Regeling vervallen per 18-11-2011

Beleidsregels voor toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid (ex artikel 19, Lid 3 Wro)

Geldend van 13-09-2007 t/m 17-11-2011

Intitulé

BELEIDSREGELS VOOR TOEPASSING VAN DE VRIJSTELLINGSBEVOEGDHEID(ex artikel 19 lid 3 Wro)

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE GRONINGEN,

(RO 07.1425366);

 

gezien het voorstel van .. 2007;

 

HEBBEN BESLOTEN:

 

de Beleidsregels voor toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid ex art.19 lid Wro vast te stellen.

1. Begripsbepalingen

Voor de uitleg van de begripsbepalingen in dit beleid wordt verwezen naar het bestemmingsplan waarvan vrijstelling wordt verleend.

Indien een toepasselijke begripsbepaling in het bestemmingsplan ontbreekt, wordt aangesloten bij de begripsbepalingen zoals geformuleerd in “Strakke Plannen – Handboek bestemmingsplannen gemeente Groningen” van oktober 2005.

2. Algemene beleidsregels

  • 2.1 Ouder dan vijf jaar

    • 1.

      Aan een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 lid 3 Wro kan geen medewerking worden verleend, indien het bouwplan is gelegen in een gebied waarvoor een bestemmingsplan geldt dat minder dan vijf jaar vóór de datum van aanvraag om bouwvergunning is vastgesteld door de raad.

    • 2.

      In afwijking van het vorige lid kan aan een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 lid 3 Wro medewerking worden verleend indien het bouwplan is gelegen in een gebied waarvoor een bestemmingsplan geldt dat vóór 30 juni 2005 door de raad is vastgesteld.

    Toelichting : Hoofdregel is dat niet wordt meegewerkt aan een vrijstelling op een bestemmingsplan dat minder dan 5 jaar oud is (lid 1). Uitzondering op deze hoofdregel is dat wel kan worden meegewerkt aan een vrijstelling van bestemmingsplannen die vóór 30 juni 2005 zijn vastgesteld (lid 2).

    De reden van dit onderscheid is dat er sinds 30 juni 2005 een 19 lid 3-vrijstellingen-beleid bestaat. Bij het opstellen van bestemmingsplannen van na die datum heeft men rekening kunnen houden met dit vrijstellingenbeleid. Bij plannen van vóór die datum heeft men hier echter nog geen rekening mee kunnen houden en ligt het om die reden voor de hand om in beginsel medewerking aan een 19 lid 3 vrijstelling te kunnen verlenen.

    Omdat vooralsnog onduidelijk is wanneer de nieuwe WRO in werking treedt – hetgeen kan betekenen dat er überhaupt geen 19 lid 3-vrijstellingen meer bestaan en dus dit beleid overbodig is geworden - hechten wij eraan om net als in de vorige versie van dit beleid vast te houden aan het uitgangspunt dat wij niet meewerken aan vrijstellingen op bestemmingsplannen die jonger zijn dan 5 jaar.

  • 2.2 Afwijkingsbevoegdheid

    Van het gestelde in 2.1 Ouder dan vijf jaar mag slechts worden afgeweken indien er sprake is van:

    • -

      een kennelijke fout in het bestemmingsplan;

    • -

      een sociaal-/ medische noodzaak (met een objectieve onderbouwing van een indicatiecommissie).

  • 2.3 Buiten toepassing laten beleid

    Het artikel 19 lid 3 Wro beleid wordt niet toegepast indien met de toepassing daarvan strijdigheid ontstaat met nieuw planologisch relevant beleid (ruimtelijk relevante beleidsdocumenten bijv. nota inzake detailhandel, leisure e.d.) en gemeentelijke verordeningen. Dit nieuwe beleid dient echter wel reeds in procedure te zijn gebracht: er dient minimaal al inspraak op te zijn gevoerd.

3. Specifieke beleidsregels

  • 3.1 Vrijstelling bij of voor een woongebouw of woning in de bebouwde kom

    Toepassing van het vrijstellingenbeleid voor dit sublid vindt alleen plaats in de volgende gevallen:

    • 1.

      het bouwen heeft geen betrekking op bouwen bovenop de eerste bouwlaag, met uitzondering van dakterrassen;

    • 2.

      de uitbreiding danwel het losstaande bijgebouw is gericht op het vergroten van het woongenot;

    • 3.

      bouwen voor de voorgevelrooilijn:

      er mogen enkel aan- en uitbouwen en geen bijgebouwen worden opgericht, met dien verstande dat dit alleen wordt toegestaan in die situaties waar in de oorspronkelijke planopzet (zowel stedenbouwkundig als individueel) reeds aan-/ bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn zijn gerealiseerd conform een bouwvergunning.

    • 4.

      bouwen achter de voorgevelrooilijn:

      er mogen aan- of uitbouwen en bijgebouwen worden opgericht, tot op de zijdelingse perceels grens met dien verstande dat:

      • a.

        de aan- of uitbouw is tenminste gelegen op een afstand van 1 meter achter de voorgevel;

      • b.

        het bijgebouw is tenminste gelegen op een afstand van 2,5 meter achter de voorgevel;

      • c.

        de bouwhoogte van een aan- of uitbouw mag niet hoger zijn dan de eerste volledige bouwlaag boven het maaiveld, maar maximaal 4 meter gemeten boven peil;

      • d.

        de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen en de nokhoogte niet meer dan 4,5 meter gemeten boven peil;

      • e.

        een aan- of uitbouw of niet-vrijstaand bijgebouw mag de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw met niet meer dan 4 meter overschrijden;

      • f.

        in afwijking van punt e. mag bij een vrijstaande woning een aan- of uitbouw of bijgebouw de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw met niet meer dan 5 meter worden overschreden

      • g.

        het perceelsgedeelte gelegen achter de voorgevel, de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meegerekend, mag gezamenlijk voor niet meer dan 50% worden bebouwd;

      • h.

        de totale bruto-vloeroppervlakte van aan- of uitbouwen en bijgebouwen (de in het bestemmingsplan toegestane bijgebouwen inbegrepen) bedraagt niet meer dan 50 m2 per woongebouw;

      • i.

        in afwijking van punt h. geldt voor percelen groter dan 1000 m2 een totale bruto-vloeroppervlakte aan- of uitbouwen en bijgebouwen van 75m2 per woongebouw.

  • 3.2 Vrijstelling bij of voor een woongebouw of woning buiten de bebouwde kom

    Toepassing van het vrijstellingenbeleid voor dit sublid vindt alleen plaats in de volgende gevallen:

    • 1.

      het bouwen heeft geen betrekking op bouwen bovenop de eerste bouwlaag, met uitzondering van dakterrassen;

    • 2.

      een aan- of uitbouw en een bijgebouw dient gericht te zijn op een vergroting van het woongenot;

    • 3.

      bouwen voor de voorgevelrooilijn: er mogen enkel aan- en uitbouwen en geen bijgebouwen worden opgericht, met dien verstande dat:

      • a.

        de diepte van de aan- of uitbouw niet meer mag bedragen dan 1,50 meter;

      • b.

        de breedte van de aan- of uitbouw aan de voorgevel niet meer mag bedragen dan 60% van de breedte van de desbetreffende gevel van de woning;

      • c.

        de goot- en/of nokhoogte van de aan- en/of uitbouw niet hoger mag zijn dan de eerste volledige bouwlaag boven het maaiveld, maar maximaal 4 meter gemeten boven peil;

      • d.

        de oppervlakte maximaal 6 m2 mag bedragen.

    • 4.

      Bouwen achter de voorgevelrooilijn: bij woongebouwen die een inhoud hebben van 350 m3 of minder mogen aan- of uitbouwen en bijgebouwen worden opgericht, met dien verstande dat:

      • a.

        het bruto-vloeroppervlak van de aan- of uitbouwen of het bijgebouw niet groter is dan 25 m2;

      • b.

        de bouwhoogte van een aan- of uitbouw niet hoger mag zijn dan de eerste volledige bouwlaag boven het maaiveld, maar maximaal 4 meter gemeten boven peil;

      • c.

        de uitbreiding niet tot gevolg heeft dat het aansluitende terrein voor meer dan 50% bebouwd wordt, danwel dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden.

  • 3.3 Vrijstelling bij een ander gebouw binnen de bebouwde kom en bij een ander gebouw buiten de bebouwde kom met een agrarische bestemming

    Toepassing van het vrijstellingenbeleid voor dit sublid vindt alleen plaats in de volgende gevallen:

    • 1.

      bouwen voor de voorgevelrooilijn: er mogen enkel aan- en uitbouwen en geen bijgebouwen worden opgericht, met dien verstande dat:

      a. de diepte van de aan- of uitbouw niet meer mag bedragen dan 1,50 meter;

      b.     de breedte van de aan- of uitbouw aan de voorgevel niet meer mag bedragen dan 60% van de breedte van de desbetreffende gevel van het hoofdgebouw;

      c.     de goot- en/of nokhoogte van de aan- en/of uitbouw niet hoger mag zijn dan de eerste volledige bouwlaag boven het maaiveld, maar maximaal 4 meter gemeten boven peil;

      d.     de oppervlakte maximaal 6 m2 mag bedragen.

    • 2.

      Bouwen achter de voorgevelrooilijn:

      a. de goot- en nokhoogte van een uitbreiding mag niet meer bedragen dan de goot- en nokhoogte van de aangrenzende bebouwing waarvoor de uitbreiding dient;

      b.     de goot- en nokhoogte van een bijgebouw bedraagt niet meer dan 4,5 meter;

      c.     de bruto-vloeroppervlakte van de uitbreiding bedraagt niet meer dan 100 m2.

  • 3.4 Een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, het openbaar vervoer of het wegverkeer

    Toepassing van het vrijstellingenbeleid voor dit sublid vindt alleen plaats in de volgende gevallen:

  • 3.5 Een bouwwerk geen gebouw zijnde

    Toepassing van het vrijstellingenbeleid voor dit sublid vindt alleen plaats indien:

    • 1.

      de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;

    • 2.

      in het geval het een erfafscheiding betreft welke aan de openbare weg is gelegen gelden daarnaast de voorwaarden dat:

      a. deze niet hoger mag zijn dan 2,00 meter, waarbij de hoogte boven 1,00 meter uit een voor minimaal 80% open constructie dient te bestaan;

      b. de erfafscheiding past bij de karakteristiek van de nabije omgeving;

    • 3.

      In het belang van een goede ruimtelijke ordening kunnen gelet op de aard, het doel en het gebruik van het bouwwerk beperkingen worden opgelegd aan het in het onder 3.5 bepaalde.

  • 3.6 Een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom

    Toepassing van het vrijstellingenbeleid voor dit sublid vindt alleen plaats indien:

    • 1.

      het plan voldoet c.q. kan voldoen aan de bepalingen zoals gesteld in de Wet milieubeheer;

    • 2.

      de wijziging van het gebruik niet een zodanig verkeersaantrekkende werking heeft dat dit leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en verblijfsklimaat in de omgeving;

    • 3.

      door de wijziging van de functie geen onevenredige hinder/ overlast wordt veroorzaakt aan het omringende woonmilieu;

    • 4.

      door de wijziging van de functie de parkeerdruk op de openbare ruimte niet onevenredig toeneemt.

    • 5.

      in het belang van een goede ruimtelijke ordening kunnen gelet op de aard, het doel en het gebruik van het bouwwerk beperkingen worden opgelegd aan het in het onder 3.6 bepaalde.

4. Bijzondere bepalingen

  • 4.1. Inherente afwijkingsbevoegdheid

    Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 4:84 Awb hetzij wegens onvoorziene omstandigheden, hetzij vanwege architectonische en/of stedenbouwkundige belangen, gemotiveerd afwijken van deze regels. Bij deze afwijking dient het bepaalde in artikel 19 lid 3 Wro, artikel 20 Bro alsmede het bestemmingsplan waarvoor de vrijstelling noodzakelijk is, in acht te worden genomen.

  • 4.2. Inwerkingtreding beleid

    Dit beleid treedt in werking op de dag na publicatie in de Groninger Gezinsbode.

Citeertitel

Dit beleid kan worden aangehaald als “Beleidsregels voor toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid ex artikel 19 lid 3 Wro”.

Ondertekening

Gedaan te Groningen in de collegevergadering van 14 augustus 2007.
 
 
de burgemeester,           de secretaris,
 
 
 
J. Wallage                    H.P. Bakker