Regeling vervallen per 01-07-2022

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Gulpen-Wittem

Geldend van 01-03-2000 t/m 30-06-2022

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Gulpen-Wittem

De raad van de gemeente Gulpen-Wittem,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 januari 2000gezien het advies van de commissie III;

gezien het gevoerde, op overeenstemming gerichte overleg, met de bevoegde gezagsorganen;

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

overwegende, dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs bij verordening te regelen;

besluit:

vast te stellen de volgende "Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Gulpen-Wittem".

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder

  • a.

    minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

  • b.

    bevoegd gezag: het bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, deWet op de experticecentra en de Wet voortgezet onderwijs bekostigde openbare ofbijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw (4) dat zich bevindtop het grondgebied van de gemeente;

  • c.

    school: een school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs;

  • d.

    - school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

    - school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de experticecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de experticecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    - school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs als bedoeld in deel I van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • e.

    nevenvestiging: een deel van een school voor basisonderwijs of voor voortgezet onderwijs, dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • f.

    voorziening: een voorziening in de huisvesting zoals bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • g.

    programma: het programma zoals bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

  • h.

    overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen zoals bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

  • i.

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor vergoeding van een voorziening of voor vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding van een voorziening, zoals bedoeld in artikel 25 van deze verordening, heeft ingediend;

  • j.

    aanvraag: een verzoek om vergoeding van een voorziening of om vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding van een voorziening;

  • k.

    prognose: een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van een school, die voldoet aan het bepaalde in bijlage II van deze verordening; •

  • l.

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: een voorziening in de huisvesting die volgens de prognose 15 jaren of langer noodzakelijk is;

  • m.

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: een voorziening in de huisvesting. die volgens de prognose niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

  • n

    permanent gebouw: een schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • o

    noodlokaal: een verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • p.

    gymnastiekruimte: een ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • q.

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, zoals bedoeld in artikel 95 van- de Wet op het primair onderwijs en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • r.

    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • s.

    gezamenlijke akte: de akte zoals bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • t.

    beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil zoals bedoeld in artikel 110, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 76u, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • u.

    eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht zoals bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • v.

    bvo: brutovloeroppervlakte.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:

  • 1° nieuwbouw voor een school, die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

  • 2° uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

  • 3° gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

  • 4° verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

  • 5° terrein, voor zover benodigd voor de realisering van een onder a, sub 1° tot en met 4°, omschreven voorziening;

  • 6° inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen, voor zover deze nogniet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

  • 7° inrichting met meubilair, voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks-of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

  • 8° medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw, dat al bij een andere school in gebruik is, en medegebruik van een gymnastiekruimte;

  • b.

    aanpassingen aan gebouwen, bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • c.

    onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs, bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • d.

    herstel van een constructiefout, bestaande uit schade aan een gebouw, veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiele schade, onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • e.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen, en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden;

  • f.

    huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Ten aanzien van de in artikel 2, onder al en a2, bedoelde voorzieningen kan een aanvraag voor een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding worden ingediend. Hierbij is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing:

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

  • 1.

    Bij toekenning van een in artikel 2 genoemde voorziening of bij toekenning van een in artikel 3 bedoelde vergoeding voor de kosten van bouwvoorbereiding wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

  • 2.

    De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A. De op de feitelijk voorziene kosten gebaseerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV,deel B.

  • 3.

    Deel A van bijlage IV is van toepassing op de in artikel 2, onder a, sub 1, 2, 5, 6 en 7, in artikel 2, onder f, en in artikel 3 bedoelde voorzieningen, tenzij blijkens -minimaal twee vergelijkbare offertes de feitelijk voorziene kosten van deze voorzieningen lager zijn; in dat geval vindt vergoeding plaats op basis van de feitelijk voorziene kosten en met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.

    Deel B van bijlage IV is van toepassing op de in artikel 2, onder a, sub 3, 4 en 8, en onder b, c, d en e, bedoelde voorzieningen.

Artikel 5 Informatieverstrekking

  • 1.

    Het bevoegd gezag verstrekt aan burgemeester en wethouders alle gegevens, die voor de uitvoering van deze verordening noodzakelijk zijn.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde gegevens worden onderscheiden in:

    • a.

      basisgegevens, zijnde gegevens die eenmalig in hun geheel worden verstrekt en vervolgens alleen in geval van wijziging bij burgemeester en wethouders worden gemeld;

    • b.

      periodieke gegevens, zijnde gegevens die regelmatig door het bevoegd gezag dienen te worden verstrekt.

  • 3.

    De in het tweede lid, onder a, genoemde basisgegevens omvatten:

  • 1° gegevens over het bevoegd gezag, bestaande uit de naam, het adres, de denominatie en de vestigingsplaats, alsmede een opgave van de contactpersoon inzake huisvestingsaangelegenheden;

  • gegevens over de onder het beheer van het bevoegd gezag staande school of scholen, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest zijn in een in de gemeente gelegen gebouw, bestaande uit het Brinnummer, de naam, het adres, de onderwijssoort, eventuele onderwijsafdelingen en, voor zover van toepassing, de aanduiding of de school bestaat uit een hoofdvestiging met een of meer nevenvestigingen;

  • 3° gegevens over de bij de school of nevenvestiging in gebruik zijnde gebouwen, gespecificeerd per gebouw, bestaande uit:het adres;

    • -

      de status van het gebouw, zijnde hoofdgebouw of dislocatie;

    • -

      de bouwaard, zijnde permanent of noodbouw;

      het bouwjaar, zijnde het oorspronkelijk bouwjaar of,. ingeval het gebouw bestaat uit in verschillende jaren gebouwde delen, de bouwjaren onderscheiden naar gebouwdeel;

    • -

      de bvo van het gebouw/de gebouwdelen;

      de genormeerde en de feitelijke capaciteit van het gebouw, voor zover bestemd voor een school voor basisonderwijs, te bepalen aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel A en deel B;

  • 4° gegevens over de omvang van het medegebruik, uitgedrukt in het aantal groepen voor zover het een school voor basisonderwijs betreft en het aantal in medegebruik genomen m2 voor zover het een school voor voortgezet onderwijs betreft, te verstrekken door de hoofdgebruiker van het gebouw waarin het medegebruik plaatsvindt;

  • 5° gegevens over het adres, het stichtingsjaar en de oppervlakte van de oefenzaal, indienhet bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of voor voortgezet onderwijs eigenaar van een gymnastiekruimte is.

  • 4.

    De in het tweede lid, onder b, genoemde periodieke gegevens omvatten:

  • 1° een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen, dat opde wettelijke teldatum staat ingeschreven op de school, die geheel of gedeeltelijkgehuisvest is in een op het grondgebied van de gemeente gelegen gebouw;

  • 2° een afschrift van een tussentijdse opgave aan de minister van het op de schoolingeschreven aantal leerlingen;

  • 3° indien de school gedeeltelijk is gehuisvest in een of meer locaties op het grondgebied van de gemeente, een opgave van het aantal leerlingen op de wettelijke teldatum per locatie.

  • De onder 1° en 2° vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag tegelijkertijd met de opgave aan de minister aan burgemeester en wethouders verstrekt. De onder 3° vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag bij de onder 1° bedoelde jaarlijkse opgave gevoegd.

  • 5.

    Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van het voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

  • 1° de gewenste omvang van het onderwijsgebruik, uitgedrukt in een aantal klokuren; 2° de aanduiding van de gymnastiekruimte(n) waarin het gebruik wordt gewenst; 3° de tijden waarop het onderwijsgebruik wordt gewenst.

  • 6.

    In aanvulling op de in het eerste tot en met het vijfde lid bedoelde gegevens verstrekken de bevoegde gezagsorganen op verzoek van burgemeester en wethouders alle inlichtingen, die voor de uitvoering van deze verordening nodig zijn. Hieronder kunnen in ieder geval zijn begrepen:

  • 1° een oordeel over de juistheid en de volledigheid van door burgemeester en wethouders voorgelegde gegevens betreffende het bevoegd gezag;

  • 2° inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het opmaken van de in artikel 37 bedoelde staat van onderhoud.

HOOFDSTUK 2 PROGRAMMA EN OVERZICHT

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 6 Indiening aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling daarvan door het bevoegd gezag bij burgemeester en wethouders ingediend. Hierbij wordt gebruik geinaakt van een door burgemeester en wethouders vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Indien de aanvraag niet voor 1 februari is ingediend, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen. Het besluit de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 7. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1.

    De aanvraag vermeldt in ieder geval:

  • a de naam en het adres van de aanvrager;

  • b de dagtekening;

  • c de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

  • d welke voorziening wordt aangevraagd;

  • e de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

  • f de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

  • 2.

    In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

  • een prognose, tenzij het een in artikel 2, onder a, onderdelen 6° tot en met 8°, en artikel 2, onder d, e en f, bedoelde voorziening betreft;

  • b de plaats van realisatie van de voorziening, indien het een in artikel 2, onder a, onderdelen 1° tot en met 4°, bedoelde voorziening betreft;

  • c een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt, indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs, uit aanpassing aan de buitenzijde van een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs of uit herstel van een constructiefout;

  • d een begroting van de met de uitvoering van de voorziening gemoeide kosten, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening, waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin, van toepassing is;

  • e een voor aanbesteding gereed bouwplan en een bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op de in artikel 27 bedoelde toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding van een voorziening.

  • Bij de onder c bedoelde rapportage wordt gebruik gemaakt van het door burgemeester en wethouders vastgestelde formulier "Bouwkundige opname".

  • 3.

    Bij het ontbreken van een of meer van de in het eerste of het tweede lid bedoelde gegevens delen burgemeester en wethouders dit voor 15 februari schriftelijk aan de aanvrager mee. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens voor 15 maart aan te vullen. Indien de aanvrager de ontbrekende gegevens niet voor 15 maart heeft verstrekt, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.

  • 4.

    Indien een door burgemeester en wethouders in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school, waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar, waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, zendt de aanvrager onverwijld aan burgemeester en wethouders een afschrift van de in artikel 5, vierde lid, onder 1°, bedoelde opgave. Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, delen burgemeester en wethouders dit schriftelijk aan de aanvrager mee. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift alsnog binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen. Indien het afschrift niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn is verstrekt, besluit de raad de aanvraag niet te behandelen.

  • 5.

    Een besluit om ingevolge het derde lid de aanvraag niet te behandelen wordt binnen vierweken na het verstrijken van de daarin genoemde termijn aan de aanvrager bekendgemaakt. Een besluit om ingevolge het vierde lid de aanvraag niet te behandelen wordt binnen vier weken na het nemen daarvan aan de aanvrager bekendgemaakt.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Burgemeester en wethouders verstrekken ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geven burgemeester en wethouders daarbij aan, welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1.

    Na het in behandeling nemen van een aanvraag kan deze voor 1 mei volgend op de in artikel 6 genoemde datum door de aanvrager nader worden toegelicht. De toelichting kan plaatsvinden op verzoek van de aanvrager of op verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Indien de aanvraag een voorziening betreft, waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin, van toepassing is, treden burgemeester en wethouders voor de in het eerste lid genoemde datum in overleg met de aanvrager, indien zij van oordeel zijn dat de door de aanvrager overgelegde begroting van de kosten dient te worden aangepast. Wanner in het overleg over de hoogte van het geraamde bedrag geen overeenstemming wordt bereikt, geven burgemeester en wethouders dat onder vermelding van de redenen aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht, zoals bedoeld in paragraaf 2.3. Burgemeester en wethouders geven in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan, waarvan voor de aangevraagde voorziening bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3 wordt uitgegaan.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1.

    Alvorens burgemeester en wethouders een voorstel aan de raad doen met betrekking tot het programma en het overzicht worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bedoelde overleg vindt voor 15 september plaats. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door burgemeester en wethouders vastgestelde datum schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij worden hierbij tevens in kennis gesteld van de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3.

    De bevoegde gezagsorganen die niet aan het in het eerste lid bedoelde overleg deelnemen kunnen voor de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk aan burgemeester en wethouders kenbaar maken. Burgemeester en wethouders stellen de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4.

    Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van burgemeester en wethouders op deze zienswijzen wordt door burgemeester en wethouders een verslag gemaakt. Het verslag wordt aan alle bevoegde gezagsorganen toegezonden en wordt bij het voorstel aan de raad gevoegd.

  • 5.

    Indien een bevoegd gezag of burgemeester en wethouders een advies van de Onderwijsraad wensen over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, wordt dit door het bevoegd gezag of door burgemeester en wethouders tijdens het in het eerste lid bedoelde overleg kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen, waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 6.

    De bevoegde gezagsorganen en burgemeester en wethouders worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad naar voren te brengen. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het in het vierde lid bedoelde verslag van het overleg.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders zijn belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgen zij ervoor, dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen.

  • 8.

    Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door burgemeester en wethouders aan de bevoegde gezagsorganen toegezonden. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, worden de bevoegde gezagsorganen door burgemeester en wethouders bij de toezending van het afschrift voor een nader overleg uitgenodigd. In alle andere gevallen beoordelen burgemeester en wethouders, of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Burgemeester en wethouders geven dit bij de toezending van het afschrift aan.

  • 9.

    Het in het vorige lid bedoelde nader overleg vindt binnen twee weken na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen plaats. Burgemeester en wethouders informeren de raad over dit overleg in de vorm van een aanvulling op het in het vierde lid bedoelde verslag.

Paragraaf 2.3 Vaststelling bedrag, programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

  • 1.

    De raad stelt als onderdeel van de gemeentebegroting het voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen beschikbare bedrag vast. Dit bedrag kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening. Tevens kan van het bedrag een deel worden afgezonderd voor huisvestingsvoorzieningen als gevolg van de groepsgrootteverkleining. Het programma en het overzicht worden door de raad tegelijkertijd met de gemeentebegroting vastgesteld.

  • 2.

    Indien de gemeentebegroting niet wordt vastgesteld op uiterlijk 31 december van het jaar, waarin de in artikel 6 genoemde datum valt, worden het bedrag, het programma en het overzicht afzonderlijk van de gemeentebegroting en op uiterlijk 31 december van dat jaar vastgesteld.

  • 3.

    Indien ten tijde van de vaststelling van de gemeentebegroting het bedrag, het programma en het overzicht nog niet kunnen worden vastgesteld, vindt de vaststelling van het bedrag, hetprogramma en het overzicht plaats op uiterlijk 31 december van het jaar, waarin de in artikel 6 genoemde datum valt.

  • 4.

    Indien de in het tweede en het derde lid bedoelde uiterste datum wordt 'overschreden, worden de aangevraagde en in behandeling genomen voorzieningen geacht voor vergoeding in aanmerking te zijn gebracht. Voor de hoogte van de vergoeding is dan het gestelde in artikel 4 in samenhang met bijlage IV bepalend. De uitvoering van de voorziening geschiedt dan volgens het bepaalde in paragraaf 2.4.

Artikel 12 Inhoud programma

  • 1.

    De aangevraagde voorzieningen, waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover de raad heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past de raad de regels toe met betrekking tot:

  • a de in bijlage I bedoelde beoordelingscriteria;

  • b de in bijlage II bedoelde prognosecriteria;

  • c de in bijlage III bedoelde oppervlakte en indeling van schoolgebouwen.

  • Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt de raad aan de hand van de in bijlage V bedoelde urgentiecriteria uitsluitend voorzieningen in het programma op, voor zover het in artikel 11, eerste lid, bedoelde (deel)bedrag toereikend is.

  • 2.

    Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10 kan de raad bij de vaststelling van het programma afwijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

  • 3.

    Voor zover van toepassing wordt ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen door de raad aangegeven:

  • a het genormeerde bedrag, dat ingevolge bijlage IV, deel A, voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

  • b het geraamde bedrag, gemoeid met de uitvoering van de in artikel 4, derde lid, laatste volzin, bedoelde voorziening;

  • c de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 13 Inhoud overzicht

  • 1.

    Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen, die gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2.

    Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven, waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bedrag, programma en overzicht

De besluiten tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht worden binnen twee weken na het nemen daarvan door burgemeester en wethouders aan de aanvragers bekendgemaakt. Tegelijkertijd worden de besluiten door burgemeester en wethouders aan de overige bevoegde gezagsorganen meegedeeld en worden zij ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma

Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering

  • 1.

    Binnen vier weken na de datum van vaststelling van het programma treden burgemeester en wethouders in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. 'In dit overleg wordt alle voor de uitvoering van de voorziening benodigde informatie verstrekt. Voor zover van toepassing worden daarbij afspraken gemaakt over:

  • a het in de wet bedoelde bouwheerschap;

  • b het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

  • c een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

  • d de wijze waarop door burgemeester en wethouders toepassing wordt gegeven aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de in artikel 16 bedoelde toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden;

  • e de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.

  • 2.

    Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een in artikel 4, derde lid, laatste volzin, bedoelde voorziening, geeft de aanvrager aan, op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Voor zover van toepassing gezien de aard van de voorziening worden daarbij de in bijlage IV, deel B, gestelde richtlijnen in acht genomen.

  • 3.

    De inhoud van de afspraken of de constatering, dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, wordt door burgemeester en wethouders in een verslag van het overleg vastgelegd. Dit verslag wordt binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis van de aanvrager gebracht. Indien de aanvrager schriftelijk met het verslag instemt of binnen twee weken na ontvangst daarvan nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming dan wel geen overeenstemming te zijn bereikt.

  • 4.

    Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, nemen burgemeester en wethouders binnen vier weken na het bereiken van de in het derde lid bedoelde overeenstemming een beslissing over het tijdstip, waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Indien de in het derde lid bedoelde overeenstemming niet is bereikt, delen burgemeester en wethouders dit binnen vier weken na de vaststelling van het verslag van het overleg schriftelijk aan de aanvrager mee. Daarbij wordt aangegeven, dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 16 Goedkeuring bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

  • 1.

    Nadat de in artikel 15, derde lid, bedoelde overeenstemming is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager, met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, het bouwplan, de begroting en het tijdstip van aanvang van de bekostiging ter goedkeuring bij burgemeester en wethouders in.

  • 2.

    Binnen zes weken na ontvangst beslissen burgemeester en wethouders over de goedkeuring van het bouwplan, de begroting en het tijdstip van aanvang van de bekostiging. Onder

    mededeling daarvan aan de aanvrager kunnen burgemeester en wethouders deze termijn met drie weken verlengen. Indien niet binnen deze termijn is besloten, worden het bouwplan, de begroting en het tijdstip van aanvang van de bekostiging geacht te zijn goedgekeurd. Binnen twee weken na het nemen van de beslissing over het bouwplan, de begroting en het tijdstip van aanvang van de bekostiging delen burgemeester en wethouders deze schriftelijk aan de aanvrager mee.

  • 3.

    Bij het nemen van de in het tweede lid bedoelde beslissing stellen burgemeester en wethouders eveneens vast, of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma al dan niet ingrijpend gewijzigd zijn. Bij een naar oordeel van burgemeester en wethouders ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4.

    De goedkeuring van het bouwplan en de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven, als naar het oordeel van burgemeester en wethouders dat gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening niet noodzakelijk is. Burgemeester en wethouders doen hiervan mededeling aan de aanvrager in het in artikel 15 bedoelde overleg.

  • 5.

    De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege, indien het de uitvoering betreft van een in artikel 4, derde lid, laatste volzin, bedoelde voorziening. De in het tweede lid bedoelde beslissing van burgemeester en wethouders betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de in het tweede lid genoemde termijnen van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    Nadat burgemeester en wethouders het bouwplan van een in artikel 4, derde lid, laatste volzin, bedoelde voorziening hebben goedgekeurd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan burgemeester en wethouders de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat voor de uitvoering van de voorziening definitief beschikbaar wordt gesteld en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan. nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na het nemen van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Burgemeester en wethouders kunnen bij de in artikel 16, tweede lid, of artikel 16, zesde lid, bedoelde beslissing over het tijdstip van aanvang van de bekostiging bepalen, dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. Zulks geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip, dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen, voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18 Vervallen aanspraak op vergoeding

  • 1.

    De aanspraak op vergoeding van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager voor 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht is verleend dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten eneen afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan burgemeester en wethouders is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgetikt in het aantal werkbaredagen, binnen welke het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van een huur- of erfpachtovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding en de duur van de overeenkomst vermeld. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop vermeld.

  • 2.

    De aanspraak op vergoeding vervalt niet, indien de overschrijding van de in het eerste lid bedoelde termijn veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager voor 1 september bij burgemeester en wethouders een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de in het eerste lid bedoelde termijn heeft ingediend.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders beslissen voor 15 september over het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de in het eerste lid bedoelde termijn wordt verlengd.

HOOFDSTUK 3 AANVRAGEN MET SPOEDEISEND KARAKTER

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 19 Indiening aanvraag

Een aanvraag om vergoeding van een voorziening in de huisvesting, die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan bij burgemeester en wethouders worden ingediend. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 20 Inhoud aanvraag

  • 1.

    De aanvraag bevat in ieder geval de in artikel 7, eerste lid, bedoelde gegevens. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

  • a een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

  • b de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

  • c een prognose, tenzij het een in artikel 2, onder a, onderdelen 6° tot en met 8°, en artikel 2, onder d, e en f, bedoelde voorziening betreft;

  • d een begroting van de met de uitvoering gemoeide kosten, indien het een in artikel 4, derde lid, laatste volzin, bedoelde voorziening betreft.

  • 2.

    Indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders een of meer van de in het eerste lid bedoelde gegevens ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk aan de aanvrager meegedeeld. De aanvrager heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling alsnog bij burgemeester en wethouders in te dienen. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluitenburgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 21 Tijdstip beslissing

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag of binnen zes weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na het nemen van de beslissing stellen burgemeester en wethouders de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

  • 2.

    De aanvraag wordt geacht voor vergoeding in aanmerking te zijn gebracht, indien burgemeester en wethouders niet binnen de in het eerste lid genoemde termijnen een beslissing hebben genomen. Voor de hoogte van de vergoeding is dan het gestelde in bijlage IV bepalend. De uitvoering van de voorziening geschiedt dan volgens het bepaalde in artikel 23.

Artikel 22 Inhoud beslissing

  • 1.

    De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien burgemeester en wethouders hebben vastgesteld dat, gelet op de voortgang van het onderwijs, het treffen van de voorziening geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling passen burgemeester en wethouders de regels toe met betrekking tot:

  • a de in bijlage I bedoelde beoordelingscriteria;

  • b de in bijlage II bedoelde prognosecriteria;

  • c de in bijlage III bedoelde oppervlakte en indeling van gebouwen.

  • 2.

    De beslissing van burgemeester en wethouders kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3.

    Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermelden burgemeester en wethouders welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A, voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld dan wel, indien het een in artikel 4, derde lid, laatste volzin, bedoelde voorziening betreft, wat het geraamde bedrag is.

Artikel 23 Uitvoering beslissing

  • 1.

    Na bekendmaking van de in artikel 21, eerste lid, bedoelde beslissing, waarbij een vergoeding is toegewezen, treden burgemeester en wethouders zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij overeenkomstig van toepassing, met uitzondering van de in tweede lid van artikel 16 genoemde termijn van zes weken. Hiervoor moet worden gelezen drie weken.

  • 2.

    In het overleg wordt vastgesteld, voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan burgemeester en wethouders moet zijn gezonden.

Artikel 24 Vervallen aanspraak vergoeding

  • 1.

    Indien niet voor de in artikel 23, tweede lid, bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan aan burgemeester en wethouders is gezonden, vervalt de aanspraak op vergoeding.

    Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 18, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanspraak op vergoeding vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere 'omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum bij burgemeester en wethouders een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn heeft ingediend.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen drie weken na ontvangst van het verzoek. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd.

HOOFDSTUK 4 VERGOEDING KOSTEN BOUWVOORBEREIDING

Artikel 25 Aanvraag

  • 1.

    Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3 kan daaraan voorafgaand bij burgemeester en wethouders een aanvraag voor een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding indienen. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.

  • 2.

    De aanvraag wordt gedaan voor 1 februari van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de vergoeding gewenst wordt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

  • a de naam en het adres van de aanvrager;

  • b de dagtekening;

  • c de naam van de school ten behoeve waarvan de vergoeding wordt gewenst;

  • d de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening;

  • het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

  • een prognose;

  • g indien het nieuwbouw ter vervanging van een bestaand gebouw betreft: een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt;

  • h een begroting van de in het eerste lid bedoelde kosten, indien de vergoeding kosten bouwvoorbereiding is aangemerkt als een in artikel 4, derde lid, laatste volzin, bedoelde voorziening.

  • Bij de rapportage als bedoeld onder g wordt gebruik gemaakt van het door burgemeester en wethouders vastgestelde formulier "Bouwkundige opname".

  • 4.

    Bij het ontbreken van een of meer van de in het derde lid bedoelde gegevens delen burgemeester en wethouders dit voor 15 februari schriftelijk aan de aanvrager mee en stellen hem daarbij in de gelegenheid de gegevens voor 15 maart aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde en vijfde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag

  • 1.

    Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag of het overleg over de begroting is het gestelde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Alvorens burgemeester en wethouders een voorstel aan de raad doen betreffende de aanvraag om een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding, treden zij in overleg met de aanvrager. Dit overleg vindt tezamen met het in artikel 10, eerste lid, bedoelde overleg plaats. De leden twee, drie en vier van artikel 10 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Beschikking op aanvraag

  • 1.

    De raad neemt op het in artikel 11 bedoelde tijdstip een beslissing over de aanvraag.

  • 2.

    De aanvraag wordt toegewezen, indien en voor zover:

  • a er voldoende middelen voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

  • b de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

  • c er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

  • 3.

    Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in de beschikking vermeld tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan zijn financiële verplichtingen jegens derden, die hij bij de bouwvoorbereiding heeft ingeschakeld. Over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag worden tussen aanvrager en burgemeester en wethouders afspraken gemaakt.

  • 4.

    Aan een in het tweede lid bedoelde toewijzing kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.

Artikel 28 Vervallen aanspraak vergoeding

De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding vervalt, indien door de aanvrager niet voor 15 september van het jaar, dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk met de bouwvoorbereiding gestart is en niet voor 1 oktober daaropvolgend aan burgemeester en wethouders informatie is verstrekt, waaruit dit blijkt.

HOOFDSTUK 5 MEDEGEBRUIK EN VERHUUR

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Burgemeester en wethouders kunnen overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

  • a.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school, berekend volgens het gestelde in bijlage III,delen A en B, en het bevoegd gezag van die school een aanvraag alsbedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend, of

  • c.

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien, en

  • c.

    er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school of

  • d.

    er sprake is van leegstand in een gymnastiekruimte van een school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand

  • 1.

    Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

  • a wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs, indien uit devergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van bijlage deel B, en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A, blijkt, dat er ten minste een leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

  • b wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III,deel B, en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III,deel A, blijkt, dat er onderbenutting van de voor medegebruik benodigde lokalen is, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont, dat dit niet het geval is.

  • 2.

    Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

  • a wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, indien de som van het op grond van artikel 38 vergoede aantal klokuren gebruik minder is dan 40;

  • b wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III,.deel B, blijkt, dat de benutting van het gebouw lager is dan 40 klokuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont, dat dit niet het geval is;

  • c wanner het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders gaan niet tot vordering ten behoeve van medegebruik over, indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw, waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2.

    Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing, indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 3.

    Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

  • a als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw, dat bij een school van hetzelfde bevoegd gezag in gebruik is, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

  • b vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw, waarin een school van dezelfderichting is gehuisvest, en

  • c vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw, dat het dichtst gelegen is bij hethoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 32 Overleg en mededeling

  • 1.

    Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte over te gaan, voeren zij daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt van het in artikel 10 bedoelde overleg deel uit.

  • 2.

    Binnen vier weken na de vaststelling van het in artikel 11 bedoelde programma doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien, als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3.

    Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voeren zij daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4.

    Binnen een week na afloop van het in het vorige lid bedoelde overleg doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien, als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5.

    De in het tweede en het vierde lid bedoelde schriftelijke mededeling van burgemeester en wethouders bevat in ieder geval:

  • a de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan gevorderd wordt;

  • b een aanduiding van het aantal groepen of het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

  • c een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

  • d een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

  • e de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 33 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg en met inachtneming van de wettelijke bepalingen een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Burgemeester en wethouders kunnen overgaan tot vordering indien:

  • a.

    er sprake is van leegstand in een lesgebouw of een gymnastiekruimte, zoals bepaald in artikel 30;

  • b.

    er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 35 Overleg en mededeling

  • 1.

    Alvorens over te gaan tot vordering voeren burgemeester en wethouders overleg met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

  • a voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

  • b of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

  • c welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen, dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

  • d wat naar de mening van burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

  • e de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3.

    Binnen vier weken na afloop van het overleg doen burgemeester en wethouders aan het bevoegd gezag schriftelijk mededeling van de vordering. Indien het in het eerste lid bedoelde overleg tot afspraken heeft geleid, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voor zover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van burgemeester en wethouders over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben, kan van de schriftelijke mededeling worden afgezien.

Paragraaf 5.3 Verhuur

Artikel 36 Toestemming burgemeester en wethouders

  • 1.

    Alvorens een huurovereenkomst te sluiten vraagt het bevoegd gezag aan burgemeester en wethouders toestemming voor de verhuur.

  • 2.

    Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verlenen de toestemming niet indien:

  • a de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs of andere regelgeving;

  • b de te verhuren ruimte onmiddellijk voor een school nodig

  • 4.

    Burgemeester en wethouders nemen binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een besluit daarover en zenden dat aan het bevoegd gezag.

HOOFDSTUK 6 EINDE GEBRUIK GEBOUWEN EN TERREINEN

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

  • 1.

    Nadat een gebouw of terrein voor de huisvesting van een school niet meer nodig is, wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd doch uiterlijk op de datum, genoemd in de door burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum, zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2.

    Indien war het oordeel van burgemeester en wethouders mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het in het eerste lid bedoelde gebouw of terrein, welk onderhoud tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3.

    De staat van onderhoud wordt in opdracht van burgemeester en wethouders na overleg met het bevoegd gezag opgemaakt.

  • 4.

    Over de staat van onderhoud wordt met het bevoegd gezag overleg gevoerd. Indien van toepassing, wordt in dat overleg vastgesteld, welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan burgemeester en wethouders betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen de te volgen handelwijze vast.

  • 5.

    Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege, indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet nodig is.

HOOFDSTUK 7 GEBRUIK EN VERGOEDING GYMNASTIEKRUIMTE VOOR BASISONDERWIJS

Artikel 38 Omvang en vergoeding gebruik

  • 1.

    a. De omvang van het door de gemeente bekostigde gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week, waarin volgens het activiteitenplan van de school de gymnastiekruimte gebruikt wordt. Voor een basisschool wordt het maximaal voor vergoeding in aanmerking komende aantal klokuren vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage DI, deel B, en bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep leerlingen van zes jaar en ouder. Voor een speciale school voor basisonderwijs wordt het maximaal voor vergoeding in aanmerking komende aantal klokuren vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage deel B, en bedraagt ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar, indien de school niet de beschikking over een speellokaal heeft, en ten hoogste 2,25 klokuur per groep leerlingen van zes jaar en ouder.

  • b.Ten behoeve van de groepen 4 en 5 jarigen het gebruik van een gymnastiekruimte als speellokaal vergoeden volgens het bepaalde in bijlage )11, deel B ( blz. 57 onder 1.2 ).

  • 2.

    Het bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, dat eigenaar van een gymnastiekruimte is, ontvangt jaarlijks een vergoeding. De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage IV, deel A, op basis van de door het bevoegd gezag ingevolge artikel 5, derde lid, onder 5°, verstrekte gegevens. Het maximaal voor vergoeding in aanmerking komende aantal klokuren wordt op grond van het eerste lid vastgesteld. Wanneer er sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meer andere scholen voor basisonderwijs, wordt voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding het aantal klokuren getotaliseerd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders keren de ingevolge het tweede lid vastgestelde jaarlijkse vergoeding in driemaandelijkse termijnen aan het bevoegd gezag uit, waarbij de eerste termijn aan het begin van het schooljaar aanvangt.

Artikel 39 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroosteringgebruik

  • 1.

    De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders nemen bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

  • a de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage deel B;

  • b het bevoegd gezag, dat eigenaar van een gymnastiekruimte is, wordt voor de betreffende school het eerst voor die gymnastiekruimte ingeroosterd;

  • c het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk in een gymnastiekruimte ingeroosterd.

  • 4.

    Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs de volgende gegevens:

  • a het aantal klokuren waarvoor de school in een gymnastiekruimte wordt ingeroosterd;

  • b de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

  • c een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte, wanneer het gebruik in meer dan een gymnastiekruimte plaatsvindt;

  • d voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het ingevolge artikel 38, eerste lid, voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komende aantal klokuren, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening van het bevoegd gezag van de school komen.

  • Burgemeester en wethouders nemen het in dit lid onder d bedoelde aantal klokuren slechts in het voorstel tot inroostering op, voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

  • 5.

    Het voorstel tot inroostering wordt door burgemeester en wethouders binnen twee weken na vaststelling aan de bevoegde gezagsorganen van scholen voor basisonderwijs toegezonden. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij voor een overleg over het voorstel uitgenodigd'. Dit overleg vindt binnen twee weken na toezending van het voorstel plaats. In het overleg worden de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld to reageren op het voorstel tot inroostering.

  • 6.

    Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stellen burgemeester en wethouders voor 15 juni volgend op de in het tweede lid genoemde datum de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien burgemeester en wethouders daarbij afwijken van een of meer reacties, zoals in het in het vijfde lid bedoelde overleg naar voren gebracht, wordt dit gemotiveerd.

  • 7.

    Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van burgemeester en wethouder over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is to beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.

HOOFDSTUK 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 39a Aanvragen programma als gevolg van de groepsgrootteverldeining,

  • 1.

    Een aanvraag voor opneming op het programma voor 2000 van voorzieningen als gevolg van de groepsgrootteverkleining moet worden ingediend voor 1 december 1999. Artikel 6, tweede lid, is overeenkomstig van toepassing.

  • 2.

    De aanvraag gaat vergezeld van de in artikel 7, eerste en tweede lid, genoemde gegevens. Voorts vermeldt de aanvraag, dat deze met de groepsgrootteverkleining verband houdt.

  • 3.

    Artikel 7, derde en vijfde lid, zijn overeenkomstig van toepassing, met dien verstande dat voor 15 februari en 15 maart gelezen moet worden twee weken na de in het eerste lid genoemde datum respectievelijk zes weken na de in het eerste lid genoemde datum.

  • 4.

    De in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt beschouwd als een aanvraag voor opneming op het programma voor 2000. De beoordeling, beslissing en uitvoering van de aanvraag geschiedt overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 2.2, 2.3 en 2.4, met dien verstande dat de in paragraaf 2.2. genoemde termijnen in overleg tussen burgemeester en wethouders en de schoolbesturen worden vastgesteld.

Artikel 40 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordeningniet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 41 Indexering

Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen bij op basis van de in bijlage IV, deel A, opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 42 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Gulpen-Wittem".

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na de dag, waarop zij isbekendgemaakt.

  • 3.

    Op de in het tweede lid bedoelde datum vervallen de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Gulpen, zoals laatstelijk gewijzigd vastgesteld op 4 december 1997, en de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Wittem, zoals laatst gewijzigd vastgesteld op 16 december 1997.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 januari 2000.

De raad van de gemeente Gulpen-Wittem, De voorzitter, de secretaris,