Regeling vervallen per 01-01-2012

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

TOESLAGENVERORDENING WET INVESTEREN IN JONGEREN

DE RAAD VAN DE GEMEENTE GRONINGEN;

(Gr10.2247709);

gelet op artikelen 12, eerste lid, sub e, en 35 van de Wet investeren in jongeren;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 april 2010;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen;

HEEFT BESLOTEN:

de Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren vast te stellen;

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet of de WIJ : de Wet investeren in jongeren (Staatsblad 2009, nummer 282);

    • b.

      alleenstaande : de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien één van de bloedverwanten in de tweede graad zorgbehoeftig is;

    • c.

      alleenstaande ouder : de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

    • d.

      woningdelende : de alleenstaande of de alleenstaande ouder die met een of meerdere anderen zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning en met geen van hen een gezamenlijke huishouding voert;

    • e.

      gehuwde : een persoon die gehuwd is;

    • f.

      kind : het in Nederland woonachtige eigen kind, stiefkind of pleegkind;

    • g.

      ten laste komend kind : het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

    • h.

      zorgbehoeftige : woningdelende die, indien hij niet tezamen met een andere persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige verpleging of verzorging in een daartoe bestemde inrichting;

    • i.

      woning : een woning, een woonwagen en een woonschip;

    • j.

      netto minimumloon : basisnorm voor gehuwden als bedoeld in artikel 28 eerste lid, onder d, van de wet;

    • k.

      schoolverlater : de persoon die een aanvraag om een werkleeraanbod doet binnen zes maanden na het beëindigen van onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Het aanmerken als schoolverlater eindigt zes maanden na het beëindigen van voornoemd onderwijs of beroepsopleiding;

    • l.

      thuisloze : persoon die zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft in een instelling bedoeld voor de opvang van thuislozen;

    • m.

      dakloze : persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats die de nacht doorgaans buiten doorbrengt of in een instelling bedoeld voor de opvang van daklozen;

    • n.

      college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen;

    • o.

      toeslag : een toeslag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van deze verordening.

  • 2. Als gehuwd of als echtgenoot wordt ook aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, behalve als het gaat om een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad als één van de bloedverwanten in de tweede graad verzorgingsbehoeftig is.

  • 3. Als ongehuwd wordt ook aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a.

      zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van een werkleeraanbod, voor de verlening van bijstand of in het kader van de wet als gehuwden zijn aangemerkt;

    • b.

      uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c.

      zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract;

    • d.

      zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Als niet rechthebbende partner word beschouwd de echtgenoot die geen recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van deze wet.

  • 7. Vermogen is de optelsom van de vermogensbestanddelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Wet werk en bijstand.

Artikel 2 Toepassing en bereik

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

  • 2. Een toeslag volgens deze verordening kan alleen worden gegeven als er recht bestaat op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ.

Artikel 3 Toeslagen alleenstaande of alleenstaande ouder

In de daarvoor in deze verordening aangewezen gevallen wordt de WIJ-norm, als bedoeld in artikel 26, onderdeel b, en artikel 27, onderdeel b, van de wet, verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de WIJ-norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 4 Toeslag niet woningdelende alleenstaande en alleenstaande ouder

  • 1. De toeslag voor de alleenstaande van 23 jaar of ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder met zijn ten laste komende kind(eren), in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bedraagt 20% van het netto minimumloon.

  • 2. De toeslag voor de 22 jarige alleenstaande bedraagt 10% van het netto minimumloon.

  • 3. De toeslag voor de alleenstaande van 21 jaar bedraagt nihil.

Artikel 5 Toeslag woningdelende alleenstaande en alleenstaande ouder

  • 1. De toeslag voor de woningdelende alleenstaande die 23 jaar of ouder is en de alleenstaande ouder die 21 jaar of ouder is, bedraagt 12% van het netto minimumloon.

  • 2. De toeslag bedraagt voor de woningdelende alleenstaande van 21 en 22 jaar nihil.

  • 3. De toeslag voor de woningdelende die verzorgingsbehoeftig is en voor de woningdelende die de verzorgingsbehoeftige verzorgt, bedraagt 20% van het netto minimumloon.

Artikel 6 Toeslag dak- en thuisloze

  • 1. De toeslag voor de alleenstaande die 23 jaar of ouder is of de alleenstaande ouder die 21 jaar of ouder is en die dak- of thuisloos is, bedraagt 12% van het netto minimumloon.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 3 eerste lid bedraagt voor de dak- of thuisloze alleenstaande van 21 of 22 jaar nihil.

Artikel 7 Verlaging norm gehuwden bij medebewoning

  • 1. De verlaging op grond van artikel 31 van de wet bedraagt 1% van het netto minimumloon indien de gehuwden beiden een inkomensvoorziening op grond van de wet ontvangen.

  • 2. Als een van de gehuwden een inkomensvoorziening op grond van de wet ontvangt, bedraagt de verlaging 0,5% van het netto minimumloon.

Artikel 8 Toeslag schoolverlater

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in de artikelen 3, 4, 5 en 6 komt een alleenstaande schoolverlater gedurende een periode van zes maanden na beëindiging van de opleiding niet voor een toeslag in aanmerking.

  • 2.

    De toeslag voor de alleenstaande ouder die schoolverlater is, bedraagt 12%.

Artikel 9 Uitvoering

Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze verordening.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren.

Ondertekening

De griffier,
D.H. Vrieling.
De voorzitter,
Dr. J.P. (Peter) Rehwinkel.

ALGEMENE TOELICHTING

Artikel 12 van de WIJ - in samenhang met artikel 35 WIJ - draagt de gemeenteraad op een verordening vast te stellen waarin het door de gemeente gevoerde beleid ten aanzien van de verhoging of verlaging van de WIJ-normen wordt vastgelegd. De WIJ maakt alleen onderscheid naar leefvorm. De onderscheiden leefvormen zijn die van alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwden/samenwonenden. De wet gaat voor de groep cliënten van 21 jaar en ouder uit van de landelijke basisnorm van 50% van het netto minimumloon voor een alleenstaande en van 70% voor een alleenstaande ouder. Gehuwden/samenwonenden ontvangen ieder de basisnorm van 50% van het minimumloon. Dit veronderstelt dat wanneer de algemene bestaanskosten geheel met een ander gedeeld kunnen worden, de basisnorm van 50% toereikend is. Wanneer de algemene bestaanskosten niet of niet volledig gedeeld kunnen worden, kan deze basisnorm aangevuld worden met een toeslag van maximaal 20%. Daarbij is wettelijk geregeld dat de alleenstaande (ouder) die in het geheel geen kosten kan delen, de maximale toeslag van 20% krijgt.

Aldus zijn er de volgende groepen te onderscheiden:

basisnorm

toeslag

gehuwden/samenwonenden

100%

nihil

alleenwonende alleenstaanden van 23 jaar of ouder

50%

20%

alleenwonende alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder

70%

20%

alleenstaanden die 23 jaar of ouder zijn en op een of andere manier de noodzakelijke bestaanskosten kunnen delen

50%

12%

alleenstaanden die 22 jaar zijn en op een of andere manier de noodzakelijke bestaanskosten kunnen delen

50%

10%

alleenstaanden die 21 jaar zijn en op een of andere manier de noodzakelijke bestaanskosten kunnen delen

50%

nihil

alleenstaande ouders van 21 jaar en ouder die op een of andere manier de noodzakelijke bestaanskosten kunnen delen

70%

12%

dak- en/of thuisloze alleenstaanden van 23 jaar of ouder

50%

12%

dak- en/of thuisloze alleenstaanden van 21 of 22 jaar

50%

nihil

dak- en/of thuisloze alleenstaande ouders

50%

12%

alleenstaande ouders die schoolverlater zijn

50%

12%

alleenstaanden die schoolverlater zijn

50%

nihil

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Algemene bepalingen

Artikel 1

lid 1

De begripsomschrijvingen en de daarbij behorende toelichting zijn nagenoeg onveranderd uit de Wet investeren in jongeren overgenomen en hier in deze verordening opgenomen.

b. Alleenstaande

De omschrijving van het begrip alleenstaande komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. Degene die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, kan worden aangemerkt als alleenstaande. Een alleenstaande kan volgens deze definitie dus alleenwonend zijn, maar ook niet alleenwonend, c.q. woningdelend zijn. Onder sub d wordt een toelichting gegeven op het in deze verordening voorkomende begrip woningdelende.

c. Alleenstaande ouder

Alleen degene die als alleenstaande de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen (kind jonger dan 18 jaar), kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt. Dit betekent dat de co-ouder die niet de volledige, doch slechts de gedeeltelijk zorg voor een of meer kinderen heeft, noch als alleenstaande ouder, noch als alleenstaande kan worden aangemerkt. In overeenstemming met de wijze waarop in het kader van de Wet werk en bijstand de co-ouderregeling wordt toegepast, stelt het college vast welke landelijke norm op de betrokken co-ouder van toepassing is. De definitie voor een alleenstaande ouder maakt nog geen onderscheid in alleenwonend zijn, dan wel niet-alleenwonend, c.q. woningdelende zijn. Voor de uitleg over dit nadere onderscheid wordt verwezen naar de onder d gegeven toelichting over het begrip woningdelende.

d. Woningdelende

Een woningdelende in deze verordening is de alleenstaande of de alleenstaande ouder die tezamen met één of meerdere anderen zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning, maar met geen van die anderen een gezamenlijke huishouding voert. Hieronder vallen de kamerhuurder/onderhuurder, de verhuurder, de kostgever, het lid van een woonvereniging, de kostganger, maar ook de woningdelende kraker.

h. Zorgbehoeftigheid

Zorgbehoeftigheid wordt aangenomen als er sprake is van een zodanige handicap, ziekte of gebrek, dat niet-inwoning zou leiden tot het inroepen van beroepsmatige verpleging of tot opname in een inrichting ter verpleging of verzorging. Bij twijfel hierover kan een advies worden gevraagd bij de Hulpverleningsdienst.

k. Schoolverlater

Het begrip schoolverlater is af te leiden uit artikel 33 WIJ. Een schoolverlater is een jongere die recent de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd. Onder beëindigen wordt verstaan: datum uitschrijving bij de onderwijsinstelling of een eerdere datum waarop diploma/bul is uitgereikt. Degene die een werkleeraanbod vraagt wordt gedurende zes maanden na beëindiging van de opleiding als schoolverlater aangemerkt.

l. Thuisloze

Thuisloos is de persoon die niet duurzaam bij familie of vrienden woont en voor huisvesting is aangewezen op sociale pensions. De thuisloze beschikt derhalve wel structureel over onderdak.

m. Dakloze

Dakloos is de persoon die niet over een eigen woning of structureel onderdak beschikt en daarnaast niet duurzaam bij familie of vrienden woont. De dakloze verblijft op wisselende adressen en maakt daarbij (incidenteel) gebruik van de nachtopvang.

Artikel 1

lid 2

De ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, wordt als gehuwd aangemerkt. Dit betekent dat zij bij de vaststelling van het recht op uitkering en de hoogte van de uitkering worden behandeld als waren zij gehuwd. Bloedverwanten in de eerste graad (ouder - kind) vallen niet onder het begrip gezamenlijke huishouding; bloedverwanten in de tweede graad (bijvoorbeeld grootouder - kleinkind en broer - zus) kunnen daar wel onder vallen. Bloedverwanten in de tweede graad vallen niet onder het begrip gezamenlijke huishouding als één van de bloedverwanten verzorgingsbehoeftig is. De wetgever beoogt hiermee een alleenstaande (ouder) met een inwonende verzorgingsbehoeftige broer of zus voor de Wet investeren in jongeren een alleenstaande of alleenstaande ouder te laten blijven.

Artikel 1

lid 4

Dit lid geeft een nadere aanduiding van het begrip "gezamenlijke huishouding". Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder "het blijk geven zorg te dragen voor een ander". Wanneer twee betrokkenen voor het eerst ongehuwd gaan samenwonen, maar zij geven aan nog in onzekerheid te verkeren over het karakter van hun relatie, is het mogelijk een zogenaamde kennismakingsperiode toe te staan. Achterliggende gedachte daarbij is dat, ondanks wederzijdse verzorging, nog niet kan worden gesproken van het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Gedurende deze periode van maximaal drie maanden, en alleen in de situatie dat beiden gedurende die periode de eigen woning aanhouden, kan de uitkering volgens de ”oude” situatie worden gecontinueerd. Daarna zal de uitkering aan de gezinssituatie worden aangepast.

Artikel 1

lid 5

In een viertal situaties wordt in ieder geval geacht sprake te zijn van een gezamenlijke huishouding. Hebben twee personen in dezelfde woning het hoofdverblijf en doet zich een dergelijke situatie voor, dan worden zij zonder nadere bewijsvoering en zonder de mogelijkheid van tegenbewijs geacht een gezamenlijke huishouding te voeren.

Onder punt d wordt verwezen naar de situatie waarin betrokkenen elders staan geregistreerd als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de omschrijving in artikel 1, vierde lid. Bij algemene maatregel van bestuur (Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding) is vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, ertoe leiden dat de betrokkenen, indien zij gezamenlijk gehuisvest zijn, worden geacht een gezamenlijke huishouding te voeren. Bij de toepassing van de bepaling in onderdeel d dient het college rekening te houden met de ontstane jurisprudentie over het wel of niet onverkort mogen toepassen van het onweerlegbare rechtsvermoeden in dit soort situaties. Als de registratie het gevolg is van een besluit waartegen de betrokkene wegens het ontbreken van een rechtstreeks belang geen rechtsmiddel heeft kunnen aanwenden, kan het college aan de registratie niet een onweerlegbaar rechtsvermoeden ontlenen.

Artikel 2

In de wet is bepaald dat het toeslagstelsel niet kan gelden voor personen in de leeftijdscategorie 18 tot 21 jaar.

Artikel 3

Artikel 3 van de verordening bevat de grondslag om een toeslag toe te kennen aan een alleenstaande of alleenstaande ouder in verband met het niet of niet geheel kunnen delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. In dit artikel is de hoogte van de toeslag nog niet geregeld. Die zijn opgenomen in de artikelen 4 tot en met 8 van deze verordening.

Artikel 4

Artikel 30, eerste lid, in verbinding met artikel 35, tweede lid, sub a WIJ schrijft in ieder geval voor dat de niet-woningdelende alleenstaande ouder recht heeft op een maximale toeslag. Voor een niet-woningdelende alleenstaande van 21 of 22 jaar kan op grond van artikel 34 WIJ de toeslag lager worden vastgesteld. In het eerste lid van dit artikel is de hoogte van de toeslag geregeld voor de alleenstaande van 23 jaar en ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder. De in het eerste lid genoemde personen hebben recht op de maximale toeslag van 20% van het netto minimumloon. Voor de 22-jarige alleenstaande bedraagt de toeslag 10% en de alleenstaande van 21 jaar ontvangt geen toeslag. De keuzes voor een alleenstaande komen overeen met de toeslagen die voorheen op grond van de Verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en Bijstand van toepassing waren.

Een en ander wordt als volgt nader toegelicht. Voor personen jonger dan 23 jaar gelden leeftijdsgerelateerde minimumjeugdlonen. Om werkloosheidsvaleffecten te voorkomen, dient er een juiste afstemming te zijn tussen de verdiencapaciteit van jongeren en de WIJ-normen. Artikel 34 WIJ biedt, als gezegd, het college de mogelijkheid om de toeslag voor alleenstaanden van 21 of 22 jaar lager vast te stellen als hij van oordeel is dat, gezien de hoogte van het minimumjeugdloon, de hoogte van deze toeslag een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van de arbeid. Teneinde dit te voorkomen worden de toeslagen voor 21- en 22-jarige alleenstaanden, al of niet woningdelend, afwijkend vastgesteld.

Het komt voor dat de niet-rechthebbende partner een inkomen van minder dan de helft van de gehuwdennorm ontvangt en geen beroep wil doen op bijstand. Daarnaast is de situatie denkbaar dat de ene partner op grond van artikel 42 van de wet geen recht op een inkomensvoorziening heeft (denk bijvoorbeeld aan het weigeren van een werkleeraanbod), en de andere partner in aanmerking komt voor een WIJ-norm als alleenstaande of alleenstaande ouder. Het gezamenlijk inkomen kan dan (veel) minder bedragen dan de gehuwdennorm. In deze situaties bestaat er, met een beroep op de jurisprudentie die onder de WWB is gevormd (CRvB 4 maart 2004, LJN: AF6326) en mede gelet op het individualiseringsbeginsel aanleiding om een toeslag te verstrekken. De toeslag bedraagt dan het verschil tussen de gehuwdennorm en het gezamenlijk netto inkomen van beide partners inclusief de WIJ-norm voor de rechthebbende partner zonder toeslag, doch maximaal 20% van het netto minimumloon.

In situaties waarin een partneruitkering als gevolg van een opgelegde administratieve maatregel tijdelijk lager is geworden, wordt deze maatregel niet gecompenseerd door meer toeslag te verstrekken. Kort gezegd: een maatregel wordt niet gecompenseerd.

Artikel 5

In dit artikel is de toeslag geregeld ingeval van woningdeling. Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Of de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden is in deze niet relevant. Van belang is of de kosten gedeeld kunnen worden. Ook in geval van kamerhuurders en kostgangers is het uitgangspunt dat kosten gedeeld kunnen worden die op de woning drukken, doordat ze doorberekend kunnen worden in de kamerhuurprijs en de kostprijs. Daardoor zullen de algemeen noodzakelijke bestaanskosten van een kamerhuurder en een kostganger lager zijn dan die van een alleenwonende alleenstaande (ouder). Deze schaalvoordelen worden berekend op 8%. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 12% van het netto minimumloon. De toeslag voor de woningdelende alleenstaande van 21 en 22 jaar is in deze gevallen op nihil gesteld.

Indien de woning wordt gedeeld met een verzorgingsbehoeftige kan gesteld worden dat er in verband met de verzorgingsbehoeftigheid hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, waarvan het niet redelijk is dat deze evenredig worden gedeeld met de andere medebewoner. Te denken valt daarbij aan extra verwarming, grotere woning in verband met een rolstoel, hogere verwarmingskosten en extra kosten die niet altijd (geheel) door voorliggende voorzieningen worden gedekt. Een toeslag van 20% voor zowel de verzorgingsbehoeftige als de verzorger ligt dan in de rede. Dit is geregeld in het derde lid. Indien er meerdere verzorgers zijn, leidt dat niet tot meerdere hogere toeslagen.

Artikel 6

Dak- en thuislozen ontvangen een toeslag van 12%. Dit vanuit de gedachte dat zij alhoewel niet in de gebruikelijke vorm, toch enige woonlasten hebben. Hierbij valt te denken aan een al dan niet langdurig verblijf in een opvanghuis of het regelmatig gebruiken van een slaaphuis.

Artikel 7

In dit artikel is toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 31 van de wet. Het betreft de situatie dat gehuwden lagere bestaanskosten hebben vanwege het bewonen van de woning met een of meer huurders, onderhuurders of kostgangers. Omdat een dergelijke verlaging van de norm ook onder de WWB is opgenomen moet we dit ook onder de WIJ gelden.

Artikel 8

Voor de duur van maximaal zes maanden na beëindiging van onderwijs of beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) ontvangt de schoolverlater geen of een lagere toeslag. De jongere stemde tijdens de studieperiode de bestedingen af op zijn doorgaans beperkte inkomen (veelal uit studiefinanciering). Als hij zijn studie beëindigt nemen zijn noodzakelijke kosten van bestaan niet onmiddellijk toe. Daarom stelt het college de toeslag voor de alleenstaande schoolverlater op nihil. Indien tussentijds het werkleeraanbod wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding, heeft dit geen invloed op de termijn van zes maanden. De periode van werk telt dus als uitkeringsperiode mee voor het bepalen van de datum waarop de schoolverlaterstermijn is verstreken. Vanwege de hoogte van de norm studiefinanciering voor alleenstaande ouders, wordt de toeslag voor deze groep onafhankelijk van de woonsituatie, bepaald op 12%.

Artikel 9

Artikel 11 van de wet schrijft voor dat het college verantwoordelijk is voor het verstrekken van een inkomensvoorziening. Bij deze uitvoering dient het college rekening te houden met het verstrekken van een toeslag op grond van deze verordening.

Artikelen 10 en 11

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.