Regeling vervallen per 20-10-2016

Wegenreglement der provincie Groningen

Geldend van 01-04-2011 t/m 19-10-2016

Intitulé

Wegenreglement der provincie Groningen

Provinciale Staten van Groningen; Besluiten: 

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 Dit reglement is, onverminderd artikel 3, van toepassing op de openbare wegen, bedoeld in de Wegenwet, die zijn gelegen buiten de door Gedeputeerde Staten ingevolge artikel 27 van die wet vastgestelde grenzen van bebouwde kommen, alsmede op die wegen, die zijn gelegen binnen bedoelde kommen.

  • 2 Dit reglement is niet van toepassing op wegen, die bij het Rijk in beheer of onderhoud zijn.

  • 3 Tenzij uit enige bepaling uitdrukkelijk het tegendeel blijkt, behoren voor de toepassing in dit reglement de bruggen, tunnels, viaducten, bermen, zijstroken, tussenstroken bij twee of meer rijbanen, glooiingen, sloten, duikers, sluizen, grondkeringen, bebakeningen, bewegwijzeringen, beplantingen en andere zich in de wegen bevindende of daarmee rechtstreeks verbonden werken tot de weg.

Artikel 2

  • 1 In dit reglement wordt onder bevoegd bestuursorgaan verstaan:

    • a.

      voor de provinciale wegen, Gedeputeerde Staten;

    • b.

      voor de wegen, bedoeld in artikel 16 van de Wegenwet, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

    • c.

      voor de wegen, bedoeld in artikel 17 van de Wegenwet, het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 2 Onder provinciale wegen worden verstaan: wegen, die bij de provincie Groningen in beheer of onderhoud zijn.

Artikel 3

  • 1 Voor de aanleg van nieuwe wegen waaraan de bestemming van openbare weg zal worden gegeven en die zullen zijn gelegen buiten de door Gedeputeerde Staten ingevolge artikel 27 van de Wegenwet vastgestelde grenzen van bebouwde kommen en van de daartoe behorende werken is, tenzij de aanleg door het Rijk of de provincie geschiedt, een vergunning van Gedeputeerde Staten vereist.

  • 2 Voor het bouwen van bruggen, tunnels en viaducten in bestaande of in nieuw aan te leggen wegen binnen de in het eerste lid van artikel 1 bedoelde bebouwde kommen, waarop de bepalingen van dit reglement overigens niet van toepassing zijn, is, tenzij de aanleg door het Rijk of de provincie geschiedt, een vergunning van Gedeputeerde Staten vereist.

Paragraaf 2 Het onderhoud en het toezicht daarop

Artikel 4

  • 1 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 15 en 23 van de Wegenwet, rust de verplichting tot onderhoud van de wegen of van de tot de wegen behorende werken op hen, die daarmede bij het inwerkingtreden van dit reglement krachtens een wet, een verordening of een concessie of uit anderen hoofde zijn belast of op hun opvolgers in deze verplichting.

  • 2 Indien na het inwerkingtreden van dit reglement wegen worden aangelegd of tot wegen behorende werken worden tot stand gebracht, rust, onverminderd de artikelen 15 en 23 van de Wegenwet, de verplichting tot onderhoud daarvan op hen, aan wie de ingevolge dit reglement voor de uitvoering van die werken vereiste vergunning is verleend of op hun opvolgers in de uit die vergunning voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot het onderhoud, tenzij omtrent dit onderhoud een andere regeling ten genoegen van Gedeputeerde Staten is getroffen.

  • 3 Voorzover volgens het eerste of tweede lid geen onderhoudsplichtige is aan te wijzen, rust, onverminderd het bepaalde in artikel 23 van de Wegenwet, de verplichting tot onderhoud op de eigenaar van de weg.

Artikel 5

  • 1 Het onderhoud van de wegen omvat al hetgeen nodig is om de wegen in goede staat te houden.

  • 2 Tot het in goede staat houden van de wegen behoort onder meer:

    • a.

      het handhaven van de aard en de afmetingen van de weg overeenkomstig de omschrijving in de legger, bedoeld in artikel 27 van de Wegenwet;

    • b.

      het zodanig afwaterend houden van de weg, dat het water steeds vrij kan aflopen;

    • c.

      het deugdelijk aanvullen van sporen en andere laagten en het onder een behoorlijk profiel houden van de weg;

    • d.

      het in lichte kleur houden van de leuningregels van bruggen en andere kunstwerken;

    • e.

      het voor zoveel mogelijk wegruimen van sneeuw, indien en voorzover het verkeer over de weg door ophoping van sneeuw in belangrijke mate wordt gehinderd, alsmede het zo mogelijk nemen van maatregelen ter ondervanging van het gevaar, dat voor het verkeer kan ontstaan door ernstige gladheid van het wegdek ten gevolge van ijsvorming;

    • f.

      het in doelmatige staat houden van de wegbebakening en van de bewegwijzering;

    • g.

      het tot afwatering van de weg geschikt houden van de daartoe dienende sloten, greppels, goten, duikers en riolen, met dien verstande, dat de onderhoudsplicht voor sloten slechts geldt voor die helft van de sloot, die zich aan de wegzijde bevindt, tenzij, omtrent dit onderhoud een afwijkende regeling bestaat;

    • h.

      het houden van de kunstwerken in een zodanige staat, dat de weggebruikers ongehinderd kunnen passeren.

  • 3 De rechthebbende op de beplanting op de wegen draagt zorg, dat deze zich steeds in een zodanige staat bevindt, dat zij geen hinder of gevaar voor de weggebruikers veroorzaakt en met name het vrij uitzicht bij een bocht van een weg of daar, waar wegen samenkomen, niet belemmert.

  • 4 De rechthebbende op de beplanting naast de wegen is verplicht de overhangende takken van naast de weg staande bomen en andere houtgewassen af te snijden en de in de wegen doorschietende wortels van die bomen en houtgewassen te verwijderen, indien gevaar voor het verkeer of schade aan het wegdek kan ontstaan.

Artikel 6

Indien blijkt, dat een weg of een gedeelte daarvan niet overeenkomstig de Wegenwet en dit reglement in goede staat verkeert, schrijven Gedeputeerde Staten de beheerder aan om te zorgen, dat de gebreken worden hersteld binnen een bij die aanschrijving te bepalen termijn.

Paragraaf 3 De instandhouding en het bruikbaar houden van de wegen

Artikel 7

De rechthebbende op de op de wegen aanwezige beplanting is verplicht:

  • a.

    de beplanting, die voor het normale gebruik van de weg hinderlijk of gevaarlijk is of die afgestorven is, te snoeien of te verwijderen;

  • b.

    op de weg gevallen gedeelten van de beplanting ten spoedigste zodanig te verplaatsen, dat het verkeer daarvan geen hinder ondervindt en deze gedeelten zo spoedig mogelijk daarna van de weg te verwijderen;

  • c.

    onder het wegdek groeiende wortels van de beplanting te verwijderen, indien deze schade aan het wegdek of gevaar voor het verkeer kunnen veroorzaken.

Artikel 8

  • 1 Het is verboden:

    • a.

      een bermsloot te dempen, af te dammen of de afvoercapaciteit daarvan te wijzigen;

    • b.

      verandering te brengen in de aanleg van de weg, zoals deze is omschreven in de legger, bedoeld in artikel 27 van de Wegenwet;

    • c.

      in een weg kunstwerken aan te brengen of in een weg aanwezige kunstwerken te wijzigen of op te ruimen;

    • d.

      in een weg te graven, te breken, te spitten of de weg op andere wijze te roeren.

  • 2 Het in het eerste lid, onder d, gestelde verbod geldt niet voor handelingen ten behoeve van:

    • a.

      gewone onderhoudswerken, die door of op last van de onderhoudsplichtige worden uitgevoerd;

    • b.

      werken, die krachtens een wettelijk voorschrift of een ontheffing of een vergunning krachtens dit reglement worden uitgevoerd.

  • 3 Van de in het eerste lid gestelde verboden kan door Gedeputeerde Staten, voor zover het provinciale wegen betreft, en door de beheerder, voor zover het andere wegen betreft, ontheffing worden verleend.

Artikel 9

  • 1 Het is verboden in of op de wegen rails te leggen, te hebben of te gebruiken, behoudens rails ten dienste van spoorwegen, bedoeld in de Spoorwegwet, en ten dienste van spoor- en tramwegen, waarop de Locaalspoor- en Tramwegwet van toepassing zijn.

  • 2 Van dit verbod kan door Gedeputeerde Staten, voor zover het provinciale wegen betreft, en door de beheerder, voor zover het andere wegen betreft, ontheffing worden verleend.

  • 3 Een ontheffing wordt niet verleend, dan nadat de onderhoudsplichtige van de weg is gehoord.

Artikel 10

  • 1 Het is onverminderd de daaromtrent bestaande wettelijke bepalingen verboden op een weg voorwerpen of stoffen, die aanleiding kunnen geven tot verontreiniging, beschadiging of slechte afwatering van de weg, te plaatsen, te werpen, uit te gieten, te laten afvloeien of te laten vallen.

  • 2 Het is aan degene, door wiens toedoen een of meer voorwerpen of stoffen, bedoeld in het eerste lid, op een weg zijn geraakt, verboden deze daarop te laten.

Artikel 11

  • 1 Het is, onverminderd de daaromtrent bestaande wettelijke bepalingen, verboden van de wegen gebruik te maken:

    • a.

      tot het plaatsen van tenten en kramen;

    • b.

      tot het ononderbroken innemen van een standplaats met voertuigen en dergelijke gedurende een langere tijdsduur dan drie dagen;

    • c.

      tot het plaatsen en laten staan van lantaarn- en andere palen alsmede van borden of zuilen, met uitzondering van de wettelijk voorgeschreven en door Gedeputeerde Staten daarmede gelijk te stellen verkeersaanduidingen;

    • d.

      tot het maken of hebben van aansluitingen van wegen, die niet openbaar zijn in de zin van de Wegenwet, tot het wijzigen van bestaande aansluitingen en tot het maken of hebben van uitwegen, het wijzigen van bestaande uitwegen of het wijzigen van de bestemming van bestaande uitwegen;

    • e.

      tot het plaatsen en laten staan van gebouwen, getimmerten of ander bouwconstructies, banken, rijwielrekken, muren, heiningen, afrasteringen, schotten en schuttingen;

    • f.

      tot het daarboven of daarin maken en behouden van erkers, balkons en andere uitspringende constructiedelen of voorwerpen of het daarover laten draaien van hekken, deuren, ramen, blinden en dergelijke;

    • g.

      tot het maken en behouden van zink-, mest-, gier- of waterputten;

    • h.

      tot het aanbrengen, leggen en laten liggen van riolen, buizen, goten en kabels;

    • i.

      tot het plaatsen, leggen, laten staan of laten liggen van kadavers, van land- en tuinbouwproducten, van snoeisel, mest, afval en vuil, van hout, grond en andere dergelijke stoffen en van stenen en soortgelijke materialen, behalve voor zover het betreft materialen, die ten behoeve van het onderhoud van de weg door of op last van de onderhoudsplichtige van de weg voor een korte duur op de berm worden of zijn geplaatst;

    • j.

      tot het daarboven of daarover spannen of gespannen houden van touwen, draden en kabels en het daarboven hangen of laten hangen van voorwerpen;

    • k.

      tot het laten aflopen van gier, mest, huishoud-, afval- of rioolwater;

    • l.

      tot het uitvoeren en behouden van enig werk, waardoor in de toestand van de weg of van de daarin gelegen werken verandering wordt of is gebracht.

  • 2 Van de in het eerste lid gestelde verboden kan door Gedeputeerde Staten, voor zover het provinciale wegen betreft, en door de beheerder, voor zover het andere wegen betreft, ontheffing worden verleend.

Artikel 12

  • 1 Het is, onverminderd het tweede lid, verboden langs de wegen benzinepompen of andere toestellen voor aflevering van motorbrandstoffen te plaatsen, te wijzigen of te hebben binnen een afstand van 7.50 m uit de kant van de verharding van de weg.

  • 2 Het is verboden langs de wegen pompen voor levering van brandbare, samengeperste, tot vloeistof verdichte of onder druk opgeloste gassen te plaatsen, te wijzigen of te hebben binnen 15 m uit de kant van de verharding van de weg.

  • 3 Van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden kan door Gedeputeerde Staten, voor zover het provinciale wegen betreft, en door de beheerder, voor zover het andere wegen betreft, ontheffing worden verleend.

Paragraaf 4 Verrichtingen op en langs de wegen

Artikel 13

Het is, onverminderd daaromtrent bestaande wettelijke bepalingen, verboden zich op een verharde weg te bevinden met een voertuig, waarvan de wielen niet van klei, modder of mest zijn ontdaan.

Artikel 14

Het is verboden vuren buitenshuis te ontsteken binnen een afstand van 50 m uit de as van de weg.

Artikel 15

  • 1 Het is verboden vee op de wegen te weiden.

  • 2 Van het in het eerste lid gestelde verbod kan door Gedeputeerde Staten, voor zover het provinciale wegen betreft, en door de beheerder, voor zover het andere wegen betreft, ontheffing worden verleend.

  • 3 Het verbod is niet van toepassing voor zover de rechthebbende handelt krachtens terzake vóór de inwerkingtreding van dit reglement verkregen rechten.

  • 4 De in het derde lid bedoelde rechthebbende is verplicht te zorgen dat het gebruik van de rijbaan niet wordt belemmerd.

Artikel 16

Het is verboden:

  • a.

    korven of kasten met bijen langs de weg te plaatsen binnen een afstand van 20 m uit de kant van de verharding van de weg;

  • b.

    heggen of afrasteringen van prikkel- of schrikdraad en melkbussen binnen een afstand van 1.00 m uit de kant van de verharding van de weg aan te brengen, te plaatsen en te hebben.

Artikel 17

Het is verboden langs de wegen, voetpaden uitgezonderd, gebouwen, getimmerten of andere bouwconstructies, waarvoor geen bouwvergunning is vereist en waarvoor geen rooilijn in acht genomen behoeft te worden, te plaatsen en te laten staan binnen een afstand van 2 m uit de kant van de verharding van de weg.

Artikel 18

  • 1 Het is verboden bij een bocht van een weg of daar waar wegen samenkomen gebouwen, hekken, schuttingen, beplantingen en stropakken of andere losse voorwerpen te plaatsen, te planten of te hebben, indien daardoor het vrije uitzicht voor de weggebruikers wordt belemmerd.

  • 2 Het verbod geldt niet voor gebouwen, waarvoor een bouwvergunning is vereist of waarvoor een rooilijn is vastgesteld.

Artikel 19

Het is, onverminderd daaromtrent bestaande wettelijke bepalingen, verboden de wegen te berijden met landbouwwerktuigen met een geringer totaal gewicht dan 500 kg, indien de wielen van deze voertuigen beschadiging van het wegdek kunnen veroorzaken, alsmede om eggen, ploegen en dergelijke werktuigen, bomen en andere voorwerpen over een weg te slepen, indien de weg daardoor kan worden beschadigd.

Artikel 20

  • 1 Het is aan andere dan daartoe aangewezen personen verboden bruggen te openen en de afsluitingen van deze bruggen te bedienen.

  • 2 De daartoe aangewezen personen, bedoeld in het eerste lid, en, indien geen persoon daartoe is aangewezen, de eigenaar van een brug is verplicht voor de bediening van de brug zorg te dragen.

  • 3 Bij gebreke van een regeling als in het vorige lid bedoeld en bij onbekendheid wie de eigenaar is, is de onderhoudsplichtige daartoe verplicht.

  • 4 Van het verbod in het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen.

Artikel 21

Het is verboden:

  • a.

    onverminderd artikel 13 van het Kanalenreglement Groningen, bij het graven of schoonmaken van sloten, kanalen, watergangen en dergelijke de verwijderde specie, waaronder begrepen plantenresten en andere voorwerpen, op de weg anders dan op de berm van die weg op te zetten en daar te laten;

  • b.

    de onder a bedoelde specie op de berm op te zetten, zolang op de tegenover liggende berm nog specie aanwezig is;

  • c.

    de onder a bedoelde specie langer dan nodig op de berm te laten.

Paragraaf 5 Handhaving reglement

Artikel 22

Overtreding of niet-naleving van dit reglement of van één of meer voorschriften die krachtens dit reglement zijn gegeven, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de eerste categorie.

Artikel 23

  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen één of meer toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht aanwijzen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde toezichthouders zijn belast met het toezicht op de naleving van de in of krachtens dit reglement gegeven regels.

Paragraaf 6 Vergunningplicht, bevoegdheidsverdeling en advisering ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 24

  • 3 Met betrekking tot een aanvraag om een omgevingsvergunning waarbij en voor zover sprake is van activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met c, worden Gedeputeerde Staten aangewezen als adviseur in gevallen waarin een ander bestuursorgaan bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is aangewezen als het bevoegde gezag.

     

Paragraaf 7 Overgangs- en slotbepalingen 

Artikel 24

De op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit reglement nog van kracht zijnde vergunningen en ontheffingen, verleend op grond van het reglement, houdende regeling van het toezicht op wegen (provinciaal blad nr. 68 van 1928) blijven voor zoveel nodig van kracht, totdat zij door vergunningen en ontheffingen, verleend op grond van dit reglement, zijn vervangen.

Artikel 25

Op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit reglement vervalt, voorzover nog van kracht, het reglement houdende regeling van het toezicht op wegen (provinciaal blad nr. 68 van 1928).

Ondertekening

Groningen, Voorzitter, Griffier