Regeling vervallen per 08-12-2017

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Haaksbergen (4.34b)

Geldend van 01-01-2017 t/m 07-12-2017

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Haaksbergen (4.34b)

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Haaksbergen (4.34b)

Samenvatting

Deze beleidsregels geven uitwerking aan een aantal bevoegdheden die in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Haaksbergen en de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Haaksbergen zijn opgenomen.

Burgemeester en wethouders van Haaksbergen;

Wettelijke basis: bepalingen van Wet maatschappelijk ondersteuning 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning Haaksbergen, de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Haaksbergen en de Algemene wet bestuursrecht.

Besluit:

Vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze beleidsregels verstaan onder:

  • a.

    Verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning Haaksbergen;

  • b.

    Wmo 2015: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • c.

    OZL: ondersteuning zelfstandig leven;

  • d.

    OMD: ondersteuning maatschappelijke deelname;

  • e.

    Zorgplan: een door de aanbieder in afstemming met de cliënt opgesteld en door beide partijen ondertekend plan, dat aangeeft hoe invulling wordt gegeven aan de huishoudelijke ondersteuning;

  • f.

    Mantelzorgwoning: een aan- of bijgebouw bij de woning die geschikt wordt gemaakt, dan wel een tijdelijke mantelzorgunit aan of bij de woning van de mantelzorger of de cliënt, die wordt bewoond door cliënt of mantelzorger.

Artikel 2 Uitwerking criteria maatwerkvoorziening (artikel 3, tweede lid, van de Verordening)

  • a. Het college verstaat onder eigen kracht dat de cliënt eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn directe omgeving indien dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. Het college is van oordeel dat het heel normaal is dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat burgers en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken en daardoor niet of zo min mogelijk aangewezen raken op maatschappelijke ondersteuning.

  • b. Het college verstaat onder gebruikelijke hulp, hetgeen daarover in de Wmo 2015 is bepaald en legt dat als volgt uit: Volgens het college is het in onze samenleving normaal dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid.

    Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Gebruikelijk hulp is van toepassing op alle beperkingen van de cliënt. Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht bijvoorbeeld (niet limitatief):

    • ·

      het huishoudelijk werk over te nemen;

    • ·

      meenemen met familiebezoek/huisarts;

    • ·

      het doen van de administratie;

    • ·

      opvoeding van en zorg voor kinderen door ouders;

  • c. Het college verstaat onder mantelzorg, hetgeen daarover in de Wmo 2015 is bepaald en legt dat als volgt uit: Doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de cliënt regelmatig contact houdt. De mantelzorger en de cliënt hoeven niet per se in één huis te wonen. Het verlenen van mantelzorg overstijgt qua duur en intensiteit de normale gang van zaken. Het gaat om hulp die verder gaat dan gebruikelijke hulp. Het college kijkt naar de behoeften, mogelijkheden en belastbaarheid van de mantelzorger. Het college gaat uit van wat redelijkerwijs de mogelijkheden van de mantelzorger zijn. Wat redelijkerwijs verwacht kan worden van een mantelzorger, verschilt van persoon tot persoon en is mede afhankelijk van de aard van de relatie en de situatie waarin de cliënt en de mantelzorger zich op dat moment bevinden. Het college gaat daarbij vooral uit van wat de mantelzorger zelf aangeeft. Naast de fysieke gesteldheid van de mantelzorger, kijkt het college ook naar de tijd die de mantelzorger beschikbaar heeft. Het college gaat met enige regelmaat de situatie van de cliënt en die van de mantelzorger bezien. Dit zorgt ervoor dat de belastbaarheid van de mantelzorger goed in het oog wordt gehouden en dat overbelasting zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het college heeft oog voor wat nodig is om de mantelzorg zo structureel mogelijk te laten plaatsvinden en de mantelzorger af en toe te kunnen ontlasten. Het college houdt rekening met de inzet van kinderen. Mantelzorg mag nooit ten koste gaan van het welbevinden en ontwikkeling van kinderen, zoals omgaan met leeftijdgenoten, vrijetijdsbesteding en de schoolprestaties. Het college slaat acht op het vermogen en de ontwikkeling van kinderen.

  • d. Het college verstaat onder sociaal netwerk hetgeen daarover in de Wmo 2015 is bepaald en legt dit als volgt uit: Dit zijn personen met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt, zoals bijvoorbeeld familieleden, huisgenoten, mantelzorgers, buren en medeleden van een vereniging.

  • e. Het college verstaat onder een algemeen gebruikelijke voorziening hetgeen daarover in de Verordening is bepaald en legt dit als volgt uit: Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de melding/aanvraag. Algemeen gebruikelijke voorzieningen hoeven niet vanuit de Wmo 2015 te worden verstrekt.

    Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

    • ·

      niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, én;

    • ·

      in de reguliere handel verkrijgbaar is, én;

    • ·

      in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten.

    Uitzonderingen op deze criteria kunnen zijn situaties waarin:

    • ·

      de handicap plotseling ontstaat, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal aangeschaft of vervangen moeten worden;

    • ·

      de cliënt een inkomen heeft, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

    Het college merkt de volgende voorzieningen als algemeen gebruikelijk aan (niet limitatief):

    • ·

      het gebruik van een auto;

    • ·

      eigen auto en de gebruikskosten die daaraan verbonden zijn;

    • ·

      autoaccessoires zoals: airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare ruiten, trekhaak, cruise control;

    • ·

      regiotaxi;

    • ·

      bakfiets, fietskar, aanhangfiets;

    • ·

      elektrische fiets/tandem (al dan niet met lage instap) voor een persoon van 16 jaar en ouder;

    • ·

      fiets met trapondersteuning;

    • ·

      spartamet/tandemmet;

    • ·

      fiets met lage instap/ ligfiets;

    • ·

      rollator;

    • ·

      herinrichtingskosten;

    • ·

      éénhendelmengkranen;

    • ·

      antislipvloer/coating;

    • ·

      keramische- of inductiekookplaat;

    • ·

      ophogen tuin/bestrating bij verzakking;

    • ·

      renovatie van badkamer en keuken die 20 jaar of ouder is 1;

    • ·

      verhoogd toilet of toiletverhoger;

    • ·

      tweede toilet/sanibroyeur;

    • ·

      wandbeugels;

    • ·

      douchestoel;

    • ·

      zonwering (inclusief elektrische bediening).

  • f. Het college verstaat onder een algemene voorzieninghetgeen daarover in de Wmo 2015 is bepaald en legt dit als volgt uit: Algemene voorzieningen zijn toegankelijk voor alle ingezetenen van Haaksbergen; ook mensen die zorg ontvangen als bedoeld in de Wet langdurige zorg (Wlz) kunnen dus bijvoorbeeld gebruik maken van een algemene voorziening voor sociaal vervoer of mantelzorgondersteuning. Deze voorzieningen stellen mensen in staat om (ondanks hun beperkingen) zelfredzaam en zelfstandig te zijn en mee te blijven doen (participatie). Voor een algemene voorziening is geen toestemming (indicatie) en doorverwijzing van een instantie nodig. Algemene voorzieningen kunnen privaat zijn, publiek of een combinatie van beide. Het college merkt de volgende voorzieningen als algemene voorzieningen aan (niet limitatief):

    • ·

      klussendienst;

    • ·

      was- en strijkservice;

    • ·

      glazenwasser;

    • ·

      maaltijdvoorziening;

    • ·

      boodschappenservice;

    • ·

      alarmering;

    • ·

      anonieme hulp op afstand;

    • ·

      buurtbus;

    • ·

      openbaar vervoer;

    • ·

      beschikbare rolstoelpool;

    • ·

      opvang voor dak- en thuislozen die uitsluitend bestaat uit slapen en eten zonder verdere ondersteuning of meer specifiek, winteropvang;

    • ·

      een inloop voor alle mensen die kampen met eenzaamheid of geestelijke dan wel geldelijke problemen (bijv. inloop GGZ);

    • ·

      mantelzorgondersteuning;

    • ·

      sociaal-culturele voorzieningen;

    • ·

      diensten van bijvoorbeeld het preventief team van de Noaberpoort;

    • ·

      vormen van dagbesteding;

    • ·

      organiseren van activiteiten met een sociaal-recreatief of sportief karakter voor specifieke doelgroepen;

    • ·

      algemeen toegankelijke activiteiten voor mensen die anderen willen ontmoeten of een zinvolle invulling willen geven aan de dag;

    • ·

      een instantie waar mensen (al dan niet tegen kostprijs) huishoudelijke hulp kunnen verkrijgen bijvoorbeeld de witte werkster);

    • ·

      formulieren-hulp;

    • ·

      ouderenadviseurs;

    • ·

      kinderopvang;

    • ·

      cliëntondersteuning.

Artikel 3 Financiële haalbaarheid van een algemene voorziening en algemeen gebruikelijke voorzieningen.

  • 1. Het college verstaat onder financiële haalbaarheid dat de cliënt blijft beschikken over een inkomen, ter hoogte van 90% van de voor de cliënt geldende bijstandsnorm inclusief vakantiegeld.

  • 2. Cliënt toont aan wat de hoogte van het maandelijks netto inkomen inclusief vakantiegeld is en welke bijzondere kosten, die niet voor vergoeding (zoals bijvoorbeeld verzekering, belastingteruggave of bijzondere bijstand) in aanmerking komen (kosten die gemaakt worden als gevolg van de beperkingen of handicap) cliënt maandelijks heeft vanaf het moment van melden.

  • 3. Het college berekent aan de hand van de verstrekte gegevens de financiële haalbaarheid van de algemene voorziening en algemeen gebruikelijke voorziening. Indien het gebruik van een algemene voorziening of algemeen gebruikelijke voorziening financieel niet haalbaar is verstrekt het college een maatwerkvoorziening aan de cliënt.

Artikel 4 Uitwerking maatwerkvoorziening (artikel 3, derde lid, van de Verordening)

  • 1. Het college verstaat onder voorzienbaarheid onder meer het volgende: Er wordt verwacht van senioren of personen met een chronisch of zelfs progressief ziektebeeld dat zij anticiperen op de toekomst. Bij de keuze van een nieuw te betrekken woning of aanpassingen aan de bestaande woning mag verwacht worden dat men rekening houdt met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of te verwachten beperkingen rekening wordt gehouden. Indien het voor een cliënt bij het betrekken van de woning gelet op zijn medische situatie voorzienbaar was, dat hij beperkingen zou gaan ondervinden bij het normale gebruik van de woning, wijst het college de aanvraag voor een woonvoorziening af.

  • 2. Het college verstaat onder langdurig noodzakelijk: een voorziening die langer dan 6 maanden noodzakelijk is, of omdat er sprake is van een blijvende situatie (in bijvoorbeeld terminale situaties). De term langdurig noodzakelijk is alleen van toepassing op de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      woningaanpassingen;

    • b.

      rolstoelen;

    • c.

      sportvoorzieningen;

    • d.

      vervoer.

Artikel 5 Uitwerking afschrijvingstermijnen maatwerkvoorziening (artikel 3, vierde lid, van de Verordening)

  • 1.

    Het college hanteert bij maatwerkvoorzieningen de in de volgende leden opgenomen afschrijvingstermijnen.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor een bouwkundige woningaanpassing, wordt rekening gehouden met de afschrijvingstermijn zoals die in de sociale woningbouw gehanteerd wordt. De sociale woningbouw hanteert voor de renovatie van badkamer en keuken een termijn van ongeveer 20 jaar. Omdat als ondergrens voor wat acceptabel is in de Wmo het niveau sociale woningbouw wordt gehanteerd, wordt dit eveneens toegepast voor eigenaren van een koopwoning en de vrije huursector.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening, anders dan in het tweede lid van dit artikel, sluit het college aan bij de afschrijvingstermijnen zoals afgesproken met de gecontracteerde leverancier.

  • 4.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening zolang de huidige maatwerkvoorziening nog adequaat functioneert ongeacht of de afschrijvingstermijn is verstreken.

  • 5.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening wanneer de afschrijvingstermijn van de huidige maatwerkvoorziening is verstreken en deze maatwerkvoorziening niet meer adequaat functioneert. Als uit het technisch rapport van de gecontracteerde leverancier blijkt dat de huidige maatwerkvoorziening na een reparatie, die valt binnen de overeenkomst met de gecontracteerde leverancier, weer langdurig adequaat functioneert, verstrekt het college geen vervangende maatwerkvoorziening.

Artikel 6 Uitwerking maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning (artikel 3, tweede lid van de Verordening)

  • 1. De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning voor een leefbaar huis houdt in : het leefbaar houden van de primaire ruimten, dat wil zeggen het één keer per week schoonmaken en eventueel opruimen van de dagelijks in gebruik zijnde ruimten zoals woonkamer, slaapkamer(s), de keuken, de badkamer en het toilet. Een cliënt die niet in staat is om het licht en/of zwaar huishoudelijk werk uit te voeren kan in aanmerking komen voor één keer per week ondersteuning bij de dagelijks in gebruik zijnde ruimten. Uitgezonderd zijn de zorg voor dieren en werkzaamheden die buiten de woning plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld ramen lappen buiten en tuinonderhoud.

    Het college verstaat onder licht huishoudelijk werk:

    • a.

      stof afnemen tussen heup en schouderhoogte;

    • b.

      afwassen;

    • c.

      opruimen.

    De frequentie van het licht huishoudelijk werk is één keer per week met uitzondering van de onderdelen b en c. In het zorgplan wordt de frequentie aangegeven.

    Het college verstaat onder zwaar huishoudelijk werk:

    • a.

      stofzuigen

    • b.

      reinigen van vloeren en wanden;

    • c.

      schoonmaken kookomgeving en keukenapparatuur;

    • d.

      schoonmaken toiletruimte, doucheruimte en wastafels;

    • e.

      bedden verschonen;

    • f.

      ramen lappen binnenzijde.

    De frequentie van het zwaar huishoudelijk werk is één keer per week met uitzondering van de onderdelen c, e en f. In het zorgplan wordt de frequentie aangegeven. Als het college een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt, geeft het college aan of deze betrekking heeft op het licht en/of zwaar huishoudelijk werk.

  • 2. Het college stelt de frequentie van de uitvoering van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning in afwijking van het eerste lid vast, als de beperkingen van de cliënt daar aanleiding toe geven.

  • 3. Het college verstrekt de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning plus indien cliënt beperkingen ondervindt bij de verzorging van inwonende minderjarige kinderenen/of beperkingen ondervindt bij het voeren van de regie over het huishouden.

  • 4. De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning plus voor verzorging van inwonende minderjarige kinderen verstrekt het college maximaal zes weken zodat cliënt op zoek kan naar een structurele oplossing.

  • 5. De maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning plus voor het voeren van regie over het huishouden verstrekt het college als de cliënt niet meer instaat is zijn huishouden te organiseren.

  • 6. Het college verstrekt de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning voor dagelijkse maaltijden als cliënt ondersteuning nodig heeft bij het bereiden van de benodigde dagelijkse maaltijden (bijvoorbeeld het smeren van een boterham). De kosten voor aanschaf van de maaltijden c.q. de maaltijdvoorziening komen ten laste van de cliënt. Warme maaltijden en de boodschappenservice vallen hier niet onder omdat dit algemene voorzieningen zijn. Op het moment dat cliënt moet worden gevoed en/of als een ondersteuner daadwerkelijk toezicht moet houden tijdens het opeten van de maaltijd door de cliënt is er sprake van medisch risico en valt dit onder de Zorgverzekeringswet.

  • 7. Wanneer de cliënt overlijdt, blijft de huisgenoot die achterblijft huishoudelijke ondersteuning ontvangen gedurende maximaal 4 weken. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot 4 weken de tijd om de ondersteuning op een andere manier te organiseren of de (veranderende) indicatie op zijn naam te kunnen laten zetten.

  • 8. Indien door ernstige vervuiling een grondige schoonmaak van de woning van cliënt noodzakelijk is, legt het college de voorwaarde op om voorafgaand aan huishoudelijke ondersteuning de woning grondig te laten schoonmaken.

Artikel 7 Uitwerking maatwerkvoorziening OZL (artikel 3, tweede lid van de Verordening

  • 1. De maatwerkvoorziening OZL heeft als doel cliënt te ondersteunen bij het behalen van onder meer de volgende resultaten:

    Cliënt is in staat om:

    • ·

      zijn financiële situatie gezond te houden;

    • ·

      te voorzien in zijn eerste levensbehoeften;

    • ·

      taken uit te voeren rondom het huis;

    • ·

      isolement te voorkomen;

    • ·

      besluiten te nemen;

    • ·

      zichzelf te verzorgen;

    • ·

      op een passende manier voor zichzelf op te komen;

    • ·

      stabiel te functioneren en te participeren in de maatschappij;

    • ·

      zelfstandig of thuis te blijven wonen;

    • ·

      zich zelfstandig te verplaatsen met algemeen gebruikelijke vervoersmiddelen;

    • ·

      gezond te leven en kan hier naar ook handelen (voeding en beweging).

    • ·

      de eigen algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zo veel mogelijk zelf te verrichten;

    Ook kan tot de resultaten behoren dat de omgeving van de cliënt in staat is met (de gevolgen van) de beperking van de cliënt om te kunnen gaan.

  • 2. Het college bepaalt de omvang van de OZL door verdeling in twee niveaus (1 en 2)

    • a.

      OZL 1: De cliënt kan communiceren en zelf om ondersteuning vragen. De ondersteuning is erop gericht door stimulans en/of toezicht ervoor te zorgen dat de cliënt in staat is om zijn/haar sociale leven zelfstandig vorm te geven. Er is doorgaans geen primaire noodzaak tot het overnemen van taken, bijvoorbeeld bij de dagelijkse routine. De ondersteuning kan zich dus wel richten op het overnemen van taken door een professional. Het gaat in deze vorm van ondersteuning om planbare zorg. De cliënt is zich ervan bewust dat begeleiding op vaste dagen en tijdstippen langs komt om de ondersteuning te verlenen. De cliënt kan zijn hulpvraag uitstellen. Mocht er een ad hoc situatie ontstaan dan weet de cliënt hier zelf mee om te gaan of brengt dit in bij de volgende afspraak met de begeleiding.

    • b.

      OZL 2: De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat de cliënt soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. De cliënt kan (nog) niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen. Voor de dagstructuur en het voeren van regie heeft de cliënt ondersteuning van anderen nodig. Ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) die voor de cliënt niet vanzelfsprekend zijn. Deze problemen kunnen zodanige vormen aannemen dat de cliënt geholpen moet worden met ondersteuning. De ondersteuning kan zich ook richten op het, tijdelijk, overnemen tot en met het aanleren van taken door een professional. Het kan dan vooral gaan om ondersteuning bij voor de cliënt complexere activiteiten. Dit kan ook voor eenvoudige taken gelden. Het gaat in deze vorm van ondersteuning om zowel planbare als niet planbare zorg. De cliënt heeft naast een of meerdere vaste dagen en tijdstippen begeleiding ook ondersteuning nodig wanneer zich een ad hoc situatie voordoet. De cliënt heeft dan direct ondersteuning nodig (telefonisch/oproepbaar).

  • 3. Het college verstrekt OZL 1 of OZL 2, een combinatie hiervan is mogelijk.

Artikel 8 Uitwerking maatwerkvoorziening OMD (artikel 3, tweede lid van de Verordening)

  • 1. De maatwerkvoorziening OMD is gericht op een zinvolle besteding van de dag en kan onder andere gericht zijn op de volgende resultaten (niet limitatief):

    • ·

      sociale activiteiten buitenshuis;

    • ·

      deelname aan georganiseerde activiteiten;

    • ·

      (betaald) werk met ondersteuning;

    • ·

      aanleren werknemersvaardigheden;

    • ·

      ontlasten mantelzorger;

    • ·

      het aanbieden van routine en structuur voor de dag;

    • ·

      voorkomen van verwaarlozing/opname;

    • ·

      stimuleren van niet-uitstelbare ADL-behandelingen zoals toiletgang, toezien op medicatie-inname, nuttigen maaltijd.

  • 2. Het college bepaalt de omvang van OMD door verdeling in twee niveaus (1en 2)

    • a.

      OMD 1: De ondersteuning is erop gericht door stimulans en/of toezicht te zorgen dat de cliënt in staat is zijn /haar sociale leven zelfstandig vorm te geven. De ondersteuning biedt structuur en geeft een adequate invulling aan de dag. Er is doorgaans geen primaire noodzaak tot het overnemen van taken, bijvoorbeeld bij de dagelijkse routine. De cliënt kan zelf om ondersteuning vragen, maar stimuleren en toezicht zijn wel nodig.

    • b.

      OMD 2: Ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen en het zelfstandig nemen van besluiten. De ondersteuning houdt er rekening mee dat de communicatie niet altijd vanzelf gaat doordat de cliënt niet altijd begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken.

      De ondersteuning kan zich ook richten op het, tijdelijk, overnemen tot en met het aanleren van taken door een professional, omdat de cliënt ernstige problemen heeft. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om ondersteuning bij voor de cliënt complexere activiteiten die van de cliënt moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen.

      De ondersteuning houdt er rekening mee dat de cliënt mogelijk meer interventies nodig heeft door bijvoorbeeld gedragsproblemen.

  • 3. Het college hanteert als uitgangspunt dat de ondersteuning zo dicht mogelijk bij de cliënt wordt georganiseerd.

  • 4. Het college verstrekt OMD 1 of OMD 2, een combinatie hiervan is niet mogelijk.

Artikel 9 Uitwerking maatwerkvoorziening kortdurend verblijf en respijtzorg (artikel 3, tweede lid van de Verordening)

  • 1. Het college verstaat onder de maatwerkvoorziening kortdurend verblijf en respijtzorg het tijdelijk overnemen van de totale zorg om de mantelzorger te ontlasten en het stimuleren dat cliënt zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen.

  • 2. Het college verstrekt de maatwerkvoorziening kortdurend verblijf en respijtzorg door bijvoorbeeld een logeersituatie aan te bieden.

  • 3. De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf geldt voor een periode van ten hoogste 72 uur.

Artikel 10 Uitwerking maatwerkvoorziening vervoer OMD (artikel 3, tweede lid van de Verordening)

  • 1. Het college verstaat onder de maatwerkvoorziening vervoer OMD, een voorziening die ervoor zorgt dat een cliënt wordt vervoerd van zijn woning naar de locatie van de dagbesteding en omgekeerd.

  • 2. Het college verstrekt de maatwerkvoorziening vervoer OMD als:

    • a.

      het college heeft bepaald dat een cliënt niet in staat is om vervoer zelfstandig, onder begeleiding van mantelzorger of vrijwilliger, al dan niet met openbaar vervoer, fiets of ander vervoermiddel te bereiken en;

    • b.

      blijkt dat de aanbieder geen vervoer van en naar de locatie van de OMD kan organiseren en;

    • c.

      een andere vorm van OMD waarvan de aanbieder wel het vervoer regelt, niet voorhanden is.

Artikel 11 Uitwerking maatwerkvoorziening woningaanpassing (artikel 3, tweede lid van de Verordening)

  • 1. De maatwerkvoorziening woningaanpassing heeft als doel het normaal gebruik van de woning. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden in principe geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening voor woningaanpassingen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

  • 2. Het college weigert een maatwerkvoorziening woningaanpassing als deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van de sociale woningbouw. Het college weigert daarnaast een maatwerkvoorziening voor het gebruik van de kelder of de zolder.

  • 3. Het college hanteert het volgende afwegingskader bij de maatwerkvoorziening woningaanpassing:

    • a.

      Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag ervan uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

    • b.

      Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij worden alle aspecten meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

    • c.

      Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

    • d.

      Uitgangspunt is dat er geen maatwerkvoorziening woningaanpassing wordt verstrekt als het gaat om specifiek voor gehandicapten of ouderen bedoelde gebouwen.

    • e.

      Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont, kan het college eenmalig een maatwerkvoorziening woningaanpassing verstrekken voor het bezoekbaar maken van één woning waar de cliënt in de periode voorafgaand aan de verhuizing naar de Wlz instelling heeft gewoond en nog regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld de woning van partner, kinderen of ouders). Bezoekbaar houdt in dat de persoon toegang heeft tot de woning en één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet kan bereiken en gebruiken. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.

    • f.

      Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarbij de cliënt minimaal twee offertes opvraagt en overlegt. Het college vraagt zo nodig zelf een offerte op indien het college twijfelt aan de overgelegde offertes.

  • 4. Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening woningaanpassing voor een mantelzorgwoning.

  • 5. Het college verstrekt in een pgb de volgende kosten van woningaanpassingen:

    • a.

      de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in de privésfeer wordt gerealiseerd dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een pgb in aanmerking;

    • b.

      de risicoverzekening van loon- en materiaalkosten. Indien de voorziening in de privésfeer wordt gerealiseerd dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een pgb in aanmerking;

    • c.

      het architectenhonorarium, inclusief btw, tot ten hoogste 10% van de aanneemsom. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing wordt ingeschakeld worden deze kosten meegenomen. Het gaat dan om ingrijpende woningaanpassingen.

    • d.

      de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien noodzakelijk, tot een maximum van 2% van de aanneemsom (inclusief btw);

    • e.

      de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • g.

      de prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk, als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

    • h.

      de door het college in een beschikking goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • i.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en door het college noodzakelijk geachte adviezen over het verrichten van de aanpassing;

    • j.

      de kosten van heraansluiting op openbare nutsvoorziening.

    • k.

      Het college vergoedt voor een verhuizing in een pgb de kosten voor het inhuren van een verhuisbedrijf.

  • 6. Het college verbindt de volgende voorschriften aan het verstrekken van een pgb voor een woningaanpassing:

    • a.

      aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verleend tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

    • b.

      aan door het college aangewezen personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

    • c.

      terstond na de voltooiing van de in de beschikking genoemde werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 6 maanden na het toekennen van het pgb, verklaart de gerechtigde aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen (PvE);

    • d.

      deze gereed melding gaat vergezeld van een verklaring, met onderliggende bewijsstukken, dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend en is tevens een verzoek om vaststelling van de voorziening.

Artikel 12 Uitwerking maatwerkvoorziening rolstoel (artikel 3, tweede lid van de Verordening)

  • 1. De maatwerkvoorziening rolstoel heeft als doel het in belangrijke mate, dagelijks zittend verplaatsen door de cliënt in en om de woning. Dit sluit de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat deze nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens bijvoorbeeld uitstapjes.

  • 2. Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, stelt het college, zo nodig op basis van een medisch of ander deskundig advies een programma van eisen op.

  • 3. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij het vaststellen van een pgb voor een rolstoel houdt het college rekening met kosten van onderhoud en verzekering.

Artikel 13 Uitwerking maatwerkvoorziening sportvoorziening (artikel 3, tweede lid van de Verordening)

  • 1. De maatwerkvoorziening sportvoorziening heeft als doel dat een cliënt een sport kan beoefenen.

  • 2. Het college stelt als voorwaarden voor maatwerkvoorziening sportvoorziening dat:

    • a.

      de cliënt aantoont dat er sprake is van een actieve sportbeoefening, door bijvoorbeeld een bewijs van lidmaatschap van de sportvereniging of facturen waaruit het bovenstaande blijkt;

    • b.

      en dat de cliënt aantoont dat het zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervan aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport.

  • 3. Het college verstrekt maximaal eens per drie jaar een sportvoorziening voor een handbewogen rolstoel.

  • 4. Het college verstrekt maximaal eens per zes jaar een sportvoorziening voor een elektrische rolstoel.

  • 5. Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij het vaststellen van een pgb voor een sportvoorziening houdt het college rekening met de meerkosten van onderhoud en verzekering.

Artikel 14 Uitwerking maatwerkvoorziening vervoer (artikel 3, tweede lid van de Verordening)

  • 1. Als uit onderzoek blijkt dat iemand gebruik kan maken van de regiotaxi verstrekt het college geen maatwerkvoorziening vervoer. Het college verstrekt alleen de maatwerkvoorziening vervoer als de algemeen gebruikelijke voorziening regiotaxi voor cliënt niet haalbaar is. Onder haalbaarheid wordt verstaan: financieel te dragen.

  • 2. De maatwerkvoorziening vervoer heeft als doel het lokaal verplaatsen per vervoermiddel in de eigen woon- en leefomgeving. Onder lokaal verplaatsen verstaat het college verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht. Het college onderscheidt de volgende maatwerkvoorzieningen vervoer:

    • a.

      collectief vervoer (inclusief rolstoeltaxi);

    • b.

      pgb taxivervoer;

    • c.

      pgb rolstoeltaxi;

    • d.

      auto aanpassing in natura, dan wel pgb;

    • e.

      scootmobiel in natura, dan wel pgb;

    • f.

      driewielfiets in natura, dan wel pgb;

    • g.

      en andere vervoersvoorziening die in het betreffende geval maatwerk biedt.

  • 3. Voordat het college een maatwerkvoorziening vervoer verstrekt, kijkt het college naar de vervoersbehoefte van de cliënt. Daarnaast oordeelt het college of de vervoersbehoefte betrekking heeft op de korte afstand van 0 tot 800 meter, en/of de lange afstand vanaf 800 meter.

  • 4. Als een cliënt beperkingen heeft bij het afleggen van een lange afstand, al dan niet met hulpmiddelen, verstrekt het college de maatwerkvoorziening collectief vervoer.

  • 5. Het college verstrekt alleen de maatwerkvoorziening pgb taxivervoer of pgb rolstoeltaxi als de cliënt heeft aangetoond op medische gronden niet te kunnen reizen met het collectief vervoer.

  • 6. Het college verstrekt alleen de maatwerkvoorziening auto aanpassing als de cliënt heeft aangetoond op medische gronden niet te kunnen reizen met het collectief vervoer, taxivervoer of rolstoeltaxi. Het college verstrekt de maatwerkvoorziening auto aanpassing alleen als de aan te passen auto niet ouder is dan vijf jaar. Het college verstrekt de maatwerkvoorziening auto aanpassing als blijkt dat het de goedkoopst adequaatste oplossing is. Daarbij vergelijkt het college de kosten van de noodzakelijke auto aanpassing met de kosten van de anders te verstrekken maatwerkvoorziening vervoer over een periode van 5 jaar.

  • 7. Als een cliënt beperkingen heeft bij het afleggen van een korte afstand, al dan niet met hulpmiddelen, verstrekt het college de maatwerkvoorziening scootmobiel of driewielfiets.

Artikel 15 Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1. Het college zal in de in artikel 9 van de Verordening genoemde gevallen overgaan tot het herzien of intrekken van de verleende maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura dan wel pgb.

  • 2. Als het college het recht op een maatwerkvoorziening, in de vorm van zorg in natura dan wel pgb heeft ingetrokken, zal het college altijd overgaan tot het terugvorderen van de ingetrokken maatwerkvoorziening.

Artikel 16 Inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2017.

  • 2. Op het moment, dat deze beleidsregels in werking treden, worden de op 1 december 2015 vastgestelde beleidsregels maatschappelijke ondersteuning ingetrokken.

Artikel 17 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning.

Haaksbergen, 21 december 2016.

M.E. Kragting

G.J. Kok MDR

secretaris

burgemeester

1 De sociale woningbouw hanteert voor de renovatie van badkamer en keuken een termijn van ongeveer 20 jaar. Omdat als ondergrens voor wat acceptabel is in de Wmo het niveau sociale woningbouw wordt gehanteerd, wordt dit eveneens toegepast voor eigenaren van een koopwoning en de vrije huursector.