Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening op de heffing en de invordering van lijkbezorgingsrechten Gulpen-Wittem 2012

Geldend van 18-12-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van lijkbezorgingsrechten Gulpen-Wittem 2012

De Raad van de gemeente Gulpen-Wittem

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 oktober 2011;

Gelet op

artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet;

Besluit

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van lijkbezorgingsrechten Gulpen-Wittem 2012.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    begraafplaats: de Algemene Begraafplaats Gulpen, gelegen aan de Oude Maastrichterweg;

  • b.

    asbus: een bus ter berging van as van een overledene;

  • c.

    urn: een voorwerp ter berging van een of meerdere asbussen;

  • d.

    particulier graf: een graf waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

    • 1.

      het doen begraven en begraven houden van lijken;

    • 2.

      het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

    • 3.

      het doen verstrooien van as;

  • e.

    algemeen graf: een graf bij de gemeente in beheer waarin gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van lijken;

  • f.

    particulier urnengraf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

  • g.

    algemeen urnengraf: een graf bij de gemeente in beheer waarin gelegenheid wordt geboden tot het doen bijzetten van asbussen met of zonder urnen;

  • h.

    particuliere urnennis: een nis waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

  • i.

    particuliere gedenkplaats: een plaats waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend om overledenen te gedenken;

  • j.

    verstrooiingsplaats: een plaats waarop as wordt verstrooid;

  • k.

    grafbedekking: gedenkteken of grafbeplanting op een graf, gedenkplaats of verstrooingsplaats.

Artikel 2 Belastbaar feit

Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaats en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats.

Artikel 3 Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2. Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 5 Belastingjaar

  • 1. Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2. Met betrekking tot de rechten genoemd in hoofdstuk 1 van de tarieventabel is het belastingtijdvak gelijk aan de periode waarvoor wordt afgekocht.

Artikel 6 Wijze van heffing

  • 1. De onderhoudsrechten, bedoeld in 4.2 en 4.3 van de tarieventabel, worden geheven bij wege van aanslag.

  • 2. Andere rechten dan die bedoeld in 4.2 en 4.3 van de tarieventabel worden geheven door middel van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld. Het gevorderde bedrag wordt door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang voor de jaarlijks verschuldigde rechten

  • 1. De onderhoudsrechten, bedoeld in 4.2 en 4.3 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt zijn de rechten bedoeld in 4.2 en 4.3 van de tarieventabel verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor de rechten bedoeld in 4.2 en 4.3 van de tarieventabel voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten

Andere rechten dan die bedoeld in 4.2 en 4.3 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de rechten worden betaald binnen 30 dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet of de schriftelijke kennisgeving.

  • 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijn.

Artikel 10 Kwijtschelding

Bij de invordering van de lijkbezorgingsrechten wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rechten.

Artikel 12 Overgangsrecht

  • 1. De Verordening op de heffing en invordering van lijkbezorgingsrechten gemeente Gulpen-Wittem 2000 welke laatstelijk werd gewijzigd bij raadsbesluit van 10 november 2011, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 13, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Indien de datum van inwerkingtreding van deze verordening ligt na de in artikel 13, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, blijft de in het eerste lid genoemde verordening gelden voor de in de tussenliggende periode plaatsvindende belastbare feiten voor zover de heffing van de rechten hiervoor in die periode plaatsvindt.

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1.  Deze wijzigingsverordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking van dit besluit;

  • 2. De bepalingen, die op grond van deze verordening worden gewijzigd, blijven van toepassing op belastbare feiten, die zich voor de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing hebben voorgedaan;

  • 3.  De datum van ingang van heffing is 1 januari 2014.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Tweede wijzigingsverordening lijkbezorgingsrechten Gulpen-Wittem 2012.

Ondertekening

Vastgesteld door de gemeenteraad van Gulpen-Wittem in zijn vergadering van 8 december 2011.
De griffier, De voorzitter,
Mw. F.G.J.M. van der Walle. drs. A.R.B. van den Tillaar

Tarieventabel behorende bij de Tweede wijzigingsverordening lijkbezorgingsrechten Gulpen-Wittem 2012

 

Hoofdstuk 1

Verlenen van rechten

 

1.1

Voor het verlenen van het uitsluitend recht op een graf (particulier graf) wordt geheven:

 

1.1.1

Voor een periode van 10 jaar:

€ 182,00

1.1.2

Voor een periode van 15 jaar:

€ 275,00

1.1.3

Voor een periode van 20 jaar:

€ 363,00

1.1.4

Voor een periode van 25 jaar:

€ 457,00

1.1.5

Voor een periode van 30 jaar:

€ 545,00

1.2

Voor het verlenen van het uitsluitend recht op een urnengraf (particulier urnengraf) wordt geheven:

 

1.2.1

Voor een periode van 10 jaar:

€ 182,00

1.2.2

Voor een periode van 15 jaar:

€ 275,00

1.2.3

Voor een periode van 20 jaar:

€ 363,00

1.2.4

Voor een periode van 25 jaar:

€ 457,00

1.2.5

Voor een periode van 30 jaar:

€ 545,00

1.3

Voor het verlenen van het uitsluitend recht op een urnennis (particuliere urnennis) wordt geheven:

 

1.3.1

Voor een periode van 10 jaar:

€ 182,00

1.3.2

Voor een periode van 15 jaar:

€ 275,00

1.3.3

Voor een periode van 20 jaar:

€ 363,00

1.3.4

Voor een periode van 25 jaar:

€ 457,00

1.3.5

Voor een periode van 30 jaar:

€ 545,00

1.4

Voor het verlenen van het uitsluitend recht op een gedenkplaats (particuliere gedenkplaats) wordt geheven:

 

1.4.1

Voor een periode van 10 jaar:

€ 182,00

1.4.2

Voor een periode van 15 jaar:

€ 275,00

1.4.3

Voor een periode van 20 jaar:

€ 363,00

1.4.4

Voor een periode van 25 jaar:

€ 457,00

1.4.5

Voor een periode van 30 jaar:

€ 545,00

1.5

Voor het verlenen van het uitsluitend recht op een verstrooiingsplaats (particuliere verstrooiingsplaats) wordt geheven

 

1.5.1

Voor een periode van 10 jaar:

€ 182,00

1.5.2

Voor een periode van 15 jaar:

€ 275,00

1.5.3

Voor een periode van 20 jaar:

€ 363,00

1.5.4

Voor een periode van 25 jaar:

€ 457,00

1.5.5

Voor een periode van 30 jaar:

€ 545,00

1.6

Voor het verlengen van het uitsluitend recht bedoeld in de voorgaande onderdelen wordt geheven voor een periode van 10 jaar:

€ 182,00

 

 

 

Hoofdstuk 2

Begraven

 

2.1

Voor het begraven van een lijk of de asbus cq. urn van een persoon van 12 jaar of ouder wordt geheven:

€ 908,00

2.2.

Voor het begraven van een lijk of de asbus cq. urn van een kind beneden één jaar wordt geheven:

€ 275,00

2.3

Voor het begraven van een lijk of de asbus cq. urn van een kind beneden 12 jaar wordt geheven:

€ 484,00

 

 

 

Hoofdstuk 3

Bijzetten van asbussen en urnen

 

3.1

Voor het bijzetten van een asbus of urn in een urnennis of in een urnengraf wordt geheven:

 

3.1.1

- voor het stoffelijk overschot van een persoon van 12 jaar of ouder:

€ 908,00

3.1.2

- voor het stoffelijk overschot van een kind beneden één jaar:

€ 275,00

3.1.3

- voor het stoffelijk overschot van een kind beneden 12 jaar:

€ 484,00

 

 

 

Hoofdstuk 4

Verstrooien van as

 

4.1

Voor het verstrooien van as wordt per asbus geheven:

 

4.1.1

op een graf (particulier graf):

€ 61,00

4.1.2

op de verstrooiingsplaats:

€ 61,00

 

 

 

Hoofdstuk 5

Grafbedekking en onderhoud

 

5.1

Voor het stichten van een zerk, gedenkteken en kruisen, per zerk, gedenkteken of kruis:

€ 61,00

5.2

Voor het door of vanwege de gemeente onderhouden van voorwerpen, wordt geheven per jaar:

 

5.2.1

Voor gedenktekens of kruisen, per gedenkteken of kruis:

€ 19,00

5.3

Voor het door of vanwege de gemeente onderhouden van een grafruimte, daaronder niet begrepen het onderhoud van voorwerpen, wordt geheven per grafruimte per jaar:

 

5.3.1

Voor een graf:

€ 19,00

5.3.2

Voor een urnengraf:

€ 19,00

5.3.3

Voor een urnennis:

€ 19,00

5.4

De rechten bedoeld in de onderdelen 5.2 en 5.3 kunnen worden afgekocht voor een periode van 10 jaar:

€ 198,00

 

 

 

Hoofdstuk 6

Inschrijven en overboeken van particulier graf, particulier urnengraf, particuliere urnennis, particuliere gedenkplaats of particuliere verstrooiingsplaats

 

6.1

Voor het inschrijven en overboeken van een particulier graf, particulier urnengraf, particuliere urnennis, particuliere gedenkplaats of particuliere verstrooiingsplaats in een daartoe bestemd register wordt geheven:

€2,50

 

 

 

Hoofdstuk 7

Opgraven of ruimen

 

7.1

Voor het opgraven van een stoffelijk overschot of asbus en het overbrengen daarvan naar een ander graf, urnengraf of urnennis mits deze opgraving plaats heeft binnen 2 jaar na overlijden wordt geheven:

€ 776,00

7.2

Voor het opgraven van een stoffelijk overschot of asbus en het overbrengen daarvan naar een ander graf, urnengraf of urnennis mits deze opgraving plaats na 2 jaar na overlijden wordt geheven:

€ 1.012,00

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Gulpen‑Wittem van 7 november 2013.

De raad van de gemeente Gulpen‑Wittem,

de griffier, de voorzitter,

Mevr. F.G.J.M. van der Walle, drs. A.R.B. van den Tillaar

Toelichting op de (model)verordening lijkbezorgingsrechten

A Algemeen

1 Wettelijke basis

De (model)verordening lijkbezorgingsrechten is gebaseerd op de tekst van de Gemeentewet en de Wet op de lijkbezorging. Zij is ook afgestemd op de beheersverordening begraafplaatsen.

Gekozen is voor een zogenaamd 'aangekleed' model, dat wil zeggen dat de tekst van hogere wettelijke regelingen, waar nodig voor de duidelijkheid, is overgenomen.

B Artikelsgewijze toelichting

Aanhef

De lijkbezorgingsrechten worden geheven op basis van artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet.

De verschillende rechten dragen zowel kenmerken van gebruik- als genotsretributies in zich en op sommige punten hebben de rechten kenmerken van leges (overigens een begrip dat vanaf de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen niet meer in de Gemeentewet voorkomt). Gebruiksretributies worden geheven voor het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, -inrichtingen of -werken. Enkele voorbeelden zijn: het gebruik van de aula, de rouwkamer etc. Genotsretributies zijn rechten ter zake van het genot van door of vanwege de gemeente verleende diensten. Op grond van de bij de verordening lijkbezorgingsrechten behorende tarieventabel kan bijvoorbeeld voor de volgende diensten worden geheven: lijkschouwing, begraven, cremeren, bespelen van het orgel et cetera.

Sommige rechten, zoals het recht voor het inschrijven of overboeken van graven, hebben het karakter van leges. Ondanks dat karakter heeft de VNG gemeend uit een oogpunt van overzichtelijkheid, die rechten te moeten opnemen in de (model)verordening lijkbezorgingsrechten. Daardoor worden alle heffingen voor het gebruik van de begraafplaats en/of het crematorium en voor de daarmee samenhangende diensten in één verordening geregeld.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de (model)verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1. De begripsomschrijvingen zijn identiek aan de omschrijving van gelijkluidende begrippen in de beheersverordening begraafplaatsen. Dat is van belang voor een eenduidige uitleg van beide verordeningen. Als de verordening op meer dan één begraafplaats of crematorium van toepassing is, dienen alle begraafplaatsen of crematoria in de verordening te worden genoemd.

Artikel 2 Belastbaar feit

De verordening kent zeer uiteenlopende diensten waarvoor rechten worden geheven. Er is voor gekozen om in artikel 2 een zeer algemene omschrijving van het belastbaar feit op te nemen. Naast deze algemene omschrijving is voor iedere dienst afzonderlijk een verdere omschrijving van het belastbare feit opgenomen in de tarieventabel.

Artikel 3 Belastingplicht

Vanwege het uiteenlopende karakter van de verschillende diensten is gekozen voor een ruime omschrijving van de belastingplicht om te voorkomen dat in bepaalde situaties geen belastingplichtige aangewezen zou kunnen worden.

Aannemelijk is dat de aanvrager van het gebruik van de begraafplaats en van de diensten, verleend bij het begraven, belastingplichtig is. De kring van belastingplichtigen omvat onder meer de erfgenamen en andere nabestaanden, uitvaartondernemers en instellingen van weldadigheid welke zich, behoudens vrijstelling ter zake, belasten met lijkbezorging.

Ten tweede is er de belastingplicht voor rechten voor het gebruik van de begraafplaats en de diensten verleend na de voltooiing van de begrafenis. Dit zijn met name de jaarlijks terugkerende onderhoudsrechten indien deze rechten niet zijn afgekocht. Belastingplichtig zijn de erfgenamen en andere nabestaanden, omdat ten behoeve van hen de dienst wordt verleend. Echter, omdat het een jaarlijks terugkerend recht is, is het minder eenvoudig steeds een belastingplichtige daarvoor in de heffing te betrekken, omdat zij op den duur in verband met verhuizing, overlijden e.d. moeilijk zijn te traceren. Het verdient dan ook aanbeveling te bewerkstelligen dat men het onderhoudsrecht afkoopt.

In het arrest van 9 februari 1955, nr. 11 932, BNB 1955/125 preciseert de Hoge Raad de aanwijzing van de belastingplichtige voor het onderhoud van eigen (met ingang van 2010: particuliere) graven door te spreken over de rechthebbende. Dat is degene aan wie het uitsluitend recht is verleend om lijken in een eigen (particulier) graf te doen begraven en begraven te houden c.q. zijn rechtsopvolger( s). In zijn arrest van 25 oktober 2002, nr. C00/282, Belastingblad 2003, blz. 765, besliste de Hoge Raad dat graftekens e.d. door natrekking eigendom van de eigenaar van de grond zijn. De wetgever heeft daarop ingegrepen door invoering van artikel 32a van de Wet op de lijkbezorging per 1 januari 2010. De grafbedekking blijft eigendom van de rechthebbende op het graf. Voor zover de grafbedekking door het arrest was overgegaan op de eigenaar van de grond, herstelt artikel 84b van de wet de oude situatie (ingevoerd bij Reparatiewet BZK 2010, Stb. 2011, 4; artikel XIV, onderdeel F). Overigens had het arrest van de Hoge Raad geen gevolgen voor de belastingplicht voor het onderhoudsrecht, omdat de dienst wordt geleverd aan de genothebbende tot het graf, de rechthebbende in de zin van artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging.

Ten derde zijn er de lijkschouwingsrechten. De wetgever bepaalt dat de belanghebbende lijkschouwing kan vragen. Deze belanghebbende dient als belastingplichtige te worden aangemerkt, omdat hij degene is die de lijkschouwing heeft aangevraagd. Onder de huidige Wet op de lijkbezorging komt het schouwen van lijken door de gemeentelijke lijkschouwer op verzoek van belanghebbenden overigens slechts zeer sporadisch voor.

Bij de andere rechten die op basis van artikel 229, eerste lid, onderdelen a en b, van de Gemeentewet kunnen worden geheven, dient eveneens de aanvrager als belastingplichtige te worden aangemerkt.

Wij zijn van mening dat zich bij het aanwijzen van de belastingplichtige geen keuzesituatie kan voordoen. In verband hiermee is het stellen van beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige niet nodig.

Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief

Tarieventabel

Voor de maatstaf van heffing en de belastingtarieven is verwezen naar de tarieventabel. De reden waarom voor een tarieventabel is gekozen is gelegen in het feit dat de diensten waarvoor een gemeente lijkbezorgingsrechten heft, per gemeente aanmerkelijk in aantal en in soort kunnen verschillen. Door middel van een tarieventabel is het voor individuele gemeenten eenvoudiger om de modelverordening aan te passen aan de plaatselijke omstandigheden.

Lijkbezorging op kosten van de gemeente

In artikel 21 van de Wet op de lijkbezorging is bepaald dat indien niemand voorziet in de lijkschouwing en lijkbezorging, de burgemeester daarvoor zorgdraagt. De kosten daarvan komen als gevolg van artikel 22 van de Wet op de lijkbezorging ten laste van de gemeente. De gemeente heeft verschillende mogelijkheden om deze kosten te dekken. Zij kan de opbrengst van de goederen die bij een lijk worden aangetroffen hiervoor aanwenden. Zij heeft ook de mogelijkheid om de kosten te verhalen op de nalatenschap en, bij ongenoegzaamheid van deze, op de bloed- en aanverwanten die op grond van de artikelen 392-396 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest. Soms kan op grond van artikel 416 van het Wetboek van Koophandel bij uit zee opgehaalde of aangespoelde lijken verhaal op een reder plaatsvinden. Paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand is voor zover mogelijk met betrekking tot het kostenverhaal van overeenkomstige toepassing.

Tariefdifferentiatie

Sinds 1 januari 1995 hebben gemeenten meer vrijheid bij de keuze van de maatstaf van heffing en is de jurisprudentie dat de heffing zich moet richten naar het gebruik of genot in beginsel niet meer van toepassing (inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen).

De jurisprudentie die betrekking heeft op de oude wetgeving is geheel in lijn met de overige jurisprudentie op dit terrein. Zo heeft de Hoge Raad beslist dat tariefdifferentiatie in het recht voor het algemene onderhoud van de begraafplaats slechts is toegestaan als er sprake is van verschil in genot bij dat onderhoud. Een tariefdifferentiatie voor het algemene onderhoud van de begraafplaats tussen algemene graven en eigen (nu: particuliere) graven kan volgens de Hoge Raad alleen als de infrastructuur rond de eigen (particuliere) graven uitgebreider is dan rond de algemene graven (Hoge Raad 7 mei 1997, nr. 31 920, Belastingblad 1997, blz. 451).

De Hoge Raad zet deze lijn voort in zijn uitspraak van 28 februari 2003, nr. 37 716, Belastingblad 2003, blz. 462 (Zaanstad), hoewel die betrekking heeft op de wetgeving na 1 januari 1995. In dit arrest oordeelt de Hoge Raad dat een verschil in tarief voor algemeen onderhoud van de begraafplaats tussen eigen (particuliere) graven en algemene graven alleen geoorloofd is als er een rechtvaardigingsgrond is. Na verwijzing oordeelt Hof Den Haag dat aanleiding voor een tariefdifferentiatie bijvoorbeeld kan zijn dat de infrastructuur van de begraafplaats bij eigen (particuliere) graven uitgebreider is dan bij algemene graven. Op de Algemene begraafplaats van Zaandam is dit echter niet het geval. Het Hof oordeelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De tarieven voor eigen (particuliere) graven zijn onverbindend voor zover de in de tarieven begrepen component voor het algemene onderhoud de in de tarieven voor de algemene graven begrepen component voor het algemene onderhoud overtreffen. (Hof ‘s-Gravenhage 10 december 2003, nr. 03/00687, LJN: AO1414). Daarmee wijkt de Hoge Raad af van uitspraken over andere heffingen (zie bijv. Hoge Raad 25 oktober 2002, nr. 36 638, LJN: AD8499, over rioolrechten). Bedacht moet echter worden dat ook onder de nieuwe wetgeving een tariefdifferentiatie gemotiveerd moet worden (verbod van willekeur).

Met betrekking tot de verordening lijkbezorgingsrechten van de gemeente Grootegast heeft het Hof Leeuwarden beslist dat voor het afgeven van een vergunning voor het plaatsen van een grafsteen geen gedifferentieerd tarief mag worden geheven, afhankelijk van de aanschafprijs van die steen (Hof Leeuwarden 4 september 1992, nr. 968/90, Belastingblad 1993, blz. 114).

Kostendekkendheid

Op grond van artikel 229b Gemeentewet mag de verordening lijkbezorgingsrechten niet meer dan kostendekkend zijn. Een opbrengstoverschrijding leidt echter niet zonder meer tot onverbindendheid van de verordening. Zie daarvoor Hoge Raad 3 november 1999, nr. 34616, LJN: AA2917, VNG-45, Belastingblad 2000, blz. 15) en Hoge Raad 10 april 2009, nr. 43747, LJN: BC3691, VNG-2977.

Artikel 5 Belastingjaar

Eerste lid

Voor zover in de verordening tarieven zijn opgenomen die per jaar worden geheven is het belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar. Het betreft hier de rechten voor onderhoud van een particulier graf, van een particulier urnengraf, van een particuliere urnennis of van een particuliere gedenk- of verstrooiingsplaats en van grafbedekking.

Tweede lid

Het tweede lid bepaalt dat als onderhoudsrechten worden afgekocht het belastingtijdvak gelijk is aan de periode waarvoor wordt afgekocht. De regeling heeft daarmee een fiscaal gelegitimeerd karakter. Men kan hier immers niet spreken van een vooruitbetaling van onderhoudsrechten, omdat in het fiscale geen betaling mogelijk is voor belastbare feiten die zich kunnen voordoen in belastingtijdvakken die nog niet zijn aangevangen. Daarom was een regeling noodzakelijk waarin het belastingtijdvak wordt afgestemd op de periode waarvoor wordt afgekocht.

Artikel 6 Wijze van heffing

In artikel 233 Gemeentewet is bepaald dat gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte en op andere wijze.

In deze (model)verordening is uitgegaan van verschillende heffingswijzen voor de periodiek te verlenen diensten en voor de incidenteel te verlenen diensten.

Bij de periodiek te verlenen diensten wordt geheven bij wege van aanslag (eerste lid). Met betrekking tot de incidenteel te verlenen diensten is gekozen voor de heffing op andere wijze (tweede lid). Die diensten lenen zich voor betaling dadelijk na de dienstverlening. De heffing vindt dan plaats door middel van uitreiking of toezending van een gedagtekende kennisgeving waarop de verschuldigde belasting wordt vermeld.

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang voor de jaarlijks verschuldigde rechten

Algemeen

Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op de rechten die worden geheven voor periodiek te verlenen diensten.

Eerste lid

Blijkens de redactie van het eerste lid zijn de rechten verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of bij het begin van de belastingplicht, zo dit later is.

Daarmee ontstaat bij tijdvakheffingen de materiële belastingschuld niet pas aan het einde van het belastingjaar, maar al bij het begin ervan. De belastingschuld kan dan in de loop van het belastingjaar worden geformaliseerd. Aangezien de materiële belastingschuld in beginsel ontstaat bij het begin van het belastingjaar, zijn tariefverhogingen in de loop van het belastingjaar niet mogelijk.

Tweede en derde lid

In de leden twee en drie zijn regels gegeven die betrekking hebben op wijzigingen gedurende het kalenderjaar in de belastingplicht. In de (model)verordening is gekozen voor een tijdsevenredige herleiding per maand, waarbij gedeelten van een maand niet worden meegerekend.

Met betrekking tot het derde lid moet nog worden opgemerkt dat geen ontheffing wordt verleend indien het beloop van de ontheffing blijft beneden een bepaald bedrag. Deze bepaling is uit efficiencyoverwegingen opgenomen. De hoogte van het in te vullen bedrag zal afhankelijk zijn van het jaartarief.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten

De overige rechten van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening dan wel bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen. Dit betekent dat op dat moment tot heffing kan worden overgegaan.

Artikel 9 Termijnen van betaling

Voor een algemene toelichting verwijzen wij naar Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) - Termijnen van betaling, mogelijkheid 6.

Uiteraard kunnen gemeenten een andere termijnenregeling in de verordening opnemen. Ook is het mogelijk in de verordening te regelen dat voor verschillende heffingen verschillende betalingstermijnen gelden. Met name voor de afkoop van onderhoudsrechten zal daaraan behoefte kunnen bestaan, omdat het daarbij gaat om grote bedragen. Een mogelijke redactie zou dan kunnen zijn:

'In afwijking van het bepaalde in het eerste lid moet het recht bedoeld in onderdeel 6.5 van de tabel worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgende op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, de tweede twee maanden later'.

Artikel 10 Kwijtschelding

Kwijtschelding van lijkbezorgingsrechten vindt doorgaans niet plaats, maar is juridisch wel mogelijk. De betaling zal in de meeste gevallen geen problemen geven omdat veel mensen een begrafenis-/overlijdensrisicoverzekering hebben. Ook is terugval op de Wet werk en bijstand (WWB) mogelijk.

Voor een toelichting verwijzen wij naar Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Kwijtschelding.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Voor een toelichting verwijzen wij naar Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders, en naar de Modeluitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen.

Artikel 12 Overgangsrecht

Voor een toelichting verwijzen wij naar Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Overgangsrecht.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Voor een toelichting verwijzen wij naar Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Inwerkingtreding.

Artikel 14 Citeertitel

Voor een toelichting verwijzen wij naar Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Citeertitel.