Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening rioolheffing Gulpen-Wittem 2010

Geldend van 18-12-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening rioolheffing Gulpen-Wittem 2010

De raad van de gemeente Gulpen-Wittem;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 augustus 2009;

gezien het advies van de Ronde Tafel Gesprekken van 24 september 2009;

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

besluit:

Vast te stellen de:

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing Gulpen-Wittem 2010

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

  • b.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • c.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • d.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven:

    • a.

      van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; en

    • b.

      van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2. Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1. Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel, met dien verstande dat meer dan één perceel in één aanslag kan worden begrepen.

  • 2. Het gebruikersdeel wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 3. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 4. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in een verbruiksperiode is afgenomen van de N.V. Waterleiding Maatschappij Limburg, in voorkomende gevallen vermeerderd met het aantal kubieke meters water dat in genoemd tijdvak werd verkregen door middel van een eigen pompinstallatie.

  • 5. Voor zover de gegevens als bedoeld in het derde lid van dit artikel niet bekend zijn, wordt het waterverbruik door de met heffing belaste ambtenaar vastgesteld met dien verstande dat voor de berekening van de verschuldigde belasting als minimum-afname een hoeveelheid van 1.000 m3 wordt aangehouden.

  • 6. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

      De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt

      water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 7. De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

Artikel 6 Belastingtarieven

 

 

1.

Het eigenarendeel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a bedraagt

per perceel

 

€ 463,00

2.

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid bedraagt de belasting

als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, per perceel dat als zodanig

qua indeling uitsluitend bestemd is te worden gebruikt als woning

 

 

€ 232,00

3.

Het gebruikersdeel als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, bedraagt bij

5.000 of meer kubieke meters water

 

€ 1.325,00

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in 2 gelijke termijnen waarvan de 1ste termijn vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de 2de termijn vervalt op de laatste dag van de vierde maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld

  • 2. In gevallen bedoeld in het eerste lid, geldt in afwijking in zoverre van het aldaar bepaalde, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in 10 gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze wijzigingsverordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking van dit besluit;

  • 2. De bepalingen, die op grond van deze verordening worden gewijzigd, blijven van toepassing op belastbare feiten, die zich voor de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing hebben voorgedaan;

  • 3. De datum van ingang van heffing is 1 januari 2014;

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als de “Derde wijzigingsverordening rioolheffing Gulpen-Wittem 2010".

Ondertekening

Vastgesteld door de gemeenteraad van Gulpen-Wittem in zijn vergadering van 8 oktober 2009.
De griffier, De voorzitter,
Mw. F.G.J.M. van der Walle. drs. A.R.B. van den Tillaar