Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening Human Resource Management Plus 2010 (HRM+ 2010)

Geldend van 01-01-2016 t/m 31-12-2015

Intitulé

Verordening Human Resource Management Plus 2010 (HRM+ 2010)

Provinciale Staten;

Besluiten;

Artikel 1 Begripsbepalingen.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    onderneming: duurzame organisatie die:

    • erop is gericht met behulp van kapitaal en arbeid deel te nemen aan het maatschappelijke productie- en/of handelsproces met het oogmerk om winst te behalen, waarbij het behalen van winst ook redelijkerwijs verwacht kan worden, en

    • voldoet aan de in bijlage 1 van de verordening (EG) Nr. 800/2008 van de commissie van 6 augustus 2008, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”), vastgestelde definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen. Indien de definitie zoals vastgesteld door de Europese commissie wordt gewijzigd, verandert de definitie van onderneming in deze regeling overeenkomstig, en

    • geen publiekrechtelijk lichaam is en niet voor meer dan 10% structureel wordt gefinancierd door overheidsbijdragen.

  • b.

    groep: economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden:

    enerzijds een natuurlijk persoon, een privaatrechtelijke rechtspersoon of een onderneming die direct of indirect:

    • meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

    • volledig aansprakelijk vennoot is van, of

    • overwegende zeggenschap heeft over één of meer rechtspersonen, vennootschappen of ondernemingen, en

  • anderzijds laatstbedoelde rechtspersonen, vennootschappen of ondernemingen.

  • c.

    extern adviseur: deskundige, brancheorganisatie of bedrijfstakorganisatie.

  • d.

    deskundige: iemand die op grond van opleiding en ervaring gekwalificeerd moet worden geacht om een opdracht uit te voeren in het kader van een op grond van deze regeling gesubsidieerde activiteit. De deskundige is onafhankelijk.

  • e.

    brancheorganisatie: organisatie, die rechtspersoonlijkheid bezit, die belangen behartigt van ondernemers in een zelfde bedrijfstak of een gedeelte daarvan.

  • f.

    bedrijfstakorganisatie: voor de bedrijfstak representatieve organisatie van werkgevers of werknemers, die rechtspersoonlijkheid bezit en die in een collectieve arbeidsovereenkomst is opgenomen.

  • g.

    employabilityscan: scan of test die de bereidheid, de belangstelling en de geschiktheid qua kennis, vaardigheden en gedrag van de werknemers in kaart brengt in relatie tot de doelen op bedrijfsniveau.

  • h.

    kwalificatieniveau: niveau waarop een medewerker zijn beroep uitoefent, gebaseerd op kwalificatieniveaus, zoals omschreven in de Aanbeveling van het Europees Parlement en van De Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren.

  • i.

    cluster: verband zonder rechtspersoonlijkheid van minimaal twee deelnemers die samenwerken in een bepaald project op basis van een overeenkomst.

Artikel 2 Doel van de regeling.

De subsidieverordening heeft als doel de concurrentiepositie dan wel de aantrekkelijkheid van bepaalde categorieën ondernemingen uit het midden- en kleinbedrijf in de provincies Fryslân, Groningen en Drenthe als werkgever te versterken en in dit kader projecten te stimuleren die een structurele verandering te weeg brengen.

Artikel 3 Categorieën van ondernemingen.

  • 1 Onverminderd het derde lid kan subsidie worden verleend aan een onderneming, die volgens het handelsregister een vestiging heeft in de provincies Fryslân, Groningen of Drenthe en daar ondernemingsactiviteiten uitvoert.

  • 2 Jaarlijks worden categorieën ondernemingen aangewezen, waaraan een subsidie kan worden verleend.

  • 3 Subsidie wordt niet verleend ten behoeve van ondernemingen voor zover zij zich bezighouden met de volgende activiteiten:

    • a.

      de primaire productie van landbouwproducten;

    • b.

      werkzaamheden in de kolenindustrie, of

    • c.

      werkzaamheden in de sector visserij en aquacultuur voor zover die onder Verordening (EG) nr. 104/2000 vallen.

  • 4 In afwijking van het derde lid, onder a, kan wel subsidie worden verleend ten behoeve van een project dat verband houdt met de verwerking en afzet van landbouwproducten, met uitzondering van werkzaamheden op het gebied van producten die zijn bedoeld om melk en zuivelproducten te imiteren of te vervangen, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad.

  • 5 Subsidie aan deelnemers in een cluster kan worden verleend indien:

    • a.

      de deelnemers ondernemingen zijn die niet behorende tot dezelfde groep,

    • b.

      minimaal twee van de deelnemers ondernemingen zijn die volgens het handelsregister zijn gevestigd of een nevenvestiging hebben in de provincie Fryslân, de provincie Groningen of de provincie Drenthe,

    • c.

      elke deelnemer een wezenlijk deel van het project voor haar rekening neemt en

    • d.

      de beschrijving van het project en het aandeel van iedere deelnemer in een samenwerkingsovereenkomst is vastgelegd.

  • 6 De deelnemers in een cluster kunnen subsidie ontvangen voor hun aandeel in het project van het cluster.

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten.

Subsidie kan worden verstrekt ten behoeve van activiteiten gericht op:

  • a.

    professionalisering personeelsmanagement, of

  • b.

    verhoging van inzetbaarheid van werknemers in het arbeidsproces.

Artikel 5 Subsidiabele kosten.

  • 1 Als subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen, inzake:

    • a.

      professionalisering personeelsmanagement:

      • 1)

        kosten van het inschakelen van een extern adviseur voor het opstellen en implementeren van een beleidsplan voor de onderneming;

      • 2)

        kosten van het inschakelen van een extern adviseur voor het opstellen van functieprofielen voor de onderneming, of

      • 3)

        kosten van het inschakelen van een extern adviseur voor het voorbereiden op en verwerven van een erkenningscertificaat inzake personeelsmanagement voor de onderneming;

    • b.

      verhoging van inzetbaarheid van werknemers in het arbeidsproces: consultancykosten voor het inschakelen van een extern adviseur voor:

      • 1)

        het uitvoeren van een employabilityscan en, onverminderd het bepaalde in het tweede lid, de daarbij direct behorende begeleidingsactiviteiten, en

      • 2)

        het opstellen van een ontwikkelingsplan en, onverminderd het bepaalde in het tweede lid, de daarbij direct behorende begeleidingsactiviteiten gericht op:

        • a)

          het verhogen van het kwalificatieniveau van werknemers

        • b)

          het verbeteren van de competenties van werknemers; of

        • c)

          het stimuleren van mobiliteit van werknemers.

  • 2 Geen subsidiabele kosten zijn:

    • a.

      omzetbelasting in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en vergelijkbare belasting van andere staten;

    • b.

      kosten in verband met nakoming van wettelijke verplichtingen;

    • c.

      kosten van scholing, opleidingen en cursussen.

Artikel 6 Uitvoeringsbepalingen.

Ten minste één keer per jaar wordt het volgende vastgesteld en bekendgemaakt:

  • a.

    het bedrag aan subsidiabele kosten, genoemd in artikel 5, dat minimaal vereist is;

  • b.

    het bedrag aan subsidiabele kosten, genoemd in artikel 5, dat voor een cluster minimaal per deelnemer vereist is;

  • c.

    het maximale bedrag aan subsidiabele kosten genoemd in artikel 5, waarover de subsidie wordt berekend;

  • d.

    het maximale bedrag aan subsidiabele kosten, genoemd in artikel 5 voor een cluster waarover de subsidie wordt berekend;

  • e.

    de maximaal te verlenen subsidie per kalenderjaar voor alle subsidiabele activiteiten per ondernemer en deelnemer;

  • f.

    het subsidiepercentage;

  • g.

    de mogelijkheid tot het verstrekken van een voorschot.

Artikel 7 Algemene bepalingen omtrent de hoogte van de subsidie.

  • 1 Indien voor dezelfde kosten van het project één of meer andere subsidies zijn of worden verleend, kunnen deze subsidies bij de verlening of -indien deze na de verlening zijn toegekend- bij de vaststelling op het subsidiebedrag in mindering worden gebracht.

  • 2 Het bedrag van de subsidie wordt rechtevenredig verlaagd, indien de onderneming deel uitmaakt van een groep of een cluster en de gesubsidieerde activiteiten mede betrekking hebben op de vestigingen van de groep of het cluster buiten de provincies Fryslân, Groningen of Drenthe.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde verlaging wordt berekend op basis van het aantal fte’s dat betrekking heeft op de vestigingen van de groep of het cluster waar de gesubsidieerde activiteiten mede betrekking op hebben buiten de provincies Fryslân, Groningen of Drenthe, in verhouding tot het totaal aantal fte’s van de vestigingen van de groep of het cluster waar het project betrekking op heeft.

  • 4 Het bedrag van de subsidie wordt verlaagd indien de normen van de Europese Commissie daartoe nopen.

Artikel 8 Verdeelsystematiek.

  • 1 Er wordt besloten op volgorde van binnenkomst van de aanvraag, met dien verstande dat wanneer de aanvrager met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, als datum van ontvangst geldt de dag waarop de aanvulling is ontvangen.

  • 2 Voor zover door verlening van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van de aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 9 Weigeringsgronden.

De subsidie wordt, onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    ter zake van de subsidiabele kosten verplichtingen zijn aangegaan langer dan vier weken vóór de ontvangst van de aanvraag;

  • b.

    het project niet in overeenstemming is met het doel van deze regeling;

  • c.

    tegen het project anderszins overwegende bezwaren bestaan;

  • d.

    indien de aanvragende onderneming niet belastingplichtig is in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 of van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

Artikel 10 Besluit op de aanvraag.

Het besluit tot verlening van een subsidie vermeldt de begrote subsidiabele kosten, het subsidiepercentage en het maximale subsidiebedrag en de termijn waarbinnen de activiteiten dienen te zijn afgerond.

Artikel 11 Verplichtingen van de subsidieontvanger.

  • 1 Bij de subsidieverlening wordt in elk geval de verplichting opgelegd de kosten van de uitvoering van het project op eenduidige wijze in de administratie van de subsidieontvanger weer te geven.

  • 2 De subsidieontvanger houdt ten minste tien jaar nadat de vaststelling van de subsidie onherroepelijk is geworden haar administratie ten aanzien van de kosten van de uitvoering van het project te bewaren en toegankelijk.

Artikel 12 Wijzigings- of intrekkingsgronden.

De subsidie kan onverminderd de artikelen 4:48 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, indien het project niet wordt uitgevoerd volgens de voorschriften van deze regeling.

Artikel 13 Subsidievaststelling.

  • 1 De subsidieontvanger dient uiterlijk binnen vier weken na afloop van de termijn waarbinnen de activiteiten dienen te zijn afgerond een aanvraag tot subsidievaststelling in, met gebruikmaking van een daartoe ter beschikking gesteld aanvraagformulier.

  • 2 De termijn voor het nemen van een besluit op een aanvraag tot subsidievaststelling wordt gesteld op 13 weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

Artikel 14 Bedrag vaststelling.

Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van de subsidiabele kosten die zijn gemaakt en betaald ten behoeve van het project.

Artikel 15 Toezicht.

  • 1 Ten behoeve van de uitvoering van deze regeling kunnen toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht worden aangewezen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde toezichthouders zijn belast met het toezicht op de naleving van de in of krachtens de Algemene wet bestuursrecht en in of krachtens deze regeling gegeven voorschriften.

Artikel 16 Overgangsrecht.

  • 1 De verordening Human Resource Management Plus 2009 wordt ingetrokken met ingang van 1 maart 2010.

  • 2 Op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 maart 2010 blijft de verordening Human Resource Management Plus 2009 van toepassing.

Artikel 17 Afkondiging en inwerkingtreding.

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2010.

  • 2 Deze verordening werkt terug tot 1 maart 2010 voor zover de bekendmaking, bedoeld in artikel 136 van de Provinciewet, plaatsvindt na 1 maart 2010.

Artikel 18 Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Human Resource Management Plus 2010, af te korten als: HRM+ 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering.

De artikelsgewijze toelichting van de HRM Plus 2010

Vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van het SNN op1 december 2009.

Artikel 1 onder a: Hierin wordt aangegeven welke ondernemers/ondernemingen (hierna: onderneming) in aanmerking kunnen komen voor een subsidie in het kader van de regeling. Conform in bijlage 1 van de verordening (EG) Nr. 800/2008 van de commissie van 6 augustus 2008 vastgestelde definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen behoren tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (KMO’s), ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal van € 43 miljoen niet overschrijdt. Deze normen worden verder aangehaald als MKB-normen. Gevolg van deze Europese regelgeving is dat het gehele verband van ondernemingen waartoe de aanvragende onderneming behoort, wordt getoetst aan de MKB-normen. Er is sprake van een verband van ondernemingen indien de aanvragende onderneming direct of indirect voor 25% of meer qua aandelenkapitaal en/ of zeggenschap relaties heeft met andere ondernemingen (bijvoorbeeld moedermaatschappijen, dochterondernemingen en zusterondernemingen).

Artikel 1 onder d: Onder een deskundige wordt in de regeling verstaan: een adviseur welke fungeert als een adviserend doorgeefluik van bestaande kennis op basis van scholing en ervaring. “Onafhankelijk” wil zeggen dat de deskundige in ieder geval geen belang mag hebben in de onderneming van de aanvrager. De deskundige mag niet werkzaam zijn of zijn geweest bij de onderneming of de groep waartoe de onderneming behoort.

Artikel 1 onder e en f: Een brancheorganisatie en een bedrijfstakorganisatie zijn niet aan te merken als onafhankelijke deskundigen maar kunnen worden aangemerkt als extern adviseurs en kunnen als zodanig adviestrajecten uitvoeren.

Artikel 1 onder g: Het betreft nadrukkelijk geen EVC (Erkennen van Verworven Competenties). EVC beoogt de erkenning, waardering en verdere ontwikkeling van wat een individu heeft geleerd in elke mogelijke leeromgeving. Bij een employabiliteitsscan ligt de nadruk op het in kaart brengen van de competenties van individuele werknemers.

Artikel 1 onder h: Kwalificatieniveau is het niveau van kennis, ervaring en intelligentie, terwijl competentieniveau betrekking heeft op gedrag in bijvoorbeeld sociaal en emotioneel opzicht en de manier van leidinggeven. De Europese indeling van kwaliteitsniveaus geeft aan op welke niveaus gediplomeerde uitstroom mogelijk is. De aanbeveling van het Europees Parlement en van De Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren is gepubliceerd in het Publicatieblad, te vinden onder 2008/C 111/01 (http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2008:111:0001:0007:NL:PDF)

Artikel 2: De regeling legt bij het genoemde doel de nadruk op het bevorderen van professionalisering van het personeelsmanagement en de inzetbaarheid van werknemers in het arbeidsproces.

Artikel 3: Aan natuurlijke personen kan geen subsidie worden verleend. Per begrotingsjaar wordt in principe op basis van de activiteitencode volgens de Standaardbedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek (de SBI-code) door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld welke ondernemingen voor subsidiëring in aanmerking kunnen komen. Bij de beoordeling van de subsidieaanvraag wordt uitsluitend gekeken naar de hoofdactiviteit van de aanvrager. De betreffende hoofdactiviteit van de onderneming dient in principe met de bijbehorende SBI-code in de inschrijving van de Kamer van Koophandel te worden aangeduid. 38-11 De SBI-code die aan de onderneming wordt toegekend, wordt aan de hand van de feitelijke ondernemingsactiviteiten bepaald. Binnen een onderneming kunnen verschillende activiteiten worden ontplooid die niet in alle gevallen met dezelfde SBI-code kunnen worden aangeduid. In dat geval kan de Kamer van Koophandel de onderneming voor de hoofd- en nevenactiviteit(en) aparte SBI-codes toekennen. De code waaronder de onderneming in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel staat ingeschreven is een belangrijk gegeven, maar niet doorslaggevend. Het Samenwerkingsverband Noord- Nederland behoudt te allen tijde het recht om op basis van de feitelijke ondernemingsactiviteiten tot een ander oordeel te komen omtrent de zogenaamde SBI-codering.

Artikel 3 lid 3: De in dit lid genoemde sectoren zijn in de Europese regelgeving uitgesloten van vrijstelling met betrekking tot artikel 87 lid 1 van het EG-verdrag. Indien een onderneming als hoofdactiviteit of als nevenactiviteit zich bezighoudt met de in het lid genoemde sectoren, kan hierover geen steun worden verleend. Indien het een hoofdactiviteit betreft zal geen steun worden verleend. Bij een nevenactiviteit zal de subsidie die ten gunste komt aan de nevenactiviteit rechtevenredig worden verlaagd. De verordening (EEG) nr. 1898/87 van de Raad van 2 juli 1987 betreffende de bescherming van de benaming van melk en zuivelprodukten bij het in de handel brengen is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese gemeenschappen op 3 juli 1987, onder nummer PB L 182, blz. 36. Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad, inhoudende een gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector visserijproducten en producten van aquacultuur is van 17 december 1999 en is op 21 januari 2002 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese gemeenschappen, onder nummer PB L 17, blz. 22 De verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad van 23 juli 2002, betreffende staatssteun voor de kolenindustrie is op 2 augustus 2002 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese gemeenschappen, onder nummer PB L 205, blz. 1. De verordeningen zijn te vinden op http://eur-lex.europa.eu.

Artikel 3 lid 5: Deelnemende bedrijven aan een cluster kunnen individueel een aanvraag indienen voor hun aandeel in het project. Ook de vaststelling van de subsidie wordt individueel afgehandeld. Elke deelnemer zal individueel moeten aantonen waaruit de door hem gemaakte en betaalde kosten in het project bestaan.

Artikel 4 en 5: Van de mogelijkheden genoemd in artikel 4 en 5 kunnen zowel individuele bedrijven als clusters van bedrijven gebruik maken. De projecten moeten gericht zijn op structurele verandering zoals omschreven in artikel 2 van de regeling. Losse opdrachten zoals bijvoorbeeld werving en selectie zijn niet subsidiabel. Ook het uitbesteden van de salarisadministratie valt niet onder de regeling.

Artikel 5: Indien binnen dezelfde kostensoort zoals genoemd in artikel 5 verschillende aanvragen door één onderneming worden ingediend, dient te worden aangetoond dat elke aanvraag betrekking heeft op een zelfstandig adviseringsproject. Het voorgaande betekent in ieder geval dat er per project aparte offertes en rapportages moeten zijn.

Artikel 5 lid 1 onder a1: Het opstellen van onderdelen van een beleidsplan voor personeelsmanagement is eveneens subsidiabel (bijvoorbeeld ziekteverzuimbeleid of een structuur voor persoonlijke ontwikkelingsplannen ontwikkelen).

Artikel 5 lid 1 onder a3 : Uitsluitend de kosten van het voorbereiden op en verwerven van erkenningscertificaten die gericht zijn op de beoordeling van het personeelsbeleid komen voor subsidieverlening in aanmerking. Bijvoorbeeld het zgn. IiP-certificaat (Investors in People) en delen van ISO en INK, voor zover het betrekking op personeelsbeleid heeft of het ontwikkelen van kennis en inzet van medewerkers.

Artikel 5 lid 1 onder b1 en b2: Subsidiabel onder artikel 5 zijn coaching, begeleiding en trainingen gericht op het vergroten van zelfkennis door de extern adviseur. Deze activiteiten moeten wel samenhangen met de employabilityscan of het ontwikkelingsplan.

Artikel 5 lid 2 onder b: De kosten van het laten uitvoeren van de wettelijk verplichte risico-inventarisatie en evaluatie (de zgn. RI&E) zijn op grond van dit artikel in ieder geval niet subsidiabel.

Artikel 7 lid 2: Subsidie kan slechts worden verleend ten behoeve van ondernemingsactiviteiten die in de provincies Fryslân, Groningen of Drenthe worden verricht.

Artikel 7 lid 3: Als het project mede betrekking heeft op bedrijfsactiviteiten van groepsonderdelen of van nevenvestigingen buiten de provincies Fryslân, Groningen of Drenthe zijn niet alle projectkosten subsidiabel. Voor het deel van de projectkosten dat betrekking heeft op de activiteiten van deze groepsleden/nevenvestiging wordt een correctie toegepast op grond van het aantal fte’s.

Artikel 8: De datum van ontvangst zoals genoemd in dit artikel geldt alleen voor dit artikel, dus alleen voor het bepalen van de volgorde van binnenkomst van de aanvraag. Voor het bepalen welke aanvraag als eerste behandeld moet worden, wordt gekeken naar het moment dat de aanvraag is gecompleteerd. Indien het subsidieplafond is bereikt gaan de aanvragen die zijn ingediend, die volledig zijn en dus behandelbaar zijn vóór de aanvragen die nog niet behandelbaar zijn, zoals pro forma aanvragen. Het doel van het artikel is dat het niet redelijk is, dat indien het subsidieplafond is bereikt, degene die een volledige aanvraag heeft ingediend geen subsidie krijgt, terwijl iemand die een pro forma aanvraag op dezelfde dag of bijvoorbeeld een dag later, wel subsidie krijgt.

Artikel 9 onder a: De aanvraag moet zijn ontvangen binnen vier weken nadat verplichtingen zijn aangegaan ter zake van de uitvoering van het project. Onder het aangaan van verplichtingen wordt in ieder geval verstaan het (mondeling) bevestigen van een opdracht aan een onafhankelijke deskundige en ondertekening voor akkoord van een offerte. Indien deze termijn niet in acht wordt genomen, wordt géén subsidie verleend.

Artikel 9 onder d: De onderneming dient belastingplichtig te zijn voor de Inkomstenbelasting of de Vennootschapsbelasting en dient niet in aanmerking te kunnen komen voor één van de vrijstellingsbepalingen uit genoemde belastingwetten. Indien nodig zal aan de ondernemer een kopie van het aangifte- dan wel het aanslagbiljet worden gevraagd. Stichtingen en verenigingen zijn in het algemeen niet vennootschapsbelastingplichtig en worden in dat geval niet als onderneming in de zin van de HRM Plus 2010 aangemerkt. Indien de stichting of de vereniging van de Belastingdienst géén (definitieve) aanslag over winst uit onderneming in het kader van voornoemde belastingen ontvangt, is deze géén onderneming in de zin van de HRM Plus 2010.

Artikel 10: De projecten die vallen onder de kostensoorten genoemd in artikel 5 hebben over het algemeen een realisatietermijn van 18 maanden gerekend vanaf de datum van de subsidieverlening. In principe wordt 8 weken na het ontvangen van de aanvraag een beschikking af gegeven. Een verlenging van de beslistermijn is echter wel mogelijk.

Artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat het bestuursorgaan dient mee te delen indien een beschikking niet binnen de genoemde termijn kan worden afgegeven en dat het daarbij een zo kort mogelijke termijn noemt waarbinnen de beschikking wel tegemoet gezien kan worden. In artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht is geregeld dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor geldende termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 11: De Algemene wet bestuursrecht bepaalt in artikel 4:37 het volgende: 1. Het bestuursorgaan kan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot: a. aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend; b. de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten; c. het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie; d. de te verzekeren risico’s; e. het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten; f. het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn; g. het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden; h. het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover. 2. Indien een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt opgelegd, zijn de artikelen 4:3 en 4:4 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15: In de artikelen 5:11 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen, wie toezichthouders zijn en wat hun bevoegdheden zijn. Verder is in artikel 5:20 van die wet voorzien, dat iedereen verplicht is om medewerking te verlenen aan een toezichthouder in functie, tenzij de betrokkenen uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift daarvan zijn vrijgesteld. Er worden toezichthouders aangewezen. De toezichthouders beschikken over een legitimatiebewijs dat zij op verzoek moeten tonen. Toezichthouders zijn bevoegd tot het betreden van elke plaats met medeneming van de benodigde apparatuur, tot het vorderen van inlichtingen, tot het vorderen van inzage in zakelijke gegevens en het maken van kopieën daarvan en tot het onderzoeken van zaken, die zaken aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen.