Regeling vervallen per 01-10-2017

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015

Geldend van 01-10-2015 t/m 30-09-2017

Intitulé

BELEIDSREGELS TERUG- EN INVORDERING PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ 2015

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE GRONINGEN,

(5063442);

Gelet op artikel 7 van de Participatiewet, artikel 11 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 11 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

de Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 vast te stellen.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet, IOAW, IOAZ en de Awb.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de Participatiewet : de wet;

    • b.

      de IOAW : de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      de IOAZ : de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      de WSNP : de Wet schuldsanering natuurlijke personen

    • e.

      de Awb : de Algemene wet bestuursrecht;

    • f.

      college : het college van de gemeente Groningen;

    • g.

      uitkering : de door het college verleende bijstand in het kader van de Wet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • h.

      Schuldregelings-

      overeenkomst : een overeenkomst waarin de rechten, verplichtingen en voorwaarden van de schuldenaar en het lid van de Nederlandse Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) ten behoeve van de schuldregeling zijn opgenomen;

    • i.

      fraudevordering : vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • j.

      benadelingsbedrag : het bedrag dat als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand of uitkering is ontvangen, een en ander zoals is bedoeld in artikel 20a IOAW/IOAZ en de artikelen 18a en 47g van de Wet;

    • k.

      inlichtingenplicht : verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de wet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • l.

      bruteren : het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • m.

      marginale zelfstandige : de persoon zoals omschreven in artikel 2 van Beleidsregels marginale zelfstandigen 2015.

    • n.

      parttime ondernemer: de persoon zoals omschreven in artikel 1 van de Beleidsregels parttime ondernemers Participatiewet.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Het college acht zich verplicht tot het uitoefenen van de volgende bevoegdheden:

  • a.

    herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

  • b.

    maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de wet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van IOAW en IOAZ toekomt; en

  • c.

    bruteert het college de vorderingen, welke zijn ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling.

Artikel 3 Uitzonderingen als gevolg van jurisprudentie

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b, en met toepassing van de hierna volgende voorwaarde, vordert het college niet de bijstand terug die het college zou hebben verstrekt indien belanghebbende wel volledig aan de inlichtingenplicht had voldaan. Deze beleidsregel is van toepassing indien de intrekking van het recht op bijstand betrekking heeft op een langere periode waarin belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

  • 4. Het bepaalde in artikel 3 geldt ook indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen middelen van een verzwegen partner met wie een gezamenlijke huishouding werd gevoerd en waarmee op grond van de wet en IOAW/IOAZ bij de vaststelling van de hoogte van de bijstand of uitkering rekening had moeten worden gehouden.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 4 Dringende redenen

Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van de bevoegdheid tot herziening, intrekking enterugvordering wegens dringende redenen.

Hoofdstuk 2 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

Artikel 5 Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 6 Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. In afwijking van artikel 2, aanhef en onder b besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan op een hoofdsom van € 15.000,--;

    • b.

      gedurende zeven jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan op een hoofdsom van meer dan € 15.000,--;

    • c.

      in afwijking van het bepaalde in dit lid sub a, gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan met betrekking tot een vordering die niet is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

  • 2. In afwijking van het eerste lid van dit artikel kan het college de vordering voor het geheel of voor het restant kwijtschelden in de volgende gevallen:

    • a.

      de schuldenaar heeft gedurende vijf jaar niet aan zijn betalingsverplichtingen voldaan op een hoofdsom van minder dan € 5.000,-- en niet aannemelijk is dat deze op enig moment aan zijn betalingsverplichtingen zal voldoen;

    • b.

      de schuldenaar lost in één keer een bedrag op de vordering af ter hoogte van ten minste 50% van het restant van de vordering in gevallen waarin op basis van normale incasso minder wordt ontvangen dan door middel van deze betaling.

  • 3. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a tot en met c slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht.

Artikel 7 Uitzondering

  • 1. Artikel 6 is niet van toepassing met betrekking tot vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van een eerder verstrekte geldlening; en/of

    • b.

      vorderingen die gedekt zijn door een zakelijk recht als pand of hypotheek; en/of

    • c.

      vorderingen die onderwerp zijn van een schuldregeling waarvan de voorwaarden niet worden nagekomen dan wel tot stand zijn gekomen op basis van onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van de schuldenaar.

  • 2. Het college is niet verplicht de in artikel 6, eerste lid geregelde gevallen tot kwijtschelding over te gaan indien de schuldenaar kan beschikken over vermogen dat redelijkerwijze te gelde kan worden gemaakt dan wel vermogen waarover de schuldenaar binnen een redelijke termijn redelijkerwijze kan gaan beschikken. Bij de vaststelling van dit vermogen:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    • b.

      is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de wet van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het op basis van artikel 6 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen

Artikel 8 Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, onderdeel b, ziet het college bij beëindiging van de uitkering af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering lager is dan een bedrag van € 250,-- op netto basis per kalenderjaar en de vordering niet is veroorzaakt door schending van de inlichtingenplicht of ander verwijtbaar gedrag van belanghebbende, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is in gevallen waarin de terugvordering rechtstreeks verband houdt met inkomsten die bij wijze van schatting zijn verrekend en die bij de eindafrekening op jaarbasis te laag bleken te zijn geschat.

Paragraaf 2.3 Schuldregeling

Artikel 9 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de wet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; én

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Tenzij het college anders beslist, verleent het college in afwijking van het eerste lid geen medewerking aan een schuldregeling indien: a. de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b van de wet; b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen in het eerste lid; b. de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Paragraaf 2.4 Uitzonderingsbepaling

Artikel 10 Marginale zelfstandigen enparttime ondernemers

Bij terugvordering van bijstand van een marginale zelfstandige of parttime ondernemer over een periode waarin naderhand op grond van de Beleidsregels marginale zelfstandigen 2015 of de Beleidsregels parttime ondernemers Participatiewet de bijstand definitief wordt vastgesteld, gelden in afwijking van deze beleidsregels de volgende uitgangspunten:

  • ·

    bij de vaststelling van de hoogte van terugvordering wordt niet gebruteerd;

  • ·

    belanghebbende lost de vordering in een periode van maximaal vijf jaar af waarna de vordering komt te vervallen;

  • ·

    de termijn van vijf jaar geldt ook voor vorderingen die zijn ontstaan vóór 1 januari 2012.

Hoofdstuk 3 Invordering

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 11 Algemeen

  • 1. Het college neemt een afzonderlijk besluit tot invordering (betaling) dan wel combineert een dergelijk te nemen besluit met een besluit tot terugvordering en herziening of intrekking. Daarbij hanteert het college de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2. Het besluit tot invordering omvat de volgende punten:

    • a.

      de hoogte (het saldo) van de vordering;

    • b.

      de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat:

    • d.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen zes weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4:87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

    • f.

      de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichting(en) behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

  • 3. Indien de vordering niet is ontstaan door het verwijtbaar niet nakomen van de inlichtingenplicht of ander verwijtbaar gedrag van belanghebbende, blijft het onderzoek naar de financiële en maatschappelijke situatie van de schuldenaar achterwege in de volgende gevallen:

    • a.

      bij vorderingen die in totaal een waarde vertegenwoordigen van minder dan € 1.000,--;

    • b.

      deze vorderingen binnen een reeks van 36 maandelijkse termijnen kunnen worden afgelost;

    • c.

      geen aanwijzing bestaat voor de aanwezigheid van voldoende vermogen.

  • 4. Indien de vordering is ontstaan door het verwijtbaar niet nakomen van de inlichtingenplicht of ander verwijtbaar gedrag van belanghebbende, de vordering binnen een reeks van 60 maandelijkse termijnen kan worden afgelost, geen aanwijzing bestaat voor de aanwezigheid van voldoende vermogen en het aan de vordering tot grondslag liggend besluit tot terugvordering is genomen voor 1 januari 2013, kan het onderzoek naar de financiële en maatschappelijke situatie van de schuldenaar achterwege blijven.

  • 5. Indien bij terugvordering een bestuurlijke boete wordt opgelegd in het kader van artikel 18a van de wet of artikel 20 a IOAW of IOAZ en niet wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid in artikel 22, tweede lid, wordt de verplichting tot betaling op een vordering niet eerder gesteld dan met ingang van het tijdstip waarop de bestuurlijke boete is afbetaald en wordt tot dat tijdstip in afwijking van het eerste lid een eerste uitstel van betaling verleend.

Artikel 12 Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de wet, artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 11 genoemde betalingstermijn, gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot invordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

Artikel 13 Uitstel van betaling

  • 1. Het college verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2. Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 4. Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    • b.

      is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de wet van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 14 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering

  • 1. Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de wet, de IOAW of de IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt, met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing ten minste € 25,-- per maand bedraagt. Deze betalingsverplichting wordt aangegaan onder de voorwaarde dat deze komt te vervallen zodra op de uitkering door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college) beslag legt.

Artikel 15 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de wet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de wet, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ

  • 1. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

  • 2. Na afloop van de termijn van zes maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 14, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 3. Indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de wet, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 14, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 4. Indien de terugvordering ziet op een fraudevordering wordt het in het tweede en derde lid genomen percentage verhoogd tot 50%.

  • 5. In afwijking van het tweede, derde en vierde lid wordt, indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de wet, IOAW of IOAZ, maar waarbij dat inkomen inclusief vakantiegeld niet meer dan € 100,-- per maand meer bedraag dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag, de aflossingsverplichting gesteld op 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag per maand inclusief vakantietoeslag maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 6. In afwijking van het tweede, derde en vierde lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing ten minste € 25,-- per maand bedraagt.

Artikel 16 Wettelijke rente bij uitstel

Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 17 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

  • 1. Bij een gegrond vermoeden dat de aflossingscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 2. Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het eerste lid, aanwezig is, stelt het college telkens binnen 36 maanden een draagkrachtonderzoek in.

  • 3. Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 4. In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 18 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1. Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot: a. wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of b. tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 3. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 19 Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Artikel 20 Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 19 wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

Hoofdstuk 4 Bepalingen opleggen bestuurlijke Boete

Artikel 21 Nulfraude

  • 1. Bij schending van de inlichtingenplicht wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven indien deze schending niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag en deze schending niet heeft plaatsgevonden binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt een boete opgelegd ter hoogte van het bedrag genoemd in artikel 2, derde lid van het Boetebesluit socialezekerheidswetten als belanghebbende de verplichting van artikel 5 onder b van de Beleidsregels marginale zelfstandigen 2015 en artikel 4 onder b van de Beleidsregels parttime ondernemers Participatiewet niet nakomt.

Artikel 22 Volgorde aflossing

  • 1. Bij het vaststellen van een verplichting tot aflossing op een fraudevordering en een boete, is de volgorde van verrekening dat allereerst op de boete wordt afgelost.

  • 2. Bij pseudo-verrekening of bij gelegd beslag op bezittingen van belanghebbende kan de volgorde waarin op een boete en een fraudevordering wordt afgelost, worden gewijzigd.

Artikel 23 Hoogte boete bij verminderde verwijtbaarheid

De bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a van de wet of artikel 20a van de IOAW/IOAZ kan bij verminderde verwijtbaarheid met driekwart, de helft of een kwart worden verminderd.

Artikel 24 Pseudoverrekening

Bij het in rekening brengen van een boete bij recidive als bedoeld in artikel 60b, tweede lid, van de wet, wordt rekening gehouden met de bepalingen uit de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2015.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.

Artikel 25 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.

Artikel 26 Overgangsbepaling

  • 1. De Beleidsregels Terugvordering SOZAWE 2011 blijven van toepassing op vorderingen die zijn ontstaan vóór 1 januari 2013, totdat:

    • a.

      een nieuwe vordering is ontstaan, of

    • b.

      de inkomens-en/of vermogenspositie van belanghebbende is gewijzigd, of

    • c.

      een regulier heronderzoek of beëindigingsonderzoek plaatsvindt.

  • 2. Met de vordering in het eerste lid wordt een fraudevordering bedoeld dan wel een vordering die uit een andere oorzaak is ontstaan.

Artikel 27 Intrekking en Inwerkingtreding

  • 1. De Beleidsregels Terugvordering WWB, IOAW en IOAZ gemeente Groningen 2013 worden ingetrokken.

  • 2. Deze beleidsregels treden in werking op 1 juli 2015.

Ondertekening

De burgemeester,
Peter den Oudsten.
De secretaris,
Peter Teesink.

Toelichting beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW EN IOAZ 2015

Toelichting beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW EN IOAZ 2015

Artikelsgewijze toelichting

Artikelsgewijze toelichting