvang en verzorging van gezonde[6] jonge kinderen

Wassen en aankleden, hulp bij eten/ drinken, broodmaaltijd bereiden, sfeer scheppen/ spelen, opvoedingstaken. De omvang van de over te nemen taken is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Bij kinderen vanaf 5 jaar gaat de gemeente ervan uit dat zij zichzelf kunnen wassen en aan- en uitkleden. Van 5-12 jaar is hierop controle nodig.

Normtijden:

  • ·

    kinderen 0-1 jaar

    • -

      verluieren, voeden 30 min. per kind per keer

    • -

      wassen, kleden 30 min. per dag

  • ·

    kinderen 1-5 jaar

    • -

      broodmaaltijd bereiden, voeden 20 min. per kind per keer

    • -

      wassen, kleden 20 min. per dag

  • ·

    kinderen 5-12 jaar 45 min. per dag

[6] Voor de opvang en verzorging van gehandicapte en chronisch zieke kinderen, wordt verwezen naar de AWBZ.

De opvang van jonge kinderen van 0-12 jaar kan in crisissituaties voor maximaal 3 maanden worden geïndiceerd, maximaal 40 uur per week. Onder de opvang van jonge kinderen vallen in zo’n situatie ook de overige over te nemen huishoudelijke taken. waaronder het bereiden van de warme maaltijd.

Samen opwerken in de huishouding

Wanneer de beperking van de aanvrager is gelegen in een verstandelijk of psychisch probleem, biedt aansturing of overname van de huishoudelijke taken vaak niet de juiste ondersteuning. Voor deze mensen is samen opwerken in de huishouding een betere ondersteuning omdat er op deze manier beroep wordt gedaan op datgene wat mensen nog wel kunnen. Dit bevordert de zelfredzaamheid van de aanvrager.

Het samen opwerken in de huishouding valt onder de HH2.

Bereiden van de warme maaltijd en boodschappen doen

Het bereiden van de warme maaltijd en het doen van boodschappen vindt niet structureel plaats binnen de voorziening huishoudelijke hulp. Wanneer deze taken niet kunnen worden overgenomen door personen binnen de leefeenheid (gebruikelijke zorg), gaat de gemeente na welke mogelijkheden mantelzorg, vrijwilligers en voorliggende voorzieningen kunnen bieden. Te denken valt aan gebruik van kant- en klaarmaaltijden, maaltijdvoorzieningen[7] , boodschappendiensten.

[7] O.a. Koks Herberg en Tafeltje Dekje. Bij Koks Herberg is korting mogelijk bij een laag inkomen.

Uitzonderingen:

In twee situaties indiceert de gemeente het (voor)bereiden van de warme maaltijd in de thuissituatie wel:

  • ·

    wanneer voorliggende voorzieningen niet tegemoet komen aan de eisen van een door een arts voorgeschreven medisch noodzakelijk dieet;

  • ·

    in leefeenheden met jonge kinderen (<12 jaar) in crisissituaties, voor een beperkte periode van maximaal 3 maanden, in combinatie met de (tijdelijke) opvang en verzorging van jonge kinderen.

In twee situaties indiceert de gemeente boodschappen doen in de thuissituatie wel:

  • ·

    in leefeenheden met jonge kinderen (<12 jaar) in crisissituaties, voor een beperkte periode van maximaal 3 maanden, in combinatie met de (tijdelijke) opvang en verzorging van jonge kinderen;

  • ·

    wanneer de aanvrager niet zelfstandig in staat is vrijwilligers in te schakelen, en/ of een boodschappenlijst samen te stellen en te organiseren dat de boodschappen thuis bezorgd worden door een boodschappendienst, bijvoorbeeld omdat de aanvrager dement is.

Bereiden warme maaltijd

Eten bereiden, tafel dekken, warme maaltijd klaarzetten, afruimen, afwassen (machine/ handmatig) en opruimen.

Normtijden:

  • .

    30 min. per dag (maximaal 7 dagen p/w)

Minder hulp:

  • ·

    wanneer een deel van het bereiden van de warme maaltijd niet overgenomen hoeft te worden, brengt de gemeente dat deel tijd in mindering.

  • ·

    Wanneer de aanvrager op vaste dagen buitenshuis eet.

Boodschappen doen voor het dagelijkse leven

Boodschappenlijst samenstellen, boodschappen kopen en opbergen (wekelijks).

Normtijden:

  • .

    60 min. p/w

Meer hulp:

  • ·

    meer dan 4 personen 30 min. p/w

  • ·

    levensmiddelenwinkel op meer dan 2 km afstand 30 min. p/w

2.7 wijze van verstrekken

De aanvrager kan kiezen om de voorziening huishoudelijke hulp in de vorm van zorg in natura (ZIN) of in de vorm van een pgb te ontvangen. Bij een pgb kan de aanvrager zelf kiezen door wie de zorg geleverd wordt.

In het geval van een pgb mag huishoudelijke hulp niet worden uitgevoerd door personen binnen de leefeenheid.

Wanneer overwegende bezwaren bestaan tegen een pgb, ontvangt de aanvrager de huishoudelijke hulp in natura.

Bij een pgb kan de aanvrager zelf kiezen door wie de zorg geleverd wordt:

  • °

    De hulp kan ingekocht worden bij een zorgaanbieder van huishoudelijke hulp bij welke de hulp al dan niet in dienst is. In dat geval moet de aanvrager een zorgovereenkomst dan wel een overeenkomst van opdracht afsluiten met de zorginstelling. De aanvrager betaalt de aanbieder.

  • °

    De hulp kan ook door een particulier worden geleverd (een persoon of een zelfstandige zonder personeel). In dat geval moet de aanvrager een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht afsluiten met de hulp en is de hulp ofwel werknemer van de aanvrager ofwel opdrachtnemer. De aanvrager betaalt rechtstreeks aan de hulp.

  • °

    Tot slot bestaat de mogelijkheid van bemiddelde hulp. In dat geval moet de aanvrager een drie-partijenovereen-komst sluiten (tussen aanvrager, hulp en bemiddelende aanbieder). Bij bemiddelde hulp koppelt de bemiddelende aanbieder de aanvrager aan een hulp. De aanvrager is werkgever van de hulp, maar de bemiddelende aanbieder voert (namens de aanvrager) de taken uit die samenhangen met het werkgeverschap. De bemiddelende aanbieder vervult ook in opdracht van de aanvrager de kassiersfunctie: het pgb wordt betaald aan de bemiddelende aanbieder, die de hulp namens de aanvrager uitbetaalt. Verder ondersteunt de bemiddelende aanbieder de hulp bij het afsluiten van werknemersverzekeringen en dergelijke. Bemiddelde hulp wordt alleen verstrekt aan mensen die zelf regie over hun huishouden kunnen voeren. Bemiddelde hulp wordt geleverd binnen de kaders van de fiscale Regeling dienstverlening aan huis.

 

2.7.1 Duur van de versrekking

De gemeente verstrekt huishoudelijke hulp voor een bepaalde periode, of voor een onbepaalde periode zolang als de aanvrager de voorziening nodig heeft.

Bij het bepalen van de duur van de voorziening betrekt de gemeente alle individuele omstandigheden van de aanvrager.

Hoofdstuk 2a Dagopvang

Een persoon met een beperking kan aanspraak maken op dagopvang als hij door zijn belemmeringen niet in staat is mensen te ontmoeten en sprake is van dreigende vereenzaming.

Bij een verzoek om dagopvang dient de oplossing voor een participatieprobleem eerst gezocht te worden in eigen kracht en kring, daarna in het informele netwerk (vrijwilligerswerk en mantelzorg), waarna vervolgens algemene voorzieningen in beeld komen en pas daarna individuele voorzieningen

Kortom, dagopvang is alleen mogelijk als andere mogelijkheden van participatie ontbreken.

 

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

3.1 Inleiding

De gemeente verstrekt woonvoorzieningen om de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van personen met een beperking te bevorderen. Hierbij gaat het vooral om mensen die hulpmiddelen nodig hebben bij het normale gebruik van de woning. Met behulp van woonvoorzieningen kunnen personen met beperkingen zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Je kunt hierbij denken aan aanpassingen aan de woning (aanpassing van keuken of toilet) en voorzieningen in de woning (badzitje, toiletstoel etc.). Daarnaast kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor de verhuis- en inrichtingskosten.

Woonvoorzieningen hebben tot doel beperkingen, die het normale gebruik van de woning door de persoon met beperking in de weg staan, te compenseren.

3.2 Primaat van verhuizen

De gemeente gaat uit van het primaat (voorrang) van verhuizen. Dat betekent dat wanneer verhuizen in de situatie van de aanvrager de goedkoopst compenserende oplossing is, verhuizen voor gaat boven het aanpassen van de woning. De aanvrager krijgt dan in plaats van een aanpassing van zijn woning, een vergoeding voor de verhuis- en inrichtingskosten.

De gemeente weegt hierbij alle belangen zorgvuldig af. De gemeente maakt een kostenvergelijking tussen het aanpassen van de huidige woning en het verhuizen naar een andere woning. Ook de termijn waarbinnen kan worden verhuisd, speelt een rol. Of die termijn medisch aanvaardbaar is, blijkt uit het medisch advies.

De gemeente maakt niet alleen een financiële afweging, maar kijkt naar alle individuele omstandigheden en woonbehoeften van de aanvrager. Bij de afweging betrekt de gemeente onder meer de woonomgeving, de financiële gevolgen van de verhuizing, mogelijke aanwezigheid van een mantelzorger, de sociale omstandigheden van de aanvrager en beschikbaarheid van een andere woning. Dit betekent dat de gemeente zicht moet hebben op de woningvoorraad en de mogelijkheid om te verhuizen naar geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning.

Het komt voor dat een persoon met een beperking al in een aangepaste woning woont, maar wil verhuizen. Voorheen was het zo dat als iemand eenmaal in een aangepaste woning zat, de gemeente in het algemeen geen aanpassingen verstrekte voor de nieuwe woning. De gemeente heeft haar beleid hieromtrent wat verruimd en verstrekt nu ook woningaanpassingen wanneer er wordt verhuisd om een belangrijke reden. Afhankelijk van de situatie kunnen belangrijke redenen zijn:

  • ·

    aanvaarding van werk in een andere plaats;

  • ·

    gezinsuitbreiding;

  • ·

    echtscheiding;

  • ·

    het aangaan van een nieuwe duurzame vorm van samenleven;

  • ·

    aanvrager woont langer dan 10 jaar in huidige woning.

Het gaat hierbij om maatwerk. Het sec voldoen aan een van de redenen betekent niet dat de persoon automatisch voor een verhuiskostenvergoeding in aanmerking komt. Er wordt rekening gehouden met de specifieke omstandigheden.

3.3 Wat wordt verstaan onder een woonvoorziening

Een woonvoorziening is een voorziening die de aanvrager in staat stelt tot het normale gebruik van de woning. Onder het normale gebruik van de woning verstaat de gemeente de normale woonfuncties zoals slapen, eten, lichaamsreiniging, het doen van huishoudelijke werkzaamheden, keukengebruik en het zich verplaatsen binnen de woning. Onder het ‘normale gebruik van de woning’ verstaat de gemeente ook de veiligheid in en rond de woning en de toegang van de woning.

De gemeente Groningen verstrekt o.m. de onderstaande woonvoorzieningen:

  • ·

    verhuis- en (her)inrichtingskosten;

  • ·

    bouwkundige of woontechnische woningaanpassing;

  • ·

    roerende woonvoorzieningen (waaronder een traplift);

  • ·

    overige woonvoorzieningen (zoals woningsanering).

3.4 Voorwaarden voor het verkrijgen van een woonvoorziening

In deze paragraaf komen de voorwaarden voor het verkrijgen van een woonvoorziening aan de orde. In paragraaf 3.5 staat wanneer geen recht bestaat op een woonvoorziening.

Net als bij alle andere voorzieningen geldt dat de gemeente de goedkoopst compenserende woonvoorziening verstrekt. De extra kosten voor een duurdere voorziening, betaalt de aanvrager zelf.

De gemeente verstrekt alleen een woonvoorziening voor de woonruimte waar de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft, dus niet voor een vakantiewoning of een tweede woning. Een uitzondering hierop is de situatie dat de persoon met beperkingen in een AWBZ instelling woont en regelmatig een adres buiten de instelling bezoekt. Bijvoorbeeld in het ouderlijk huis.

De gemeente kan dan een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten voor het bezoekbaar maken van één woonruimte, onder de voorwaarde dat de woonruimte regelmatig wordt bezocht.

Met het bezoekbaar maken van de woonruimte bedoelt de gemeente dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toiletvoorziening kan bereiken en gebruiken.

Voor de verstrekking van een vergoeding voor woningsanering gelden de volgende voorwaarden:

  • ·

    Advies CARA-verpleegkundige en medische indicatie (diagnose: allergie voor huis(stof)mijt of aanleiding daartoe op basis van CARA);

  • ·

    Vochtige woning. Huisstofmijt groeit het best in een vochtige woning. De bewoner moet bij vochtklachten eerst contact opnemen met de eigenaar van de woning. Wanneer sprake is van verhelpbare bouwtechnische oorzaken, dan is het aan de woningeigenaar om hier iets aan te doen;

  • ·

    Bestaande klachten. Geen sanering wordt verstrekt als uit medische informatie blijkt dat de klachten al bestonden en/ of er geen maatregelen zijn genomen om de bestaande klachten te verminderen.

Voor alle woonvoorzieningen geldt als uitgangspunt dat de gemeente deze alleen verleent, wanneer ze langdurig noodzakelijk zijn. Zie hierover paragraaf 1.3.

3.5 Geen recht op een woonvoorziening

Algemeen gebruikelijk

De gemeente verstrekt geen woonvoorziening die voor de aanvrager algemeen gebruikelijk is. In paragraaf 1.7.1 wordt hier specifiek op ingegaan.

Het aanpassen van de woning aan de eisen van de tijd en/ of renovatie is algemeen gebruikelijk. Voorbeelden hiervan zijn: ander toilet doorspoelsysteem, extra kraan in de badkamer en weghalen van het lavet. Of een bepaalde woonvoorziening algemeen gebruikelijk is, beoordeelt de gemeente aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij worden de persoonlijke omstandigheden en behoeften van de aanvrager in aanmerking genomen. De gemeente kan een inkomenstoets doen, om na te gaan of een voorziening voor de aanvrager gezien zijn inkomen algemeen gebruikelijk is.

Dat kan dus betekenen dat een bepaalde woonvoorziening voor de ene aanvrager algemeen gebruikelijk is, terwijl die dat voor de andere aanvrager niet is.

De volgende voorzieningen zijn voorbeelden waarvan in het algemeen gezegd kan worden dat ze algemeen gebruikelijk zijn:

  • ·

    centrale verwarming;

  • ·

    losse airconditioning in de woonkamer;

  • ·

    intercom;

  • ·

    mechanische ventilatie;

  • ·

    keramische kookplaat.

Bij het bepalen van de voorzieningen houdt de gemeente ook rekening met de mogelijkheden van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf maatregelen te treffen.

Een andere situatie is, dat een aanvrager een aanvraag doet voor het verwijderen van het bad en het aanleggen van een doucheplek.

Woningstichtingen/corporaties hebben een verantwoordelijkheid  bij het up to date houden van de woningen die zij aanbieden. Het is niet wenselijk om in gevallen waarbij bijvoorbeeld een badkamer verouderd is, de renovatie te laten financieren vanuit de Wmo. Deze eigen verantwoordelijkheid geldt ook voor de particuliere woningeigenaar.

 

Aard van de gebruikte materialen

Wanneer de problemen die de aanvrager ondervindt, het gevolg zijn van de gebruikte materialen in de woning, verstrekt de gemeente geen woonvoorziening. De gemeente wil hiermee voorkomen dat woonvoorzieningen moeten worden getroffen als gevolg van beperkingen die voortvloeien uit de in de woning gebruikte materialen, achterstallig onderhoud etc. Bij de woningeigenaar ligt immers de verantwoordelijkheid om de woning goed te onderhouden.

Uitrustingsniveau sociale woningbouw

De gemeente verstrekt geen voorziening die van een hoger niveau is dan het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw. De gemeente gaat er vanuit dat het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw voldoende compensatie biedt. Wil de aanvrager dus een voorziening van een hoger niveau, dan moet hij dit zelf betalen.

Verhuizing vanuit geschikte woning

Wanneer de aanvrager verhuist vanuit een geschikte woning en in zijn nieuwe woning beperkingen ondervindt, heeft hij geen recht op een woonvoorziening. Dit is alleen anders wanneer de aanvrager verhuisd is vanwege een belangrijke reden. Een belangrijke reden kan bijvoorbeeld echtscheiding zijn.

Verhuizing naar een niet-geschikte woning

Wanneer de aanvrager is verhuisd naar een -gezien zijn beperkingen- niet-geschikte woning, verstrekt de gemeente geen woonvoorziening. Dit is alleen anders wanneer hij voorafgaand aan de verhuizing daarvoor toestemming heeft gekregen van de gemeente.

Door te verhuizen naar een niet-geschikte woning zijn er belemmeringen in het normale gebruik van de woning ontstaan. Als een persoon met beperking verhuist, moet hij, in relatie tot die beperkingen, zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Hiermee wordt voorkomen dat men een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor de aanpassingen bij de gemeente indient. Uitgangspunt is dat iemand met beperkingen moet verhuizen naar een geschikte woning en wanneer geen geschikte woning beschikbaar is, naar de woning die het goedkoopst geschikt te maken is.

3.6 Verhuis- en inrichtingskosten

In de onderstaande gevallen verstrekt de gemeente geen voorziening voor verhuis- en inrichtingskosten:

  • -

    wanneer de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • -

    wanneer de verhuizing gelet op leeftijd, gezinssituatie, woonsituatie en gezondheidssituatie algemeen gebruikelijk is;

  • -

    wanneer de aanvrager al is verhuisd voordat hij een aanvraag voor verhuis- en inrichtingskosten heeft ingediend;

  • -

    wanneer de aanvrager geen belemmeringen in het normale gebruik van de woning ondervindt, tenzij hij verhuist naar een ADL-woning;

  • -

    wanneer de aanvrager naar een AWBZ instelling verhuist.

De gemeente vindt dat een persoon met beperking in bepaalde gevallen kan reserveren voor de kosten van een verhuizing. Dit is zo in de situatie dat de persoon met beperkingen voor het eerst zelfstandig gaat wonen en hetzelfde geldt voor ouderen die kunnen anticiperen op hun woonsituatie. Vaak is een verhuizing in die gevallen te voorzien, wat betekent dat mensen daarop kunnen anticiperen door te reserveren.

Voor de gemeente is het belangrijk om eerst de belemmeringen in de oude woning vast te stellen. De aanvraag moet daarom worden ingediend voordat de aanvrager verhuist. Vanwege de medische noodzaak, geeft de gemeente een programma van eisen waaraan de nieuwe woning moet voldoen. Hiermee voorkomt de gemeente dat verhuisd wordt naar een ongeschikte woning.

Uitgangspunt is dat de aanvrager pas mag verhuizen nadat de gemeente op de aanvraag heeft besloten.

Hierop bestaan twee uitzonderingen:

  • 1.

    Het kan voorkomen dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. Om hieraan tegemoet te komen, kan de aanvrager contact opnemen met de gemeente en na schriftelijke toestemming het huur/ koopcontract tekenen en verhuizen. Er is dan dus nog geen officieel besluit van de gemeente.

  • 2.

    Bij de (te late) aanvraag moet de aanvrager zelf aantonen dat de verhuizing passend, adequaat en noodzakelijk was. Met andere woorden: Waarom was de oude woning niet (meer) geschikt en waarom is de nieuwe woning de meest geschikte oplossing? De bewijslast ligt hier bij de aanvrager en indien hij de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de nieuwe woning ten opzichte van de oude niet kan aantonen dan komt hij niet in aanmerking voor een voorziening.

De financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten betaalt de gemeente uit als de nieuwe woonruimte voldoet aan het programma van eisen. Die eisen staan in de beschikking die de aanvrager ontvangt op zijn aanvraag.

Bovendien moet de aanvrager uiterlijk binnen twee jaar na datum van de beschikking tot toekenning van de financiële tegemoetkoming, zijn verhuisd.

Het kan voorkomen dat iemand zonder beperking woont in een aangepaste woning. In dat geval kan de gemeente verhuis- en inrichtingskosten vergoeden aan deze persoon zonder beperkingen, met het doel om de woning vrij te maken voor een persoon met beperkingen.

3.7 Aanpassen gemeenschappelijke ruimten

Voor het aanpassen van de gemeenschappelijke ruimten in een wooncomplex heeft de gemeente geen of slechts een beperkte compensatieplicht. Het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten in wooncomplexen voor ouderen of personen met een beperking valt niet onder de compensatieplicht, omdat dit tot het uitrustingsniveau van een dergelijk wooncomplex behoort en daarmee algemeen gebruikelijk is. De gemeente moet hierbij wel onderzoeken of er sprake is van een specifiek op ouderen of personen met beperking gericht woongebouw.

Voor overige wooncomplexen verstrekt de gemeente slechts aanpassingen als dat nodig is om de woning van de aanvrager toegankelijk te maken. Want om normaal gebruik te kunnen maken van een woning, moet deze toegankelijk zijn. Hierbij gaat het om de volgende aanpassingen:

  • ·

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • ·

    de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw;

  • ·

    het plaatsen van drempelhulpen of vlonders;

  • ·

    het aanbrengen van een extra trapleuning;

  • ·

    het realiseren van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het wooncomplex.

De aanvraag voor elektrischedeuropeners kent de gemeente alleen toe in wooncomplexen niet zijnde een woon-zorgcomplex of serviceflat. Het toepassen van elektrische deuropeners is een eis die inmiddels is opgenomen in de afspraken over de Groninger Woonkwaliteit (GWK). Dat geldt voor nieuwbouwcomplexen waar zorg geleverd wordt.

In het gezamenlijk uitvoeringsprogramma Zorgen voor Morgen, met onder andere de gemeente en woningcorporaties, is de servicezone op wijkniveau de spil voor de vernieuwing van wonen, zorg en welzijn. Voor het ‘wonen’ geldt dat gestreefd wordt naar een bovengemiddeld percentage integraal toegankelijke woningen

3.8 Woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Wat geldt voor het aanbrengen van woonvoorzieningen in woningen, geldt in principe gelijk voor woonwagens en woonschepen. Vanwege de kenmerken en het karakter van dit type woningen gelden nog een aantal extra voorwaarden. De volgende voorwaarden gelden:

  • ·

    Aanvragen voor een overdekte gang van de woonwagen naar het douche/toiletgebouw komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat één van de kenmerken van het wonen in een woonwagen is dat het toilet zich buiten de wagen bevindt.

  • ·

    Een financiële tegemoetkoming voor de aanpassing van een woonwagen verstrekt de gemeente alleen wanneer:

    • -

      de technische levensduur van de woonwagen minimaal 5 jaar is;

    • -

      de standplaats niet binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt;

    • -

      de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag bij de gemeente op de standplaats stond en;

    • -

      de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning.

  • ·

    Een financiële tegemoetkoming voor de aanpassing van een woonschip verstrekt de gemeente alleen wanneer:

    • -

      de technische levensduur van het woonschip nog minimaal 5 jaar is;

    • -

      het woonschip nog minimaal 5 jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

  • ·

    Een financiële tegemoetkoming voor de aanpassing van een binnenschip verstrekt de gemeente alleen wanneer:

    • -

      de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf van het binnenschip;

    • -

      het binnenschip te boek is gesteld;

    • -

      het binnenschip bedrijfmatig in gebruik is voor het vervoer van goederen (laadvermogen van minimaal 15 ton) of personen (minimaal 12 personen).

3.9 Procedure aanvraag en kosten woningaanpassing

3.9.1 Procedure aanvraag woningaanpassing (offertetraject)

Vaststellen programma van eisen

Nadat de aanvraag door de aanvrager is ingediend, stelt de gemeente een indicatie op met een programma van eisen voor de goedkoopst compenserende woningaanpassing. De aanvrager vraagt op basis van het programma van eisen een offerte bij één of meer aannemers op.

Beoordeling offerte

De gemeente beoordeelt welke bouwofferte de goedkoopst compenserende oplossing biedt en voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

Toestemming van de gemeente

De gemeente geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing. Voorwaarde is wel dat niet al een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft.

De eigenaar voert uit

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

De gemeente controleert

De gemeente controleert zonodig achteraf of de woningaanpassing conform het programma van eisen is verricht.

Uitbetaling aan woningeigenaar na gereedmelding

Alleen wanneer de woningaanpassing conform het programma van eisen is gedaan, betaalt de gemeente de financiële tegemoetkoming uit aan de woningeigenaar (woningcorporatie of particulier).

Terstond na voltooiing van de werkzaamheden, maar uiterlijk 6 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart de woningeigenaar middels een gereedmelding aan de gemeente dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

Voor relatief kleine woningaanpassingen c.q. -voorzieningen is een offertetraject niet noodzakelijk aangezien hierover prijsafspraken zijn gemaakt met de woningcorporatie. Het betreft twee lijsten, te weten: 1. Direct uitvoerbare voorzieningen (zgn. DUVA) die zonder indicatie kunnen worden verstrekt en 2. een Normkostenlijst.

3.9.2 Kosten woningaanpassing

Tot de kosten van het doen van een woningaanpassing worden uitsluitend gerekend:

  • a.

    de aanneemsom;

  • b.

    de materialen voor zover niet inbegrepen in de aanneemsom;

  • c.

    de risicoverzekeringen van loon- en materiaalstijgingen;

  • d.

    de architectkosten, tot ten hoogste tien procent van de aanneemsom;

  • e.

    de kosten van het dagelijks toezicht, ten hoogste twee procent van de aanneemsom;

  • f.

    de heraansluiting op openbare nutsvoorzieningen;

  • g.

    de leges voor een bouwvergunning of precariorechten;

  • h.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • i.

    renteverlies in verband met het doen van noodzakelijke betalingen aan derden voordat de verstrekte bijdrage ineens wordt uitbetaald;

  • j.

    kosten in verband met technisch onderzoek en advies met betrekking tot het doen van de aanpassing;

  • k.

    kostenverhogingen met betrekking tot de kosten gemaakt, genoemd onder a t/m j, die ten tijde van de beschikking van de gemeente redelijkerwijs niet voorzienbaar waren;

  • l.

    de kosten van gebruikelijke latere werkzaamheden, die rechtstreeks samenhangen met het doen van de aanpassing;

  • m.

    de administratiekosten gemaakt door een verhuurder ten behoeve van de aanvrager.

3.9.3 Aantal vierkante meters

Het aantal vierkante meters waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt is per vertrek gemaximaliseerd. Zie onderstaande tabel:

Soort vertrek

Aantal vierkante meters waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verstrekt bij de aanbouw van een vertrek.

Aantal vierkante meters waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt bij de uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek.

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

1- pers. slaapkamer

10

4

2- pers. slaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer:

Wastafelruimte

2

1

Doucheruimte

3

2

Entree/hal/ gang

5

2

Berging

6

4

De gemeente kan ook een financiële tegemoetkoming verstrekken voor het verharden of (op)nieuw aanleggen van een pad om de woning toegankelijk te maken. Ten hoogste 20 vierkante meter wordt verstrekt waarbij het moet gaan om:

  • ·

    een pad tussen de openbare weg en de hoofdingang van de woning;

  • ·

    een pad tussen een tweede ingang en een berging en/ of tuinpoort.

Voor de aanleg van een terras of de aanleg van een nieuw terras direct aan de woonruimte, komt ten hoogste 6 vierkante meter voor vergoeding in aanmerking.

3.10 Terugbetaling bij verkoop

Het komt voor dat het aanbrengen van een woonvoorziening leidt tot waardestijging van de woning. Wanneer de aanvrager op een bepaald moment zijn woning verkoopt, zou dat voor de gemeente kapitaalvernietiging betekenen. Om dit te voorkomen wordt de woningeigenaar bij verkoop van de woning verplicht tot terugbetaling van de eventuele meerwaarde als gevolg van de woningaanpassing. Dit bedrag wordt verminderd met de afschrijving. De datum van verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum vaststaat wat de verkoopprijs van de woning is. De afschrijvingstermijn is op 10 jaar gesteld, wat ruim beneden de in de bouwwereld algemeen gebruikelijke afschrijvingstermijn van 12 tot 20 jaar[8] ligt.

[8] Afhankelijk van het soort bouwwerk.

3.11 Wijze van verstrekken

De aanvrager kan kiezen om de roerende woonvoorziening in natura of in de vorm van een persoongebonden budget te ontvangen. Wanneer overwegende bezwaren bestaan tegen een persoonsgebonden budget, ontvangt de aanvrager de woonvoorziening in natura.

Bepaalde woonvoorzieningen worden alleen in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt, zoals de verhuizing- en inrichtingsvergoeding.

3.11.1 Duur van de verstrekking

De gemeente verstrekt een woonvoorziening voor een bepaalde periode, of voor een onbepaalde periode zolang als de aanvrager de voorziening nodig heeft.

Bij het bepalen van de duur van de voorziening betrekt de gemeente alle individuele omstandigheden van de aanvrager.

Hoofdstuk 4 Vervoersvoorzieningen

4.1 Inleiding

De gemeente verstrekt vervoersvoorzieningen aan personen met beperkingen die problemen hebben met het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Met lokaal verplaatsen per vervoermiddel wordt bedoeld, lopen, fietsen, gebruik van het openbaar vervoer of autorijden.

Door het verstrekken van vervoersvoorzieningen wordt de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie zoveel mogelijk behouden en verbeterd.

Hierbij gaat de gemeente uit van het primaat (voorrang) van collectief vervoer.

Dit betekent dat de gemeente eerst nagaat of collectief vervoer een voor de belanghebbende compenserende voorziening is. Als dat niet het geval blijkt te zijn, bekijkt de gemeente welke individuele vervoersvoorziening het goedkoopst compenserend is. Hierbij kan het ook zo zijn dat wanneer de aanvrager slechts een zeer beperkte loopafstand kan afleggen, hij of zij in aanmerking kan komen voor een aanvullende vervoersvoorziening naast een collectieve vervoersvoorziening.

De compensatieplicht voor een vervoersvoorziening beperkt zich tot de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving. Dit is alleen anders in de uitzonderingssituatie waarbij het gaat om bovenregionaal contact dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden en het bezoek voor hem noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Omdat de compensatieplicht van de gemeente veelal niet verder gaat dan lokale en nabije regionale bestemmingen subsidieert het rijk een bovenregionale vervoersketen (Valys), die personen met een beperking naar bestemmingen buiten de lokale omgeving brengt. De kosten voor het bovenregionaal vervoer zijn gebaseerd op de kosten die verbonden zijn aan het reizen met het openbaar vervoer.

Ook bij vervoersvoorzieningen geldt dat wanneer de aanvrager op grond van een andere wettelijke regeling aanspraak kan maken op een vervoersvoorziening, hij in het algemeen niet in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening op grond van de Wmo.

4.2 Wat wordt verstaan onder een vervoersvoorziening

Een vervoersvoorziening is een voorziening die de aanvrager in staat stelt zich lokaal te verplaatsen. Er zijn verschillende soorten vervoersvoorzieningen. De gemeente bekijkt bij iedere aanvraag welke soort vervoersvoorziening de goedkoopst compenserende oplossing biedt voor de aanvrager. Collectief vervoer heeft hierbij voorrang op de andere vervoersvoorzieningen.

De gemeente kan de volgende vervoersvoorzieningen verstrekken:

  • ·

    collectief vervoer;

  • ·

    een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel;

  • ·

    een scootmobiel;

  • ·

    een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen auto, taxi, rolstoeltaxi of bruikleenauto;

  • ·

    een auto aanpassing;

  • ·

    en brommobiel, een gesloten gehandicaptenvoertuig of een personenauto.

Met een vervoersvoorziening moet de aanvrager, afhankelijk van de lokale afstanden, tussen de 1500 en 2000 kilometer per jaar kunnen reizen.

4.3 Wie komt voor een vervoersvoorziening in aanmerking

De aanvrager met een beperking komt voor een vervoersvoorziening in aanmerking als hij problemen heeft met het zich lokaal verplaatsen en wanneer het openbaar vervoer geen geschikte voorziening is.

De vraag of de aanvrager gebruik kan maken van het openbaar vervoer, houdt ook de vraag in of de aanvrager het openbaar vervoer kan bereiken. Hierbij geldt het criterium dat iemand 800 meter in een rustig tempo moet kunnen lopen.

Als de aanvrager dat kan, gaat de gemeente ervan uit dat hij het openbaar vervoer kan bereiken en daarvan gebruik kan maken en komt de aanvrager in het algemeen niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening.

Als vaststaat dat de aanvrager in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening, onderzoekt de gemeente vervolgens wat de vervoersbehoefte van de aanvrager is. Bij het bepalen van de vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak de aanvrager een bepaalde bestemming wil bereiken, maar om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te nemen aan het ‘leven van alledag’. Hierbij gaat het om activiteiten die mensen van dag tot dag plegen te doen. Zoals:

  • ·

    boodschappen doen/ winkelen;

  • ·

    bezoek aan familie/ vrienden;

  • ·

    bezoeken van bijeenkomsten en sportactiviteiten;

  • ·

    recreatie/ hobby;

  • ·

    vervoer naar (para)medisch consult, behandeling of therapie binnen het zorgplichtgebied van gemeente, wanneer geen aanspraak bestaat op vergoeding op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw).

Ook bij de beoordeling van de aanvraag voor een vervoersvoorziening bekijkt de gemeente de mogelijke alternatieven voor het vervoersprobleem. Kan er bijvoorbeeld in de persoonlijke levensfeer van de aanvrager een oplossing gevonden worden voor het vervoersprobleem of kan de aanvrager zijn leven enigszins anders inrichten.

4.4 Geen recht op een vervoersvoorziening

Net als bij de overige Wmo-voorzieningen zijn er een aantal situaties waarin de aanvrager geen recht heeft op een vervoersvoorziening. Deze situaties worden in deze paragraaf besproken.

Wettelijke voorliggende voorziening

Personen met een beperking kunnen ook op grond van een andere wettelijke regeling in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. In artikel 2 van de Wmo is geregeld dat wanneer er een andere wettelijke regeling is op grond waarvan de aanvrager een geschikte vervoersvoorziening kan verkrijgen, hij geen recht heeft op een Wmo-vervoersvoorziening. Voorbeelden hiervan zijn vervoersvoorzieningen op grond van de WIA, IWIA[9], leerlingenvervoer en zittend ziekenvervoer.

[9] WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. IWIA: Wet invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

Voorafgaand aan de advisering over een vervoersvoorziening, moet het duidelijk zijn dat er geen andere wettelijke regeling van toepassing is of kan zijn. Daarom vraagt de gemeente de eventuele beschikking tot verstrekking van een vervoersvoorziening op grond van een andere wettelijke regeling, bij een aanvraag voor een Wmo-vervoersvoorziening te overleggen.

Vervolgens kan de gemeente beoordelen of deze al verstrekte vervoersvoorziening, gezien alle omstandigheden, voldoende geschikt is voor het leven van alledag of dat een aanvullende Wmo-vervoersvoorziening moet worden verstrekt.

Werknemers van IEDERZ (nieuwe naam van DSW Stadspark) vallen niet onder de vergoeding voor werkenden die door het UWV wordt uitgevoerd. De werknemers van IEDERZ hebben een eigen (beperkte) vervoersregeling woon-werkverkeer, maar voor het overige wordt in samenspraak met IEDERZ een voorziening getroffen.

Algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening

De gemeente verstrekt geen vervoersvoorziening die voor de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Of een vervoersvoorziening voor de aanvrager algemeen gebruikelijk is, beoordeelt de gemeente aan de hand van de individuele omstandigheden van de aanvrager. In het algemeen zijn de volgende vervoersvoorzieningen algemeen gebruikelijk:

  • ·

    fiets met lage instap;

  • ·

    fiets met trapondersteuning;

  • ·

    spartamet;

  • ·

    snorfiets;

  • ·

    auto (een auto is algemeen gebruikelijk bij het in het Besluit Wmo bepaalde inkomen).

4.5 Primaat bij collectief vervoer

De gemeente gaat uit van het primaat (voorrang) van collectief vervoer. Dat betekent dat als het collectief vervoer de goedkoopst compenserende voorziening is, het collectief vervoer voor een andere vervoersvoorziening gaat.

Hierop bestaat één uitzondering. Een aanvrager kan, ook als het collectief vervoer de goedkoopst compenserende voorziening is, in aanmerking komen voor een door spierkracht bewogen vervoersmiddel (met uitsluiting van de algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen genoemd in 4.4) als hij door zijn beperking geen gebruik kan maken van een gewone fiets of een aankoppelfiets en hij zijn vervoersbehoefte voor het grootste deel met een door spierkracht bewogen vervoermiddel kan invullen. In dit specifieke geval kan de aanvrager naast of in plaats van collectief vervoer een door spierkracht bewogen vervoersmiddel krijgen.

Het collectief vervoer brengt personen met een beperking van deur tot deur. De taxibusjes waarmee gereden wordt, zijn ingericht op personen met een beperking en dus rolstoelvriendelijk. Het systeem van collectief vervoer is oproep-gestuurd, wat inhoudt dat degene met beperking naar de vervoerder kan bellen wanneer hij vervoer nodig heeft. Wanneer dat nodig is, helpt de chauffeur bij het in- en uitstappen. Voor het collectief vervoer betaalt de aanvrager een bijdrage die gebaseerd is op het tarief van het openbaar vervoer. De Wmo-taxipas kan voor bepaalde of onbepaalde tijd worden verstrekt. Personen van 80 jaar en ouder komen zonder meer in aanmerking voor collectief vervoer. Onderzoek is wel noodzakelijk als de 80+ aanvrager een speciale aantekening vraagt bij gebruik van het collectief vervoer zoals begeleiding, een plaats voorin of vervoer in een taxi-personenauto.

Aantekeningen op de normale Wmo-pas zijn:

  • .

    Vervoer met begeleiding

    Op medische gronden kan begeleiding nodig zijn. Wanneer de aanvrager niet zelfstandig kan reizen, komt hij of zij in aanmerking voor een begeleiderindicatie. Zo kan de begeleider gratis meereizen.

  • .

    Gezinspas: vervallen.

  • .

    Huisgenotenpas

    Een huisgenotenpas kan worden verstrekt aan een tot de huishouding behorend persoon die over hetzelfde traject meereist met tot ditzelfde gezin behorende Wmo-reiziger. Indien de huisgenoot jonger dan 16 jaar meereist dan reist deze gratis mee. Indien de huisgenoot 16 jaar en ouder is reist de huisgenoot tegen hetzelfde tarief als de Wmo-reiziger.

De tarieven voor het collectief vervoer zijn vastgelegd in het Financieel Besluit.

4.6 Soorten vervoersvoorzieningen

Hieronder worden de vervoersvoorzieningen besproken die mogelijk zijn als het collectief vervoer (alleen) geen geschikte vervoersoplossing biedt.

Aangepaste fietsen

Vrijwel iedereen in Nederland heeft een fiets. Een fiets wordt daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd en wordt niet door de gemeente verstrekt.

Aangepaste fietsen worden wel verstrekt. Een aangepaste fiets wordt verstrekt aan degenen die in het dagelijks leven daarop zijn aangewezen.

Voorbeelden van aangepaste fietsen zijn:

  • ·

    driewiel(lig)fiets (voor personen met slecht evenwicht);

  • ·

    handbike (voor personen die zijn aangewezen op een rolstoel).

Scootmobiel

De scootmobiel is een open buitenwagen en is geschikt voor korte afstanden (<25 km), voor iemand met een heel beperkte loopafstand.

Voorwaarde voor de verstrekking van een scootmobiel is dat de aanvrager in staat is veilig en zelfstandig met de scootmobiel te rijden. Bovendien moet er een afgesloten stalling zijn of komen voor de scootmobiel. Realisatie of aanpassing van een stalling kan ook onderdeel van de compensatieplicht van de gemeente zijn.

De criteria voor toekenning van een scootmobiel zijn:

  • ·

    de aanvrager kan minder dan 100 meter lopen;

  • ·

    de aanvrager kan niet lang staan;

  • ·

    hulpmiddelen stellen, gezien de zeer beperkte loopafstand, aanvrager onvoldoende in staat deel te nemen aan het leven van alledag;

  • ·

    de aanvrager kan geen gebruik maken van algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen als een fiets, fiets met hulpmotor, brommer, of snorscooter;

  • ·

    de voorzieningen liggen binnen een straal van 100-1500 meter;

  • ·

    de Wmo-taxi (alleen) is geen geschikte voorziening;

  • ·

    er is een vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning.

De criteria worden in samenhang bezien. Indien de persoon met beperking bijvoorbeeld meer dan 100 meter kan lopen, maar gelet op zijn persoonskenmerken en vervoersbehoeften een scootmobiel de goedkoopst compenserende voorziening is, dan kan hij toch in aanmerking komen voor een scootmobiel.

De volgende accessoires worden standaard, wanneer de aanvrager daarom vraagt, bijgeleverd:

  • ·

    hoesjes om zittingen;

  • ·

    stokhouder;

  • ·

    standaardmaat schootkleed;

  • ·

    remlichten;

  • ·

    boodschappenmandje;

  • ·

    taxifixatieset.

Andere accessoires verstrekt de gemeente in individuele situaties en/of wanneer dat medisch noodzakelijk is. Been- en voetzakken kunnen voor mensen met een verminderde bloedsomloop van groot belang zijn en kunnen daarom worden vergoed.

Zonbescherming vergoedt de gemeente alleen wanneer de aanvrager allergisch is voor zonnestralen. Winterbekleding vergoedt de gemeente alleen op grond van een medische indicatie of wanneer er heel veel gereden wordt. Wanneer dat nodig is, verstrekt de gemeente ook gratis lessen in het rijden met de scootmobiel.

Gesloten buitenwagen

Een gesloten buitenwagen is een gehandicaptenvoertuig met ofwel een benzinemotor ofwel een elektrische motor. Een gesloten buitenwagen is geschikt voor mensen die zich niet in de openlucht kunnen of mogen verplaatsen of wisselende weersomstandigheden niet kunnen verdragen.

Gebruik eigen auto of (rolstoel)taxi

Wanneer de aanvrager geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer en om medische of andere redenen ook geen gebruik kan maken van het collectief vervoer, kan de gemeente een financiële tegemoetkoming ten behoeve van het gebruik van een eigen auto of een (rolstoel)taxi verstrekken. De gemeente neemt bij de beoordeling van de aanvraag alle individuele omstandigheden van de aanvrager in aanmerking, waaronder de beperkingen van de aanvrager en zijn vervoersbehoefte. Wanneer in een gezin of leefeenheid sprake is van een gezamenlijke vervoersbehoefte, verstrekt de gemeente ten hoogste 1,5 x de financiële tegemoetkoming voor één persoon voor gebruik eigen auto of taxi.

Aanschaf eigen auto

Vervallen.

Aanpassingen van de eigen auto

Uitgangspunt voor de verstrekking van auto aanpassingen, is het gebruik van een auto mogelijk te maken voor personen met een beperking en/of de ouders, wanneer zij op de auto zijn aangewezen voor het vervoer. De gemeente verstrekt aanpassingen aan de eigen auto wanneer deze functioneel noodzakelijk zijn voor de aanvrager en niet algemeen gebruikelijk of standaard ingebouwd zijn. Alleen niet-algemeen gebruikelijke aanpassingen aan de eigen auto worden door de gemeente verstrekt. Hierbij mag de door de aanvrager gebruikte auto niet ouder zijn dan vijf jaar. De volgende aanpassingen aan een auto worden door de gemeente algemeen gebruikelijk geacht en worden dus niet als voorziening verstrekt:

  • ·

    automatische transmissie;

  • ·

    elektrisch bedienbare ramen;

  • ·

    stuur- en rembekrachtiging;

  • ·

    warmtewerend glas;

  • ·

    cruisecontrol.

Ook bij deze vervoersvoorziening geldt dat het de goedkoopst compenserende oplossing moet zijn. De autoaanpassing kan bestaan uit een persoonsgebonden budget voor de aanpassing of een verstrekking in bruikleen.

Bepalingen met betrekking tot een (bruikleen)auto

In bijna alle gevallen is het verstrekken van een (bruikleen)auto of een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf van een auto, de duurste oplossing. Deze optie komt daarom alleen aan de orde als er geen andere oplossingen zijn. Alle individuele omstandigheden van de aanvrager worden door de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag meegenomen.

De criteria voor het verstrekken van een auto zijn:

  • ·

    aanvrager heeft zeer ernstige beperkingen;

  • ·

    aanvrager heeft grote vervoersbehoefte op de korte en middellange afstand in het kader van het leven van alledag;

  • ·

    veelvuldig dagelijks flexibel vervoer noodzakelijk (bv. aanwezigheid van niet-zelfstandige kinderen jonger dan 12 jaar);

  • ·

    afstanden kunnen niet met andere verplaatsings- of vervoersmiddelen worden afgelegd;

  • ·

    het gezinsleven staat volledig in het teken van het gezinslid met beperkingen. Bij elke verplaatsing moet het kind mee;

  • ·

    taxivervoer of een andere combinatie van vervoersvoorzieningen is gezien de vervoersbehoefte geen geschikte voorziening;

  • ·

    afwezigheid van een aangepaste bruikleenbus- of auto leidt tot ernstige sociale ontwrichting van het gezin;

  • ·

    de bruikleenauto is niet bedoeld om alleen te worden gebruikt voor bovenregionaal en/ of recreatief vervoer, maar mag er wel mede voor gebruikt worden.

Overige vervoermiddelen

Financiële tegemoetkoming in de huur van een rolstoelbus

De gemeente verstrekt voor gezinnen met kinderen, waarvan één of meer gezinsleden rolstoelgebonden zijn, maximaal vier dagen per jaar de helft van de huurkosten voor een voor rolstoelvervoer geschikte bus of auto.

Scootmobielpool verzorgingstehuizen

Bij een aantal verzorgingstehuizen heeft de gemeente scootmobielen gestald. Mensen die een indicatie voor een scootmobiel hebben, kunnen die gebruiken.

4.7 Wijze van verstrekken

De aanvrager kan kiezen om de vervoersvoorziening in natura of in de vorm van een persoongebonden budget te ontvangen. Wanneer overwegende bezwaren bestaan tegen een persoonsgebonden budget, ontvangt de aanvrager de vervoersvoorziening in natura.

Bepaalde vervoersvoorzieningen worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

4.7.1 Duur van de verstrekking

De gemeente verstrekt een vervoersvoorziening voor een bepaalde periode, of voor een onbepaalde periode zolang als de aanvrager de voorziening nodig heeft.

Bij het bepalen van de duur van de voorziening betrekt de gemeente alle individuele omstandigheden van de aanvrager.

Hoofdstuk 5 Rolstoelvoorzieningen

5.1 Inleiding

De gemeente verstrekt rolstoelvoorzieningen aan mensen die door een beperking, voor het zich dagelijks zittend verplaatsen in en rond de woning, op een rolstoel zijn aangewezen. Hiermee wordt de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie bevorderd. Als krukken, een rollator of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het dagelijks verplaatsen, komt de aanvrager niet voor een rolstoelvoorziening in aanmerking.

De gemeente verstrekt handbewogen rolstoelen, elektrische rolstoelen en een financiële tegemoetkoming voor sportrolstoelen en vastframe handbikes voor sportdoeleinden. Er wordt altijd gekozen voor de goedkoopst compenserende rolstoel.

Voor incidenteel rolstoelgebruik kent de gemeente een rolstoelpool. Dit houdt in dat op verschillende plaatsen in de gemeente rolstoelen ter beschikking staan voor incidenteel en kort gebruik.

5.2 Wat wordt verstaan onder een rolstoelvoorziening

Een rolstoelvoorziening is een voorziening waarmee de aanvrager zich zittend in en om de woning rijdend kan verplaatsen.

De gemeente verstrekt de rolstoelvoorziening in de vorm van:

  • ·

    een handbewogen rolstoel of een transportrolstoel;

  • ·

    een elektrische rolstoel;

  • ·

    individuele aanpassingen aan de rolstoel;

  • ·

    rolstoelaccessoires;

  • ·

    een rolstoel of vastframe handbike voor sportdoeleinden.

De gemeente verstrekt standaard, wanneer de aanvrager daarom vraagt, de volgende accessoires:

  • ·

    hoesjes om zittingen;

  • ·

    grip op hoepels/ coating;

  • ·

    verlengde remhandels;

  • ·

    spaakbeschermers;

  • ·

    jasbeschermers;

  • ·

    stokhouder;

  • ·

    taxifixatieset.

Andere accessoires verstrekt de gemeente in individuele situaties en/of wanneer dat medisch noodzakelijk is. Zo vergoedt de gemeente losse anti-doorzitkussens als vast onderdeel van de rolstoel.

5.3 Wie komt in aanmerking voor een rolstoelvoorziening

De aanvrager met beperkingen komt voor een rolstoelvoorziening in aanmerking, wanneer een rolstoel voor hem noodzakelijk is voor het zich dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning.

Voor de sportrolstoel en de vastframe handbike voor het sporten geldt, dat de aanvrager een financiële tegemoetkoming in de kosten van de voorziening kan krijgen, wanneer het sporten zonder deze voorziening onmogelijk is. De hoogte van deze tegemoetkoming is vastgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Groningen.

Wanneer de aanvrager in een AWBZ- instelling woont, komt hij slechts voor een rolstoelvoorziening in aanmerking, als hij geen recht heeft op een rolstoel op grond van de AWBZ.

5.4 Voorwaarden voor het verkrijgen van een rolstoelvoorziening

Langdurig noodzakelijk

De aanvrager moet de rolstoelvoorziening langdurig nodig hebben. Dat betekent ten minste 6 maanden. Heeft de aanvrager de rolstoelvoorziening minder dan 6 maanden nodig, dan bestaat geen recht op een voorziening op grond van de Wmo. De aanvrager kan in dat geval via de AWBZ een rolstoel krijgen van een thuiszorgorganisatie. En de aanvrager kan in incidentele gevallen gebruik maken van de rolstoelpool.

Andere hulpmiddelen

De aanvrager komt pas voor een rolstoelvoorziening in aanmerking, als krukken, een rollator of andere hulpmiddelen geen oplossing bieden.

5.5 Welke rolstoel

Wanneer vast staat dat een rolstoel noodzakelijk is voor de aanvrager, is de selectie van de rolstoel aan de orde.

Het selecteren van een rolstoel is maatwerk, de rolstoel moet geschikt zijn voor de aanvrager. De aanvrager moet er goed mee overweg kunnen en de rolstoel moet bruikbaar zijn in de omgeving waar de aanvrager woont en voor de activiteiten die de aanvrager wil ondernemen. Bij de keuze voor een rolstoel houdt de gemeente onder meer rekening met de verplaatsingsbehoefte en de fysieke mogelijkheden van de aanvrager.

De volgende factoren spelen bij de selectie van een rolstoel een rol:

  • ·

    het gebruik;

  • ·

    het gebruiksgebied;

  • ·

    de aandrijving;

  • ·

    de zithouding;

  • ·

    lichaamsmaten.

Aan de hand van de selectiecriteria stelt de gemeente een programma van eisen op waaraan de rolstoel moet voldoen om een geschikte voorziening te zijn voor de aanvrager. Op deze manier selecteert de gemeente de goedkoopst compenserende rolstoel.

Een ogenblik geduld, bezig met zoeken.

5.6 Onderhoud en reparatie

Rolstoelen hebben onderhoud nodig. Het soort onderhoud en de kosten van dit onderhoud verschilt per type rolstoel.

Wanneer de gemeente een rolstoel verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming, wordt hierbij met de kosten voor onderhoud en reparatie rekening gehouden. De gemeente kan een rolstoel ook in bruikleen verstrekken. In dat geval zijn de kosten van onderhoud en reparatie gedekt door de bruikleenovereenkomst.

5.7 Wijze van verstrekken

De aanvrager kan kiezen om de rolstoelvoorziening in natura of in de vorm van een persoongebonden budget te ontvangen. Wanneer overwegende bezwaren bestaan tegen een persoonsgebonden budget, ontvangt de aanvrager de rolstoelvoorziening in natura.

Bepaalde rolstoelvoorzieningen worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

5.7.1 Duur van de verstrekking

De gemeente verstrekt een rolstoelvoorziening voor een bepaalde periode, of voor een onbepaalde periode zolang als de aanvrager de voorziening nodig heeft.

Bij het bepalen van de duur van de voorziening betrekt de gemeente alle individuele omstandigheden van de aanvrager.

Hoofdstuk 6 Kindervoorzieningen

6.1 Inleiding

Voor voorzieningen voor kinderen is een apart hoofdstuk opgenomen. Tijdens de groei en ontwikkeling van een kind met beperkingen, zijn vaak snel verschillende voorzieningen noodzakelijk. De gemeente wil hier graag tijdig op inspelen.

Het doel van het verstrekken van een kindervoorziening is dat het kind in staat wordt gesteld om deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Dat kan door:

  • ·

    de zelfverzorging van het kind mogelijk te maken;

  • ·

    het zich zelfstandig verplaatsen mogelijk te maken;

  • ·

    de woonsituatie zo in te richten, dat het kind mee kan doen met de dagelijkse activiteiten in huis.

Bij kindervoorzieningen gaat het om voorzieningen die ten behoeve van het kind worden verstrekt. Het kan gaan om woonvoorzieningen (bv. aankleedtafel), vervoersvoorzieningen (bv. duofiets) en rolstoelvoorzieningen (bv. kinderrolstoel). De aanvrager zal in de meeste gevallen de ouder van het kind zijn die de voorziening ten behoeve van het kind aanvraagt.

6.2 Soorten kindervoorziening

Douche- toiletstoelen op wielen

Voor de dagelijkse verzorging van kinderen met beperkingen in de leeftijd van twee tot vijftien jaar zijn douchestoelen en gecombineerde douche- toiletstoelen op wieltjes ontwikkeld. Het zijn al dan niet kantelbare stoelen van kunststof dat goed schoon te houden is.

Zitondersteuningselementen

Voor kinderen met beperkingen die niet in een gewone kinderstoel kunnen zitten, zijn er zitondersteuningselementen. De specifieke kuipvorm van deze zitondersteuningselementen hebben als doel vergroeiingen te voorkomen en een juiste zithouding te bevorderen. De kuipen kunnen op een onderstel geplaatst worden. Er zijn twee soorten onderstellen beschikbaar: één met kleine wielen voor gebruik binnenshuis en één met grote wielen voor gebruik buitenshuis.

Buggy’s en wandelwagens

Wanneer een gewone buggy of wandelwagen niet voldoet, kan een aangepaste buggy of wandelwagen een geschikte voorziening zijn. Aangepaste buggy’s zijn breder en groter dan buggy’s voor kinderen zonder beperkingen.

Buggy’s en wandelwagens zijn voor jonge kinderen tot 4 jaar algemeen gebruikelijk. Dit is anders wanneer de buggy of wandelwagen nodig is voor een ouder kind met beperkingen.

Kinderrolstoelen

Het gebruik van een rolstoel kan een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van kinderen met een beperking. De rolstoel draagt bij aan de zelfstandigheid van het kind en zorgt ervoor dat het kind zoveel mogelijk gewoon mee kan doen en kan spelen met andere kinderen.

De selectie moet zorgvuldig gebeuren en de rolstoel moet op maat zijn voor het kind. Hierbij houdt de gemeente zoveel mogelijk rekening met het feit dat kinderen groeien, zodat niet elk jaar een nieuwe rolstoel nodig is. Dit kan bijvoorbeeld door een rolstoel te selecteren waarbij verschillende instellings- en aanpassingsmogelijkheden aanwezig zijn.

Bij kinderrolstoelen worden een aantal voorzieningen standaard aangebracht: anti- kiepwieltjes, duwhandvatten en spaakbeschermers.

Kinderfietsen

Een normale (kinder)driewielfiets wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd en wordt daarom niet door de gemeente verstrekt. Alle driewielfietsen in bijzondere uitvoering voor kinderen kunnen wel verstrekt worden. Een andere fiets die wordt verstrekt is de duofiets.

Dit is een speciale tandem waarbij het kind voorop fietst.

Speelvoertuigen

Er zijn voor jonge kinderen met beperkingen voorzieningen die het midden houden tussen (therapeutische) speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Het gaat daarbij om speelmobielen (zoals vliegende Hollanders), kruipwagens en kruiphulpmiddelen. De gemeente verstrekt deze speelvoorzieningen aan kinderen met beperkingen. Voor de ontwikkeling van kinderen met beperkingen zijn deze speelvoertuigen belangrijke voorzieningen, omdat het een voorbereidende fase is op het zich zelfstandig kunnen verplaatsen. Deze speelvoorziening verstrekt de gemeente in bruikleen.

Autozitjes en fietszitjes

Voor kinderen met beperkingen zijn er speciale zitjes voor in de auto of op de fiets. Voor deze zitjes worden kuipvormige zitondersteuningselementen gebruikt. Deze voorzieningen maken het vervoer van kinderen op een verantwoorde manier mogelijk.

6.3 Voorwaarden voor het verkrijgen van een kindervoorziening

Voor het verstrekken van kindervoorzieningen gelden de algemene voorwaarden en weigeringsgronden die zijn besproken in paragraaf 1.7.1.

6.4 Wijze van vertrekken

De aanvrager kan kiezen om de kindervoorziening in natura of in de vorm van een persoongebonden budget te ontvangen. Wanneer overwegende bezwaren bestaan tegen een persoonsgebonden budget, ontvangt de aanvrager de kindervoorziening in natura.

6.4.1 Duur van de verstrekking

De gemeente verstrekt een kindervoorziening voor een bepaalde periode, of voor een onbepaalde periode zolang als de aanvrager de voorziening nodig heeft.

Bij het bepalen van de duur van de voorziening betrekt de gemeente alle individuele omstandigheden van de aanvrager.

Ondertekening

Gedaan te Groningen in de collegevergadering van 19 april 2011.
 
 
de burgemeester,                                       de secretaris,
 
 
 
 
 
dr. J.P. ( Peter ) Rehwinkel.                           drs. M.A. (Maarten) Ruys.

Bijlage 1 Begrippenlijst

Bijlage 1 Begrippenlijst

[Klik hier om het document te downloaden]