Regeling vervallen per 01-01-2021

Nadere regels jeugdhulp gemeente Groningen 2018

Geldend van 01-04-2018 t/m 31-12-2020

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp gemeente Groningen 2018

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE GRONINGEN;

Gelet op de Jeugdwet en gelet op in ieder geval de artikelen 2, 5, 6, 7, 10, 11, 13, 24 en 26 van de Verordening jeugdhulp gemeente Groningen 2018;

BESLUIT:

Vast te stellen de Nadere regels jeugdhulp gemeente Groningen 2018.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze Nadere regels wordt verstaan onder:

    • a.

      Gesprek: gesprek als bedoeld in artikel 5;

    • b.

      Melding : melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid;

    • c.

      Ondersteuningsplan: Schriftelijke weergave van het onderzoek als bedoeld in artikel 4 en de afspraken die gemaakt zijn om de jeugdige en/of zijn ouder(s) te ondersteunen. Een ondertekend ondersteuningsplan kan door het college aangemerkt worden als een aanvraag om een voorziening.

    • d.

      Pedagogische civil society: de sociale omgeving rond de jeugdige, bestaande uit ouders, familie, buurtvrienden, school, peuterspeelzalen, vrijwilligers, sportcoaches en anderen die betrokken zijn bij de opvoeding en het opgroeien van de jeugdige met als doel om de draagkracht van het gezin van de jeugdige te vergroten en opvoedingsproblemen te voorkomen.

    • e.

      Wet: Jeugdwet.

  • 2. Alle begrippen die in deze Nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet, het Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet bescherming persoonsgegevens en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp en preventie

  • 1. De volgende algemene voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:

    • a.

      Versterken van de sociale context:

      • 1.

        Algemene (ook digitale) informatieverstrekking omtrent ontwikkelingsbehoeften jeugdigen en opvoedingsvragen opvoeders;

      • 2.

        Activiteiten ter versterking van de pedagogische civil society zoals stimuleren en faciliteren van initiatieven vanuit de informele netwerken, steuncontacten tussen ouders en jeugdigen en intergenerationele contacten die een bijdrage leveren aan een gezonde en veilige opgroei- en opvoedomgeving, mogelijkheden voor ouders/opvoeders om elkaar te ontmoeten;

      • 3.

        Laagdrempelige opvoedondersteuningsactiviteiten;

      • 4.

        Maatjesprojecten, vrijwilligersinzet, zelforganisaties gericht op ondersteuning van opgroeien en opvoeden;

      • 5.

        Mantelzorgondersteuning voor jeugdigen en gezinnen.

    • b.

      Basisondersteuning:

      • 1.

        Bieden van informatie, advies en consultatie bij opgroei en opvoedvragen;

      • 2.

        Ondersteuning en lichte hulp voor jeugdigen en/of ouders, waaronder vormen van vrij toegankelijke hulp, gericht op het creëren van een stabiele opvoed- en opgroeisituatie;

      • 3.

        Ondersteuning en lichte hulp aansluitend bij de onderwijs/ opvangsetting, waarbij ondersteuning voor opvoeders en jeugdigen geboden wordt. Het betreft activiteiten die in een onderwijssetting plaatsvinden waarbij de nadruk ligt op zorg;

      • 4.

        Regulier casemanagement: het systematisch coördineren, afstemmen en volgen van de benodigde hulpverlening aan jeugdigen en/of gezinnen, waarbij meerdere hulpverleners betrokken zijn.

  • 2. De volgende individuele voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:

    • 1.

      Specifieke jeugdhulptrajecten gericht op jeugdige en/of gezinssysteem;

    • 2.

      Langdurige ‘leun en steun’ contacten;

    • 3.

      Dag- of weekendopvang, respijtzorg;

    • 4.

      Specifieke multidisciplinaire interventies gecoördineerd uitgevoerd door verschillende zorgaanbieders voor gezinnen met meervoudige problemen;

    • 5.

      Intensieve en meer langdurige interventies gericht op behandeling, herstel en/of rehabilitatie;

    • 6.

      Intensieve dagbehandeling op maat;

    • 7.

      Inzet van (tijdelijke) vervangende opvoedsituatie, verblijf (op maat) van jeugdigen buiten de gewone leef/gezinssituatie;

    • 8.

      Inzet van spoedzorg en crisisopvang (bij acute onveiligheid en/of inzet van crisisplekken vanuit verblijfsfuncties;

    • 9.

      Gedwongen jeugdhulp en dwang en drangtrajecten;

    • 10.

      Specialistische diagnostiek.

Artikel 3 Melding hulpvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

Artikel 4 Onderzoek

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 5, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of zijn ouders geven in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een onderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 5 Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en/of de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een algemene voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en kan hen toestemming vragen om hun persoonsgegevens te verwerken;

  • 3. Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 6 Ondersteuningsplan

  • 1. Het college neemt in het ondersteuningsplan een schriftelijke verslaglegging op van het onderzoek, als bedoeld in artikel 4, tenzij de jeugdige of zijn ouders hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 2. Binnen tien werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders het onder lid 1 van dit artikel bedoelde ondersteuningsplan inclusief het onderzoeksverslag.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 7 Uitwerking voorwaarden, beoordeling en afweging toegang individuele voorziening

  • 1. Het college kent een individuele voorziening toe voor zover in het ondersteuningsplan zoals bedoeld in artikel 6 wordt vastgesteld dat de jeugdige:

    • a.

      op eigen kracht, met zijn ouders, met gebruikelijke hulp of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening, of

    • c.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een algemene voorziening.

  • 2. Het college kent eveneens een individuele voorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing zoals bedoeld in artikel 6 van de Verordening is afgegeven;

Artikel 8 Aanvraag en pgb

  • 1. Als een jeugdige of zijn ouders een individuele voorziening in natura niet passend achten kunnen de jeugdige of zijn ouders in de aanvraag vermelden een persoonsgebonden budget te wensen. Daarbij geven zij in ieder geval aan:

    • a.

      wat de voorgenomen uitvoering van de individuele voorziening is, inclusief uitvoerder en kosten;

    • b.

      wat de kwalificaties van de uitvoerder zijn, en

    • c.

      waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder niet passend is naar het oordeel van de jeugdige of zijn ouders.

  • 2. Indien jeugdhulp wordt ingezet na verwijzing als bedoeld in artikel 6 van de Verordening kan door of namens de jeugdige of zijn ouders een aanvraag voor een pgb worden ingediend als zij het natura-aanbod niet passend achten. Bij die aanvraag moet in ieder geval worden aangegeven:

    • a.

      wat de voorgenomen uitvoering van de individuele voorziening is, inclusief uitvoerder en kosten;

    • b.

      wat de kwalificaties van de uitvoerder zijn, en;

    • c.

      waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder niet passend is naar het oordeel van de jeugdige of zijn ouders.

Artikel 9 De beschikking

  • 1. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking en de daarvan onderdeel uitmakende bijlagen in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      de vervaltermijn van de beslissing omtrent de toekenning van een individuele voorziening, een en ander zoals bedoeld in artikel 7 lid 3 van de verordening;

    • d.

      hoe de voorziening wordt verstrekt

    • e.

      indien van toepassing welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking en de daarvan onderdeel uitmakende bijlagen in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb wordt aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      de vervaltermijn van de beschikking als bedoeld in artikel 12 lid 4 van de verordening;

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Artikel 10 Regels voor pgb

  • 1. Een jeugdige en/of zijn ouders kunnen in aanmerking komen voor een pgb, indien ten minste voldaan is aan de voorwaarden van artikel 8.1.1 lid 2 van de Wet:

    • a.

      Bij een indicatie voor een individuele voorziening kunnen de jeugdige of zijn ouders in aanmerking komen voor een pgb, en daarmee die individuele voorziening inkopen bij derden, indien:

      • 1.

        voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 8.1.1 lid 2, onder a t/m c, van de Jeugdwet en

      • 2.

        er geen spoedeisende jeugdhulp nodig is;

    • b.

      Om de kwaliteit van de met een pgb in te kopen individuele voorziening te kunnen beoordelen dienen de jeugdige en/of zijn ouders een plan te hebben opgesteld over hoe zij het pgb gaan besteden en dienen zij een door het college goedgekeurde ondersteuningsovereenkomst te sluiten met de door hem of haar in te schakelen jeugdhulpverlener.

  • 2. De jeugdige en/of zijn ouders kunnen kiezen voor een pgb, indien deze naar het oordeel van het college kan/kunnen motiveren, dat de door de gemeente gecontracteerde zorg niet passend is.

  • 3. Een pgb voor vervoer als bedoeld in artikel 10 lid 4 onder g van de Verordening en een pgb voor vormen van jeugdhulp als bedoeld in artikel 10 lid 4 onder a tot en met f van de Verordening waarvoor een tarief is vastgesteld per uur, per dagdeel of per etmaal mag uitsluitend en alleen besteed worden voor dat vervoer en voor een vergoeding van die daadwerkelijk geleverde diensten per uur, dagdeel of etmaal en mag niet anders besteed worden.

    Als uit het gesprek en het ondersteuningsplan blijkt, dat het pgb-tarief niet toereikend is, kan het college hiervan afwijken tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.

Artikel 11 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze Nadere regels door het college vastgestelde bedragen verhogen of verlagen. Het college kan per tarief en voorziening bepalen welke prijsindex hierbij wordt gehanteerd.

Artikel 12 Citeertitel

Deze nadere regels kunnen worden aangehaald als: Nadere regels jeugdhulp gemeente Groningen 2018.

Artikel 13 Intrekking en inwerkingtreding

  • 1. De Nadere regels jeugdhulp gemeente Groningen 2015 worden ingetrokken.

  • 2. Deze nadere regels treden in werking op 1 april 2018.

Ondertekening

Aldus besloten in de collegevergadering van 16 januari 2018.

De burgemeester

Peter den Oudsten.

De secretaris,

Peter Teesink.

ALGEMENE TOELICHTING

De inrichting van het Groninger jeugdstelsel.

In het Groninger Functioneel Model wordt een inhoudelijk kader geschetst, dat als basis fungeert voor een gemeentelijk aangestuurd nieuw jeugdstelsel in de Groninger gemeenten. Met de herinrichting van het jeugdstelsel moet de jeugdhulp efficiënt en effectief dichtbij kinderen en ouders of verzorgers worden geboden.

Belangrijke doelen en uitgangspunten van de stelselherziening jeugd zijn de volgende.

  • Voorkomen van opgroei- en opvoedproblemen; de verantwoordelijkheid voor gezond en veilig opgroeien van jeugdigen ligt allereerst bij de ouders en jeugdige zelf, daarin bijgestaan door familie, sociale netwerk en lokale voorzieningen.

  • Indien de eigen kracht en de mogelijkheden van de jeugdige, opvoeders en de directe omgeving ontoereikend zijn, kan er ondersteuning, hulp en/of behandeling geboden worden bij voorkeur zoveel als mogelijk in, met en rondom het gezin. De insteek is hierbij het vroegtijdig bieden van hulp op maat, voorkomen van escalatie van problemen en een te zwaar appèl op intensieve ondersteuning.

  • Komen tot een betere samenwerking van hulpverleners rond gezinnen; bieden van integrale hulp volgens het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één regisseur’.

  • Meer ruimte voor professionals om de juiste ondersteuning te bieden; professionals die in staat zijn de eigen kracht van de jeugdige, het gezinssysteem en de sociale netwerken te mobiliseren.

  • ‘Demedicaliseren’, ‘ontzorgen’ en normaliseren, door onder meer het opvoedkundig klimaat in gezinnen te versterken evenals in wijken, scholen en lokale voorzieningen.

Het fundament

Het fundament van het nieuwe jeugdstelsel is het gewone positieve opgroeien en opvoeden, in de pedagogische civil society. Het is een leefomgeving met goed functionerende en in voldoende mate aanwezige basisvoorzieningen (zoals scholen, speelvoorzieningen, beschikbaarheid van (opvoed)informatie, afgestemd op de specifieke kenmerken en behoeften van de wijk).

De basisondersteuning

De basis van het nieuwe stelsel wordt gevormd door de basisondersteuning, bestaande uit een team van generalisten met elkaar aanvullende specifieke kennis en vaardigheden. De samenstelling van deze teams kan variëren afhankelijk van de populatie van de betreffende wijk. Zo kan de inzet van specifieke deskundigen in de basisondersteuning in bepaalde situaties gewenst zijn. De Jeugdgezondheidszorg valt ook binnen deze basisondersteuning, maar heeft een specifiek doel: het beschermen en bevorderen van de gezondheid van alle jeugdigen van 0-18 jaar. Het is preventieve gezondheidszorg die gericht is op het voorkomen van ziekten en het vroegtijdig opsporen van gezondheidsproblemen bij jeugdigen. Beslissingen over de zorgtoeleiding (triage) en het uitvoeren van regulier casemanagement vinden plaats vanuit de basisondersteuning.

Regulier casemanagement

Efficiënte zorgtoeleiding wordt bewaakt en gerealiseerd door regulier casemanagement in de basisondersteuning. Regulier casemanagement is een taak die uitgevoerd wordt door hiertoe bekwame uitvoerende professionals uit de basisondersteuning. Het uitgangspunt is dat de (eerst) betrokken professional hiervoor verantwoordelijk is. Beslissingen over hulp worden altijd in dialoog, samen met de jeugdige en of ouders/opvoeders genomen.

Expertpool

Bij meer complexe ondersteuningsvragen, die de eigen competenties overstijgen, of wanneer er zorgen zijn over de veiligheid van een jeugdige, kunnen medewerkers voor consultatie en advies een beroep doen op medewerkers uit de expertpool. De medewerkers uit deze pool bieden onafhankelijk advies, zij verlenen geen daadwerkelijke hulp aan de jeugdigen of het gezin. Deze pool bestaat uit diverse deskundigen met uiteenlopende kennisgebieden, zoals specialistische casemanagers, medewerkers Veilig Thuis (voorheen Algemeen Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling, AMHK), jeugdbescherming en jeugdreclassering. De meer complexe triage wordt met behulp van de expertpool uitgevoerd. Tevens wordt er geadviseerd over de inzet van meer of minder intensieve ondersteuning.

Flexibele ondersteuning

Indien een professional uit de basisondersteuning of een huisarts of jeugdarts aanvullende specifieke integrale ondersteuning van jeugdige en of gezinssysteem wenselijk vindt (in samenspraak met betrokkenen), kan er gebruik gemaakt worden van inzet van uitvoerende professionals uit de flexibele ondersteuning. Ook kunnen deze medewerkers handelingsgerichte diagnostiek verlenen. De flexibele ondersteuning fungeert dus als een ‘surplus’ van de basisondersteuning.

Deze ondersteuning is niet vrij toegankelijk voor jeugdigen en/of ouders, maar is pas in te zetten na een professionele afweging van de hiertoe bevoegde professional in de basisondersteuning, de huisarts of de jeugdarts. In die zin spreken we van een individuele voorziening.

Intensieve ondersteuning

Indien blijkt dat de problemen van de jeugdige of het gezinssysteem dermate ernstig of complex is, kan de professional ook een vorm van intensieve ondersteuning inzetten. Dit zijn vormen als dagbehandeling, poliklinische trajecten, 24-uurs zorg, pleegzorg en crisiszorg. Deze ondersteuning wordt veelal decentraal georganiseerd maar zoveel als mogelijk uitgevoerd in de natuurlijke leefomgeving van de jeugdige. Medewerkers van de intensieve ondersteuning kunnen ook specialistische diagnostiek verlenen. Vanuit de intensieve zorg wordt eveneens gewerkt aan de inzet van zorgtrajecten gericht op het voorkomen van plaatsing en het voorkomen van terugval. Alle vormen van hulp die in de intensieve ondersteuning gegeven wordt, zijn niet vrij toegankelijk. Deze hulp is altijd een vorm van individuele voorziening. De intensieve ondersteuning kan pas worden ingezet na een afgewogen oordeel van de hiertoe bevoegde professional.

Kwaliteit

Het begrip kwaliteit komt in de Verordening voor in art. 10, tweede en derde lid, in art. 12, vijfde lid, en in artikel 22, aanhef en onder f. Ook in de toelichting bij die bepalingen komt het begrip voor.

In de Nadere regels komt het begrip kwaliteit voor in art. 9, tweede lid, onder b en in art. 10, eerste lid, onder b. Ook in de toelichting bij die bepalingen komt het begrip voor.

Het kan daarbij gaan om professionele of kwaliteitsstandaarden (art. 10, derde lid, van de Verordening), maar ook om het gemeentelijk kwaliteitsbeleid (art. 22 van de Verordening).

De gemeente Groningen heeft momenteel nog geen uitgewerkt kwaliteitsbeleid. Tot die tijd sluiten wij zoveel mogelijk aan bij landelijke kwaliteitskaders, zoals het Kwaliteitskader Jeugd.

Een belangrijke norm in dit verband is die van “de verantwoorde hulp”.

De (medewerkers van) jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen moeten verantwoorde hulp verlenen (artikel 4.1.1 Jeugdwet). Dat houdt in dat zij hulp van goed niveau moeten bieden, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of zijn ouder (Nota van Toelichting bij Besluit Jeugdwet, p. 39). Zij moeten zich zo organiseren dat het leidt tot verantwoorde hulp.

Wijze van beoordeling jeugdhulp

Op 1 mei 2017 (ECLI: NL CRVB: 2017: 1477) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een belangrijke uitspraak gedaan over jeugdhulp op grond van de Jeugdwet. Deze uitspraak is richtinggevend voor de wijze waarop het onderzoek moet worden uitgevoerd. De CRvB gaat daarbij uitgebreid in op de verschillende stadia van het onderzoek en de zorgvuldigheidseisen die gemeenten daarbij in acht moeten nemen.

Onderzoek naar benodigde hulp

Als een jeugdige of ouder zich meldt, moet de gemeente allereerst vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens moet de gemeente kijken of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen in de zin van de Jeugdwet en welke problemen het precies betreft. Daarna kan worden bepaald welke hulp nodig is om de doelen te bereiken die zijn vastgelegd in de jeugdhulpplicht van artikel 2.3 Jeugdwet. Pas als de benodigde hulp in kaart is gebracht, kan de gemeente kijken welke bijdrage ouders of het sociale netwerk kunnen leveren. Slechts voor zover de mogelijkheden van ouders/het netwerk ontoereikend zijn, moet de gemeente een voorziening verlenen.

Vereiste deskundigheid

De CRvB geeft in zijn eerder genoemde uitspraak van 1 mei 2017 ook duidelijk aan dat gemeenten advies moeten vragen aan specifieke (jeugdhulp)deskundigen als dat nodig is. Daarbij moet de gemeente ervoor zorgen dat die deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

De definities van ‘gesprek’ en ‘melding’ zijn nodig omdat deze begrippen niet zijn gedefinieerd in de Wet en het gebruik hier afwijkt van het normaal spraakgebruik.

De melding is het eerste contact van jeugdigen en ouders met het college (in de praktijk is dit het WIJ-team) om aan te geven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp. De melding (artikel 3 van de Nadere regels) is iets anders dan de aanvraag om een individuele voorziening; dit laatste is geregeld in artikel 5 van de Verordening.

Het gesprek is het mondeling contact bij het onderzoek naar de hulpvraag waarin het college - in de praktijk zal het college dit laten uitvoeren door deskundigen - met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen.

Als basis voor een aanvraag van een voorziening kunnen worden aangemerkt:

  • 1.

    een ondersteuningsplan zoals dat opgesteld wordt op initiatief van de gemeente, naar aanleiding van de melding en het gesprek.

  • 2.

    een familiegroepsplan (zie ook artikel 4.1.2 van de Wet) zoals dat opgesteld wordt op initiatief van de jeugdige en/of zijn ouders.

  • 3.

    een hulpverleningsplan (zie ook artikel 4.1.3 van de Wet) zoals dat opgesteld wordt ten behoeve van Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank in verband met aanvraag onderzoek of aanvraag (voorwaardelijke) gesloten plaatsing.

Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het college het gewenst acht deze informele hulp die om niet door een natuurlijk persoon wordt geleverd en die niet in het kader van een beroep wordt gegeven te vergoeden. Het college heeft in deze nadere regels criteria opgenomen wanneer deze informele ondersteuning voor een vergoeding in aanmerking kan komen en heeft daarvoor een afzonderlijk tarief vastgesteld. Gelet op het feit dat deze hulp niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt verleend is er sprake van een lager tarief.

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp en preventie

Hieronder worden enkele vormen van jeugdhulp kort nader toegelicht.

Eerste lid, onder a:

De versterking van de sociale context waarin gezinnen opvoeden en jeugdigen opgroeien.

Tweede lid::

onder 1) daaronder vallen bijvoorbeeld coachingstrajecten en vormen van e-hulp;

onder 3) daaronder vallen bijvoorbeeld trajecten zoals onder meer in zorgboerderijen geboden worden;

onder 5) deze interventies worden uitgevoerd volgens het principe van Wrapped around care.

Intensieve ondersteuning bestaat uit een keten van specialistische poliklinische behandelactiviteiten, deeltijd- of dagbehandeling en of klinische opname en gedwongen jeugdhulp.

onder 3)

Hieronder vallen bijvoorbeeld pleegzorg, intramurale opvang, 24uurs opvang, pleegzorg in eigen netwerk, gesloten jeugdzorg, klinische opname en kinder- en jeugdpsychiatrie.

onder 5)

Hieronder vallen bijvoorbeeld Jeugdzorgplus en enkele vormen van hoog specialistische GGZ, inzet van zorgtrajecten gericht op het voorkomen van uithuisplaatsing en inzet van specifieke zorgtrajecten gericht op het voorkomen van terugval.

Het is mogelijk om verschillende voorzieningen genoemd in dit artikel met elkaar te combineren, zodat passende jeugdhulp ingezet kan worden.

Alle in artikel 2 genoemde vormen van jeugdhulp zijn in gemeente Groningen beschikbaar, hetzij doordat er subsidie voor beschikbaar is, hetzij doordat de jeugdhulp centraal wordt ingekocht. Met betrekking tot subsidie is hoofdzakelijk paragraaf 3.13 van de Nadere regels subsidies gemeente Groningen van toepassing. Daarnaast zijn ook de volgende paragrafen relevant:

  • § 4.5 Algemeen sociaal-cultureel werk (t.b.v. artikel 2 lid 1 onder a sub 2, alsmede lid 2 onder a sub 1 en 2)

  • § 4.11 Maatschappelijke dienstverlening (t.b.v. artikel 2 lid onder a sub 1 en 2)

  • § 4.13 Maatschappelijke en vrouwenopvang, verslavingszorg en overlastbestrijding (t.b.v. artikel 2 lid 2 onder b).

Artikel 3 tot en met 8 Algemeen

Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening. De in de artikelen 3 tot en met 8 beschreven procedure blijft hier achterwege. Of iemand toegang krijgt tot een algemene voorziening wordt slechts marginaal getoetst.

Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 3 tot en met 8 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, zoals beschreven in artikel 4, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

Artikel 3 Melding hulpvraag

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de Wet.

In de praktijk zullen jeugdprofessionals onafhankelijk adviseren over te nemen beslissingen. Namens het college nemen dan medewerkers van de gemeente – in mandaat – een beschikking met in achtneming van dat professionele advies. Waar in deze Nadere regels, “het college” staat, kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.

De jeugdige of zijn ouders kunnen zich wenden tot een algemene voorziening zonder meldingsprocedure in de zin van artikel 3 van deze Nadere Regels.

Zoals in de algemene toelichting al is aangehaald, hebben jeugdigen en ouders onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdhulp en geen individuele aanspraken op jeugdhulp. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. Deze nadere regels bevatten bepalingen die dit moeten waarborgen. Hiermee kan ten onrechte de schijn worden gewekt dat het telkens om een uitvoerig, onnodig bureaucratische proces gaat. Dit is echter geenszins de bedoeling. Zo is de schriftelijke ontvangstbevestiging van een melding enkel nodig als het om een officiële hulpvraag gaat, zoals omschreven in artikel 1, lid 1, onder f van de Verordening en niet bij andere vragen. Verder kan het onderzoek (artikel 4), afhankelijk van de inhoud van de melding, meer of minder uitgebreid zijn. Er kan bovendien hiervan – en in bepaalde gevallen ook van het gesprek (artikel 5) - in overleg met de jeugdige of zijn ouders afgezien worden. Daartegenover staat dat, als dat nodig is, er ook sprake kan zijn van meerdere gesprekken. Als de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal een gesprek nodig zijn om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Een onderzoek en gesprek zullen uiteindelijk vaak wel in enige vorm nodig zijn, omdat voor een zorgvuldig te nemen besluit het van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Ook andere bepalingen (schriftelijke verslaglegging (artikel 6) en schriftelijke indiening aanvraag (artikel 8) zijn opgenomen met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van een zorgvuldige dossiervorming.

Artikel 4 Onderzoek

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd.

Het eerste lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet ende Wet bescherming persoonsgegevens en de hiervoor vanaf 25 mei 2018 geldende Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) zijn hierop van overeenkomstige toepassing.

Het verwerken van persoonsgegevens moet zoveel mogelijk gebaseerd zijn op een wettelijke verplichting. Als er geen wettelijke verplichting is, dan is toestemming van betrokkene nodig voor het verwerken van persoonsgegevens. Vooral bij de Jeugdwet waar men toestemming moet geven om bepaalde medische gegevens of psychologische onderzoeken van kinderen te mogen delen, omdat dit noodzakelijk is in het belang van het kind.

Vanuit de AVG (artikel 7) moet de toestemming worden gegeven door middel van duidelijke actieve handeling, bijvoorbeeld schriftelijke verklaring, elektronische middelen of mondelinge verklaring. Hieruit moet blijken dat de betrokkene vrijelijk en ondubbelzinnig met de verwerking instemt. De toestemming moet gelden voor alle verwerkingsactiviteiten met hetzelfde doel. Als er meerdere doelen zijn voor de verwerking van persoonsgegevens, moet toestemming voor elk van deze doelen worden verleend. Naast doelbinding is het belangrijk dat de betrokkene geïnformeerd word over hoelang de gegevens worden bewaard, wie er toegang heeft, hoe bezwaar kan worden gemaakt en hoe de toestemming kan worden ingetrokken.

Binnen het sociaal domein kan het problematisch zijn om rechtsgeldige toestemming te verkrijgen. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft er namelijk op gewezen dat bij de uitvoering van taken in het sociaal domein sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen de cliënt en de gemeente. Dat maakt dat toestemming niet altijd in vrijheid gegeven kan worden.

Tweede lid: bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek kunnen dan ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de Wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze Wet te treffen.

In het derde lid is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven (impliciet) toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een onderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien. Dit laatste is bepaald in artikel 5, derde lid.

Er kunnen zich ook situaties voordoen op grond waarvan professionals tot het inzicht komen dat er sprake is van een acute bedreiging van het de veiligheid en of welzijn van het kind of gezin. In dat geval moet er soms eerst gehandeld worden voordat er een gesprek kan plaats vinden.

Artikel 5 Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (wijkteam) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging ten grondslag liggen.

Een gesprek kan ook worden aangegaan zonder dat er sprake is van een aanvraag voor jeugdhulp. Professionals en medeopvoeders zijn ook verantwoordelijk voor de veiligheid en welzijn van het kind. Zorgen worden via de reguliere communicatie met ouders besproken. Wanneer ouders echter niet in staat of bereid zijn om daar goed op te reageren moet er in het belang van het kind toch hulp worden ingezet. In dat geval is er sprake van ongevraagde ondersteuning tot en met drang. Daarbij staat altijd wel de dialoog met de ouders centraal, maar is het gesprek niet leidend. De jeugdhulp wordt namelijk op basis van een afweging van deskundigen door de casemanager ingezet.

In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de Wet en de verordening vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de AWBZ of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

Tijdens het gesprek wordt het transparantiebeginsel vervat in de Wet bescherming persoonsgegevens en vanaf 25 mei 2018 in de Algemene Verordening Gegevensbescherming gehanteerd.

Het transparantiebeginsel houdt in dat iedereen het recht heeft om te weten wat er waar van hem vastligt en wat er tussen wie wordt uitgewisseld. Het college verstrekt die informatie aan betrokkene(n).

Met betrekking tot de benodigde toestemming van de jeugdige en/of ouders voor verwerking van persoonsgegevens wordt verwezen naar de toelichting op artikel 4, eerste lid en naar de relevante bepalingen in de Jeugdwet.

Artikel 6 Ondersteuningsplan

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr. 3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen.

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij.

Artikel 7Uitwerking voorwaarden, beoordeling en afweging toegang individuele voorziening

In artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. Dit kader staat in artikel 9 van de verordening. In artikel 7 van deze nadere regels is dat kader verder uitgewerkt.

Lid 1

Belangrijk is dat bij het beoordelen van de problematiek allereerst gekeken wordt in hoeverre het eigen sociale netwerk van de betrokkene ondersteuning kan bieden (onderdeel a). Dit is een van de belangrijkste uitgangspunten van de Jeugdwet: het inschakelen, herstellen en versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en hun omgeving (artikel 2.1 onderdeel d van de Jeugdwet). Pas als blijkt dat jeugdige of zijn ouders er zelf, met hulp van de omgeving, niet of slechts gedeeltelijk uitkomen, moet het college een voorziening treffen. Uit deze bepaling volgt tevens dat geen voorziening hoeft te worden toegekend als er sprake is 'gebruikelijke hulp'. Zie voor dit begrip de toelichting bij artikel 1, lid 1, onderdeel e van de verordening.

Een algemene (vrij toegankelijke) voorziening heeft voorrang boven een individuele voorziening (onderdeel c). Met andere woorden: is er een algemene voorziening beschikbaar die volledig tegemoet komt aan de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders, dan hoeft het college geen individuele voorziening te treffen.

Het college hoeft evenmin een voorziening te verstrekken als jeugdige of zijn ouders gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening (onderdeel b). Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet (bijvoorbeeld Wmo of Wlz). Dit vloeit overigens reeds voort uit artikel 1.2 van de Jeugdwet, maar is voor de volledigheid ook hier opgenomen.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat wanneer slechts een gedeelte van de ondersteuningsbehoefte opgelost kan worden door bijvoorbeeld het eigen netwerk of een andere voorliggende voorziening, het college nog steeds een voorziening zal moeten treffen voor de resterende ondersteuningsbehoefte. Dat volgt uit het gebruik van de zinsnede "voor zover" in de aanhef van deze bepaling.

Artikel 8 Aanvraag en pgb

Als de jeugdige of zijn ouders een pgb willen voor de individuele voorziening die nodig is, moeten ze daarvoor een aanvraag indienen, of moeten ze dit althans bij hun aanvraag (als bedoeld in lid 1) vermelden. De aanvraag is nodig om te kunnen beoordelen of de kwaliteit gegarandeerd is en de op grond van de Jeugdwet vereiste motivering aanwezig is.

Artikel 9 De beschikking

Indien de jeugdige en/of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen, dient het college een beschikking op te stellen, waartegen bezwaar en beroep op grond van de Awb mogelijk is. Uitgangspunt van de Wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.

De Jeugdwet regelt dat in de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening in ieder geval wordt aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

Om te voorkomen dat de uitvoering bureaucratisch wordt, is er gekozen om niet automatisch voor elke voorziening een beschikking af te geven.

In principe wordt er geen beschikking afgegeven, tenzij:

  • -

    de Jeugdwet, de Verordening of de Nadere regels daar aanleiding toe geven;

  • -

    de jeugdige en/of zijn ouders om een beschikking verzoeken. Daarin legt het college de met de jeugdige en/of zijn ouders gemaakte afspraken vast;

  • -

    het college een besluit neemt, dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder;

  • -

    het college een besluit neemt, dat afwijkt van de aanvraag;

  • -

    sprake is van toekenning en/of afwijzing van een pgb;

  • -

    het college een beschikking van belang acht voor de jeugdige en/of zijn ouders en/of een derde.

Dat laatste kan bijvoorbeeld van toepassing zijn als het college een beschikking van belang vindt voor een behandelende instelling.

Indien de jeugdige en/ of zijn ouders het niet eens is met de gekozen vorm van jeugdhulp en daartegen bezwaar wil maken, zal hij om een beschikking moeten verzoeken. Het college kan een getekend verslag als aanvraag aanmerken op grond van art. 5, lid 2 van de Verordening, zodat de jeugdige en/of zijn ouders daarover geen aparte schriftelijke aanvraag hoeft/hoeven in te dienen. Als het college een beschikking afgegeven heeft, ligt de normale bezwaar- en beroepsprocedure open voor belanghebbenden.

De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Indien een jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep. Deze toelichting is hier opgenomen in het belang van burgers om hen een zo compleet mogelijk beeld te geven van hun rechten en plichten.

Na de bezwaarprocedure kan de jeugdige en/of zijn ouders in beroep gaan bij de kinderrechter, die optreedt als bestuursrechter. In artikel 8, lid 7 van hoofdstuk 2 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak bij de Awb is geregeld dat de kinderrechter bevoegd is. Tegen een uitspraak van de kinderrechter kan vervolgens hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (Awb, bijlage 2, hoofdstuk 4, artikel 10).

Artikel 10 Regels voor pgb

Om in aanmerking te komen voor een pgb dient de jeugdige en/of zijn ouders allereerst te voldoen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een individuele voorziening. Als hiervoor geen indicatie is afgegeven, kan geen pgb toegekend worden.

Bij een indicatie voor een individuele voorziening, komt de keuze tussen Zorg in Natura en een pgb aan de orde. Als er door de jeugdige en/of zijn ouders niet om een pgb gevraagd wordt, dan wordt er in principe Zorg in Natura verleend. De keuze voor een pgb dient te worden gemotiveerd.

Voor elk pgb gelden de voorwaarden, zoals geformuleerd in het eerste lid. Het gaat daarbij om de wettelijke voorwaarden van artikel 8.1.1. lid 2 van de Jeugdwet. Bij spoedeisende jeugdhulp wordt een pgb niet passend geacht.

In art. 8.1.1 lid 2 onder c van de Jeugdwet is bepaald dat de jeugdhulp van goede kwaliteit moet zijn.

De waarborgen voor een goede kwaliteit zijn in de Jeugdwet geregeld in art. 4.1.1 en hangen samen met de begrippen “verantwoorde hulp” en “goed hulpverlener”.

Om die reden stellen we als voorwaarde dat de jeugdige en/of zijn ouders van te voren een plan hebben opgesteld over hoe zij het pgb gaan besteden en dienen zij gebruik te maken van een door het college goedgekeurde ondersteuningsovereenkomst.

In artikel 10, derde lid van de Verordening is bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

In artikel 8.1.1, vierde lid, onderdeel a, van de Wet is bepaald dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb. Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan Zorg in Natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de Nadere regels begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura.

Derde en vierde lid:

Wanneer het pgb in uren, dagdelen of etmalen is vastgesteld, wordt de besteding van het pgb beperkt tot betaling van de ondersteuning waarvoor dat tarief is vastgesteld. De tarieven zijn exclusief reiskosten. Bijv. tussenpersonen, belangenbehartigers, bemiddelingskosten, kosten in verband met het opdrachtgeverschap, en administratiekosten of uitkeringen wegens verlof of feestdagen mogen niet uit het pgb betaald worden

De basis voor de vaststelling van de hoogte van het pgb tarief en de tarieven zelf zijn vastgelegd in artikel 10 van de Verordening en de daarbij gevoegde bijlage.

Artikel 11 - Indexering tarieven

Deze bepaling maakt het mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op de verordening en deze Nadere regels te indexeren. Welke index daarvoor wordt gebruikt, kan per voorziening door het college worden bepaald.