Financieringsregeling jeugdzorg provincie Groningen 2005

Geldend van 21-10-2005 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2005

Intitulé

Financieringsregeling jeugdzorg provincie Groningen 2005

Gedeputeerde Staten der provincie Groningen

besluiten:

Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1 De begripsbepalingen van de Wet op de jeugdzorg, het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg, de Algemene wet bestuursrecht en de Kaderverordening subsidies provincie Groningen 1998 zijn in deze regeling van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Een boekjaar in de zin van deze regeling is een kalenderjaar, tenzij gedeputeerde staten anders bepalen.

Artikel 2 Subsidieontvangers

Subsidies kunnen worden verleend:

  • a.

    aan de in artikel 1, aanhef en onder f, van de Wet op de jeugdzorg bedoelde stichting die werkzaam is in de provincie Groningen voor de uitvoering van haar wettelijke taken en voor het uitvoeren van experimenten;

  • b.

    aan zorgaanbieders die in de provincie Groningen gevestigd zijn dan wel daarbuiten gevestigd zijn en door gedeputeerde staten zijn aangewezen, voor de uitvoering van jeugdzorg, voor het verwerken van gegevens en voor het uitvoeren van experimenten;

  • c.

    aan andere rechtspersonen voor het uitvoeren van een steunfunctie ten behoeve van de onder a en b bedoelde natuurlijke en rechtspersonen;

  • d.

    aan andere rechtspersonen voor de bekostiging van de werkzaamheden van een of meer vertrouwenspersonen; en

  • e.

    aan andere rechtspersonen voor de bekostiging van ondersteuning van de cliënten van de onder a, b en d bedoelde natuurlijke en rechtspersonen.

Artikel 3 Normbedragen

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen voor de taken en functies van de in het vorige artikel bedoelde natuurlijke en rechtspersonen normbedragen vaststellen.

  • 2 De normbedragen kunnen voor de onderscheidene natuurlijke en rechtspersonen verschillend worden vastgesteld. De normbedragen voor de in artikel 1, aanhef en onder f, van de Wet op de jeugdzorg bedoelde stichting wijken met ten hoogste drie procent af van de door de Minister vastgestelde normbedragen.

  • 3 Een besluit tot vaststelling of tot wijziging van normbedragen geldt met ingang van 1 januari volgende op de vaststelling van het besluit tot vaststelling of wijziging, tenzij gedeputeerde staten anders beslissen.

Artikel 4 Subsidieplafond

Gedeputeerde staten kunnen subsidieplafonds vaststellen voor de in artikel 2 onder a tot en met e bedoelde subsidies. Per boekjaar verstrekte subsidies

Subsidieaanvraag

Artikel 5 Aanvraagtermijn

Aanvragen van per boekjaar te verstrekken subsidies worden ten minste zes maanden vóór het begin van het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, ingediend.

Artikel 6 Gegevens bij de aanvraag

  • 1 De aanvraag omvat een activiteitenplan waarin in ieder geval de navolgende gegevens worden vermeld:

    • a.

      de in de Wet op de jeugdzorg voorziene uit te voeren taken of functies of te verlenen zorg;

    • b.

      het aantal cliënten dat van de onder a bedoelde taken of functies of te verlenen zorg naar verwachting gebruik zal maken gedurende het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd; zorgaanbieders onderscheiden het aantal cliënten aan wie zij verwachten zorg te kunnen verlenen, naar cliënten aan wie op grond van een besluit als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg, jeugdzorg wordt verstrekt en andere cliënten;

    • c.

      het aantal cliënten dat gedurende het eerste en tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, gebruik zal maken, respectievelijk heeft gemaakt van de onder a bedoelde taken of functies of zorg, zulks op basis van de begroting of werkelijke gegevens;

    • d.

      de activiteiten die zullen worden uitgevoerd voor de taken als bedoeld onder artikel 10, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg;

    • e.

      het bedrag per zorgvorm waarvoor de zorgaanbieder de verschillende vormen van zorg wil uitvoeren, voorzien van een onderbouwing van het bedrag;

    • f.

      de locatie of locaties waar de onder a bedoelde taken of functies of te verlenen zorg zullen worden uitgevoerd met vermelding van eigendomsverhouding en gebruiksvergunning;

    • g.

      het bedrag van de aangevraagde subsidie, zoveel mogelijk berekend op basis van artikel 3 van dit besluit.

  • 2 Het activiteitenplan bevat inhoudelijke en financiële toelichtingen bij de in het vorige lid bedoelde gegevens.

Artikel 7 Meerjarenbeleidsplan

De aanvrager bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f en g van de Wet op de jeugdzorg, verstrekt bij de aanvraag tevens een meerjarenbeleidsplan over het desbetreffende boekjaar en de twee daaropvolgende jaren.

Artikel 8 Begroting

  • 1 De aanvraag van een per boekjaar te verstrekken subsidie gaat vergezeld van:

    • a.

      de begroting voor het betreffende boekjaar, die voldoet aan de vereisten die zijn vermeld in artikel 4:63 van de Algemene wet bestuursrecht ;

    • b.

      een overzicht per taakgebied van het aantal arbeidsplaatsen en de salariskosten (inclusief sociale lasten), waaruit tevens het totaal van de salariëring en andere beloningsbestanddelen van de directie en bestuurders blijkt.

  • 2 De aanvrager die voor het jaar voorafgaande aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, geen subsidie heeft aangevraagd, zendt bij de aanvraag tevens in:

    • a.

      een gewaarmerkt afschrift van de akte van oprichting mede omvattende de statuten voor zover de aanvrager een rechtspersoon is;

    • b.

      een gewaarmerkt uittreksel uit het handelsregister;

    • c.

      zo mogelijk een overzicht van de in de Wet op de jeugdzorg voorziene taken of functies alsmede van het aantal cliënten dat van die taken en functies gebruik heeft gemaakt gedurende de twee aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd voorafgaande jaren;

    • d.

      zo mogelijk afschriften van de laatst vastgestelde jaarrekening van de aanvrager voorzien van een verklaring van een accountant.

Subsidieverlening

Artikel 9 Beslistermijn subsidieverlening

  • 1 Het besluit op de aanvraag tot verlening van een per boekjaar te verstrekken subsidie wordt genomen zes maanden na de indiening van de aanvraag.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde beslistermijn wordt opgeschort, indien en voor zover de subsidieaanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om zijn aanvraag aan te vullen.

Artikel 10 Inhoud besluit subsidieverlening

In het besluit tot verlening van een voor een boekjaar verstrekte subsidie wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft;

  • b.

    de onderscheidene taken, functies en zorgvormen en de omvang daarvan gedurende het jaar waarvoor subsidie wordt verleend;

  • c.

    de normbedragen die van toepassing zijn bij de uitvoering van de onder b bedoelde taken, functies en zorgvormen;

  • d.

    het maximale subsidiebedrag (genormeerd en ongenormeerd) en de berekening daarvan;

  • e.

    de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;

  • f.

    de verplichtingen die aan de subsidieontvanger worden opgelegd.

Artikel 11 Voorwaarde subsidieverlening

Subsidie wordt verleend onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    dat de voor de uitbetaling van de subsidie benodigde middelen in de provinciale begroting beschikbaar worden gesteld.

  • b.

    dat de subsidie wordt ingezet ten behoeve van cliënten die bij aanvang van de bemoeienis duurzaam verblijven in de provincie Groningen.

Artikel 12 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 Bij subsidieverlening is de subsidieontvanger verplicht om te zorgen, dat tijdens het gebruik van een locatie als bedoeld in artikel 6, aanhef en onder f, een geldige gebruiksvergunning ter plaatse beschikbaar is voor zover een dergelijke vergunning vereist is ingevolge de geldende wettelijke voorschriften.

  • 2 Onverminderd artikel 4:69 van de Algemene wet bestuursrecht is de subsidieontvanger in ieder geval verplicht om zijn administratie zo in te richten, dat daaruit steeds de volgende gegevens blijken:

    • a.

      gegevens inzake de cliënten;

    • b.

      gegevens betreffende de omvang van de verrichte taken, functies en zorgvormen;

    • c.

      gegevens betreffende de financiën van de subsidieontvanger met inbegrip van de schriftelijke bewijsstukken en onderbouwingen van de financiële mutaties.

  • 3 De subsidieontvanger is verplicht om de bijzondere aanwijzingen van gedeputeerde staten inzake de wijze waarop hij zijn administratie inricht en voert en inzake de wijze waarop hij medewerking verleent aan het toezicht op de naleving, onverwijld uit te voeren.

  • 4 Gedeputeerde staten kunnen de verplichting opleggen tot het sluiten van een brandverzekering voor de door de subsidieontvanger gebruikte locatie of locaties.

Voorschotten

Artikel 13 Voorschotverlening

Een besluit tot verlening van een voorschot kan worden opgenomen in het besluit tot verlening van de subsidie. Hierbij worden vermeld:

  • a.

    het totale bedrag van het te verstrekken voorschot;

  • b.

    de betalingstermijnen van het voorschot en het percentage dat per termijn wordt uitbetaald.

Subsidievaststelling

Artikel 14 Termijn aanvraag tot vaststelling

  • 1 De subsidieontvanger zendt zijn aanvraag tot vaststelling van de subsidie uiterlijk drie maanden na afloop van het boekjaar in aan gedeputeerde staten.

  • 2 Bij de aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden meegezonden een activiteitenverslag als bedoeld in artikel 4:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en een financieel verslag.

Artikel 15 Beslistermijn vaststelling

  • 1 Gedeputeerde staten stellen binnen dertien weken na de indiening van de aanvraag tot vaststelling hun besluit vast.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde beslistermijn wordt opgeschort, indien en voor zover de subsidieontvanger in de gelegenheid wordt gesteld om zijn aanvraag tot vaststelling aan te vullen.

Artikel 16 Activiteitenverslag

  • 1 In het activiteitenverslag wordt inhoudelijk verslag gedaan over de realisering van de voornemens vermeld in het activiteitenplan.

  • 2 In het activiteitenverslag worden opgenomen de gerealiseerde en begrote gegevens van het verslagjaar en de gerealiseerde gegevens van het voorgaand boekjaar.

  • 3 De in artikel 2 onder a bedoelde stichting vermeldt tevens in haar activiteitenverslag het aantal cliënten ten behoeve waarvan een besluit als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg is genomen, gespecificeerd per zorgaanbieder per zorgvorm;

  • 4 De in lid drie bedoelde gegevens worden door de stichting en zorgaanbieders onderscheiden in cliënten die voorafgaand aan het bieden van jeugdzorg wel en niet duurzaam verbleven in de provincie Groningen;

  • 5 Gedeputeerde staten kunnen verantwoordingsinformatie vragen in aanvulling op de gegevens opgenomen in het Besluit beleidsinformatie jeugdzorg ;

  • 6 Gedeputeerde staten kunnen omtrent de inrichting van het activiteitenverslag aanwijzingen geven.

Artikel 17 Financieel verslag

  • 1 Artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht is ook van toepassing, indien de subsidieontvanger zijn inkomsten in overwegende mate ontleent aan subsidie.

  • 2 In het financieel verslag wordt afzonderlijk een overzicht per taakgebied van het aantal arbeidsplaatsen en de salariskosten (inclusief sociale lasten) opgenomen, waaruit tevens de salariëring en andere beloningsbestanddelen van directie en bestuurders blijkt.

Artikel 18 Accountantsverslag

Het onderzoek van de in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde accountant strekt tevens tot onderzoek van de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen, de verwerking van de kwantitatieve cliëntgegevens en de inning van de ouderbijdrage volgens artikel 8 van de Wet, tenzij gedeputeerde staten in hun besluit tot subsidieverlening anders bepalen.

Artikel 19 Vaststellingsbesluit

  • 1.

    De aantallen van de in het boekjaar uitgevoerde taken en functies wordt vermenigvuldigd met het daarvoor op grond van artikel 3 vastgestelde normbedrag, waarna de zo verkregen subtotalen worden opgeteld. Het resultaat van deze berekening is de grondslag voor de vaststelling van de subsidie.

  • 2.

    Indien voor activiteiten geen normbedragen zijn vastgesteld, zijn de werkelijke kosten de grondslag voor de vaststelling van de subsidie. Inzake de berekening van de werkelijke kosten kunnen gedeputeerde staten aanwijzingen geven.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen onverminderd de artikelen 4:46 en 4:47 van de Algemene wet bestuursrecht de subsidie lager vaststellen dan het maximaal verleende bedrag wanneer:

  • a

    . het maximaal verleende bedrag voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde taken, functies of zorgvormen meer dan 5% hoger is dan het in lid 1 van dit artikel berekende bedrag;

  • b.

    de werkelijke omvang van de taken, functies of zorgvormen, waarvoor geen normbedragen zijn vastgesteld, achterblijft bij de in de subsidieverlening vastgelegde omvang.

Exploitatieresultaat en reserves

Artikel 20 Verwerking exploitatietekort

  • 1 Indien de vaststelling van de subsidie leidt tot een exploitatietekort, dan wordt dit tekort ten laste gebracht van de egalisatiereserve als bedoeld in artikel 21.

  • 2 Is de egalisatiereserve niet toereikend om het tekort te financieren, dan wordt het tekort over een periode van ten hoogste vijf jaren volgende op het boekjaar ten laste gebracht van de exploitatie in die boekjaren.

Artikel 21 Egalisatiereserve

  • 1 De subsidieontvanger vormt een egalisatiereserve die maximaal 10% van de vastgestelde subsidie bedraagt.

  • 2 De egalisatiereserve wordt gebruikt tot financiering van exploitatietekorten als bedoeld in artikel 20. Gedeputeerde staten kunnen toestemming geven voor een andere besteding.

Artikel 22 Reserve groot onderhoud

  • 1 De subsidieontvangers, bedoeld in artikel 2 aanhef en onder a en b, kunnen een reserve voor groot onderhoud van de door hen gebruikte gebouwen, waarvan de subsidieontvangers een onderhoudsverplichting hebben, vormen. Deze reserve bedraagt maximaal 10% van de vastgestelde subsidie.

  • 2 De reserve voor groot onderhoud wordt gebruikt voor de financiering van werkzaamheden van groot onderhoud volgens een door een onafhankelijke deskundige opgesteld plan waarmee gedeputeerde staten hebben ingestemd.

Artikel 23 Andere reserves en voorzieningen

Gedeputeerde staten kunnen toestemming verlenen voor de vorming van andere reserves en voorzieningen dan die zijn vermeld in de vorige artikelen, waarbij zij de maximale omvang en de mogelijke besteding bepalen.

Artikel 24 Bestemming exploitatieoverschot

  • 1 Indien de vaststelling van de subsidie leidt tot een exploitatieoverschot, wordt dit overschot toegevoegd aan achtereenvolgens de egalisatiereserve, de reserve voor groot onderhoud en de overige reserves en voorzieningen.

  • 2 Voor zover toevoeging, als bedoeld in het vorige lid, niet mogelijk is, wordt het overschot aan de provincie uitgekeerd, tenzij gedeputeerde staten besluiten tot een andere bestemming.

Subsidies in de kosten van experimenten

Artikel 25 Experimenten

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen een subsidie verlenen voor de financiering van experimenten.

  • 2 In de kosten van experimenten wordt geen subsidie verleend, indien en voor zover deze kosten met toepassing van artikel 22, tweede lid, en artikel 24, kunnen worden gefinancierd uit de egalisatiereserve of overige reserves van de subsidieaanvrager.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 26 Overgangsregeling 2005 en 2006

  • 1 In afwijking van artikel 11, aanhef en onder b, komt tot 1 januari 2007 de door de zorgaanbieders uitgevoerde jeugdzorg tevens voor subsidie in aanmerking, indien de cliënt voorafgaand aan de aanvang van jeugdzorg niet duurzaam verbleef in de provincie Groningen, in geval:

    • a.

      een hiertoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld door het bureau jeugdzorg van de provincie waarin de jeugdige voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleef;

    • b.

      het onder a) bedoeld bureau jeugdzorg heeft vastgesteld dat jeugdzorg waarop aanspraak bestaat, alsmede een vervangend aanbod als bedoeld in artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit , gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daartoe wordt gefinancierd door de provincie waarin de jeugdige duurzaam verbleef;

    • c.

      de zorgaanbieder op grond van artikel 2, aanhef en onder a, een provinciale subsidie ontvangt voor het bieden van de jeugdzorg waarop de betreffende aanspraak betrekking heeft;

  • 2 De op grond van het eerste lid te verlenen subsidie bedraagt niet meer dan tien procent van de subsidie die op grond van deze regeling is verleend voor uitvoeren van jeugdzorg.

Artikel 27 Hardheidsclausule

Gedeputeerde staten kunnen besluiten, dat van deze regeling wordt afgeweken, indien de toepassing van de voorgaande artikelen zou leiden tot onevenredig belastende gevolgen voor de betrokken subsidieontvanger

Artikel 28 Bekendmaking en inwerkingtreding

Deze regeling wordt geplaatst in het provinciaal blad en treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2005.

Ondertekening

Groningen,
Gedeputeerde Staten voornoemd:
, voorzitter.
, secretaris.
 

Toelichting bij Financieringsregeling jeugdzorg provincie Groningen 2005 1.Algemeen. 1.1. Inleiding

Op 1-1-2005 is de Wet op de jeugdzorg van kracht geworden en vervangt daarmee de Wet op de jeugdhulpverlening.

Op grond van artikel 41 van de Wet op de jeugdzorg stellen Provinciale Staten bij verordening regels vast over de financiering van het bureau jeugdzorg en het aanbod jeugdhulpverlening. Deze regels betreffen in ieder geval de volgende onderwerpen:

• het bedrag van de subsidies, dan wel de wijze waarop de subsidies worden bepaald • de aanvraag van de subsidie en de subsidieverlening • de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend • de verplichtingen van de subsidieontvanger • de vaststelling van de subsidie • de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of de vaststelling van de subsidie • de betaling of de terugvordering van de subsidie • de mogelijkheid van subsidie voor de uitvoering van experimenten of van de steunfunctie.

Ter uitvoering van deze verplichting voldaan door de laatste wijziging van de Kaderverordening subsidies provincie Groningen 1998. Naast de Kaderverordening is ook de Algemene wet bestuursrecht, met name titel 4.2 (Subsidies) van hoofdstuk 4 (Bijzondere bepalingen over besluiten), van toepassing op de subsidieverhouding tussen de provincie en de subsidieontvangers. In artikel 2, derde lid, van de Kaderverordening is voorzien in een nadere regeling inzake de subsidiëring van instellingen van jeugdzorg. De bevoegdheid tot het vaststellen van zo'n nadere regeling is aan ons college toegekend. Ter uitvoering van deze taak hebben wij de voorliggende Financieringsregeling jeugdzorg provincie Groningen 2005 vastgesteld.

Daarbij merken wij op dat behoudens overgangssituaties de Subsidieverordening jeugdhulpverlening provincie Groningen 1996 door Provinciale Staten is ingetrokken.

1.2. Overgangsperiode

Bepaling normprijzen

De Wet op de jeugdzorg beoogt wat betreft de financiering van de jeugdzorg een nieuw stelsel te introduceren waarbij duidelijker dan voorheen een relatie kan worden gelegd tussen de te leveren prestaties en de daaraan gekoppelde prijs. Dat geldt voor het bureau jeugdzorg èn voor het zorgaanbod jeugdhulpverlening. Daarvoor moeten kostencomponenten worden benoemd en kosten worden genormeerd. Dit gebeurt niet in de Wet zélf, maar in een Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg. Met deze genormeerde kostprijzen als referentiekader hebben provincies, met name waar het gaat om het zorgaanbod, de ruimte om met individuele zorgaanbieders afspraken te maken over zorgaanbod en prijs. Daarbij kunnen ook de uiteindelijk door de provincie gehanteerde tarieven per zorgaanbieder nog verschillen. De bedoeling hiervan is vooral dat via deze methode méér cliënten geholpen kunnen gaan worden dan voorheen. Dat is ook nodig, gelet op het in de Wet op de jeugdzorg geïntroduceerde recht op jeugdzorg en gelet op de bestaande wachtlijsten voor deze zorg.

Deze financieringssystematiek (P x Q) kan echter, gezien het feit dat de voorwaarden daarvoor nog onvoldoende zijn ontwikkeld, eerst met ingang van 1 januari 2007 worden ingevoerd. De definiëring van de beoogde bekostigingseenheden en de bepaling van de daarbij behorende kostprijzen is een bijzonder ingewikkeld en tijdrovend proces. Bij gebrek aan de beschikbaarheid van deze systematiek is ervoor gekozen om voor de jaren 2005 en 2006 voor de financiering van het zorgaanbod nog aan te sluiten bij de in 2004 en de jaren daarvoor gehanteerde financieringssystematiek, gebaseerd op de volgens het model van de “normharmonisatie” vastgestelde jeugdhulpverleningsvarianten en de daarbij behorende normprijzen. Daarvoor moet dan (gedeeltelijk) worden teruggegrepen op de bepalingen die daarover waren opgenomen in de Subsidieverordening jeugdhulpverlening provincie Groningen 1996.

Ook voor de financiering van de taken en functies van het Bureau Jeugdzorg zijn nog niet in alle gevallen landelijke normprijzen ontwikkeld. Alleen voor de taken en functies op het terrein van de justitiële jeugdbescherming en de jeugdreclassering is dit al wél het geval. Wat betreft de overige taken en functies zullen daarom de in 2004 en de jaren daarvoor gehanteerde tarieven / bedragen als referentiekader gelden.

De voorliggende financieringsregeling gaat uit van de hierboven genoemde P x Q systematiek. Voor de jaren 2005 en 2006 is in artikel 27 een overgangsregeling beschreven. Wanneer de P x Q financieringssystematiek met ingang van 1 januari 2007 daadwerkelijk zal worden ingevoerd, zal volgens deze financieringsregeling na een kleine aanpassing kunnen worden gewerkt.

Buitenprovinciale plaatsingen Eveneens is een overgangsregeling nodig voor die cliënten die bij aanvang van de jeugdzorg niet duurzaam verbleven in de provincie Groningen. In de overgangsfase is de toegang tot de zorg onder bepaalde voorwaarden ook toegankelijk voor cliënten van buiten de provincie Groningen.

1.3 Deregulering

Uitgangspunt bij de uitwerking van deze financieringsregeling is onder meer dat de procedures en de organisatie van de subsidiëring zo eenvoudig mogelijk dienen te zijn, maar tegelijkertijd dat zij voldoende garanties geeft voor een heldere en transparante wijze van bekostigen en verantwoording hiervan, waarbij sprake is van een duidelijke vastlegging van verantwoordelijkheden van betrokken partijen. Deze financieringsregeling bevat dan ook voorschriften die gelden voor het bestuur van de stichting bureau jeugdzorg en de door de provincie gefinancierde aanbieders van jeugdhulpverlening.

1.4 Hoofdlijnen van de bekostiging 2005 en 2006

De provincie heeft een eigen verantwoordelijkheid voor de bekostiging van het bureau jeugdzorg en het zorgaanbod jeugdhulpverlening. Vanuit deze verantwoordelijkheid stelt de provincie de subsidie en de daarvoor te leveren prestatie vast.

Doeluitkeringen 2005 en 2006 op grond van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg De provincie ontvangt van het Rijk een uitkering bureau jeugdzorg en een uitkering zorgaanbod jeugdhulpverlening op grond van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg.

Bureau Jeugdzorg Voor de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg stelt het Rijk normprijzen per taak vast (artikel 10, eerste lid onder a t/m d van de Wet). Het betreft hier de zogenaamde justitiële taken van het bureau jeugdzorg in het kader van de uitvoering van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering. Ten behoeve van de financiering van deze taken door de provincie, wordt aan de doeluitkering bureau jeugdzorg een bedrag toegevoegd dat resulteert door vermenigvuldiging van deze landelijke normprijzen (P) met het aantal uitgevoerde justitiële taken (Q) in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de doeluitkering betrekking heeft. Voor het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet zal dit deel van de doeluitkering echter nog worden gebaseerd op basis van het eerste jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet. Voor dit onderdeel is er sprake van een outputfinanciering.

Bureau Jeugdzorg en zorgaanbieders jeugdhulpverlening Voor de overige niet justitiële taken van het bureau jeugdzorg (artikel 5 en 10, eerste lid onder e t/m j en artikel 10 lid 3 van de Wet) en ten behoeve van het zorgaanbod jeugdhulpverlening wordt een bedrag aan de doeluitkering bureau jeugdzorg en zorgaanbod jeugdhulpverlening toegevoegd dat is gebaseerd op de middelen die hiervoor in het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van

de wet voor deze taken beschikbaar was op grond van de Wet op de jeugdhulpverlening. Voor deze taken geldt derhalve landelijk vooralsnog een gesloten budgetfinanciering van de doeluitkering bureau jeugdzorg en zorgaanbod jeugdhulpverlening.De doeluitkeringen kunnen worden verhoogd of verminderd als aannemelijk is dat er een aanmerkelijk hogere dan wel lagere behoefte verwacht moet worden.

Subsidiering bureau jeugdzorg en zorgaanbod jeugdhulpverlening 2005 en 2006 De provinciale subsidiesystematiek van het bureau jeugdzorg en het zorgaanbod jeugdhulpverlening is voor de komende twee jaren op hoofdlijnen gelijk aan de tot dusver gehanteerde systematiek op grond van de Wet op de jeugdhulpverlening. Met dien verstande dat zodra daartoe zich mogelijkheden zullen voordoen, kan worden toegewerkt en kan worden overgeschakeld op de haarna beschreven landelijk gehanteerde P x Q systematiek.

1.5 Hoofdlijnen van de bekostiging P x Q systematiek vanaf 1 januari 2007

Hieronder wordt beschreven hoe de financiering volgens de P x Q systematiek binnen het bureau jeugdzorg en het zorgaanbod jeugdhulpverlening vanaf 1 januari 2007 zal plaatsvinden.

Doeluitkeringen Evenals ten behoeve van de justitiële taken al het geval is zullen voor de overige taken van het bureau jeugdzorg, met uitzondering van de taken beschreven in artikel 10 derde lid van de Wet, normprijzen worden vastgesteld. Ook voor de doeluitkering zorgaanbod jeugdhulpverlening zal gedurende deze overgangsperiode geleidelijk een nieuwe bekostigingswijze worden geïmplementeerd op basis van het advies van Deloitte (“Naar een nieuw stelsel voor de financiering van het jeugdzorgaanbod”). In het Bestuurlijk Overleg Jeugdzorg zijn afspraken gemaakt over de implementatie van deze landelijke bekostigingssystematiek voor het zorgaanbod jeugdhulpverlening, welke met ingang van 2007 volledig zal zijn ingevoerd. De landelijke normprijzen die het Rijk hanteert zijn in relatie tussen Rijk en provincie een vast gegeven en vormen de basis voor de vaststelling van de doeluitkering.

Subsidieverlening Voor de verlening van het provinciaal subsidie aan het bureau jeugdzorg en het zorgaanbod jeugdhulpverlening gelden de door het Rijk vastgestelde normbedragen als basis. Echter, de provincie kan op basis van de regionale situatie en in het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt mogelijke inzet van de doeluitkering bureau jeugdzorg, bij de subsidiering van taken van het bureau jeugdzorg besluiten tot de vaststelling van een afwijkend taakstellend tarief per taak. Daarbij wordt een marge aangehouden van ten hoogste drie procent. Voor het zorgaanbod jeugdhulpverlening geldt echter een afwijkende methodiek. Met de invoering van de Wet op de jeugdzorg wordt namelijk onder meer beoogd te komen tot meer marktwerking in het zorgaanbod jeugdhulpverlening en hiermee tot een zo efficiënt en effectief mogelijk zorgaanbod jeugdhulpverlening. In verband hiermee zijn de landelijke normprijzen voor de te leveren zorgeenheden niet geldend voor de te hanteren prijzen bij de subsidiering hiervan door de provincie. Ook kunnen de uiteindelijk door de provincie gehanteerde tarieven per zorgaanbieder verschillen. Hiermee wordt een prikkel voor een zo efficiënt mogelijke uitvoering van zorg gerealiseerd.

De te verlenen subsidie is de resultante van de gerealiseerde hoeveelheden (Q) per taak of zorgvorm van het jaar t-2 en de daarvoor vastgestelde respectievelijk overeengekomen normprijs (P).

Hierbij vormt het op basis van de landelijke normprijzen vastgestelde provinciale budget voor het bureau jeugdzorg en het zorgaanbod jeugdhulpverlening het financieel kader waarbinnen de taken van het bureau jeugdzorg en een op de vraag afgestemd zorgaanbod jeugdhulpverlening door de provincie bekostigd dient te worden. Binnen de doeluitkering dient de provincie in voldoende zorgaanbod jeugdhulpverlening te voorzien bij zorgaanbieders teneinde de aanspraken op zorg van cliënten te kunnen borgen. Uitgangspunt daarbij is dat de provincie over adequate informatie beschikt over de omvang van de door het bureau jeugdzorg geïndiceerde zorgeenheden en over de ontwikkeling hiervan.

Benodigde informatie provincie Om in staat te zijn bij het Rijk een zodanig budget (uitkering) aan te vragen dat alle verwachte taken respectievelijk gevraagde zorg kunnen worden uitgevoerd heeft de provincie goed onderbouwde informatie nodig. Deze informatie moet worden verstrekt door het bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders door middel van de subsidieaanvraag. Naast de informatie over de eigen taken levert het bureau jeugdzorg ook informatie over de te leveren zorg door zorgaanbieders. In de eerste plaats gaat het om informatie over gerealiseerde productie in het jaar t-2. Op basis van deze productie worden in eerste instantie de doeluitkeringen door het Rijk aan de provincie gebaseerd. Daarnaast is het van belang een goed onderbouwde prognose te maken van de verwachte productie in het jaar t. Indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitkering door het Rijk aan de provincie en als gevolg daarvan de subsidiering door de provincie aan de instellingen onvoldoende is om te voorzien in de behoefte aan de uitvoering van de wettelijke taken van het bureau jeugdzorg of aan jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet, kan de provincie doormiddel van het Uitvoeringsprogramma extra middelen bij het Rijk vragen. Ter ondersteuning van deze claim doet het bureau jeugdzorg haar prognose over het jaar t vergezeld gaan van een (herziene) prognose over het jaar t-1. Een degelijke onderbouwing van de prognoses voor beide jaren is hierbij van groot belang. Ook de zorgaanbieders jeugdhulpverlening verstrekken de provincie informatie over het jaar t-2 en geven hierbij aan voor welke zorgeenheden en in welke hoeveelheden hiervan zij voor het jaar t zorg kan bieden. Tevens geeft de zorgaanbieder jeugdhulpverlening aan tegen welke prijs per zorgeenheid hij subsidie aanvraagt. Daarmee heeft de aanvraag het karakter van een offerte.

Op basis van de subsidieaanvraag van het bureau jeugdzorg, het inzicht in het benodigde volume en de omvang van de doeluitkering bureau jeugdzorg bepaalt de provincie ten behoeve van welke omvang zij de taken van het bureau jeugdzorg wenst te subsidiëren. In de subsidiebeschikking stelt de provincie deze omvang vast, alsmede het daarbij te hanteren tarief per taak. Zoals aangegeven kan dit tarief maximaal drie procent afwijken van het normbedrag dat door het Rijk wordt gehanteerd bij de vaststelling van de doeluitkering bureau jeugdzorg.

Mede op basis van de informatie van het bureau jeugdzorg met betrekking tot de totale zorgvraag voor het jaar t, en de subsidieaanvragen van de zorgaanbieders jeugdhulpverlening omtrent het beschikbare aanbod en de door hen gevraagde prijzen voorziet de provincie in de benodigde zorg. De prijs waartegen de provincie in deze zorg voorziet hoeft niet gelijk te zijn aan de prijs die de zorgaanbieder in de offerte heeft opgenomen. Zorgaanbieder jeugdhulpverlening en provincie kunnen hierover onderhandelen. Ook kan de provincie desgewenst in zorg voorzien bij zorgaanbieders buiten haar grenzen. Daarmee ligt financiering van zorg ten behoeve van cliënten uit andere provincies niet langer in de rede. Uiteindelijk stellen gedeputeerde staten het tarief vast tegen welke zij de betreffende zorgaanbieder jeugdhulpverlening wenst te subsidiëren. Daarbij zal onder meer de gerealiseerde kostprijs van de zorgaanbieder in de voorgaande jaren betrokken worden. In de subsidiebeschikking geeft de provincie aan welke en hoeveel zorgeenheden worden gesubsidieerd en tegen welk tarief. Het overeengekomen tarief hoeft niet gelijk te zijn aan de normprijzen die het Rijk hanteert voor de vaststelling van de doeluitkering zorgaanbod jeugdhulpverlening en kunnen ook voor onderscheiden zorgaanbieders jeugdhulpverlening verschillen. Ook de mate van detaillering van de zorgeenheden c.q. bekostigingseenheden kan afwijken ten opzichte van de landelijk vastgestelde eenheden. Wel dienen de mogelijke gedetailleerdere eenheden op een transparante en controleerbare wijze vertaald kunnen worden naar het niveau van de eenheid van het Rijk.

De uiteindelijk verleende subsidie heeft het karakter van een maximale subsidie. Het aldus tot stand gekomen maximale subsidie wordt alleen verleend voor zover de taken waarop de subsidie betrekking heeft worden uitgevoerd voor cliënten die voorafgaand aan de zorg duurzaam verblijven in de provincie Groningen. Gedurende de jaren 2005 en 2006 geldt dit echter, onder voorwaarden, ook voor cliënten van buiten de provincie Groningen. Hiervoor is in artikel 27 een overgangsregeling opgenomen.

Om het bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders jeugdhulpverlening zo veel mogelijk in staat te stellen bij de uitvoering van de taken aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de behoefte hieraan gedurende het jaar, geldt de kwantitatieve basis bij toekenning van het subsidie primair als middel ter bepaling van het totaal toe te kennen subsidie voor de uitvoering van de taken en verleende zorg. Afhankelijk van de vraagontwikkeling kan de werkelijke inzet van de onderscheiden taken en verleende zorg hiervan afwijken. Bij de vaststelling van het subsidie zal de provincie uitgaan van de werkelijke omvang van de uitgevoerde taken en verleende zorg en de daarvoor in de toekenning vastgestelde tarieven. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde aantallen vermenigvuldigd met de vastgestelde tarieven overeenkomen met het maximaal toegekende subsidie. Slechts indien het langs deze weg tot stand gekomen totale bedrag lager is dan het maximaal toegekende subsidie, kan een lager subsidie worden vastgesteld. Met deze systematiek wordt maximale flexibiliteit voor het bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders jeugdhulpverlening gerealiseerd om bij de inzet van de beschikbare middelen optimaal aan te sluiten bij de behoefte aan de onderscheiden taken en de gevraagde zorg. Het bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders jeugdhulpverlening worden daarmee uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om die taken uit te voeren die gelet op de vraag noodzakelijk zijn, binnen de grenzen van het hun door de provincie maximaal toegekende subsidie.

Wel is het zo dat zorgaanbieders jeugdhulpverlening slechts die zorgeenheden kunnen uitvoeren, die bij de subsidietoekenning door de provincie zijn aangegeven. Met andere woorden, indien bij een zorgaanbieder jeugdhulpverlening geen zorgeenheden in het kader van pleegzorg worden gesubsidieerd, dan komt het uitvoeren van dergelijke eenheden niet voor subsidiering door de provincie in aanmerking. Tenslotte komen alleen zorgeenheden in aanmerking voor subsidie indien hier een geldige indicatie van het bureau jeugdzorg aan ten grondslag ligt en die zijn uitgevoerd ten behoeve van een cliënt uit de subsidiërende provincie, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie zoals bepaald in artikel 27.

Toelichting per artikel Artikel 1 Begripsbepalingen Dit artikel bevat de begripsbepalingen. Deze begripsbepalingen sluiten aan bij de begripsbepalingen die zijn opgenomen in de Wet op de Jeugdzorg.

Artikel 2 en 3 Subsidieontvangers en normbedragen Bureau Jeugdzorg

De artikelen 2 en 3 bevatten de grondslag voor de subsidieverlening. Voor financiering komen in aanmerking de taken zoals genoemd in artikel 5 en 10 van de Wet.

De taak die in artikel 5 van de wet wordt genoemd is:

Bezien of een cliënt zorg nodig heeft in verband met opgroei- of opvoedingsproblemen of in verband met problemen van een cliënt, niet zijnde een jeugdige, die het onbedreigd opgroeien van een jeugdige belemmeren.

Tot deze taak behoort het vaststellen of een cliënt is aangewezen op jeugdzorg in de zin van de Wet op de jeugdzorg of andere in de wet genoemde vormen van zorg. Het besluit inzake die vaststelling is het indicatiebesluit.

De taken die in artikel 10, eerste lid van de wet worden genoemd zijn:

a. het uitoefenen van de voogdij en voorlopige voogdij; b. het uitvoeren van de ondertoezichtstelling (“gezinsvoogdij”); c. het uitvoeren van de jeugdreclassering; d. het uitvoeren van taken in het kader van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen; e. het fungeren als Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK); f. het bijstaan van de cliënt bij het tot gelding brengen van de aanspraak op jeugdzorg; g. het bevorderen van de totstandkoming van een samenhangend hulpverleningsplan; h. het volgen van de verleende zorg alsmede de evaluatie daarvan; i. het actief bijstaan van de cliënt na beëindiging van de geïndiceerde zorg; j. het bijstaan van de cliënt bij het verkrijgen van niet-geïndiceerde zorg en het volgen van deze zorg. De taken die in artikel 10, derde lid van de wet genoemd worden zijn:

a. het advies geven aan en het bijdragen aan deskundigheidsbevordering van en het onderhouden van contacten met algemene voorzieningen voor jeugdigen; b. het verlenen van ambulante jeugdzorg (niet geïndiceerd); c. het uitvoeren van de kindertelefoon.

Bovendien kan in een overgangsperiode van twee jaar subsidie verleend worden voor de uitoefening van taken en/of functies die niet genoemd worden in de wet, maar welke door het bureau jeugdzorg een aantal jaren zijn uitgevoerd en moeten worden afgebouwd.

Zorgaanbieders jeugdhulpverlening In het Bestuurlijk Overleg Jeugdzorg is op basis van het advies van Deloitte “Naar een nieuw stelsel voor de financiering van het jeugdzorgaanbod”, besloten tot invoering van een bekostigingsstelsel voor de provinciale doeluitkering zorgaanbod jeugdhulpverlening op basis van een systematiek van zorgeenheden. Op grond van de wet zijn in het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg in artikel 2 van dit besluit drie aanspraken op jeugdzorg vastgesteld: jeugdhulp, verblijf en observatiediagnostiek. Deze algemeen geformuleerde aanspraken worden door middel van een indicatiebesluit van een bureau jeugdzorg gevestigd. Het indicatiebesluit geeft daarbij een nadere concretisering van de aanspraken op basis van de eisen die daaraan in het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg in hoofdstuk 7 van dit besluit zijn gesteld. Dit leidt tot meerdere concrete pakketjes van zorg die door de zorgaanbieder dienen te worden geleverd en die tevens als eenheid dienen voor de bekostiging van het zorgaanbod. Financiering van de doeluitkering zorgaanbod op basis van deze zorgeenheden zal met ingang van 2007 volledig worden ingevoerd. Gedurende de daaraan voorafgaande jaren zullen Gedeputeerde Staten andere eenheden vaststellen. Het ligt in de rede dat normaliter hierbij wordt aangesloten op de bekostigingseenheden zoals deze zijn gehanteerd in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet.

Artikel 4 Subsidieplafonds De provincie ontvangt een doeluitkering bureau jeugdzorg en een doeluitkering zorgaanbod jeugdhulpverlening van het Rijk. De hoogte hiervan wordt jaarlijks in het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg, dan wel de Landelijke Voortgangsrapportage vastgesteld. De doeluitkering en de eventueel door provinciale staten uit eigen middelen beschikbaar gestelde bedragen vormen tezamen het maximale krediet voor de jeugdzorg. Op grond van de Kaderverordening kunnen wij subsidieplafonds vaststellen. In dit artikel is aanvullend voorzien dat deze bevoegdheid ook de vaststelling van subsidieplafonds voor de onderscheiden vormen van jeugdzorg omvat. Deze maximaal voor bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders jeugdhulpverlening beschikbare middelen en de tarieven voor de onderscheiden taken worden opgenomen in het provinciale uitvoeringsprogramma jeugdzorg. Aanpassingen van de doeluitkering in verband met loon- en prijsontwikkelingen of door maatregelen van rijkswege, kunnen resulteren in een wijziging van de verleende subsidies of de vastgestelde plafonds.

P&C cyclus Voor de provincie en de instellingen die een per boekjaar verstrekte subsidie ontvangen geldt de hieronder beschreven P&C cyclus: Eenmaal in de vier jaar bieden gedeputeerde staten aan provinciale staten voor 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het eerste jaar waarop het betrekking heeft (t-1), een ontwerp provinciaal beleidskader jeugdzorg aan. Gedeputeerde staten plegen voor vaststelling van dit kader overleg met het bureau jeugdzorg, de in de provincie werkzame zorgaanbieders jeugdzorg, de raad voor de kinderbescherming, colleges van burgemeester en wethouders, de in de provincie werkzame zorgverzekeraars en de Minister van Justitie. Tevens worden de betrokken cliëntenorganisaties in de gelegenheid gesteld te reageren op het ontwerp van het provinciale beleidskader jeugdzorg. Provinciale staten stellen dit provinciale beleidskader jeugdzorg voor 1 december (t-1) vast.

Gedeputeerde staten stellen jaarlijks voor 1 december (t-1) het uitvoeringsprogramma jeugdzorg vast. Het ontwerp wordt voor 1 oktober (t-1) aan de Minister van VWS en Justitie gezonden. Het provinciale beleidskader jeugdzorg behoeft de goedkeuring van het Rijk.

Voor de instellingen betekent dit het volgende. Instellingen dienen voor 1 juli (t-1) hun subsidieaanvraag in voor het volgende jaar. Hierbij baseren zij zich op het geldende provinciale beleidskader jeugdzorg en de eventuele aanpassingen hierop opgenomen in het uitvoeringsprogramma jeugdzorg van het lopende jaar. Mede op basis van deze subsidieaanvragen, de cliënt- / taken- / zorgvraagprognose van het bureau jeugdzorg en de aanvraag van de zorgaanbieders jeugdhulpverlening stelt de provincie haar beleidskader - of uitvoeringsprogramma jeugdzorg op en maakt zij productieafspraken met het bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders jeugdhulpverlening. Bij de subsidieaanvraag per 1 juli geven het bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders jeugdhulpverlening in globale zin aan wat de gevolgen zijn van hun aanvraag en hoe de financiële dekking van hun plannen is ingevuld. Uiterlijk 1 oktober (t-1) zenden het bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders jeugdhulpverlening hun definitieve begroting in bij de provincie. Hierin zijn de met de provincie gemaakte productieafspraken verwerkt. Tevens wordt door het bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders jeugdhulpverlening een meerjaren beleidsplan ingediend. Overige instellingen zenden hun begroting samen met de aanvraag per 1 juli (t-1)toe. Hierbij wordt geen meerjaren beleidsplan gevraagd.

Het besluit tot verlening van de subsidie wordt na de vaststelling door provinciale staten (beleidskader) en/of gedeputeerde staten (uitvoeringsprogramma) voor 1 januari (t) genomen. De subsidieontvanger zendt zijn aanvraag tot vaststelling van de subsidie uiterlijk drie maanden na afloop van het boekjaar in. Binnen dertien weken na indiening van de aanvraag stellen gedeputeerde staten hun besluit tot vaststelling van de subsidie vast.

Artikel 5 Aanvraagtermijn De subsidie moet voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, worden aangevraagd.

Artikel 6 Gegevens bij de aanvraag De subsidieaanvraag dient minimaal de hierbij opgesomde gegevens te bevatten. Subsidieontvangers, niet vallend onder de omschrijving van artikel 1 aanhef en onder f en g van de Wet kunnen volstaan met het vermelden van de voor de aanvraag van belang zijnde gegevens / activiteiten.

Artikel 7 Meerjarenbeleidsplan In dit artikel wordt aangegeven hoe de in artikel 6 gevraagde gegevens dienen te worden gepresenteerd. In het tweede lid wordt tevens gevraagd om een meerjarenbeleidsplan. Hierin worden op globale wijze de inhoudelijke en financiële ontwikkelingen, de verwachte knelpunten, de gevolgen hiervan en de wijze waarop deze ontwikkelingen en knelpunten zullen worden aangepakt, beschreven en de financiële consequenties aangegeven.

Subsidieontvangers, niet vallend onder de omschrijving van artikel 1 aanhef en onder f en g van de Wet kunnen volstaan met een globale beschrijving van het voorgenomen beleid met betrekking tot het jaar van aanvraag.

Artikel 8 Begroting De aanvraag dient vergezeld te gaan van een begroting van inkomsten en uitgaven waarbij deze begroting op een bepaalde wijze dient te zijn ingericht (art. 4:63 Abw): vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende jaar. Voor een goed inzicht in de begroting is het noodzakelijk dat er een relatie is te leggen met de uit te voeren activiteiten en tevens met de voor de uitvoering van deze activiteiten benodigde arbeidsplaatsen (fte's). Voor alle te presenteren jaren is het van belang de invloed van loon- en prijsstijgingen afzonderlijk zichtbaar te maken.

De salariëring en andere beloningsbestanddelen van directie en bestuurders kan als totaalbedrag worden vermeld. Indien nodig kan er een toelichting bij worden gegeven.

In lid 2 is aangegeven dat bij een eerste aanvraag aanvullende gegevens over de rechtspersoon moeten worden verstrekt.

Artikel 9 Beslistermijn subsidieverlening Gedeputeerde staten zullen binnen 6 maanden na ontvangst van de subsidieaanvraag een besluit nemen, mits voldaan is aan alle bepalingen waaraan de aanvraag dient te voldoen.

Artikel 10 Inhoud besluit subsidieverlening In dit artikel is opgenomen wat minimaal in het besluit tot subsidieverlening vermeld dient te zijn.

Artikel 11 Voorwaarden subsidieverlening In dit artikel worden de voorwaarden genoemd waaronder subsidie wordt verleend.

In artikel 27 is in het kader van een overgangsregeling opgenomen dat onder bepaalde voorwaarden ook cliënten buiten de provincie Groningen kunnen worden geholpen.

Artikel 12 Verplichtingen subsidieontvanger De zorgaanbieder dient er zorg voor te dragen dat de voor zorg bestemde locaties voldoen aan alle wettelijke voorschriften voor wat betreft de veiligheid en voorzover vereist dat de locaties beschikken over een gebruiksvergunning.

In het tweede lid van dit artikel zijn de bepalingen opgenomen over het voeren van de administratie. Zo zal het boekjaar samen moeten vallen met het kalenderjaar en zal een betrouwbaar beeld moeten ontstaan over de gegevens van cliënten, de omvang van de uitgevoerde zorgeenheden en financiële gegevens. In voorkomende gevallen zal de subsidieontvanger aanwijzingen hieromtrent van gedeputeerde staten moeten opvolgen.

Tenslotte wordt er van uitgegaan dat de desbetreffende locaties voldoende tegen brand zijn verzekerd. Voor zover dat niet het geval is kunnen gedeputeerde staten hiertoe verplichten.

Artikel 13 Voorschotverlening Gedeputeerde staten kunnen voorschotten verstrekken. In het besluit tot subsidieverlening zullen de regels hierover worden vermeld. De verstrekking van voorschotten kan volgens artikel 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht worden opgeschort, indien er sprake is van een ernstig vermoeden dat er grond bestaat tot intrekking of wijziging van het besluit tot subsidieverlening.

Artikel 14 Termijn aanvraag tot vaststelling De aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient uiterlijk 1 april van het jaar, volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, door de subsidieontvanger te zijn ingediend bij gedeputeerde staten. Hierbij dient te worden overlegd een inhoudelijke en financiële verantwoording over de besteding van de subsidie (activiteitenverslag en jaarrekening).

Artikel 15 Beslistermijn vaststelling Binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling beslissen gedeputeerde staten over de aanvraag. Bij onvolledigheid van de aanvraag kunnen gedeputeerde staten beslissen tot verlenging van deze termijn.

Artikel 16 Activiteitenverslag Het activiteitenverslag (jaarverslag) sluit nauw aan bij het activiteitenplan welke bij de subsidieaanvraag is ingediend en bevat de verantwoording hiervan.

Dit activiteitenverslag is ook het medium waarmee financiële informatie kan worden gepresenteerd waarvoor het financieel verslag (jaarrekening) niet het meest geëigende instrument is zoals bijvoorbeeld een nadere analyse van de substantiële verschillen tussen de werkelijke en de begrote gegevens van het jaar en de substantiële verschillen tussen de werkelijke gegevens van het jaar en het voorgaande jaar.

Artikel 17 Financieel verslag Het ten behoeve van de vaststelling van de subsidie mee te zenden financieel verslag (jaarrekening) betreft voor de in artikel 1, aanhef en onder f en g bedoelde subsidieontvangers, in elk geval de jaarrekening volgens artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De jaarrekening van de subsidieontvanger moet voldoen aan de ministeriële richtlijnen.

Artikel 18 Accountantsverslag Tevens wordt bepaald dat deze verantwoording moet worden voorzien van een accountantsverklaring.

Deze verklaring moet ook betrekking hebben op de volledigheid en juistheid van de verwerking van de kwantitatieve cliëntgegevens zoals deze door middel van de geautomatiseerde systemen worden geproduceerd en de uitvoering van artikel 12 van de Wet (inning ouderbijdrage bij de stichting).

Artikel 19 Vaststellingsbesluit Voor de vaststelling van de subsidie gelden de werkelijke hoeveelheden en de vastgestelde prijzen als basisgegevens. In geval van ongenormeerde bedragen zijn dit de werkelijk gemaakte kosten. Het totaal van de vastgestelde subsidie is nooit meer dan het totaal van de maximaal verleende subsidie. Gedeputeerde staten kunnen in bepaalde gevallen de subsidie lager vaststellen.

Artikel 20 Verwerking exploitatietekort Exploitatietekorten worden gedekt uit de egalisatiereserve. Indien deze reserve niet toereikend is moet het tekort in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatie worden afgeschreven en als zodanig in de begroting van de desbetreffende jaren worden opgenomen. Dit leidt overigens niet tot een aanvullende subsidie.

Artikel 21 Egalisatiereserve Ter dekking van exploitatietekorten en dekking van bijvoorbeeld ziektekosten en kosten van "vergrijzing" mag de subsidieontvanger een egalisatiereserve vormen van maximaal 10% van de vastgestelde subsidie. Na goedkeuring van gedeputeerde staten kan deze egalisatiereserve eventueel op andere wijze worden besteed.

Artikel 22 Reserve grootonderhoud De in dit artikel genoemde subsidieontvangers kunnen een reserve voor grootonderhoud vormen van maximaal 10% van de vastgestelde subsidie. Hierbij geldt als voorwaarde dat de gebruiker een grootonderhoudsplicht heeft. De basis voor de hoogte van een dergelijke reserve is een door een onafhankelijke deskundige opgesteld plan waaraan gedeputeerde staten hun instemming hebben verleend.

Artikel 23 Andere reserves en voorzieningen Het vormen van andere reserves en voorzieningen ten laste van provinciale subsidies dan de in artikel 22 en 23 bedoelde reserves, behoeft goedkeuring van gedeputeerde staten.

Artikel 24 Bestemming exploitatieoverschot Na vaststelling van de subsidie kan blijken dat er sprake is van een exploitatieoverschot. Dit overschot kan respectievelijk worden toegevoegd aan de egalisatiereserve, de reserve grootonderhoud en andere reserves en voorzieningen. De laatste toevoeging onder restrictie van artikel 23.

Indien bovenstaande toevoegingen niet mogelijk zijn vindt (gedeeltelijke) terugbetaling van het overschot aan de provincie plaats.

Artikel 25 Experimenten Dit artikel houdt de voorwaarden in voor subsidieverlening voor uit te voeren experimenten. De aanvraag voor deze subsidie kan gedurende het hele jaar bij gedeputeerde staten worden ingediend. Voor de voorschotbetaling en de aanvraag tot vaststelling van deze subsidie wordt verwezen naar de betreffende artikelen in deze regeling.

Artikel 26 Overgangsregeling 2005 en 2006 In dit artikel worden de overgangsregeling voor het jaar 2005 en 2006 vermeld.

Artikel 27 Hardheidsclausule Dit artikel geeft een algemene uitzonderingsmogelijkheid op het bepaalde in deze regeling. Gedeputeerde staten kunnen hiervan slechts gebruik maken indien hiertoe naar haar oordeel dringende redenen aanwezig zijn. Deze hardheidsclausule geldt uitsluitend de bepalingen van deze Financieringsregeling, niet de voorschriften van de Kaderverordening en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 28 Bekendmaking en inwerkingtreding In dit artikel is de ingangsdatum van deze regeling opgenomen. Aangezien nog niet aan alle voorwaarden voor de invoering van een P x Q systematiek zijn voldaan kan deze regeling voorlopig nog niet volledig van kracht worden. Gedurende de jaren 2005 en 2006 geldt een overgangsregeling. In het besluit tot subsidieverlening zal voor deze jaren worden aangegeven onder welke voorwaarden subsidie zal worden verstrekt.