Regeling vervallen per 08-06-2023

Nadere regels jeugdhulp gemeente Groningen 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m 07-06-2023

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp gemeente Groningen 2021

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE GRONINGEN;

Gelet op de Jeugdwet en gelet op in ieder geval de artikelen 2, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 14, 15 en 25 van de Verordening jeugdhulp gemeente Groningen 2021;

BESLUIT:

vast te stellen de Nadere regels jeugdhulp gemeente Groningen 2021.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze Nadere regels wordt verstaan onder:

    • a.

      pedagogische civil society: de sociale omgeving rond de jeugdige, bestaande uit ouders, familie, buurtvrienden, school, peuterspeelzalen, vrijwilligers, sportcoaches en anderen die betrokken zijn bij de opvoeding en het opgroeien van de jeugdige met als doel om de draagkracht van het gezin van de jeugdige te vergroten en opvoedingsproblemen te voorkomen.

    • b.

      verordening: de Verordening jeugdhulp gemeente Groningen 2021.

    • c.

      wet: Jeugdwet

  • 2. Alle begrippen die in deze Nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) of de Verordening jeugdhulp gemeente Groningen 2021.

Hoofdstuk 2. Vormen van jeugdhulp

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp en preventie

  • 1. De volgende algemene voorzieningen gericht op het versterken van de sociale context zijn onder andere beschikbaar:

    • a.

      algemene (ook digitale) informatieverstrekking omtrent ontwikkelingsbehoeften jeugdigen en opvoedingsvragen opvoeders;

    • b.

      activiteiten ter versterking van de pedagogische civil society zoals stimuleren en faciliteren van initiatieven vanuit de informele netwerken, steuncontacten tussen ouders en jeugdigen en intergenerationele contacten die een bijdrage leveren aan een gezonde en veilige opgroei- en opvoedomgeving, mogelijkheden voor ouders/opvoeders om elkaar te ontmoeten;

    • c.

      laagdrempelige opvoedondersteuningsactiviteiten;

    • d.

      maatjesprojecten, vrijwilligersinzet, zelforganisaties gericht op ondersteuning van opgroeien en opvoeden;

    • e.

      mantelzorgondersteuning voor jeugdigen en gezinnen.

  • 2. De algemene voorziening basisondersteuning omvat onder andere:

    • a.

      het bieden van informatie, advies en consultatie bij opgroei en opvoedvragen;

    • b.

      ondersteuning en lichte hulp voor jeugdigen en/of ouders, waaronder vormen van vrij toegankelijke hulp, gericht op het creëren van een stabiele opvoed- en opgroeisituatie;

    • c.

      ondersteuning en lichte hulp aansluitend bij de onderwijs/opvangsetting, waarbij ondersteuning voor opvoeders en jeugdigen geboden wordt. Het betreft activiteiten die in een onderwijssetting plaatsvinden waarbij de nadruk ligt op zorg;

    • d.

      regulier casemanagement: het systematisch coördineren, afstemmen en volgen van de benodigde hulpverlening aan jeugdigen en/of gezinnen, waarbij meerdere hulpverleners betrokken zijn;

    • e.

      kortdurende en laagdrempelige hulp en ondersteuning door een Ondersteuner Jeugd en Gezin (OJG) bij een huisarts.

  • 3. De volgende individuele voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:

    • a.

      specifieke jeugdhulptrajecten gericht op jeugdige en/of gezinssysteem;

    • b.

      langdurige ‘leun en steun’ contacten;

    • c.

      dag- of weekendopvang, respijtzorg;

    • d.

      specifieke multidisciplinaire interventies gecoördineerd uitgevoerd door verschillende zorgaanbieders voor gezinnen met meervoudige problemen;

    • e.

      intensieve en meer langdurige interventies gericht op behandeling, herstel en/of rehabilitatie;

    • f.

      intensieve dagbehandeling op maat;

    • g.

      inzet van (tijdelijke) vervangende opvoedsituatie, verblijf (op maat) van jeugdigen buiten de gewone leef/gezinssituatie;

    • h.

      inzet van spoedzorg en crisisopvang (bij acute onveiligheid en/of inzet van crisisplekken vanuit verblijfsfuncties;

    • i.

      gedwongen jeugdhulp en dwang en drangtrajecten;

    • j.

      specialistische diagnostiek.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen: toegang, onderzoek en beoordeling

Artikel 3. Ondersteuningsplan

  • 1. Binnen tien werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders het in artikel 7 van de verordening bedoelde ondersteuningsplan.

  • 2. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het ondersteuningsplan toegevoegd.

Artikel 4. Richtlijn gebruikelijke hulp

Het college stelt ter uitwerking van gebruikelijk hulp een objectief afwegingskader vast in de vorm van een richtlijn.

Artikel 5. Toetsing vaardigheid beheer persoonsgebonden budget

Degene die een pgb gaat beheren, dient aan onderstaande criteria a tot en met j te voldoen, hij of zij:

  • a.

    heeft een goed overzicht van de eigen situatie, dan wel die van de hulpvrager, en heeft duidelijk beeld van de hulpvraag;

  • b.

    weet welke regels en verplichtingen er horen bij een pgb, of weet waar men die regels (online) kan vinden;

  • c.

    is in staat om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden, waardoor hij inzicht heeft in de bestedingen van het pgb;

  • d.

    is voldoende vaardig om te communiceren met de gemeente, de SVB en jeugdhulpverleners;

  • e.

    is in staat zelfstandig te kunnen handelen en zelf onafhankelijk voor jeugdhulpverleners te kunnen kiezen;

  • f.

    is in staat om zelf afspraken te maken en deze afspraken vast te leggen, en om dit te verantwoorden aan de verstrekkers van het pgb;

  • g.

    is in staat om te beoordelen en te beargumenteren of de geleverde jeugdhulp passend en kwalitatief goed is;

  • h.

    is in staat de inzet van de jeugdhulpverleners te coördineren, waardoor de jeugdhulp door kan gaan ook bij verlof en ziekte;

  • i.

    is in staat om als werkgever- of opdrachtgever de jeugdhulpverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren;

  • j.

    heeft voldoende juridische kennis over het werk- of opdrachtgeverschap, of weet deze kennis te vinden.

Artikel 6. Indexering pgb-bedragen

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze Nadere regels door het college vastgestelde bedragen verhogen of verlagen. Het college kan per tarief en voorziening bepalen welke prijsindex hierbij wordt gehanteerd.

Artikel 7. Inhoud beschikking

  • 1. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      de termijn zoals bedoeld in artikel 5 lid 10 van de verordening;

    • d.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • e.

      indien van toepassing welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb wordt aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      de termijn van de beschikking als bedoeld in artikel 5 lid 10 van de verordening;

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 3. De inhoud van het ondersteuningsplan maakt deel uit van de beschikking. Voor zover het genoemde in het eerste en tweede lid niet is opgenomen in de beschikking, geldt dat dit moet zijn opgenomen in het ondersteuningsplan.

  • 4. Bij de beschikking wordt informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en zijn ouders op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.

  • 5. Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en neemt deze mogelijkheid op in de beschikking.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 8. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen van deze nadere regels, indien toepassing voor de jeugdige en/of zijn ouders leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 9. Citeertitel

Deze nadere regels kunnen worden aangehaald als: Nadere regels jeugdhulp gemeente Groningen 2021.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2021.

Artikel 11. Bijlage

Bij deze Nadere regels hoort de Richtlijn gebruikelijke hulp aan jeugdigen 2021 als bijlage.

Ondertekening

Aldus besloten in de collegevergadering van 25 augustus 2020,

burgemeester en wethouders van Groningen,

burgemeester

Koen Schuiling

secretaris

Christien Bronda

Bijlage Richtlijn gebruikelijke hulp aan jeugdigen gemeente Groningen 2021

1. Inleiding

In de Verordening jeugdhulp gemeente Groningen 2021 wordt gebruikelijke hulp als volgt gedefinieerd: ‘hulp en zorg die naar algemeen aanvaarde maatstaven in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders (hierna ouders te noemen)’. Het college is vrij om eigen beleid over gebruikelijke hulp vast te stellen. Veel gemeenten hebben geregeld dat alleen als sprake is van bovengebruikelijke hulp ouders aanspraak kunnen maken op een jeugdhulpvoorziening. Het gaat dan om hulp en zorg die substantieel intensiever is dan wat gemiddeld gebruikelijk is bij jeugdigen van dezelfde leeftijd met een normale ontwikkeling.

Het college hoeft geen voorziening voor jeugdhulp toe te kennen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn. Dit volgt uit artikel 2.3 van de Jeugdwet en de jurisprudentie.1 Dat wordt ook wel eigen kracht genoemd. Terwijl de eigen kracht ziet op het hele gezinssysteem, gaat het bij gebruikelijke hulp om de hulp die ouders aan hun kind kunnen bieden. Uit de jurisprudentie volgt ook dat bovengebruikelijke hulp onder omstandigheden van ouders mag worden verwacht.2

Deze richtlijn is een uitwerking van artikel 4 van de Nadere regels jeugdhulp gemeente Groningen 2021 en biedt een objectief afwegingskader om te beoordelen of, en zo ja, in hoeverre sprake is van gebruikelijke hulp.

2. Hoofdlijnen gebruikelijke hulp

Eigen kracht en het aanspreken van het eigen netwerk van inwoners is een belangrijk uitgangspunt van het beleid sociaal domein van de gemeente Groningen: ‘de leefwereld aan zet’.

Bij toekenning van jeugdhulp wordt gekeken naar de gemiddelde tijdsbesteding die bij die activiteit bij een jeugdige met een normale ontwikkeling van dezelfde leeftijd gebruikelijk is.

Voor de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid van hun kind zijn ouder(s) verantwoordelijk voor:

  • -

    een veilige en beschermende woonomgeving (hiermee bedoelen we fysieke en sociale veiligheid);

  • -

    een passend pedagogisch klimaat en stimulans in de ontwikkeling van de jeugdige;

  • -

    verzorging, begeleiding en opvoeding.

Het is gebruikelijk dat ouders hun kind de dagelijkse zorg, hulp en ondersteuning bieden die past bij de levensfase van het kind. Het kan ook gaan om activiteiten die niet standaard bij alle jeugdigen noodzakelijk zijn, maar die wel als gangbare hulp en zorg van ouders aan kinderen kunnen worden gezien. Bij jeugdigen met een chronische aandoening, ziekte, stoornis of beperking is het gebruikelijk dat ouders zo veel mogelijk de dagelijkse zorg leveren, ook als dat meer is dan gemiddeld bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd. Dit is een belangrijk uitgangspunt. Immers, ook bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd verschilt de inzet van de dagelijkse zorg van kind tot kind. Het ene kind ontwikkelt zich nu eenmaal anders dan het andere kind en heeft meer of minder begeleiding en zorg nodig.

Permanent toezicht is onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor men op tijd kan ingrijpen als dat nodig is. Na het derde levensjaar is permanent toezicht geen gebruikelijke hulp meer (zie tabel).

Uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan worden afgeleid dat bovengebruikelijke hulp onder bepaalde omstandigheden ook van ouders kan worden verwacht en dus onder 'eigen kracht' kan vallen. Om dat vast te stellen moet college goed onderzoeken of sprake is van voldoende eigen kracht van ouders. Uit de uitspraak van de CRvB volgt dat de volgende factoren in ieder geval van belang zijn:

  • -

    de behoefte en de mogelijkheden van de jeugdige;

  • -

    de voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

  • -

    de mogelijkheden, de draagkracht en belastbaarheid van ouders/het netwerk;

  • -

    de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

  • -

    het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen.

Als uit onderzoek naar deze factoren volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan kan de gemeente concluderen dat sprake is van voldoende eigen kracht. Voor de vraag of dat zo is, moeten de volgende vragen worden onderzocht:

  • 1.

    Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 2.

    Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 3.

    Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?

  • 4.

    Ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder wordt geboden?

Als alle relevante factoren en belangen gewogen zijn en dit tot de conclusie leidt dat ouders de noodzakelijke hulp kunnen bieden, is sprake van voldoende eigen kracht en hoeft geen jeugdhulp toegewezen te worden3. Indien noodzakelijk kunnen ouders een beroep doen op inkomensregelingen van de gemeente.

Ook wordt een redelijkheidstoets gedaan: wat mag in redelijkheid verwacht worden van de ouders en hun netwerk in de betreffende situatie. Dit gaat verder dan de vraag of de geboden ondersteuning als normaal of gangbaar gezien kan worden. Dit is ter afweging aan de consulent in overleg met de aanvrager.

De beoordeling of hulp gebruikelijk is, hangt mede af van de leeftijd van het kind. De meeste kinderen vanaf 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, hulp of toezicht bij nodig heeft. Ook bij andere ADL-activiteiten heeft het ene kind meer en/of langer sturing en begeleiding nodig dan het andere. Als een kind van 10 jaar nog toezicht nodig heeft bij het tandenpoetsen, is het gebruikelijk dat de ouder dit toezicht biedt.

Voorbeelden van gebruikelijke hulp

Van ouders kan worden verwacht dat zij hun kind:

  • -

    begeleiden naar activiteiten zoals muziekles, zwemles en sport;

  • -

    begeleiden naar het ziekenhuis. Deze uren kunnen wel meegewogen worden in het totaalplaatje van de (over)belasting van de ouders voor de zorg van hun kind;

  • -

    ondersteunen bij het leren valt in de regel onder ofwel gebruikelijke zorg, ofwel onder onderwijs, niet onder jeugdhulp;

  • -

    begeleiden bij plannen en structureren van dagindeling, (huis)werk en vrijetijdsbesteding;

  • -

    vervoeren naar de locatie waar jeugdhulp geboden wordt. Als de jeugdige is aangewezen op speciaal vervoer, valt dit wel onder de Jeugdwet. Als de jeugdige niet in staat is om zelfstandig te reizen, vanwege een medische noodzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid en ouders zijn daarbij niet in staat de jeugdige te zelf vervoeren of te laten vervoeren met het openbaar vervoer, dan valt dit ook onder de Jeugdwet.

3. Uitval of overbelasting van een ouder

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de jeugdige over. Hiervoor moet de ouder, als dat mogelijk is, aanspraak maken op zorgverlof. Is dit niet mogelijk, dan wordt gekeken naar andere voorliggende voorzieningen (kinderopvang, opvang op school, naschoolse opvang). Daarbij wordt gekeken naar wat in redelijkheid met mantelzorg (sociaal netwerk van het gezin) kan worden opgevangen. Zijn deze mogelijkheden maximaal benut of afwezig, dan is toewijzing van een individuele voorziening vanuit de jeugdhulp mogelijk. Hetzelfde geldt voor de uitval van de ouder in een éénoudergezin. Is geen hulp vanuit het eigen netwerk mogelijk, dan kan jeugdhulp worden ingezet, tenzij er alternatieven zijn in de vorm van een algemene voorziening (zoals maatjes, inzet vrijwilligers, etc.).

Wanneer de uitval van de ouder naar verwachting langer gaat duren en een langduriger oplossing nodig is, wordt naar een alternatieve en meer blijvende oplossing gezocht. Hierbij wordt ook de aanwezigheid van mantelzorg betrokken. Sommige hulp kan vanuit de ZvW of de WLZ worden ingezet, zeker als het kind ernstig en langdurig gehandicapt is.

De zorg voor een jeugdige kan zo zwaar worden, dat overbelasting bij de ouder(s) ontstaat. Om voor jeugdhulp in aanmerking te komen, moet de overbelasting van de ouder veroorzaakt worden door de hulp aan de jeugdige. Bij overbelasting door een drukke baan en/of nevenactiviteiten, ligt de verantwoordelijkheid voor een oplossing hier in eerste instantie bij de ouders zelf. Bijvoorbeeld in aanpassingen in de leefsituatie, op het werk en/of in de nevenactiviteiten. Bij de eventuele toewijzing van jeugdhulp wordt hier eerst naar gekeken.

Wanneer een nieuwe/ herhaalde zorgtoewijzing wordt aangevraagd, wordt gekeken of en welke (aantoonbare) inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen. Ook hier wordt bij de zorgtoewijzing rekening mee gehouden.

Het kan zijn dat er sprake is van andere factoren waardoor ouders geen of niet voldoende gebruikelijke hulp kunnen leveren, zoals bij jeugdigen met ernstige verslavingsproblematiek en/of psychiatrische problematiek, of wanneer de ouders zelf met een licht verstandelijke beperking hebben. In alle gevallen zal eerst naar de eigen mogelijkheden en een voorliggend aanbod gekeken worden voor jeugdhulp aangevraagd kan worden.

4. Richtlijnen voor gebruikelijke hulp per leeftijdscategorie4

Hier volgen algemene richtlijnen voor gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel per leeftijdscategorie. Deze kunnen worden gebruikt voor het beoordelen of jeugdhulp nodig is.

Jeugdigen van 0 tot en met 2 jaar

  • Hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • Ouderlijk toezicht is 24 uur per dag zeer nabij nodig;

  • Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 3 en 4 jaar

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld de ouder kan de was ophangen in een andere kamer);

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 5 tot en met 11 jaar

  • Hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld het kind kan buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is);

  • Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische, geestelijke en emotionele ontwikkeling;

  • Zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan;

  • Hebben hulp nodig bij plannen en structureren van (huis)werk en vrijetijdsbesteding;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en opvoeding en begeleiding wordt geboden.

Jeugdigen van 12 tot en met 17 jaar

  • Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 16 jaar maximaal één dag en nacht alleen gelaten worden;

  • Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • Hebben hulp nodig bij plannen en structureren van (huis)werk en vrijetijdsbesteding;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd.

Bij een normaal ontwikkelingsprofiel worden jeugdigen vanaf het 18e levensjaar in staat geacht zelfstandig te kunnen wonen, al dan niet met begeleiding en een steunend netwerk.

Toelichting

Toelichting algemeen

Deze nadere regels bieden een uitwerking van specifieke bepalingen in de Verordening jeugdhulp gemeente Groningen 2021 (hierna: de verordening). Soms gaat het om een ‘kan-bepaling’ in de verordening. Niet in al deze gevallen is er al voor gekozen om deze nadere regels ook daadwerkelijk in te vullen. Hieronder is van de desbetreffende specifieke bepalingen uit de verordening aangegeven of en zo ja, waar in deze nadere regels de uitwerking is opgenomen, te weten:

  • -

    artikel 2, tweede lid, van de verordening (Vormen van jeugdhulp): ingevuld met artikel 2 van deze nadere regels;

  • -

    artikel 5, elfde lid, van de verordening (Toegang jeugdhulp via de gemeente): vooralsnog niet ingevuld in deze nadere regels;

  • -

    artikel 6, vierde lid, van de verordening (Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts): vooralsnog niet ingevuld in deze nadere regels;

  • -

    artikel 7, negende lid, van de verordening (Onderzoek en opstellen ondersteuningsplan): vooralsnog niet ingevuld in deze nadere regels;

  • -

    artikel 8, zesde lid, van de verordening (Criteria individuele voorzieningen): ingevuld met artikel 4 van deze nadere regels;

  • -

    artikel 9, zesde lid, van de verordening (Aanvullende criteria pgb): ingevuld met artikel 5 van deze nadere regels;

  • -

    artikel 11, elfde en twaalfde lid, van de verordening (Hoogte pgb): ingevuld met artikel 6 van deze nadere regels;

  • -

    artikel 12 van de verordening (De beschikking): ingevuld met artikel 7 van de Nadere regels;

  • -

    artikel 13 van de verordening (Periodiek onderzoek en heroverweging): vooralsnog niet ingevuld in deze nadere regels;

  • -

    artikel 14, vijfde lid, van de verordening (Herziening, intrekking en terugvordering): vooralsnog niet ingevuld in deze nadere regels;

  • -

    artikel 15, zesde lid, van de verordening (Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik): vooralsnog niet ingevuld in deze nadere regels;

  • -

    artikel 25, vierde lid, van de verordening (Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid): vooralsnog niet ingevuld in deze nadere regels.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 2. Vormen van jeugdhulp

De inrichting van het Groninger jeugdstelsel

In het Groninger Functioneel Model wordt een inhoudelijk kader geschetst, dat als basis fungeert voor het gemeentelijk aangestuurde nieuwe jeugdstelsel in de Groninger gemeenten vanaf 2015. Hoofddoel van de herinrichting van het jeugdstelsel is dat de jeugdhulp efficiënt en effectief dichtbij jeugdigen en ouders of verzorgers wordt geboden.

Belangrijke doelen en uitgangspunten van de stelselherziening jeugd van 2015 zijn de volgende.

  • Het voorkomen van opgroei- en opvoedproblemen; de verantwoordelijkheid voor gezond en veilig opgroeien van jeugdigen ligt allereerst bij de ouders en jeugdige zelf, daarin bijgestaan door familie, sociale netwerk en lokale voorzieningen.

  • Het bieden van ondersteuning, hulp en/of behandeling indien de mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, opvoeders en de directe omgeving ontoereikend zijn. Bij voorkeur zoveel als mogelijk in, met en rondom het gezin. De insteek is hierbij het vroegtijdig bieden van hulp op maat, voorkomen van escalatie van problemen en een te zwaar appèl op intensieve ondersteuning.

  • Het realiseren van een betere samenwerking tussen hulpverleners rond gezinnen; bieden van integrale hulp volgens het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één regisseur’.

  • Het bieden van meer ruimte voor professionals om de juiste ondersteuning; dit vraagt professionals die in staat zijn de eigen kracht van de jeugdige, het gezinssysteem en de sociale netwerken te mobiliseren.

  • ‘Demedicaliseren’, ‘ontzorgen’ en normaliseren, door onder meer het opvoedkundig klimaat in gezinnen te versterken evenals in wijken, scholen en lokale voorzieningen.

Het fundament

Het fundament van het nieuwe jeugdstelsel is het gewone positieve opgroeien en opvoeden, in de pedagogische civil society. Het is een leefomgeving met goed functionerende en in voldoende mate aanwezige basisvoorzieningen (zoals scholen, speelvoorzieningen, beschikbaarheid van (opvoed)informatie, afgestemd op de specifieke kenmerken en behoeften van de wijk).

De basisondersteuning

De basis van het nieuwe stelsel wordt gevormd door de basisondersteuning, bestaande uit een team van generalisten met elkaar aanvullende specifieke kennis en vaardigheden. De samenstelling van deze teams kan variëren afhankelijk van de populatie van de betreffende wijk. Zo kan de inzet van specifieke deskundigen in de basisondersteuning in bepaalde situaties gewenst zijn. De Jeugdgezondheidszorg (JGZ) valt ook binnen deze basisondersteuning en heeft een specifiek doel: het beschermen en bevorderen van de gezondheid van alle jeugdigen van 0-18 jaar. Het is preventieve gezondheidszorg die gericht is op het voorkomen van ziekten en het vroegtijdig opsporen van gezondheidsproblemen bij jeugdigen. Beslissingen over de toeleiding naar jeugdhulp (triage) en het uitvoeren van regulier casemanagement vinden plaats vanuit de basisondersteuning. De JGZ heeft een ander wettelijk kader dan de jeugdhulp, namelijk de Wet Preventieve Gezondheid (WPG).

Regulier casemanagement

Efficiënte toeleiding naar jeugdhulp wordt bewaakt en gerealiseerd door het regulier casemanagement in de basisondersteuning. Regulier casemanagement is een taak die uitgevoerd wordt door hiertoe bekwame uitvoerende professionals uit de basisondersteuning. Het uitgangspunt is dat de (eerst) betrokken professional hiervoor verantwoordelijk is. Beslissingen over hulp worden altijd in dialoog, samen met de jeugdige en of ouders/opvoeders genomen.

Expertteam

Bij complexe ondersteuningsvragen kan de jeugdhulpverlener/casemanager onafhankelijk advies vragen bij het regionale expertteam. Het expertteam bestaat uit deskundigen vanuit de verschillende kennisgebieden en zorgdomeinen, zoals de GGz, jeugd- en opvoedhulp en zorg voor jeugdigen met een verstandelijke beperking. Het expertteam kan benaderd worden bij specifieke vragen rondom opvoeding en ontwikkeling, en bij meer complexe casuïstiek (bijv. rond verblijf). Ook als er behoefte is aan advies over inzet van jeugdhulp of ondersteuning bij het beoordelen van veiligheidsrisico’s, kan het expertteam om advies gevraagd worden. Het expertteam kan worden ingeschakeld door professionals van de lokale teams, GI’s en jeugdhulpaanbieders. Een advies komt altijd tot stand in samenwerking met de betrokken professionals en/of gedragswetenschappers.De leden hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het vinden van een oplossing in de betreffende casus (oplossingsverplichting). Een casus kan telefonisch of per email worden aangemeld bij de RIGG helpdesk.

Flexibele ondersteuning

Indien een verwijzer aanvullende specifieke integrale ondersteuning van jeugdige en of gezinssysteem wenselijk vindt (in samenspraak met betrokkenen), kan gebruik gemaakt worden van inzet van uitvoerende professionals uit de flexibele ondersteuning. Ook kunnen deze medewerkers handelingsgerichte diagnostiek verlenen. De flexibele ondersteuning fungeert dus als een ‘surplus’ van de basisondersteuning.

Deze ondersteuning is niet vrij toegankelijk voor jeugdigen en/of ouders, maar kan worden ingezet na een professionele afweging van een hiertoe bevoegde verwijzer. In die zin spreken we van een individuele voorziening.

Intensieve ondersteuning

Indien blijkt dat de problemen van de jeugdige of het gezinssysteem dermate ernstig of complex is, kan de professional ook een vorm van intensieve ondersteuning inzetten. Dit zijn vormen als dagbehandeling, poliklinische trajecten, 24-uurs zorg, pleegzorg en crisiszorg. Deze ondersteuning wordt veelal decentraal georganiseerd en zoveel mogelijk uitgevoerd in de leefomgeving van de jeugdige. Medewerkers van de intensieve ondersteuning kunnen ook specialistische diagnostiek verlenen. Vanuit de intensieve zorg wordt eveneens gewerkt aan de inzet van zorgtrajecten gericht op het voorkomen van plaatsing en het voorkomen van terugval. Alle vormen van hulp die in de intensieve ondersteuning gegeven wordt, zijn niet vrij toegankelijk. Deze hulp is altijd een vorm van individuele voorziening. De intensieve ondersteuning kan pas worden ingezet na een afgewogen oordeel van een hiertoe bevoegde verwijzer.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp en preventie

Hieronder worden enkele vormen van jeugdhulp kort nader toegelicht.

Eerste lid, onder a:

De versterking van de sociale context waarin gezinnen opvoeden en jeugdigen opgroeien.

Tweede lid:

onder a)

daaronder vallen bijvoorbeeld coachingstrajecten en vormen van e-hulp;

onder c)

daaronder vallen bijvoorbeeld trajecten zoals onder meer in zorgboerderijen geboden worden;

onder e)

deze interventies worden uitgevoerd volgens het principe van Wrapped around care.

Intensieve ondersteuning bestaat uit een keten van specialistische behandelactiviteiten, deeltijd- of dagbehandeling en of klinische opname en gedwongen jeugdhulp.

onder b)

Hieronder vallen bijvoorbeeld pleegzorg, intramurale opvang, 24uurs opvang, pleegzorg in eigen netwerk, gesloten jeugdzorg, klinische opname en kinder- en jeugdpsychiatrie.

onder e)

Hieronder vallen bijvoorbeeld Jeugdzorgplus en enkele vormen van hoog specialistische GGZ, inzet van zorgtrajecten gericht op het voorkomen van uithuisplaatsing en inzet van specifieke zorgtrajecten.

Het is mogelijk om verschillende voorzieningen genoemd in dit artikel met elkaar te combineren, zodat passende jeugdhulp ingezet kan worden.

De medische verwijsroute en de OJG

De gemeente Groningen geeft sinds 2018 met de functie van Ondersteuner Jeugd en Gezin (OJG) een impuls aan een kwalitatief beter en effectief werkend jeugdstelsel. Deze functie is in het leven geroepen om te komen tot een verbetering van de samenwerking tussen huisarts en de WIJ-teams en daarmee tot een efficiënte toegang tot de jeugdhulp. De OJG bij de huisarts verbetert de samenwerking tussen de gemeentelijke toegang (het WIJ-team) en de huisarts. De OJG verleent en/of organiseert dichtbij en snel passende hulp voor jeugd en gezin en zorgt er daarmee voor dat verwijzingen naar niet passende jeugdhulp verminderen of voorkomen worden. De OJG is de verbindende schakel tussen de beide verwijzers, waardoor de kwaliteit en de effectiviteit van de verwijzing wordt verhoogd.

De huisarts heeft een verwijsfunctie naar alle vormen voor jeugdhulp en is dus voor jeugdigen en hun ouders én voor gemeenten een belangrijke partner als het gaat om een goed werkend jeugdstelsel. De samenwerking tussen OJG en huisarts is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Inhoudelijke leidraad voor de samenwerking wordt gevormd door de ‘Leidraad samenwerking huisartsen en gemeenten rond jeugd’ van de LHV en de VNG, die op 17 september 2018 is vastgesteld.

De samenwerking tussen huisarts en het WIJ-team wordt hiermee versterkt, zodat de inzet van jeugdhulp versterkt of ondersteund wordt met (gemeentelijke) voorzieningen of interventies die bevorderend werken voor gezondheid en veiligheid van de betrokken jeugdige(n).

De hulp die de OJG kan bieden bestaat onder andere uit:

  • -

    laagdrempelig consulteren;

  • -

    vraagverheldering bij jeugdige en opvoeders;

  • -

    het maken van een inschatting van de aanwezige mogelijkheden en beperkingen jeugdige/ gezin en netwerk;

  • -

    het waar nodig afleggen van huisbezoeken en doen van observaties;

  • -

    op cliëntniveau onderhouden van contacten met school;

  • -

    het geven van advies aan de jeugdige en/of opvoeders;

  • -

    het geven van psycho-educatie, (ouder)begeleiding, zorg gerelateerde preventie en overbruggingszorg (in beginsel maximaal vijf tot zeven gesprekken zonder zorgtoewijzing. Als daarna gespecialiseerde jeugdhulp nodig is, wordt alsnog een zorgtoewijzing afgegeven);

  • -

    het schriftelijke rapporteren aan de huisarts over het resultaat van de ondersteuning, met toestemming van de ouders en/of jeugdige;

  • -

    het voeren van overleg met huisarts over specifieke casuïstiek, met toestemming van de ouders en/of jeugdige.

Artikel 4. Richtlijn gebruikelijke hulp

De gemeente Groningen hanteert een onderscheid tussen gebruikelijke en boven-gebruikelijke hulp. Dit is geregeld in artikel 8, eerste lid, onder a van de verordening. Het college stelt deze richtlijn vast.

Deze richtlijn biedt een objectief afwegingskader om te beoordelen of en zo ja in hoeverre sprake is van gebruikelijke hulp. Het college is vrij om eigen beleid over gebruikelijke hulp vast te stellen. Veel gemeenten hanteren echter de CIZ-richtlijnen. Als er richtlijnen in gemeentelijk beleid zijn opgenomen (zoals de richtlijnen van het CIZ) dan is toetsing aan die richtlijnen verplicht om te bepalen of er sprake is van gebruikelijke hulp (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 20-7-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4538). De gemeente Groningen kiest voor een eigen richtlijn. Deze is als bijlage bij de Nadere regels gevoegd.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen: toegang, onderzoek en beoordeling

Artikel 5. Aanvullende voorwaarden pgb

De VNG, het ministerie van VWS, ZN en Per Saldo hebben het 'Kader pgb-vaardigheid' opgesteld. Hierin is een lijst van 10 punten opgenomen, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of iemand pgb-vaardig is.

Het doel van het kader is om potentiële pgb-houders te informeren over welke taken, kennis en vaardigheden er zoal komen kijken bij een pgb. Door hen goed te informeren, zijn zij beter toegerust om een bewuste keuze voor een pgb.

In dit artikel wordt onder (potentiële) pgb-houder verstaan de persoon die met het pgb jeugdhulp gaat inkopen en gaat beheren. In verreweg de meeste gevallen is dit een ouder.

Daar waar in dit artikel jeugdhulpverlener staat, wordt ook verstaan iemand uit het sociale netwerk.

In dit artikel worden 10 eisen gesteld om als 'pgb-vaardig' te kunnen worden gekwalificeerd.

Onderdeel a.

De pgb-houder weet welke zorg hij, of de persoon voor wie het budget bestemd is, nodig heeft. Als hij dat niet weet, is zorg in natura mogelijk meer aangewezen.

Onderdeel b.

De pgb-houder moet weten welke regels er horen bij een pgb, of weet waar hij die regels kan vinden. Bijvoorbeeld op de website van de verstrekker die het pgb geeft. Het helpt als de pgb-houder digitaal vaardig is, bijvoorbeeld dat hij kan omgaan met de computer en e-mail en websites op het internet kan bezoeken.

Onderdeel c.

De pgb-houder is in staat een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden en weet ook welk deel van het pgb al uitgegeven is. Een overzichtelijke pgb-administratie is niet alleen handig voor de pgb-houder zelf. Hij kan de administratie ook nodig hebben als de pgb-verstrekker (bijvoorbeeld de gemeente) daarom vraagt.

Onderdeel d.

De pgb-houder moet uit zichzelf en zelfverzekerd kunnen communiceren met andere partijen. Bijvoorbeeld op tijd brieven van de jeugdhulpverlener beantwoorden of telefoongesprekken voeren met jeugdhulpverleners. Als er iets verandert, moet hij dat zelf aangeven. Die verplichting geldt altijd en volgt uit de wet en de verordening.

Onderdeel e.

Als de pgb-houder een pgb krijgt, moet hij zelf jeugdhulpverleners uitzoeken en afspraken maken over de jeugdhulp die ze gaan geven en over hun uurtarief en hun uren.

Onderdeel f.

De pgb-houder moet tussendoor controleren of alles volgens afspraak verloopt. Bijvoorbeeld of de jeugdhulpverlener genoeg uren maakt. Omgekeerd moet hij kunnen laten zien dat hij de jeugdhulp inkoopt waarvoor hij het geld gekregen heeft.

Onderdeel g.

De pgb-houder moet beoordelen of de jeugdhulp die met het pgb wordt ingekocht passend is en of de kwaliteit van de jeugdhulp in orde is. Als hij de zorg niet goed vindt, kan hij uitleggen waarom. Als de zorg niet volgens afspraak verloopt, grijpt hij zelf in. Bijvoorbeeld door de jeugdhulpverlener te bellen en uit te leggen wat er niet goed gaat.

Onderdeel h.

De pgb-houder moet zelf de jeugdhulp regelen met één of meer jeugdhulpverleners en dat zo regelen dat er altijd jeugdhulp is en dat de hulp juist wordt ingezet. Ook als de jeugdhulpverlener ziek is of op vakantie gaat. Hij moet zelf jeugdhulpverleners kunnen kiezen die goed bij zijn situatie passen en hij moet zelf opletten of zij hun werk goed doen. Als de jeugdhulpverlener ziek is, moet hij zelf vervanging regelen.

Onderdeel i.

De pgb-houder moet ervoor zorgen dat de jeugdhulpverleners die voor hem werken weten wat ze moeten doen en hij durft daarover een gesprek te beginnen als zij hun werk niet goed doen. Als de pgb-houder een overeenkomst met een jeugdhulpverlener is aangegaan, dan is hij juridisch gezien werkgever of opdrachtgever. Hij moet dan goed kunnen vertellen wat de jeugdhulpverlener moet doen.

Onderdeel j.

De pgb-houder hoeft niet alle regels over hoe een werkgever of opdrachtgever zijn taak moet vervullen te kennen. Bijvoorbeeld bij ontslag van een zorgverlener. Maar hij moet de informatie daarover wel zelf kunnen vinden. Bijvoorbeeld bij instanties die hierover advies geven.

De publicatie ‘Handreiking voor toetsing op (minimale) pgb-vaardigheid’ van de Rijksoverheid biedt meer informatie.

Artikel 6. Indexering tarieven

Deze bepaling maakt het voor het college mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op de verordening en deze Nadere regels te indexeren. Welke index daarvoor wordt gebruikt, kan per voorziening door het college worden bepaald.

Artikel 7. De beschikking

Indien de jeugdige en/of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen, dient het college een beschikking op te stellen, waartegen bezwaar en beroep op grond van de Awb mogelijk is.

In principe wordt er een beschikking afgegeven, tenzij de toegang tot de jeugdhulp is verleend door de huisarts, de medisch specialist, de kinderarts of een Gecertificeerde instelling, dan wel op een andere wijze zonder directe bemoeienis van het toegangsteam van de gemeente. Bij de medische verwijsroute wordt wel een beschikking afgegeven als de jeugdige en/of zijn ouders daarom vragen.

Lid 3

De inhoud van het ondersteuningsplan maakt deel uit van de beschikking. Dit betekent dat een deel van de in dit artikel aangegeven inhoud van de beschikking (ook) kan zijn opgenomen in het ondersteuningsplan. Het plan en de beschikking moeten in die zin als een geheel worden gezien.


Noot
1

Centrale Raad van Beroep d.d. 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477;

Noot
2

Centrale Raad van Beroep d.d. 17 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2362;

Noot
3

CRvB 17-7-2019 ECLI:NL:CRVB:2019:2362

Noot
4

CIZ Indicatiewijzer, Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie tot AWBZ-zorg.