Regeling vervallen per 15-12-2017

Verordening van Provinciale Staten van de provincie Groningen houdende regels ter bescherming van de natuur Verordening natuurbescherming provincie Groningen

Geldend van 01-01-2017 t/m 14-12-2017

Intitulé

Verordening van Provinciale Staten van de provincie Groningen houdende regels ter bescherming van de natuur Verordening natuurbescherming provincie Groningen

Gedeputeerde Staten van Groningen maken bekend dat Provinciale Saten in hun vergadering van 14 december 2016, nr. 3.b.2, afdeling LGW, zaaknummer 652914, hebben vastgesteld de Verordening natuurbescherming provincie Groningen.

Provinciale Staten van Groningen:

Gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten, d.d. 25 oktober 2016, corr.nr. 2016-61.739, LGW;

Gezien het advies van de Commissie Ruimte, Natuur en Leefbaarheid d.d. 23 november 2016;

Overwegende dat de Wet natuurbescherming op 1 januari 2017 in werking treedt;

overwegende dat Provinciale Staten op grond van artikel 2.9, derde lid van de Wet natuurbescherming een verordening kunnen vaststellen op grond waarvan het verbod, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van deze wet niet van toepassing is op aangewezen categorieën van projecten, onderscheidenlijk andere handelingen;

overwegende dat het Besluit van 9 februari 2016, houdende de wijziging van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 in verband met de vrijstelling van de vergunningplicht voor weiden van vee en gebruiken van meststoffen met ingang van 1 januari 2017 komt te vervallen en dat het wenselijk is de vrijstelling voor het weiden van vee en bemesten voort te zetten;

overwegende dat het wenselijk is vrijstelling te verlenen van de algemene beschermingsbepalingen uit de Wet natuurbescherming voor bepaalde soorten onder meer omwille van schadebestrijding en beheer en activiteiten in het kader van beheer, onderhoud en ruimtelijke inrichting en dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort;

overwegende dat het Besluit Faunabeheer met ingang van 1 januari 2017 komt te vervallen;

overwegende dat Provinciale Staten op grond van de Wet natuurbescherming regels dienen te stellen waaraan de door de faunabeheereenheid vastgestelde faunabeheerplannen dienen te voldoen en dat het wenselijk is de regels uit het Besluit faunabeheer voort te zetten ter borging van de continuïteit van de faunabeheereenheid en faunabeheerplannen;

overwegende dat Provinciale Staten op grond van de Wet natuurbescherming regels kunnen stellen aan wildbeheereenheden en faunabeheereenheden;

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen aan de meldingen voor het vellen van houtopstanden en dat aanvullende eisen dienen te worden gesteld aan bosbouwkundig verantwoorde herbeplanting;

overwegende dat Provinciale Staten op grond van de Wet natuurbescherming het wenselijk achten regels te stellen ter invulling van hun taak tegemoetkomingen te verlenen in schade aangericht door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming;

Gelet op de artikelen 118 en 143 van de Provinciewet en de artikelen 1.3, zevende lid, 2.9, derde lid, 3.3, tweede lid, 3.8, tweede lid, 3.10, tweede lid, 3.12, negende lid, 3.14, tweede lid, 3.15, derde en vierde lid, 3.25, eerste en tweede lid, 4.2, tweede lid, 4.3, derde lid, 4.5, vierde lid en 6.1 van de Wet natuurbescherming;

Besluiten:

Vast te stellen hetgeen volgt:

Verordening natuurbescherming provincie Groningen

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    faunabeheereenheid: faunabeheereenheid als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de wet;

  • b.

    faunabeheerplan: faunabeheerplan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de wet;

  • c.

    wildbeheereenheid: wildbeheereenheid als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de wet;

  • d.

    grondgebruiker: grondgebruiker als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de wet;

  • e.

    wet: Wet natuurbescherming;

  • f.

    boskern: aaneengesloten complex van houtopstanden met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 5 hectare;

  • g.

    BIJ12: uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke Provincies, zijnde onderdeel van de Vereniging Interprovinciaal Overleg;

  • h.

    taxateur: taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12.

Hoofdstuk 2 Handelingen ten aanzien van Natura 2000-gebieden

Artikel 2.1 Vrijstelling vergunningplicht

Als categorieën van handelingen als bedoeld in artikel 2.9, derde lid, van de wet zijn aangewezen:

  • a.

    het weiden van vee; en

  • b.

    het op of in de bodem brengen van meststoffen.

Hoofdstuk 3 Vrijstellingen soortenbescherming

Artikel 3.1 Aanwijzing soorten schadebestrijding

Als soorten als bedoeld in artikel 3.15, derde lid, van de wet worden aangewezen de soorten genoemd in bijlage I.

Artikel 3.2 Vrijstelling schadebestrijding

  • 1. In afwijking van artikel 3.5, tweede lid, van de wet is het aan grondgebruikers toegestaan om de in bijlage I aangewezen soort opzettelijk te verstoren op de door hen gebruikte gronden, dan wel in of aan door hem gebruikte opstallen, ter voorkoming van in het lopende of daarop volgende jaar dreigende ernstige schade op deze gronden, in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied.

  • 2. De in het eerste lid genoemde vrijstelling geldt ten behoeve van de in bijlage I bij de betreffende soort genoemde belangen, voor het in deze bijlage genoemde gebied, onder gebruik van de in deze bijlage genoemde middelen en onder de in deze bijlage genoemde voorschriften en beperkingen.

  • 3. Handelingen als bedoeld in het eerste lid worden verricht overeenkomstig het faunabeheerplan.

  • 4. Indien de grondgebruiker in overeenstemming met artikel 3.15, zevende lid, van de wet de vrijstelling door een ander laat uitoefenen, dient deze persoon de schriftelijke en gedagtekende toestemming op eerste vordering van een daartoe bevoegde ambtenaar te tonen.

  • 5. Gedeputeerde Staten kunnen de werking van dit artikel opschorten indien bijzondere weersomstandigheden hier, naar hun oordeel, aanleiding toe geven.

Artikel 3.3 Aanwijzing soorten onderhoud, beheer en werkzaamheden

Als soorten als bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, tweede lid, van de wet worden aangewezen de soorten genoemd in bijlage II.

Artikel 3.4 Vrijstelling onderhoud, beheer en werkzaamheden

  • 1. In afwijking van artikel 3.10, eerste lid, van de wet gelden de in dat lid opgenomen verboden niet voor de soorten genoemd in bijlage II, mits het gaat om handelingen die worden verricht in verband met:

    • a.

      de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting;

    • b.

      de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;

    • c.

      de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;

    • d.

      bestendig gebruik.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde vrijstellingen gelden indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat.

  • 3. Gedeputeerde Staten wijzen de middelen aan waarmee gebruik mag worden gemaakt van de vrijstelling bedoeld in het eerste lid, voor zover het betreft vangen en doden als bedoeld in artikel 3.25, eerste lid, van de wet.

Artikel 3.5 Vrijstelling voor bescherming weidevogels

De verboden, bedoeld in artikel 3.1, tweede, derde en vierde lid, en artikel 3.5, tweede, derde en vierde lid, van de wet, gelden niet ten aanzien van weidevogels, behorende tot vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en 3.5, eerste lid, van de wet, ten behoeve van activiteiten bestemd en geschikt voor de bescherming van weidevogels, hun eieren en hun niet-vliegvlugge jongen tegen landbouwwerkzaamheden en vee.

Artikel 3.6 Aanwijzing soort overlast

Als soort als bedoeld in artikel 3.16, derde lid, van de wet wordt aangewezen de soort genoemd in bijlage III.

Artikel 3.7 Vrijstelling bestrijding overlast

  • 1. In afwijking van artikel 3.10, eerste lid, onder a en b, van de wet is het aan gemeenten in de provincie Groningen toegestaan om dieren van de in bijlage III aangewezen soort opzettelijk te vangen, of de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen, ter bestrijding van overlast veroorzaakt door deze dieren.

  • 2. De in het eerste lid genoemde vrijstelling geldt ten behoeve van de in bijlage III bij de betreffende soort genoemde belangen, voor het in deze bijlage genoemde gebied, onder gebruik van de in deze bijlage genoemde middelen en onder de in deze bijlage genoemde voorschriften en beperkingen.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen bij regeling voor een daarbij aangegeven periode of voor daarbij aangewezen bebouwde kommen de vrijstelling bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen indien afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van dieren van de in het eerste lid bedoelde soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.

Hoofdstuk 4 Faunabeheereenheden

Artikel 4.1 Faunabeheereenheid

In een faunabeheereenheid werken jachthouders en maatschappelijke organisaties samen ten behoeve van het opstellen en uitvoeren van het faunabeheerplan of, indien meer faunabeheerplannen van kracht zijn, deze faunabeheerplannen.

Artikel 4.2 Werkgebied faunabeheereenheid

  • 1. Er is één faunabeheereenheid waarvan het werkgebied zich uitstrekt over de gehele provincie Groningen.

  • 2. Het werkgebied van een faunabeheereenheid strekt zich niet uit tot het grondgebied van andere Provincies.

Artikel 4.3 Erkenningsvoorwaarden faunabeheereenheid

  • 1. Om door Gedeputeerde Staten te worden erkend als faunabeheereenheid in de zin van artikel 3.12 van de wet voldoet de faunabeheereenheid aan artikel 4.2 en bevatten haar verenigings- of stichtingsstatuten bepalingen die overeenstemmen met artikel 4.4 en 4.5.

  • 2. Bij of krachtens de statuten van de faunabeheereenheid worden de rechten en plichten opgenomen die de bij de faunabeheereenheid aangesloten jachthouders hebben met betrekking tot de uitoefening van de aan de faunabeheereenheid toekomende bevoegdheden, onderscheidenlijk de aan de faunabeheereenheid toegestane handelingen.

Artikel 4.4 Vertegenwoordigende partijen

  • 1. In het bestuur van de faunabeheereenheid is een bestuurszetel beschikbaar voor in ieder geval elk van de volgende vertegenwoordigers van jachthouders en belangengroepen:

    • a.

      terreinbeherende organisaties;

    • b.

      jachthouders met een jachtakte uit het werkgebied van de faunabeheereenheid;

    • c.

      de agrarische sector;

    • d.

      private grondeigenaren;

  • 2. Naast de zetels genoemd in het eerste lid zijn er in het bestuur van de faunabeheereenheid in elk geval twee zetels beschikbaar voor maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in de regio waartoe het werkgebied van de faunabeheereenheid behoort.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen met betrekking tot het profiel van de in het tweede lid genoemde partijen.

Artikel 4.5 Voorzitter

  • 1. Het bestuur van de faunabeheereenheid wordt voorgezeten door een onafhankelijke voorzitter.

  • 2. De voorzitter wordt geacht onafhankelijk te zijn indien deze geen dienstverband heeft bij of geen lid of bestuurslid is van één van de in het bestuur vertegenwoordigde partijen.

Artikel 4.6 Tellingen en registratie

De faunabeheereenheid neemt, in het kader van het faunabeheerplan of de faunabeheerplannen, deel aan trendtellingen van diersoorten, en tevens de afschotregistratie en de registratie van dood gevonden dieren van deze soorten, voor het gehele gebied waarover zich de zorg van de faunabeheereenheid uitstrekt.

Hoofdstuk 5 Faunabeheerplannen

Artikel 5.1 Doelstelling faunabeheerplan

Een faunabeheerplan is gericht op het duurzaam beheer van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren door grondgebruikers en de uitoefening van de jacht.

Artikel 5.2 Reikwijdte faunabeheerplan

Een faunabeheerplan geldt voor ten minste 5000 hectare van het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid.

Artikel 5.3 Geldigheidsduur faunabeheerplan

  • 1. In een faunabeheerplan wordt aangegeven dat het plan een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaren heeft.

  • 2. De faunabeheereenheid kan een faunabeheerplan gedeeltelijk wijzigen gedurende het in het eerste lid genoemde tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

Artikel 5.4 Eisen aan faunabeheerplan

Een faunabeheerplan bevat ten minste de volgende gegevens:

  • a.

    de omvang van het werkgebied van de faunabeheereenheid;

  • b.

    een kaart waarop de begrenzing van het werkgebied van de faunabeheereenheid is aangegeven;

  • c.

    kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten ten aanzien waarvan een duurzaam beheer noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied gedurende het jaar;

  • d.

    een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer van de in onderdeel c bedoelde soorten, waaronder een onderbouwde verwachting van de belangen als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4°, artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 3°, artikel 3.10, tweede lid, onderdeel b tot en met h, en artikel 3.17, eerste lid, van de wet die zouden worden geschaad indien niet tot beheer zou worden overgegaan;

  • e.

    een beschrijving van de mate waarin de in onderdeel d bedoelde belangen in de vijf jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad, inclusief de getroffen beheermaatregelen waaronder het naar soort onderscheiden aantal gedode dieren;

  • f.

    de huidige en gewenste stand van de in onderdeel c bedoelde diersoorten;

  • g.

    per diersoort een beschrijving van de locatie, periode, aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de gewenste stand, bedoeld in onderdeel f, te bereiken, en schade te voorkomen;

  • h.

    per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de periode, bedoeld in onderdeel e, zijn verricht om het schaden van de in onderdeel d bedoelde belangen te voorkomen, alsmede, voorzover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;

  • i.

    voorzover het plan betrekking heeft op het beheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen, een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dieren alsmede de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen;

  • j.

    een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de in onderdeel g bedoelde handelingen zullen plaatsvinden;

  • k.

    voorzover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de in onderdeel g bedoelde handelingen;

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen handelingen zal worden bepaald;

  • m.

    een omschrijving van de redelijke wildstand, bedoeld in artikel 3.20, derde lid, van de wet alsmede een onderbouwing van de wijze waarop de jacht hieraan zal bijdragen;

  • n.

    een overzicht van de gerealiseerde afschotgegevens onderverdeeld naar diersoort per wildbeheereenheid, in de vijf jaren voorafgaand aan de periode waarop het plan betrekking heeft.

Artikel 5.5 Goedkeuring

  • 1. Om voor goedkeuring als bedoeld in artikel 3.12, zevende lid, van de wet in aanmerking te komen, voldoet een faunabeheerplan aan de artikelen 5.1 tot en met 5.4.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een gehele of gedeeltelijke wijziging van een faunabeheerplan als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid.

Hoofdstuk 6 Wildbeheereenheden

Artikel 6.1 Werkingsgebied wildbeheereenheid

  • 1. De zorg van een wildbeheereenheid strekt zich uit over een aaneengesloten gebied binnen de provincie Groningen met een oppervlakte van ten minste 5000 hectare.

  • 2. De begrenzing van het werkgebied van een wildbeheereenheid wordt door de betreffende wildbeheereenheid vastgesteld en aangegeven op een kaart.

  • 3. De begrenzing van een wildbeheereenheid wordt door Gedeputeerde Staten bekendgemaakt in het provinciaal blad. De kaart wordt tevens door de faunabeheereenheid op internet gepubliceerd.

Artikel 6.2 Afbakening werkgebied wildbeheereenheid

Het gebied waarover zich de zorg van een wildbeheereenheid uitstrekt strekt zich niet uit tot het gebied waarover zich de zorg van een andere wildbeheereenheid uitstrekt.

Artikel 6.3 Organisatie

  • 1. De wildbeheereenheid dient volledige rechtsbevoegdheid te hebben.

  • 2. Bij of krachtens de statuten van de wildbeheereenheid worden de plichten opgenomen die de bij de wildbeheereenheid aangesloten jachthouders hebben met betrekking tot de uitoefening van de aan de wildbeheereenheid verleende bevoegdheden of de aan de wildbeheereenheid door grondgebruikers of door de faunbeheereenheid afgegeven toestemmingen in de zin van artikel 3.15, zevende lid en artikel 3.17, derde lid van de wet.

Artikel 6.4 Samenwerking

Wildbeheereenheden die niet kunnen voldoen aan de artikel 6.1, eerste lid, genoemde eis gaan met betrekking tot de uitvoering van de wettelijke taken van de wildbeheereenheid een samenwerkingsovereenkomst aan met een naburige wildbeheereenheid, zodanig dat ze gezamenlijk voldoen aan deze eis.

Artikel 6.5 Lidmaatschap vereniging wildbeheereenheid

Jachthouders met een jachtakte sluiten zich aan bij de wildbeheereenheid in het werkgebied waarbinnen zij een jachtveld hebben.

Artikel 6.6 Opzegging lidmaatschap

De statuten van de wildbeheereenheid bevatten een regeling waarmee het lidmaatschap van een lid van de wildbeheereenheid kan worden opgezegd wanneer dit lid bij handelingen ten behoeve van de uitvoering van een faunabeheerplan niet handelt overeenkomstig dit faunabeheerplan, dit ter beoordeling van het bestuur van de wildbeheereenheid, gehoord het bestuur van de faunabeheereenheid.

Artikel 6.7 Geschillenregeling

De wildbeheereenheden stellen een door de faunabeheereenheid goedgekeurde gezamenlijke geschillenregeling in, waarmee geschillen worden behandeld die voortkomen uit bestuursbesluiten als bedoeld in artikel 6.6.

Artikel 6.8 Vrijstelling aansluiting bij wildbeheereenheid

Gedeputeerde staten kunnen regels stellen die betrekking hebben op de gevallen waarin en voorwaarden waaronder jachthouders met een jachtakte zijn vrijgesteld van lidmaatschap van een wildbeheereenheid.

Hoofstuk 7 Houtopstanden

Artikel 7.1 Eisen aan de melding van een velling

Gedeputeerde Staten stellen regels met betrekking tot de eisen waaraan meldingen als bedoeld in artikel 4.2, eerste en tweede lid, van de wet moeten voldoen.

Artikel 7.2 Termijnen voor meldingen

  • 1. Een melding als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de wet, wordt niet minder dan 6 weken voorafgaand aan de velling gedaan en niet langer dan 1 jaar voorafgaand aan de velling

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen op verzoek toestaan dat binnen 6 weken na de melding als bedoeld in het eerste lid wordt aangevangen met de velling.

Artikel 7.3 Wijze van melden

Een melding als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de wet wordt niet anders gedaan dan via een door Gedeputeerde Staten daartoe vastgesteld formulier of vastgestelde elektronische wijze.

Artikel 7.4 Eisen aan herbeplantingen

  • 1. Voor een bosbouwkundig verantwoorde herbeplanting als bedoeld in artikel 4.3, derde lid, van de wet geldt onder meer dat:

    • a.

      de oppervlakte van de herbeplanting ten minste even groot is als de gevelde oppervlakte;

    • b.

      de nieuwe houtopstand gelet op de bodemkwaliteit en de waterhuishouding ter plaatse kan uitgroeien tot een volwaardige en duurzame houtopstand;

    • c.

      de nieuwe houtopstand binnen een periode van 5 tot 10 jaar een gesloten kronendak dient te kunnen vormen;

    • d.

      de nieuwe beplanting zowel kwalitatief als kwantitatief in redelijke verhouding staat tot de gevelde of tenietgegane houtopstand;

    • e.

      het gebruik van sierheesters, tuinsoorten, en soorten die naar oordeel van Gedeputeerde Staten een gevaar vormen voor de natuurlijke biodiversiteit ter plaatse niet is toegestaan;

    • f.

      indien herbeplanting binnen Natura 2000-gebieden plaatsvindt deze geschiedt op een wijze en met soorten die geen schade toebrengen aan de natuurlijke kenmerken en de instandhoudingsdoelstellingen, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, van de wet; en,

    • g.

      de herbeplante houtopstand op termijn ten minste vergelijkbare ecologische en landschappelijke waarden dient te kunnen vertegenwoordigen.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen met betrekking tot bosbouwkundig verantwoorde herbeplanting als bedoeld in het eerste lid. Deze regels kunnen ook een vrijstelling inhouden van de eis dat bepaalde soorten bij herbeplanting niet mogen worden toegepast.

Artikel 7.5 Eisen aan herbeplanting op andere gronden

  • 1. Gedeputeerde Staten verlenen geen ontheffing voor herbeplanting op andere grond als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, van de wet, indien:

    • a.

      de grond die de rechthebbende wil beplanten niet gelegen is in de provincies Groningen, Drenthe of Friesland;

    • b.

      de grond die de rechthebbende wil beplanten van mindere kwaliteit is dan die waarop zich de gevelde houtopstand bevond;

    • c.

      de grond die de rechthebbende wil beplanten een kleinere oppervlakte heeft dan die waarop zich de gevelde houtopstand bevond;

    • d.

      de gevelde houtopstand deel uitmaakte van een boskern;

    • e.

      andere belangen, die verband houden met de bodemproductie of de bosbodem zoals die aanwezig is ter plaatse van de velling, hierdoor zouden worden geschaad;

    • f.

      de grond die de rechthebbende wil beplanten niet vrij is van compensatieverplichtingen die zijn ontstaan uit hoofde van andere wet- en regelgeving of die voortvloeien uit ontheffingen voor herbeplanting op andere grond als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, van de wet;

    • g.

      de grond die de rechthebbende wil beplanten niet vrij is van herbeplantingplicht als bedoeld in artikel 4.3 van de wet; of,

    • h.

      de herbeplanting op andere grond afbreuk doet aan beschermde natuurwaarden of bijzondere landschappelijke waarden.

  • 2. Herbeplanting op andere grond als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, van de wet geschiedt op bosbouwkundig verantwoorde wijze als bedoeld in artikel 7.4.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen nadere eisen stellen aan de bij herbeplanting te gebruiken soorten, de wijze van beplanting, de locatie en oppervlakte van de herbeplanting.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen in de gevallen genoemd in het eerste lid, onder a, b, c, d, e en h, op grond van bijzondere omstandigheden alsnog ontheffing verlenen als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, van de wet.

Artikel 7.6 Vrijstelling

Indien de grond, waarop de velling zal worden verricht of waarop zich de gevelde of tenietgegane houtopstand bevond, nodig is voor de uitvoering van een werk overeenkomstig een bestemmingsplan, geldt geen meldings- of herbeplantingsplicht in de zin van artikel 4.2 en 4.3 van de wet.

Hoofdstuk 8 Tegemoetkoming in schade

Artikel 8.1 De aanvraag om tegemoetkoming

Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag om een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 van de wet in de door in het wild levende, beschermde vogels of dieren aangerichte schade aan de landbouw in behandeling nemen met inachtneming van de hierna volgende bepalingen:

  • a.

    een aanvraag om een tegemoetkoming wordt door de aanvrager langs elektronische weg bij BIJ12 ingediend op een daartoe vastgesteld formulier met bijlagen;

  • b.

    de aanvraag wordt ingediend uiterlijk binnen 7 werkdagen, nadat de aanvrager de schade heeft geconstateerd;

  • c.

    schade welke niet binnen 7 werkdagen na constatering door de aanvrager op het in het eerste lid vermelde formulier met bijlagen bij BIJ12 is ingediend, komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.

Artikel 8.2 Taxatie van de schade

  • 1. De aanvrager zal het gewas, de teelt of de producten, waarop de aanvraag om tegemoetkoming betrekking heeft, niet eerder oogsten of anderszins van zijn bedrijf afvoeren, dan nadat de schade definitief is getaxeerd door de taxateur.

  • 2. Indien de aanvrager opmerkingen over het formulier ‘bevestiging taxatie grondgebruiker’ kenbaar wil maken, zendt hij zijn reactie binnen acht werkdagen per e-mail of per post naar BIJ12.

Hoofdstuk 9 Bijzondere situaties

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Gedeputeerde Staten kunnen in individuele gevallen bepalingen vastgesteld bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover de toepassing gelet op de betrokken belangen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Hoofdstuk 10 Overgangsrecht

Artikel 10.1 Overgangsrecht

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de eis in artikel 6.1, eerste lid, voor de duur van ten hoogste 2 jaar gerekend vanaf de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. Indien een ontheffing op basis van artikel 6, tweede lid, van de Boswet is verleend onder de voorwaarde dat periodiek rapportage plaatsvindt aan een instantie van het Rijk, dan dient deze ontheffing zo te worden gelezen dat rapportage plaatsvindt aan de Provincie Groningen.

  • 3. Indien aanpassing van de statuten of het reglement van een faunabeheereenheid noodzakelijk is voor erkenning als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, dient deze aanpassing uiterlijk 1 januari 2018 gereed te zijn.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Intrekking

De Verordening schadebestrijding dieren provincie Groningen wordt ingetrokken.

Artikel 11.2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

Artikel 11.3 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening natuurbescherming provincie Groningen.

Ondertekening

Groningen,

Provinciale Staten van Groningen:

F.J. Paas,

voorzitter.

H. Engels,

griffier.

Bijlage I, II en III, behorende bij en onderdeel uitmakende van de Verordening natuurbescherming provincie Groningen

Bijlage I, behorende bij artikel 3.1 en 3.2

Soort

Brandgans (Branta leucopsis);

Belang:

Ter voorkoming van ernstige schade aan landbouwgewassen;

Gebied:

De gehele provincie Groningen

Periode:

Vrijstelling geldt niet tussen 1 november – 1 maart in door Gedeputeerde Staten aangewezen gebieden;

Toegestane middelen/methoden:

Alleen opzettelijk verstoren met wettelijk toegestane middelen.

Specifieke voorschriften:

Geen nader voorschrift van toepassing.

Bijlage II, behorende bij artikel 3.3 en 3.4

Zoogdieren

 

Aardmuis

Microtus agrestis

Bosmuis

Apodemus sylvaticus

Bunzing

Mustela putorius

Dwergmuis

Micromys minutus

Dwergspitsmuis

Sorex minutus

Egel

Erinaceus europaeus

Gewone bosspitsmuis

Sorex araneus

Haas

Lepus europeus

Hermelijn

Mustela erminea

Huisspitsmuis

Crocidura russula

Konijn

Oryctolagus cuniculus

Ondergrondse woelmuis

Pitymys subterraneus

Ree

Capreolus capreolus

Rosse woelmuis

Clethrionomys glareolus

Tweekleurige bosspitsmuis

Sorex coronatus

Veldmuis

Microtus arvalis

Vos

Vulpes vulpes

Wezel

Mustela nivalis

Woelrat

Arvicola terrestris

 

 

Amfibieën

 

Bruine kikker

Rana temporaria

Gewone pad

Bufo bufo

Kleine watersalamander

Triturus vulgaris

Meerkikker

Rana ridibunda

Middelste groene kikker

Rana esculenta

Bijlage III, behorende bij artikel 3.6 en 3.7 van de Verordening natuurbescherming provincie Groningen

Groningen

Soort

Steenmarter ( Martes foina)

Belang:

De bestrijding van overlast binnen de bebouwde kom

Gebied:

Binnen de bebouwde kommen van de provincie Groningen

Periode:

Het hele jaar, uitgezonderd de periode dat de steenmarters jongen hebben die afhankelijk zijn van ouderdieren (tussen 1 maart tot en met 30 juni)

Toegestane middelen/methoden:

  • a.

    kastvallen;

  • b.

    vangkooien;

  • c.

    vangstokken

Specifieke voorschriften:

  • 1.

    Gemeenten rapporteren jaarlijks voor 1 mei over de toepassing van deze vrijstelling in het direct voorafgaande kalenderjaar aan Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Deze rapportage bevat:

    • a.

      een argumentatie waaruit blijkt dat sprake is geweest van een toepassing van de vrijstelling voor het concrete belang overlastbestrijding;

    • b.

      de locaties waar de overlastbestrijding heeft plaatsgevonden;

    • c.

      de aantallen dieren die zijn gevangen;

    • d.

      de aantallen keren dat opzettelijk vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen zijn beschadigd of vernield;

    • e.

      een verantwoording dat gebruik is gemaakt van de meest diervriendelijke methode of oplossing;

    • f.

      de locaties waarnaar de dierenzijn verplaatst.

  • 3.

    Het vangen en verplaatsen van steenmarters mag slechts worden uitgevoerd door ter zake deskundige personen, in opdracht of in dienst van de betreffende gemeente, met een afgeronde en op het vangen en verplaatsen van marterachtigen toegesneden opleiding van het Kenniscentrum Dierplagen dan wel een vergelijkbare opleiding.

  • 4.

    In geval van vangen, dient de gevangen steenmarter zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 12 uur naar een voor dit dier geëigende leefomgeving te worden verplaatst.