Regeling vervallen per 13-12-2013

Parkeerverordening gemeente Groningen 1998

Geldend van 07-06-2013 t/m 12-12-2013

Intitulé

PARKEERVERORDENING GEMEENTE GRONINGEN 1998

DE RAAD VAN DE GEMEENTE GRONINGEN;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 maart 1998;

(bijlage raadsverslag nr. 273);

gelet op de artikelen 149 en 225 van de Gemeentewet;

overwegende, dat de Parkeerverordening aangepast dient te worden aan de nieuwe geformuleerde beleidsuitgangspunten inzake het parkeerbeleid;

HEEFT BESLOTEN:

de Parkeerverordening gemeente Groningen 1998 vast te stellen.

Afdeling I Definities en begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    RVV 1990 : het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990 Stbl. 459;

  • b.

    voertuig : hetgeen daaronder wordt verstaan in het Voertuigreglement, met dien verstande dat fietsen en bromfietsen niet als voertuig worden beschouwd;

  • c.

    motorvoertuig : hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990;

  • d.

    parkeren : het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • e.

    parkeerapparatuur : parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamel-arkeermeters en hetgeen naar maatschappelijk opvatting overigens onder parkeer-apparatuur wordt verstaan;

  • f.

    parkeerapparatuurplaats : een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur;

  • g.

    belanghebbendenplaats : een parkeerplaats die

    • 1.

      is aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990 of bord 99 a bijlage II van het RVV 1966 of

    • 2.

      gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990 of bord 99 a bijlage II van het RVV 1966 met het opschrift 'zone', voor zover deze plaats niet is uitgezonderd.

  • h.

    vergunning : een door burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en /of belanghebbendenplaatsen;

  • i.

    vergunninghouder : de natuurlijke- of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • j.

    autodate : het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en een aanbieder;

  • k.

    aanbieder : de rechtspersoon die meerdere motorvoertuigen voor autodate ter beschikking stelt en is aangesloten bij de Stichting voor Gedeeld Autogebruik;

  • l.

    deelnemer : een natuurlijk persoon die een overeenkomst heeft gesloten inzake autodate;

  • m.

    autodateplaats : de parkeerplaats, aangeduid met bord E09 uit bijlage I van het RVV1990 met onderbord met aanduiding ‘autodate’ waar een motorvoertuig bestemd voor autodate krachtens vergunning mag worden geparkeerd.

Afdeling II Plaatsen voor vergunninghouders, vergunning en vergunningbewijzen

Artikel 2

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkend verzoek een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2. De vergunning is geldig voor het parkeren met een voertuig op één parkeerapparatuurplaats tegelijk.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn uitsluitend de volgende soorten vergunningen verlenen:

    • a.

      Parkeervergunning voor de bewoner in dat gebied.

    • b.

      Parkeervergunning voor degene die een beroep of bedrijf uitoefent in dat gebied.

    • c.

      Bezoekersvergunning voor de bewoner in dat gebied, ten behoeve van zijn bezoek.

    • d.

      Parkeervergunning voor specifieke beroepsbeoefenaren/bedrijven voor parkeren in de gehele gemeente.

    • e.

      Parkeervergunning voor specifieke beroepsbeoefenaren voor parkeren in de wijk waar zij als bewoner staan ingeschreven.

    • f.

      Parkeervergunning voor parkeren op (een) specifiek aangewezen weggedeelte(n), niet zijnde een parkeervergunning verleend ex artikel 3, lid 3 sub g.

    • g.

      Parkeervergunning voor parkeren op een specifiek aangewezen weggedeelte ten behoeve van een houder van een gehandicaptenparkeerkaart (bestuurder).

    • h.

      Tijdelijke parkeervergunning ten behoeve van bewoners en bezoekers aan bewoners.

    • i.

      Dagparkeervergunning voor bedrijven ten behoeve van het parkeren bij parkeer-apparatuurplaatsen in de binnenstad.

      (Voor de eventueel in combinatie uitgeven inrijontheffing verwijzen wij naar de Legesverordening onderdelen 3.3.2 en 3.3.3).

    • j.

      Dagparkeervergunning voor bedrijven ten behoeve van het parkeren bij parkeerapparatuurplaatsen in de schilwijken.

    • k.

      Tijdelijke vergunning ten behoeve van bewoners ten behoeve van het parkeren bij parkeerapparatuurplaatsen van de schilwijken.

    • l.

      Tijdelijke vergunning ten behoeve van bewoners ten behoeve van het parkeren bij parkeerapparatuurplaatsen van de binnenstad.

  • 4. Beroepen en bedrijven worden beschouwd als één bedrijf en als één beroep indien de vestigingsadressen dezelfde zijn of het een aaneengesloten bebouwing betreft, dan wel sprake is van een juridische constructie waaruit moet worden geconcludeerd dat het één beroep of bedrijf betreft.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

  • 6. Met betrekking tot het bepaalde in lid 3 kunnen burgemeester en wethouders in het belang van een goede verdeling van de beschikbare ruimte per gebied waar belanghebbenden- en of parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn nadere regels stellen ten aanzien van:

    • a.

      het verstrekken van de soort vergunning;

    • b.

      het aantal te verlenen vergunningen;

    • c.

      het toewijzen van specifieke weggedeelten voor parkeren;

    • d.

      beschikbaarheid van alternatieve parkeermogelijkheden.

  • 7. Burgemeester en wethouders kunnen ten gunste van de aanvrager het bij of krachtens deze verordening bepaalde buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 8. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is op dit artikel van toepassing.

Artikel 4

  • 1. Een vergunning als bedoeld in artikel 3, derde lid, sub a, b, d, e, f, en h wordt voor ten hoogste één jaar verleend en bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in artikel 3, derde lid, sub c, wordt verleend in de vorm van een aan de bewoner van een gebied te verstrekken parkeerkaart die gedurende een door burgemeester en wethouders vast te stellen duur is te gebruiken op parkeerapparatuurplaatsen.

    De vergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend en bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in artikel 3, derde lid, sub g wordt verleend in de vorm van een specifiek toegewezen plaats.

    De vergunning wordt verleend voor een door burgemeester en wethouders per aanvraag vast te stellen duur.

Artikel 5

Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken of wijzigen:

  • a.

    op verzoek van de vergunninghouder;

  • b.

    wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

  • c.

    wanneer er zich een wijziging voordoet in één van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning.

  • d.

    wanneer voor het desbetreffende gebied het stelsel van de vergunningen komt te vervallen of wordt gewijzigd;

  • e.

    wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden

    voorschriften;

  • f.

    wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

  • g.

    om redenen van openbaar belang.

Afdeling III Verbodsbepalingen

Artikel 6

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een voertuig te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenplaats.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 7

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

Artikel 8

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een voertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het voertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de vergunning;

    • c.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Afdeling IV Strafbepaling

Artikel 9

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

Afdeling V Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 10

Met de opsporing van overtredingen van deze verordening zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, de door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren belast.

Artikel 11

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Parkeerverordening gemeente Groningen 1998'.

Artikel 12

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de derde dag na bekendmaking.

  • 2. Met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de 'Parkeerverordening 1991'.

  • 3. Vergunningen welke zijn verleend voor de inwerkingtreding van deze verordening worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

Ondertekening

Gedaan te Groningen ter openbare raadsvergadering van 25 maart 1998.
De griffier,
D.H. Vrieling.
De voorzitter,
J. Wallage.