Beleidsregels tot toetsing van de integriteit van aanvragers van een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer

1  Bij iedere aanvraag tot vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (Wm¬ vergunning) beoordelen Gedeputeerde Staten of ernstig gevaar bestaat, zoals omschreven in de Wet Bibob, dat de vergunning mede zal worden gebruikt om

• a.

   uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare, voordelen te benutten, of

• b.

   strafbare feiten te plegen.

2  Een beoordeling als bedoeld in het eerste lid kan aanleiding zijn een vergunning te weigeren.

3  Het eerste lid is ook van toepassing, indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde beschikking een strafbaar feit is gepleegd.

4  Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op inrichtingen die beheerd en geëxploiteerd worden door de overheid.

1  Voor de beoordeling, bedoeld in artikel 1, hebben Gedeputeerde Staten een vragenformulier vastgesteld, dat is opgenomen in de bij deze beleidsregels behorende en daarvan deel uitmakende bijlage.

2  Het door Gedeputeerde Staten vastgestelde vragenformulier dient gelijktijdig met de aanvraag van de Wm- vergunning te worden gezonden aan Gedeputeerde Staten. Bij het inzenden van het vragenformulier worden de daarin gevraagde documenten overgelegd.

3  Indien het betreft een aanvraag op grond van art. 8.1, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer wordt geen toepassing gegeven aan het tweede lid indien de aanvrager verklaart dat geen wijziging is opgetreden in de eerder op grond van dat lid verstrekte gegevens indien niet meer dan vijf jaar zijn verstreken na de gedane opgave.