Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Haaksbergen (5.2b)

Geldend van 01-09-2018 t/m heden

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Haaksbergen (5.2b)

Samenvatting

Deze verordening geeft aan hoe en onder welke voorwaarden de bevoegde gezagen voor primair- en voortgezet onderwijs aanspraak kunnen maken op huisvestingsvoorzieningen voor de onder hun bestuur staande scholen.

De gemeenteraad van Haaksbergen;

Voorstel van het college van: 5 juni 2018

Wettelijke basis:

Bepalingen van de Gemeentewet (artikel 149), de Wet op het primair onderwijs (artikel 102), de Wet op het voortgezet onderwijs (artikel 76m) en de Algemene wet bestuursrecht.

Besluit:

Vast te stellen de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1.

    Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      aanvraag: verzoek om het bekostigen van een voorziening of om het bekostigen van een voorbereidingskrediet;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag indient;

    • d.

      advies Onderwijsraad: advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 76f, negende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • e.

      bevoegd gezag: schoolbestuur van een volgens de Wet op het primair onderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

    • f.

      lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs;

    • g.

      minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

    • h.

      nevenvestiging: deel van een school dat door de minister op grond van artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 16, tweede en derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

    • i.

      overzicht: overzicht als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 76g van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • j.

      permanent gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

    • k.

      programma: programma als bedoeld in artikel 95 Wet op het primair onderwijs of artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • l.

      school:

      • 1.

        school voor basisonderwijs: basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

      • 2.

        school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • m.

      tijdelijk gebouw: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen minstens vijftien jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

    • n.

      verhuur: gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

    • o.

      voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening minimaal vijftien jaar noodzakelijk is;

    • p.

      voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening maximaal vijftien jaar noodzakelijk is;

    • q.

      voorziening: voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening.

  • 2.

    Deze verordening verstaat onder de voorziening bewegingsonderwijs de voorzieningen genoemd in bijlage VI van deze verordening voorzien van de daarbij specifiek voor deze voorziening behorende procedure.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij het toepassen van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    Voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:

    • 1.

      Nieuwbouw voor een school die voor het eerst door het rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht, of nieuwbouw om een gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of gedeeltelijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie.

    • 2.

      Renovatie van een gebouw waarin een school is gehuisvest.

    • 3.

      Uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest.

    • 4.

      Het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een bestaand gebouw voor het huisvesten van een school.

    • 5.

      Verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen voor het huisvesten van een school.

    • 6.

      Terrein voor zover nodig voor het realiseren van een voorziening als bedoeld in 1 tot en met 4.

    • 7.

      Inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd.

    • 8.

      Inrichting met meubilair voor zover dit nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd.

    • 9.

      Medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of van een lokaal bewegingsonderwijs.

  • b.

    Herstel van constructiefouten bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie.

  • c.

    Herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen of meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden.

  • d.

    Huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs voor het onderwijs in lichamelijke oefening.

  • e.

    Wanneer het betreft een bevoegd gezag van een school of nevenvestiging voor basisonderwijs dat juridisch eigenaar is van een school voor basisonderwijs, die zich bevindt op het grondgebied van de gemeente, en tevens juridisch eigenaar is van een lokaal bewegingsonderwijs dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente de voorzieningen genoemd in bijlage VI van deze verordening.

Artikel 3 Voorbereidingskrediet

  • 1.

    Na vaststelling van het huisvestingsprogramma als genoemd in artikel 12 van deze verordening, kan het bevoegd gezag een voorbereidingskrediet aanvragen voor een aanbestedingsgereed bouwplan dat ziet op een plan als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, sub 1, 2 en 3 van deze verordening.

  • 2.

    Het voorbereidingskrediet is onderdeel van de totaal toe te kennen gemeentelijke vergoeding voor de betreffende nieuwbouw, uitbreiding of renovatie.

Artikel 4 Vaststellen vergoeding voorzieningen

  • 1.

    Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, sub 1, 3, 7 en 8 van deze verordening, stelt het college een vergoeding vast overeenkomstig de in bijlage IV van deze verordening opgenomen normbedragen.

  • 2.

    Voor andere voorzieningen dan bedoeld in het eerste lid stelt het college de vergoeding vast op de feitelijke kosten.

  • 3.

    Het college stelt de vergoeding voor een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3 wordt vastgesteld op basis van de geraamde kosten voor het opstellen van een aanbestedingsgereed bouwplan met een maximum van 8 procent van het geraamde investeringsbedrag.

Artikel 5 Informatieverstrekking

Het bevoegd gezag verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het bepaalde in deze verordening.

Hoofdstuk 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 6 Indienen aanvraag

  • 1.

    Het bevoegd gezag dient uiterlijk 31 januari van het jaar waarin van het betreffende programma wordt vastgesteld een aanvraag om opname van een voorziening op het programma in bij het college.

  • 2.

    Aanvragen die na deze datum worden ontvangen neemt het college niet in behandeling.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor de voorziening is bestemd;

    • d.

      de voorziening die wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit:

      • 1.

        Een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, sub 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 9 van deze verordening, onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II van deze verordening is vastgesteld, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen van een school voor basisonderwijs, een actuele prognose is opgesteld, die door het bevoegd gezag wordt onderschreven.

      • 2.

        Als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, sub 1, een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage als bedoeld in bijlage I, deel A, onder A.2; van deze verordening.

      • 3.

        Als de aanvraag betrekking heeft op herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van deze verordening een bouwkundige rapportage van een daartoe gecertificeerde, onafhankelijke constructeur, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld.

      • 4.

        Als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening of als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3 van deze verordening, een kostenbegroting.

      • 5.

        Als de aanvraag betrekking heeft op de voorziening vervangende nieuwbouw of renovatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, sub 1 en 2 van deze verordening, een onderbouwing van de noodzaak van één van beide voorzieningen op basis van het afwegingskader in bijlage IV, onder A2.

      • 6.

        Als de aanvraag betrekking heeft op vervangende nieuwbouw of renovatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, sub 1 en 2 van deze verordening, een opgave van het bedrag dat het schoolbestuur gaat inbrengen om de voorziening tot stand te brengen en de onderbouwing van dit bedrag (in ieder geval welke onderdelen, terugverdientijd).

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening;

    • g.

      als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, sub 1 tot en met 6 en 9 van deze verordening, de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd.

  • 2.

    Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid ontbreken. De aanvrager heeft tot 15 maart (de hersteldatum) de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

  • 3.

    Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen voor 15 mei een opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 6 van deze verordening zijn ingediend en geeft daarbij aan welke niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Aanvragen programma

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1.

    Het college of een aanvrager kan verzoeken een aanvraag nader toe te lichten. Die toelichting vindt plaats voor 15 mei.

  • 2.

    Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting moet worden aangepast.

  • 3.

    Het college treedt in overleg met de aanvrager over de toeslagen en de wijze van bekostiging als de aanvraag betrekking heeft op nieuwbouw of renovatie. Daarnaast treedt het college in overleg met de aanvrager over de omvang van de eigen bijdrage van de aanvrager ten aanzien van energiebesparende maatregelen.

  • 4.

    Het college vermeldt in het voorstel tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht, bedoeld in paragraaf 2.3 van deze verordening:

    • a.

      de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en

    • b.

      als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1.

    Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, stelt het college de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2.

    Dit overleg vindt plaatst uiterlijk 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. Het college stelt de bevoegde gezagsorganen ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3.

    De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg kunnen voor het overleg hun zienswijzen schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg van deze zienswijzen in kennis.

  • 4.

    Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen. De overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen en de reactie van het college hierop worden opgenomen in het verslag. Het verslag wordt binnen een maand na het overleg toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5.

    Een bevoegd gezag en het college kunnen de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma. Het verzoek bevat een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies dient betrekking te hebben op de relatie tussen de voorgenomen inhoud van het programma en de vrijheid van richting en inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 6.

    Het college zorgt voor het indienen van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Het college zorgt ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor het beoordelen van het verzoek, waaronder het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 7.

    Het college zendt binnen een week een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies aan de bevoegde gezagsorganen. Het college nodigt de bevoegde gezagsorganen uit voor een nader overleg als het advies zou leiden tot één of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij het toezenden van het afschrift van het advies.

  • 8.

    Nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen twee weken nadat het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen is gezonden. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag, bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1.

    Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden naar onderwijssoort of per voorziening.

  • 2.

    Het college stelt het programma en het overzicht vast op uiterlijk 31 december voorafgaande aan het jaar waarop het programma betrekking heeft.

Artikel 12 Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1.

    Het college maakt de besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht binnen twee weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend door het toezenden of uitreiken van het besluit aan de aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde gezagsorganen schriftelijk in kennis van de genomen besluiten.

  • 2.

    Het college legt de besluiten gelijktijdig met de bekendmaking ter inzage.

Paragraaf 2.4 Uitvoeren programma

Artikel 13 Overleg wijze van uitvoering

  • 1.

    Binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg verstrekt aanvrager alle informatie die nodig is voor het uitvoeren van de voorziening en worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap, bedoeld in artikel 103 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 76n van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • b.

      het tijdstip waarop het bouwplan en de begroting door de aanvrager worden ingediend;

    • c.

      als dit van toepassing is, een andere wijze waarop de toegekende voorziening wordt uitgevoerd, met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst, en of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over het besteden van de beschikbaar te stellen middelen;

    • f.

      de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt;

    • g.

      de mogelijkheid om vooruitlopend op het aanvragen van het totale investeringskrediet een bedrag aan te vragen voor de kosten van voorbereiding van het bouwplan, waarbij deze kosten onderdeel uitmaken van de totale gemeentelijke vergoeding.

  • 2.

    De inhoud van de afspraken of het feit dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid legt het college schriftelijk vast in een verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen 4 weken na het overleg. Als de aanvrager niet binnen twee weken nadat het verslag is ontvangen schriftelijk reageert, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.

  • 3.

    Bij het toepassen van artikel 14, tweede lid van deze verordening, neemt het college binnen vier weken nadat overeenstemming is bereikt een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging aanvangt. Het bepaalde in artikel 15 van deze verordening is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Als in het overleg geen overeenstemming is bereikt, deelt het college dit binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld schriftelijk mee aan de aanvrager en vermeldt gelijktijdig dat het bekostigen van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort.

Artikel 14 Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes

  • 1.

    Nadat overeenstemming als bedoeld in artikel 13, tweede lid van deze verordening, is bereikt dient het bevoegd gezag het bouwplan en, als de voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten, de bijbehorende begroting in bij het college. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 13, eerste lid van deze verordening. Gelijktijdig vermeldt het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college stemt in met het bouwplan en de begroting voordat een bouwopdracht wordt verleend.

  • 2.

    Het college beslist binnen zes weken nadat de stukken zijn ontvangen over de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Als niet binnen de gestelde termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en start de bekostiging op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college stelt de aanvrager binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start respectievelijk na de datum waarop de instemming geacht wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 15 Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 16 Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1.

    Voor 1 oktober van het jaar waarop het programma betrekking heeft geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij voor 15 oktober een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde:

    • a.

      bouwopdrachten en overeenkomsten zijn onherroepelijk;

    • b.

      bouwopdrachten vermelden de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd;

    • c.

      huur- of erfpachtovereenkomsten vermelden de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst;

    • d.

      koopovereenkomsten vermelden de datum van aankoop.

  • 3.

    De aanspraak op bekostiging vervalt niet als het overschrijden van de in het eerste lid bedoelde termijn veroorzaakt wordt door:

    • a.

      bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en

    • b.

      de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot het verlengen van de termijn heeft ingediend bij het college.

  • 4.

    Het college beslist voor 15 september op een verzoek tot het verlengen van de termijn. Bij inwilliging van het verzoek wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd.

Hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 17 Indienen aanvraag

Een bevoegd gezag dient een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, binnen twee weken na het ontstaan van de calamiteit in bij het college.

Artikel 18 Inhoud aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag als bedoeld in artikel 17 van deze verordening vermeldt naast de gegevens genoemd in artikel 7, eerste lid van deze verordening, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht.

  • 2.

    Het college stelt het bevoegd gezag binnen twee weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. Het bevoegd gezag heeft vervolgens twee weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Paragraaf 3.2 Beoordelen aanvraag; uitvoeren besluit

Artikel 19 Tijdstip beslissing

  • 1.

    Het college beslist binnen vier weken nadat de aanvraag is ontvangen of binnen vier weken nadat aanvrager de aanvullende gegevens heeft verstrekt of deze hadden moeten zijn verstrekt.

  • 2.

    Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit schriftelijk aan aanvrager mee en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3.

    Het college stelt aanvrager binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis.

Artikel 20 Uitvoeren beslissing

  • 1.

    Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 19, eerste lid van deze verordening, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. Het bepaalde in de artikelen 13, 14, 15 en 16, tweede tot en met vierde lid van deze verordening, is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, bedoeld in artikel 14, tweede lid, eerste volzin van deze verordening, een termijn van drie weken geldt.

  • 2.

    Binnen drie maanden na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in het eerste lid geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij binnen twee weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 4.1 Medegebruik voor onderwijs of educatie

Artikel 21 Aanduiden omstandigheden

Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:

  • a.

    door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C van deze verordening, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 6 of 17 van deze verordening heeft ingediend;

  • b.

    leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school;

  • c.

    leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegingsonderwijs van een school, of

  • d.

    een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs niet volledig wordt benut, wat blijkt uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 22 Omschrijving leegstand

  • 1.

    Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als het college overeenkomstig bijlage III, deel C van deze verordening, heeft vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte.

  • 2.

    Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als:

    • a.

      het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs en de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college is vastgesteld minder is dan 26 klokuren;

    • b.

      het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor voortgezet onderwijs en uit de overeenkomstig bijlage III, deel B van deze verordening, vastgestelde ruimtebehoefte blijkt dat het lokaal minder dan 40 lesuren wordt gebruikt, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

    • c.

      het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, en de som van de berekeningswijzen, bedoeld onder a en b, minder is dan 40 klokuren.

Artikel 23 Nalaten vorderen

Het college vordert geen medegebruik als het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik plaatsvindt, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare huisvestingscapaciteit.

Artikel 24 Overleg en mededeling

  • 1.

    Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 6 van deze verordening overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 10 van deze verordening.

  • 2.

    Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 17 van deze verordening, overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken bevoegde gezagsorganen.

  • 3.

    Binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld of binnen één week na het overleg, bedoeld in het vorige lid, deelt het college het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt schriftelijk mee dat gevorderd wordt.

  • 4.

    De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag waarvoor wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal leerlingen waarvoor gevorderd wordt of, als het betreft het bewegingsonderwijsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt, en

    • f.

      de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 25 Vergoeding

De betrokken bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.

Paragraaf 4.2 Medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 26 Overleg en mededeling

  • 1.

    Voordat het college overgaat tot vorderen overlegt het college met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In het overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school, waarbij binnen Haaksbergen het uitgangspunt is dat een school als maatschappelijk middelpunt van de wijk functioneert;

    • c.

      of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar oordeel van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs aanvang kan nemen.

  • 3.

    Binnen vier weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mee dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.

Paragraaf 4.3 Verhuur

Artikel 27 Verzoek toestemming college

  • 1.

    Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 76s, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt gesloten.

  • 2.

    Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3.

    Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd.

Hoofdstuk 5 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 28 Staat van onderhoud

  • 1.

    Als het bevoegd gezag aan het college schriftelijk meldt dat een gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een school stelt het college vast of er mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein.

  • 2.

    Als het college vaststelt dat er mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud, wordt na overleg met het bevoegd gezag in opdracht van het college een staat van onderhoud opgemaakt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt.

  • 3.

    Over de staat van onderhoud voert het college overleg met het bevoegd gezag. Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze verder gevolgd wordt.

  • 4.

    Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

Hoofdstuk 6 Gebruik lokaal bewegingsonderwijs door basisonderwijs en voortgezet onderwijs

Artikel 29 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit, inroosteren en gebruik

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks voor 15 december het voorlopig aantal klokuren bewegingsonderwijs vast waarop een school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs in het daaropvolgende schooljaar aanspraak maakt.

  • 2.

    Grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het lopende schooljaar op de school staat ingeschreven.

  • 3.

    Op basis van het aantal klokuren stelt het college voor 1 februari een rooster op voor het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs, waarbij het college rekening houdt met de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs, bedoeld in bijlage I, deel B van deze verordening;

    • b.

      een school waarvan het bevoegd gezag eigenaar is van het lokaal bewegingsonderwijs wordt voor de school als eerste ingeroosterd voor het lokaal bewegingsonderwijs, en

    • c.

      het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs.

  • 4.

    Het college stelt het bevoegd gezag, nadat het rooster voorlopig is vastgesteld, voor 15 februari in kennis van het rooster. Hierbij worden per school de volgende gegevens vermeld:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd;

    • b.

      het lokaal bewegingsonderwijs dat voor het bewegingsonderwijs is toegewezen, en

    • c.

      de lestijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt.

  • 5.

    De bevoegde gezagsorganen kunnen tot 1 maart reageren op het voorstel.

  • 6.

    Op verzoek van de bevoegde gezagsorganen kan het college een overleg over het voorstel plannen. In het overleg kunnen de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen reageren op het voorstel.

  • 7.

    Het college stelt het rooster voor 15 april definitief vast en houdt hierbij rekening met de reacties van de bevoegde gezagsorganen.

  • 8.

    Het bevoegd gezag kan het college verzoeken meer klokuren in te roosteren dan het aantal klokuren dat door het college is vastgesteld.

  • 9.

    Het college neemt een verzoek als bedoeld in het vorige lid uitsluitend in behandeling als daarvoor nog capaciteit beschikbaar is. Het aantal klokuren dat door het college extra wordt ingeroosterd komt voor rekening van het bevoegd gezag van de school.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 30 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college, nadat de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze naar voren te brengen.

Artikel 31 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen van deze verordening, voor zover toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 32 Voorzieningen lokaal bewegingsonderwijs juridisch eigendom van een bevoegd gezag

Voor de voorzieningen bewegingsonderwijs als bedoeld in artikel 2, lid 2 van deze verordening gelden de voorwaarden en bepalingen in bijlage VI van deze verordening.

Artikel 33 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV van deze verordening opgenomen systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 34 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 september 2018.

  • 2.

    Op het moment dat deze verordening in werking treedt, wordt de op 28 januari 2015 vastgestelde Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs ingetrokken.

Artikel 35 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 4 juli 2018

mr. G. Raaben

griffier

G.J. Kok MDR

burgemeester

Ondertekening

Bijlage I – Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen

Deel A Lesgebouwen

De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw en renovatie), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden.

A.1Nieuwbouw

Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als:

  • a.

    de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

    • 1.

      als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht, of

    • 2.

      als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste vier jaar kunnen worden verwacht, en

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

  • d.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

A.2.1Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als:

  • a.

    op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat het schoolgebouw volgens de conditiemeting voldoet aan conditie 5 of slechter;

  • b.

    dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;

  • c.

    dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en:

    • 1.

      als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 15 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of

    • 2.

      als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en

  • d.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

  • e.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

A.2.2Afwegingskader vervangende bouw of renovatie

De noodzaak voor vervangende bouw of renovatie is aanwezig als:

  • a.

    de school volgens het afwegingskader (zie figuur 1) in aanmerking komt voor renovatie of vervangende bouw en,

  • b.

    uit onderzoek naar de onderstaande aspecten blijkt dat een keuze tussen renovatie en vervangende nieuwbouw onderbouwd kan worden (met als uitgangspunt dat door renovatie vervangende bouw uitgesteld kan worden):

Bouwkundige kwaliteit

  • -

    Een bouwkundige rapportage dient de noodzaak van de voorziening aan te tonen. Voldoende zwaar wegende elementen zijn zo slecht dat herstel niet zinvol is (te hoge kosten ten opzichte van levensduurverlenging). Niet alle bouwkundige elementen zijn even belangrijk bij het bepalen van de bouwkundige noodzaak tot vervangende bouw of renovatie.

  • -

    Wat zijn de voordelen van renovatie ten opzichte van vervangende nieuwbouw, in welke mate wordt de levensduur van het gebouw verlengd door renovatie.

  • -

    Vervangende nieuwbouw gaat boven renovatie als op grond van een bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat de staat van het gebouw minimaal slecht is (grote onderhoudsschade en grote onderhoudsbehoefte) én onderhoud of aanpassing niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van ten minste 25 jaar.

  • -

    Leeftijd van het schoolgebouw.

  • -

    Eerder toegekende voorzieningen.

  • -

    Veiligheid.

  • -

    Binnenklimaat/gezondheid.

Functionele kwaliteit

  • -

    Zijn functionele aanpassingen en verbeteringen die aansluiten bij de onderwijsambities in het kader van landelijke/algemene trends op het gebied van onderwijs en onderwijshuisvesting mogelijk in het gebouw. Het gaat om aanpassingen in verband met functies die ontbreken op basis van onderwijsambities of op basis van wet- en regelgeving.

  • -

    Functieverbetering van het schoolgebouw om het gebouw meer flexibel te kunnen gebruiken en gemakkelijker toegankelijk te maken voor andere functies.

  • -

    Gebouw is zodanig flexibel dat het kan worden aangepast aan de onderwijsvraag van de toekomst. Levensduur verlengende aanpassingen.

  • -

    Wat zijn de kosten van deze aanpassingen.

Toekomstbestendig

  • -

    Is de school in de permanente situatie levensvatbaar (leerlingentellingen, leerlingenprognose, toekomstperspectief, opheffingsnorm).

Verwijsafstand:

  • -

    Is er binnen de verwijsafstand van 2 km hemelsbreed andere passende huisvesting beschikbaar.

Financieel / economische waarde

  • -

    Is het gebouw voor andere doeleinden inzetbaar en wat is de herontwikkelingswaarde van het gebouw/terrein.

  • -

    Moeten er kosten worden gemaakt voor bijvoorbeeld tijdelijke vervangende huisvesting of voor het aankopen van terrein.

Stedenbouwkundige kwaliteit

  • -

    Hoe staat het gebouw in zijn omgeving, wat is het belang van het gebouw voor de omgeving, wat zijn de omgevingsplannen, ruimtelijke plannen.

  • -

    Is het gebouw van monumentale waarde of is het omwille van andere argumenten zaak om het gebouw in stand te houden (architectonische waarde, historische waarde, beeldbepalend).

  • c.

    activiteiten die onderdeel zijn van renovatie:

    • -

      duurzaamheid: investeringen in isolerende maatregelen en duurzaamheid (dubbel glas, dakisolatie, gevelisolatie, vloerisolatie en meerkosten bij gebruik duurzame materialen) zijn positief in de exploitatie waarvoor het schoolbestuur verantwoordelijk is. Het schoolbestuur kan hierin mee investeren.

    • -

      verbeteren binnenklimaat conform eisen bouwbesluit.

    • -

      functionele aanpassingen en verbeteringen.

      • Aansluiten bij onderwijsambities. Het uitvoeren van aanpassingen in verband met functies die ontbreken op basis van landelijke onderwijskundige trends en op basis van wet- en regelgeving.

      • Het uitvoeren van aanpassingen in het schoolgebouw om het te kunnen laten functioneren als maatschappelijk middelpunt van de wijk.

Figuur 1: Afwegingskader vervangende nieuwbouw/renovatie

afbeelding binnen de regeling

A.3Uitbreiding schoolgebouw

De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:

  • a.

    de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoeftevoor een school voor basisonderwijs of een school voortgezet onderwijs, gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en

  • b.

    daarnaast:

    • 1.

      als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht,

    • 2.

      als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of

    • 3.

      de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

  • d.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

A.4In gebruik nemen van een bestaand gebouw

De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als:

  • a.

    de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid;

  • b.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

    • 1.

      als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, of

    • 2.

      als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen worden verwacht, en

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

  • d.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en

  • e.

    de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

A.5Verplaatsen tijdelijk gebouw

De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als:

  • a.

    er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw kan voorzien;

  • b.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

  • c.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en

  • d.

    de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur.

A.6Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1 tot en met 4, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D.

A.7Eerste inrichting

  • 1.

    De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen ontstaat wanneer deze niet eerder voor 1 januari 2015 is bekostigd.

  • 2.

    Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket, meubilair of leer- en hulpmiddelen toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen.

A.8Medegebruik

  • 1.

    De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs of een school voortgezet onderwijs, is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte:

    • a.

      gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en

    • b.

      een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte voor minimaal vier jaar noodzakelijk is.

  • 2.

    Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een afstand van ten hoogste twee km, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

  • 3.

    Medegebruik blijft beperkt tot ten hoogste twee gebouwen.

A.9Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

A.10Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair en leer- en hulpmiddelen in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair en leer- en hulpmiddelen als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Deel BVoorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs

B.1Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming.

De noodzaak van:

  • a.

    nieuwbouwis aanwezig als de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b.

    vervangende nieuwbouw is aanwezig op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van 20 jaar of dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;

  • c.

    uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de zaal kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, of

  • d.

    het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als:

    • 1.

      de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

    • 2.

      het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in aanmerking komt; of

    • 3.

      de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw, en

  • e.

    het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs voor:

    • 1.

      een school voorbasisonderwijs, bij noodzakelijk gebruik van:

      • a.

        ten minste 20 klokuren binnen een afstand van 1 km, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;

      • b.

        ten minste 15 klokuren binnen een afstand van 3,5 km, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, of

      • c.

        ten minste 5 klokuren binnen een afstand van 7,5 km, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg of

    • 2.

      een school voor voortgezet onderwijs binnen een afstand van 2 km, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare weg en veilige en een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaarde groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig zijn of verwacht kunnen worden.

B.2Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is.

B.3Eerste inrichting

De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als:

  • a.

    nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en

  • b.

    voor de desbetreffende leerlingen van het basisonderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt of voor de desbetreffende leerlingen van het voortgezet onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.

B.4Huur van een sportterrein school voor voortgezet onderwijs

De noodzaak van huur van een sportveld is aanwezig als het lesrooster buitensport vermeldt, het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en medegebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag onmogelijk is.

B.5Medegebruik

De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren bewegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is.

B.6Herstel constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

B.7Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Bijlage II – Prognosecriteria

A.Algemeen

  • 1.

    Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode).

  • 2.

    De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 3.

    Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd.

B.Voedingsgebied

  • 1.

    Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn.

  • 2.

    De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau. Bij een school voor voortgezet onderwijs kan, als het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.

  • 3.

    Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast.

C.Prognose school voor basisonderwijs

De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met:

  • a.

    het voedingsgebied;

  • b.

    de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • c.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied;

  • d.

    veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b;

  • e.

    veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • f.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool, en

  • g.

    het onderwijs dat wordt gegeven.

D.Prognose school voor voortgezet onderwijs

De prognose van een school voor voortgezet onderwijs moet inzicht geven in:

  • a.

    de gemeente van herkomst van de leerlingen

  • b.

    het voedingsgebied;

  • c.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool;

  • d.

    de basisgeneratie 4 tot en met 11 jaar + 30 procent van de 12 jarigen, en

  • e.

    de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven.

Bijlage III – Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte

Deel AVaststellen capaciteit

A.1Uitgangspunten

De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

A.1.1School voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs

  • 1.

    De capaciteit van een gebouw voor een school wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld.

  • 2.

    De capaciteit van een schoolgebouw wordt verminderd met 90 vierkante meter als een ruimte in het schoolgebouw is verhuurd voor het huisvesten van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of kinderopvang en het college voor deze verhuur vooraf toestemming heeft verleend.

  • 3.

    De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw van het voortgezet onderwijs wordt vermeerderd met de bruto vloeroppervlakte van de lokalen bewegingsonderwijs.

  • 4.

    Als sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in de oppervlakte die sterk afwijkt van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.

A.1.2Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld.

A.1.3Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten.

A.1.4 Terrein

Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

A.1.5Inventaris

Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair en leer- en hulpmiddelen. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris.

A.1.6Lokalen bewegingsonderwijs

A.1.6.1Capaciteit lokalen bewegingsonderwijs.

De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt 40 klokuren.

A.1.6.2Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

A.1.6.3Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn.

Deel BVaststellen ruimtebehoefte

B.1Lesgebouwen

B.1.1School voor basisonderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en omvat een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.

  • 2.

    De basisruimtebehoefte wordt berekend met de formule B = 200 + 5,03 * L, waarbij: B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter. L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

  • 3.

    De toeslag wordt berekend met de formule T = 1,40 * G, waarbij: T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter. G = Gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald:

    • 1.

      bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= het totaal van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen);

    • 2.

      verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een getal ter grootte van 6 procent van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt afgerond op een geheel getal;

    • 3.

      als de dan verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen.

B.1.2School voor voortgezet onderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel. De totale ruimtebehoefte van een instelling voor voortgezet onderwijs is het totaal van twee componenten, te weten:

    • a.

      een leerlinggebonden component, en

    • b.

      een vaste voet.

  • 2.

    De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 2.a opgenomen bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen dat op de school voor voortgezet onderwijs staat ingeschreven. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, de leerweg of de sector die de leerling volgt.

  • 3.

    De vaste voet is opgenomen in tabel 2.b. De vaste voet voor de hoofdvestiging van de instelling is 980 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak geldt een afzonderlijke vaste voet van 550 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Een tijdelijke nevenvestiging komt niet in aanmerking voor een vaste voet. Naast de vaste voet per instelling wordt per instelling een vaste voet toegekend op de vestiging voor die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden.

  • 4.

    De ruimtebehoefte van een school voor voortgezet onderwijs is de som van:

    • a.

      de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten;

    • b.

      de vaste voet per instelling;

    • c.

      als dit van toepassing is, een vaste voet per sector, uitgedrukt in bruto vierkante meter, en

    • d.

      als dit van toepassing is, een vaste voet voor een afdeling praktijkonderwijs.

  • 5.

    De ruimtebehoefte van een school voor praktijkonderwijs is de som van:

    • a.

      de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen met de bijbehorende normoppervlakten, en

    • b.

      de vaste voet voor praktijkonderwijs.

  • 6.

    Als dit noodzakelijk is voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze normering de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald. Het ruimtebehoeftemodel kent geen afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum.

Tabel 2.a - Berekening leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

Ruimtetype

BVO/leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

Algemeen

6,18

Bovenbouw AVO/VWO

-

Algemeen

5,85

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

Algemeen

6,41

-

LWOO

Algemeen

7,07

TLW = theoretische leerweg

LWOO = leerwegondersteunend onderwijs

Tabel 2.b – Vaste voet per instelling voor het berekenen van de ruimtebehoefte

voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Ruimtetype

Vaste voet

Hoofdvestiging

Algemeen

980

Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak

Algemeen

550

Tijdelijke nevenvestiging

0

B.2Lokalen bewegingsonderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld:

    • a.

      voor een school voor basisonderwijs, op 1,5 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder en;

    • b.

      als het schoolgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuur per week voor de leerlingen 4 en 5 jaar.

  • 2.

    Bij een school voor voortgezet onderwijs wordt de ruimtebehoefte bepaald op basis van het aantal lestijden bewegingsonderwijs. Hiervoor geldt als maximum het aantal lesuren dat overeenkomstig tabel 3 van het ruimtebehoeftemodel is berekend. Deze berekening is als volgt: (aantal leerlingen * 32 * m2 bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 460. Voor het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen * 32 * m2 bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 322.

Tabel 3 – Uitgangspunten vaststellen ruimtebehoefte lokaal bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

BVO per leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

1,66

Bovenbouw AVO/VWO

-

0,78

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

1,11

-

LWOO

1,26

Deel CVaststellen aanvullende ruimtebehoefte

C.1Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel C vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens vijftien jaar blijft bestaan.

C.1.1Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw of renovatie

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw of renovatie wordt overeenkomstig deel B vastgesteld.

C.1.2Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

  • 1.

    Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een:

    • a.

      school voor basisonderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde van 55 m2 bruto vloeroppervlakte;

    • b.

      school voor voortgezet onderwijs wordt vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan tien procent van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 vierkante meter. Medegebruik wordt vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte en de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit verhoogd met 10%.

C.2Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor minstens vier jaar en maximaal vijftien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het verschil:

  • a.

    bij een school voor basisonderwijs ten minste 40 m2 bruto vloeroppervlakte bedragen, en

  • b.

    bij een school voor voortgezet onderwijs voldoen aan het gestelde onder C.1.2, eerste lid, onder b.

C.3Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van een goedgekeurde voorziening:

  • a.

    voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D;

  • b.

    eerste aanschaf van:

    • 1.

      onderwijsleerpakket en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een school basisonderwijs, en

    • 2.

      leer- en hulpmiddelen en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs

is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening;

  • c.

    tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs als gevolg van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte;

  • d.

    herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

C.4Lokalen bewegingsonderwijs

  • 1.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs wordt:

    • a.

      voor een school voor basisonderwijs vastgesteld ophet verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en het overeenkomstig B.2, eerste lid, vastgestelde ruimtebehoefte, en

    • b.

      voor een school voor voortgezet onderwijs vastgesteld op de overeenkomstig B.2, tweede lid, vastgestelde ruimtebehoefte als de uitbreiding groter of gelijk is dan tien procent van de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit.

  • 2.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D.3.

  • 3.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening terrein, of uitbreiding van het terrein, voor een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal, of de uitbreiding van het lokaal te realiseren.

  • 4.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair wordt overeenkomstig bijlage IV bepaald als een lokaal bewegingsonderwijs in gebruik wordt genomen door andere leerlingen dan waarvoor het lokaal oorspronkelijk is bedoeld of wordt uitgebreid.

  • 5.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

Deel DMinimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen

D.1Terreinoppervlakte

Voor een school voor basisonderwijs geldt voor het verharde gedeelte (speelplaats) een minimum terreinoppervlakte van 3 m2 per leerling, met een minimum van 300 m2 netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto.

D.2Speellokaal

Een speellokaal heeft een minimum van 90 m2 netto.

D.3Lokaal bewegingsonderwijs

  • 1.

    De netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is minstens 308 m2 netto en de hoogte minstens 5,5 meter.

  • 2.

    Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid, een docentenruimte en een werkkast.

Deel EMeetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen

E.1Meetinstructie voor schoolgebouwen

De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN 2580.

E.2Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen

E.2.1Basisonderwijs

  • 1.

    De in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.

  • 2.

    De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt toegekend aan het lesgebouw.

  • 3.

    Bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

E.2.2Voortgezet onderwijs

De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende beloopbare binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies die de ruimten omhullen. Tot de bruto oppervlakte behoren eveneens:

  • a.

    de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau, en

  • b.

    de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 vierkante meter.

E.2.3Uitzonderingen

  • 1.

    De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen.

  • 2.

    Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.

  • 3.

    Niet beloopbare kelders en zolders worden niet meegerekend.

Bijlage IV – Normbedragen voor vergoeding en indexering 2018

Deel AIndexering

De normbedragen in deel B worden jaarlijks aangepast in overeenstemming met de onderstaande systematiek van prijsbijstelling. Indien het toepassen van een andere indexeringsmethodiek, zoals de bouwkostenindex (volgens bouwkostenindex.nl), voor nieuwbouw en uitbreiding beter aansluit bij de werkelijke kostenontwikkeling, kan deze worden gehanteerd.

A.1Nieuwbouw en uitbreiding

1

Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t, tweede kwartaal(bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

MEV, jaar t+1,bruto investeringen door bedrijven in woningen(bron: CPB, Middelen en bestedingen)

----------------------

*

-------------------------

*

-----------------------------

MEV, jaar t,bruto investeringen door bedrijven in woningen(bron: CPB, Middelen en bestedingen)

Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t-1,tweede kwartaal(bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

1

A.2Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

1

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli(bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t)

MEV, jaar t+1prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie(bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

----------------------

*

-------------------------

*

-----------------------------

MEV, jaar t,prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie(bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli(bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t-1)

1

De resultaten van de berekeningen onder A.1 en A.2 worden jaarlijks bekend gemaakt door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG).

Deel BNormbedragen

De gemeente Haaksbergen wil duurzame schoolgebouwen realiseren. Daarom zijn de in 2018 door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voorgestelde normvergoedingen voor A. Nieuwbouw permanente bouwaard en B. Uitbreiding met permanente bouwaard niet overgenomen. De normvergoedingen van de VNG met prijspeil 2018 zijn exclusief de consequenties van de aangescherpte kwalitatieve voorwaarden in het Bouwbesluit 2015, de voorstellen in het programma van eisen Frisse Scholen, de consequenties van de aantrekkende bouwmarkt en het inzetten van duurzame maatregelen.

Haaksbergen heeft een eigen normvergoeding voor nieuwbouw en uitbreiding in permanente bouwaard opgesteld, die conform de voorwaarden is die worden gesteld aan het bouwen van scholen en die tegemoet komt aan het duurzaamheidsbeleid binnen de gemeente. Met deze nieuwe normvergoedingen wordt aan een goedkeuring van een voorziening in de onderwijshuisvesting voor nieuwbouw en uitbreiding in een permanente bouwaard de voorwaarde gesteld dat deze conform Bouwbesluit en het Programma van Eisen Frisse Scholen Klasse B wordt uitgevoerd. Daarnaast kan ten aanzien van extra duurzame maatregelen, bijvoorbeeld BENG (bijna energie neutraal bouwen) een toeslag worden toegekend.

Alle in dit deel genoemde bedragen zijn inclusief BTW. Weergegeven zijn de normbedragen met prijspeil 2018.

A.Nieuwbouw met permanente bouwaard

A.1Kostencomponenten nieuwbouw

  • 1.

    De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende kostencomponenten:

    • a.

      kosten voor terrein;

    • b.

      stichtingskosten (inclusief bouwkosten);

    • c.

      toeslag voor verhuiskosten bij vervangende bouw;

    • d.

      toeslag voor aanvullende duurzame maatregelen, bijvoorbeeld BENG (bijna energie neutraal bouwen).

Een voorbereidingskrediet, zoals bedoeld in artikel 3, is onderdeel van de totale gemeentelijke vergoeding voor nieuwbouw. Als het voorbereidingskrediet via een eerder programma is toegekend, wordt het in mindering gebracht op de financiële normering voor nieuwbouw.

  • 2.

    Als vervangende nieuwbouw wordt gecombineerd met het uitbreiden van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen bedoeld in paragraaf B.

A.2Kosten voor terreinen

Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw en het herstellen van het terrein tot de kosten voor terreinen.

A.3.1Bouwkosten

  • 1.

    Tot de bouwkosten behoren:

    • a.

      de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering, en

    • b.

      de kosten van de aanleg en inrichting van het schoolterrein exclusief speeltoestellen.

  • 2.

    De vergoeding is gebaseerd op het bouwen van een schoolgebouw conform het Bouwbesluit 2015 en het Programma van Eisen Frisse Scholen Klasse B en bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a.

      een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters bruto vloeroppervlak (350m²), en

    • b.

      een bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlak (exclusief 350m²), en eventueel

    • c.

      aanvullend eventueel een toeslag op basis van aanvullende duurzame en/of energiebesparende maatregelen, nader te bespreken tijdens het overleg bedoeld in artikel 9.

Met deze vergoedingsbedragen moet de in overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd.

A.3.2Bouwkosten school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Een basisschool conform bouwbesluit 2015 en Frisse Scholen klasse B

Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo

€ 750.000,-

Voor elke volgende m2 bvo

€ 1.929,-

(Onder m2 bvo wordt hier en verder verstaan: vierkante meter bruto vloeroppervlakte.)

De toeslag voor aanvullende duurzame of energiebesparende maatregelen worden volgens een nader door het college vast te stellen richtlijn in overleg met de aanvrager bepaald.

A.3.3Bouwkosten school voor voortgezet onderwijs

  • 1.

    Er is geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding.

  • 2.

    De sectieafhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m2 bruto vloeroppervlak uit een vast bedrag per voorziening en een vast bedrag per sectie.

  • 3.

    Voor projecten kleiner dan 460 m2 bruto vloeroppervlakte worden geen sectieafhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimteafhankelijke kosten per vierkante meter bruto vloeroppervlakte.

  • 4.

    De bedragen zijn opgenomen in de tabel met vaste bedragen per vierkante meter bruto vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening.

  • 5.

    Voor het berekenen van de vergoeding voor de:

    • a.

      ruimteafhankelijke kosten wordt het overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aantal vierkante meter per type ruimte van de voorziening, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort:

Een school voor voortgezet onderwijs conform bouwbesluit 2015 en Frisse Scholen klasse B:

< 460 m2

> 460 <2.500 m2

> 2.500 m2

Algemene specifieke ruimte

€ 2.215,-

€ 2.039,-

€ 2.011,-

De toeslag voor aanvullende duurzame of energiebesparende maatregelen worden volgens een nader door het college vast te stellen richtlijn in overleg met de aanvrager bepaald.

  • b.

    sectieafhankelijke kosten wordt de vergoeding voor de algemene vaste voet of de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, afhankelijk van de secties waaruit deovereenkomstig bijlage III, deel C, toegekende voorziening bestaat, verhoogd met de onderstaande bedragen:

  • c.

< 460m2

> 460 <2.500 m2

> 2.500 m2

Algemeen

€ 0,00

€ 109.111,49

Algemene sectie

€ 0,00

€ 214.771,61

€ 299.040,94

A.3.4 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs

  • 1.

    Voor de school voor voortgezet onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie. Voor de volgende aanvullende investeringskosten wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld:

    • a.

      paalfundering, en

    • b.

      bemaling.

  • 2.

    De aanvullende vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte in relatie met de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte en wordt bepaald op basis van de volgende formules:

Nieuwbouw en uitbreiding < 1000 m2

Paallengte 1 tot 15 meter€ 3.402,-+(€ 17,85 * A)

Paallengte 15 tot 20 meter€ 3.622,-+(€ 30,19 * A)

Paallengte 20 meter of langer€ 4.043,-+(€ 54,03 * A)

Uitbreiding >= 1000 m2

Paallengte 1 tot 15 meter€ 4.154,-+(€ 6,25 * A)

Paallengte 15 tot 20 meter€ 5.418,-+(€ 16,22* A)

Paallengte 20 meter of langer€ 8.228,-+(€ 32,80 * A)

  • 3.

    Als de grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een aanvullend bedrag per vierkante meter goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt € 11,59 per vierkante meter terrein.

A.3.5 Toeslag voor verhuiskosten bij vervangende nieuwbouw

  • 1.

    Als een school tijdens de realisatie van vervangende nieuwbouw gebruik kan blijven maken van het bestaande schoolgebouw, bestaat aanspraak op bekostiging van de verhuiskosten voor één verhuizing.

  • 2.

    Als een school tijdens de realisatie van vervangende nieuwbouw tijdelijk op een andere locatie moet worden gehuisvest, bestaat aanspraak op bekostiging van de verhuiskosten voor twee verhuizingen.

  • 3.

    De vergoeding wordt vastgesteld op feitelijke kosten.

A.3.6Toeslag voor gemeentelijke eisen aan terrein en gebouw vanuit andere beleidsvelden dan onderwijshuisvesting en aanvullend aan hierboven benoemd

  • 1.

    Bij nieuwbouw op een bepaalde locatie kunnen aanvullende eisen worden gesteld, die niet onder de normvergoeding kunnen worden geschaard, bijvoorbeeld aanvullende eisen door ruimtelijke ontwikkeling of milieu ten aanzien van waterberging op het terrein.

  • 2.

    De vergoeding wordt vastgesteld op feitelijke kosten.

B.Uitbreiding met permanente bouwaard

B.1Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard van een school voor basisonderwijs tot 1035 m2 bruto vloeroppervlakte. Op overige uitbreidingen is paragraaf A overeenkomstig van toepassing.

Voorbereidingskrediet, zoals bedoeld in artikel 3, is onderdeel van de totale gemeentelijke vergoeding voor nieuwbouw. Als het voorbereidingskrediet via een eerder programma is toegekend, wordt het in mindering gebracht op de financiële normering voor nieuwbouw.

B.2Kosten terrein

Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, is het bepaalde in A.2 overeenkomstig van toepassing op het vaststellen van de kosten voor het voor uitbreiding benodigde terrein.

B.3.1Bouwkosten

  • 1.

    Tot de bouwkosten behoren:

    • a.

      de bouwkosten van het gebouw, en

    • b.

      kosten voor extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein.

  • 2.

    De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter. Met deze vergoedingsbedragen moet de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd.

B.3.2Bouwkosten school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen conform bouwbesluit 2015 en Frisse Scholen klasse B:

Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m2 bvo of groter

€ 228.900,-

Naast het startbedrag behorend bij uitbreidingen van 115 m² bvo of groter voor elke volgende m2 bvo

€ 1.873,-

Startbedrag bij uitbreidingen van 55 to 115 m2 bvo

€ 113.700,-

Naast het startbedrag behorend bij uitbreidingen van 55 m² voor elke volgende m2 bvo met een maximum van 59 m²

€ 1.817,-

De toeslag voor aanvullende duurzame of energiebesparende maatregelen worden volgens een nader door het college vast te stellen richtlijn in overleg met de aanvrager bepaald.

C.Tijdelijke voorziening

C.1Vergoedingsbedragen tijdelijke voorzieningen

  • 1.

    Bij tijdelijke huisvestingsvoorzieningen is onderscheid gemaakt tussen:

    • a.

      nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie;

    • b.

      uitbreiding van een permanente hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw, en

    • c.

      uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen.

  • 2.

    Het plaatsen van tijdelijke voorzieningen, zoals genoemd onder lid 1, wordt vergoed op basis van feitelijke kosten. Er dient rekening te worden gehouden met de bouwkosten, de kosten van herstel en inrichting van terreinen, de kosten van paalfundering en de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.

  • 3.

    Er dient een financiële overweging te worden gemaakt tussen het huren en kopen van tijdelijke huisvestingsvoorzieningen, waarbij ook de restwaarde bij de koop betrokken dient te worden.

C.2Kosten voor terreinen

Als een tijdelijke voorziening niet gerealiseerd kan worden op het aanwezige terrein, worden de kosten voor het benodigde terrein bepaald overeenkomstig A.2.

D.Eerste inrichting

D.1.1Vergoeding onderwijsleerpakket en meubilair

Het bedrag van de vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair wordt bepaald aan de hand van het verschil de al toegekende investeringsbedragen en de nieuw berekende vergoeding.

D.1.2Vergoeding basisschool

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag, incl. 250 m2 bvo

€ 39.233,97

Voor elke volgende m2 bvo

€ 137,25

D.2School voor voortgezet onderwijs

  • 1.

    De vergoeding voor eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair is gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw, niet zijnde vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw. Aanspraak op deze vergoeding bestaat als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd. De hoogte van de vergoeding wordt berekend door vast te stellen het verschil tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis van de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype. De hoogte van de vergoeding per ruimtetype wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Ruimtetype

Functie

Per m²

Algemeen

€ 161,91

  • 2.

    Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is.

E.Lokalen bewegingsonderwijs

E.1Bouwkosten nieuwbouw

  • 1.

    De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een netto speeloppervlakte van 308 m2 bedraagt € 973.081 als deze op het schoolterrein gerealiseerd kan worden, of € 989.595 als deze op een afzonderlijk terrein gerealiseerd wordt. In deze vergoeding zijn opgenomen de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein.

  • 2.

    Scholen met lichamelijk gehandicapte leerlingen, meervoudig gehandicapte leerlingen of zeer moeilijk lerende leerlingen wordt een toeslag toegekend van 50 m2. Het normbedrag van deze toeslag is € 72.844,02.

  • 3.

    Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven op basis van de volgende bedragen:

Paallengte

Vergoeding

Vergoeding bij ruimten LG en MG

1<15m

€ 14.605,84

€ 18.415,88

15<20m

€ 20.134,90

€ 25.504,56

>20m

€ 28.278,60

€ 36.705,34

E.2.1 OLP/meubilair school voor basisonderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool bedraagt € 52.561,33.

E.2.2 Leer- en hulpmiddelen/ Meubilair school voor voortgezet onderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting meubilair of leer- en hulpmiddelen voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Meubilair

Leer- en hulpmiddelen

Totaal

Eerste lokaal

Tweede lokaal

Derde lokaal

Oefenplaats 1

Oefenplaats 2

€ 1.110,08

€ 1.110,08

€ 1.110,08

€ 0,00

€ 0,00

€ 66.196,58

€ 51.638,36

€ 22.449,95

€ 14.619,40

€ 1.687,61

€ 67.306,68

€ 52.748,45

€ 23.560,03

€ 14.619,40

€ 1.687,61

E.3Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van:

  • a.

    medegebruik van een gebouw van een andere school of de gemeente, of

  • b.

    huur van een gebouw van een commerciële exploitant.

F.Vergoeding feitelijke kosten

De vergoeding van de feitelijke kosten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte en verhoogd met 8 procentvoor de kosten van technische advisering, voor zover het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder b en c.

G.Huur sportvelden

  • 1.

    Een school voor voortgezet onderwijs maakt aanspraak op een vergoeding van de huur van een sportveld voor maximaal 8 weken per jaar. De vergoeding voor deze kosten bedraagt voor de periode van 8 weken € 21,45 per klokuur.

  • 2.

    Aanspraak op vergoeding als bedoeld in het eerste lid bestaat uitsluitend als de school voor voortgezet onderwijs niet beschikt over een eigen sportveld en geen gebruik maakt van een sportveld dat door de gemeente is gefinancierd.

Bijlage V – Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening

1.Algemeen

Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst.

2.Onderscheid voorzieningen

  • 1.

    Bij het stellen van de prioriteiten wordt onderscheid gemaakt in voorzieningen die noodzakelijk zijn:

    • a.

      om capaciteitstekorten op te heffen, en

    • b.

      om een adequaat niveau te handhaven.

  • 2.

    Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder a, vallen onder hoofdprioriteit 1. Het betreft de volgende voorzieningen:

    • a.

      nieuwbouw, inclusief terrein;

    • b.

      uitbreiding, indien van toepassing, inclusief terrein;

    • c.

      in gebruik nemen bestaand gebouw, indien van toepassing, inclusief terrein;

    • d.

      verplaatsen tijdelijke gebouwen;

    • e.

      eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair of leer- en hulpmiddelen;

    • f.

      uitbreiding eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen, en

    • g.

      medegebruik.

  • 3.

    Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder b, vallen onder hoofdprioriteit 2. Het betreft de volgende voorzieningen:

    • a.

      vervangende nieuwbouw, indien van toepassing, inclusief terrein;

    • b.

      herstel van een constructiefout;

    • c.

      herstel en vervanging in verband met schade, en

    • d.

      renovatie.

  • 4.

    De onder hoofdprioriteit 2 opgenomen voorziening vervangende nieuwbouw valt onder hoofdprioriteit 1 op het moment dat deze voorziening gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de vervangende nieuwbouw noodzakelijk is omdat wordt voldaan aan het criterium genoemd onder in bijlage I, deel A, onder A.2.

3.Hoofd- en subprioriteit

  • 1.

    Om te komen tot het vaststellen van de prioriteit wordt een onderverdeling gemaakt in hoofdprioriteit en sub-prioriteit.

  • 2.

    Voor het vaststellen van de prioriteiten wordt voor de onder 2, eerste lid, onder a, genoemde voorzieningen de ruimtebehoefte vastgesteld overeenkomstig bijlage III, deel C. Deze voorzieningen omvatten zowel de schoolgebouwen als de lokalen bewegingsonderwijs.

  • 3.

    Nadat de onderverdeling naar hoofdprioriteiten heeft plaatsgevonden moet worden vastgesteld welke voorzieningen in aanmerking komen om op het programma te worden geplaatst. Dit vindt plaats op basis van het vaststellen van de sub-prioriteit. Bij hoofdprioriteit 1 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd om vast te stellen welke voorzieningen voor het plaatsen op het programma in aanmerking komen:

    • a.

      als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

    • b.

      vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen, en

    • c.

      vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs en sportterreinen opheft.

Bij hoofdprioriteit 2 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd om vast te stellen welke voorzieningen voor het plaatsen op het programma in aanmerking komen:

  • a.

    als eerste die voorziening die een onveilige situatie wegneemt die invloed heeft op een relatief gezien zo groot mogelijk oppervlak;

  • b.

    vervolgens die voorziening voor vervangende nieuwbouw of renovatie die een relatief gezien zo groot mogelijk oppervlak beslaat;

  • c.

    vervolgens de voorziening herstel van een constructiefout die een relatief gezien zo groot mogelijk oppervlak beslaat;

  • d.

    vervolgens de voorziening herstel en vervanging in verband met schade die een relatief gezien zo groot mogelijk oppervlak beslaat.

Bijlage VI - Voorzieningen lokaal bewegingsonderwijs

ICriteria schoolbestuur dat in aanmerking komt voor een voorziening

Het bevoegd gezag van een school of nevenvestiging voor:

  • a.

    basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, dat juridisch eigenaar is van een school voor basisonderwijs die zich bevindt op het grondgebied van de gemeente en tevens juridisch eigenaar is van een of meerdere lokalen bewegingsonderwijs die zich bevinden op het grondgebied van de gemeente.

IIAanduiding van de voorziening

De voorzieningen zijn gebaseerd op artikel 117, lid 3 van de Wet op het primair onderwijs. Onderscheid wordt gemaakt in de voorziening:

  • a.

    aanpassing, bestaande uit:

    • 1.

      het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij het lokaal bewegingsonderwijs ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van het lokaal bewegingsonderwijs;

    • 2.

      wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw als het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs, omdat:

      • A.

        de netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs niet minstens 308 m2 netto is en de hoogte niet minstens 5,5 meter bedraagt, en

      • B.

        het lokaal bewegingsonderwijs niet voorzien is van minstens twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid;

    • 3.

      voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

    • 4.

      vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties;

  • b.

    onderhoud, bestaande uit:

    • 1.

      vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten;

    • 2.

      vervangen buitenberging of dak buitenberging;

    • 3.

      vervangen rijwielstalling of rijwielstaanders;

    • 4.

      vervangen brandtrap;

    • 5.

      vervangen erfscheiding;

    • 6.

      vervangen of herstellen riolering of bestrating schoolplein;

    • 7.

      vervangen binnenkozijnen en -deuren, inclusief hang- en sluitwerk;

    • 8.

      vervangen buitenkozijnen en -deuren, inclusief hang- en sluitwerk;

    • 9.

      vervangen radiatoren, convectoren of leidingen voor centrale verwarming;

    • 10.

      vervangen dakpannen, inclusief houtwerk, dakrand en goten;

    • 11.

      vervangen boeiboorden.

IIICriteria voor het toekennen van een voorziening

  • 1.

    De noodzaak van de voorziening:

    • a.

      maken van voldoende wasgelegenheid is aanwezig als bij het lokaal bewegingsonderwijs geen twee wasgelegenheden zijn;

    • b.

      maken van voldoende kleedgelegenheid is aanwezig als blijkt dat er geen twee kleedruimten zijn;

    • c.

      ingebruikneming blijkt uit het feit dat het desbetreffende gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor lokalen bewegingsonderwijs voor het basisonderwijs en het geschikt maken van het gebouw met redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken is;

    • d.

      eisen voortkomend uit wet- en regelgeving blijkt als wordt vastgesteld dat het gebouw niet voldoet aan de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven;

    • e.

      blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is, en

    • f.

      onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan:

      • 1.

        ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname op grond van NEN 2767, en

      • 2.

        regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

  • 2.

    Bovenstaande voorzieningen komen voor bekostiging in aanmerking als op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II van deze verordening gestelde vereisten, het gebouw nog tenminste vier jaar voor het bewegingsonderwijs noodzakelijk is, tenzij er een andere, goedkopere, voorziening mogelijk is. Dit ter beoordeling van het college.

IVDatum indienen aanvraag

De aanvraag voor het bekostigen van de voorziening moet uiterlijk 1 februari voorafgaande het jaar van bekostiging bij het college worden ingediend. Bij de aanvraag moet worden overlegd:

  • a.

    een leerlingenprognose, en

  • b.

    een rapportage waaruit de noodzaak blijkt van de voorzieningen, of

  • c.

    een bouwkundige rapportage die voldoet aan NEN 2767 en aantoont dat het gevraagde onderhoud noodzakelijk is, en

  • d.

    een offerte van de kosten.

VTijdvak waarvoor voorziening wordt toegekend

De voorziening wordt toegekend voor het jaar volgend op het jaar waarop de aanvraag is ingediend. Is het niet mogelijk om de voorziening in het toegekende jaar te realiseren dat moet het bevoegd gezag voor 1 september van het toegekende jaar van uitvoering bij het college een gemotiveerd verzoek indienen om uitstel van de uitvoering van de voorziening. Het college beslist voor 1 november daaropvolgend.

VIWijze waarop de voorziening wordt toegekend

  • 1.

    De voorziening wordt voorlopig toegekend op basis van de door het bevoegd gezag bij de ingediende aanvraag overgelegde offerte.

  • 2.

    Het definitieve bedrag wordt vastgesteld op basis van de offertes die zijn aangevraagd nadat de voorziening is toegekend.

  • 3.

    Bij het opvragen van de definitieve offertes is het bevoegd gezag gehouden aan de gemeentelijk richtlijnen voor het opvragen van offertes.

VIISubsidieplafond

Voor deze voorziening wordt geen subsidieplafond gehanteerd.