Regeling vervallen per 01-03-2012

Afstemmingsverordening op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) (4.1)

Geldend van 01-01-2008 t/m 29-02-2012

Intitulé

Nummer:

Onderwerp:Afstemmingsverordening op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb).

De Gemeenteraad van Haaksbergen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Haaksbergen;

gelet op artikel 8, eerste lid, onder b van de Wet werk en bijstand (Wwb), de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid van de Wwb;

besluit:

vast te stellen de

Afstemmingsverordening

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    • c.

      algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

    • d.

      bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wwb;

    • e.

      langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag, bedoeld in artikel 36 van de Wwb;

    • f.

      bijstandsnorm: de op de belanghebbende van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • g.

      trajectplan: een individueel plan, gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces;

    • d.

      rechthebbende: degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen.

  • 2.

    De verlaging van de bijstand, zoals genoemd in deze verordening, kan worden toegepast op de algemene bijstand, de periodieke bijzondere bijstand en de langdurigheidstoeslag.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Verlaging 5%

Artikel 2

Bij de volgende gedragingen wordt de bijstand, onverminderd artikel 12, eerste lid, van deze verordening, verlaagd met 5% van de bijstand gedurende een maand:

  • a.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), dan wel de inschrijving niet of niet tijdig verlengen;

  • b.

    het niet binnen de gestelde termijn ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders retourneren van een exemplaar van het trajectplan.

Verlaging 10%

Artikel 3

Bij de volgende gedragingen wordt de bijstand, onverminderd artikel 12, eerste lid, van deze verordening, verlaagd met 10% van de bijstand gedurende een maand:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • b.

    het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

  • c.

    het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;

  • d.

    vervallen.

Verlaging 20%

Artikel 4

Bij de volgende gedragingen wordt de bijstand, onverminderd artikel 12, eerste lid, van deze verordening, verlaagd met 20% van de bijstand gedurende een maand:

  • a.

    gedragingen, die de inschakeling in de algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

  • b.

    het niet dan wel in onvoldoende mate nakomen van de verplichting gebruik te maken van de geboden voorziening, gericht op reïntegratie en integratie van de belanghebbende, waarbij het perspectief op betaald werk gering is.

  • c.

    het later terugkeren van vakantie dan de vooraf door de het college toegestane periode, waarbij reïntegratieverplichtingen zijn geschaad.

Verlaging 50%

Artikel 4a

Bij de volgende gedragingen wordt de bijstand, onverminderd artikel 12, eerste lid, van deze verordening, verlaagd met 50% van de bijstand gedurende een maand:

  • a.

    het niet meewerken aan het werken met behoud van uitkering;

  • b.

    het niet dan wel onvoldoende meewerken aan een reïntegratietraject, zoals beschreven in artikel 4, onder b, van deze verordening, waarbij perspectief op betaald werk aanwezig is.

Verlaging 100%

Artikel 5

Bij de volgende gedragingen wordt de bijstand, onverminderd artikel 12, eerste lid, van deze verordening, verlaagd met 100% van de bijstand gedurende een maand:

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • c.

    het bij de entree in de bijstand aangeven, en door middel van feitelijke gedragingen bevestigen, geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om te reïntegreren op de arbeidsmarkt.

Zorgtraject

Artikel 6

Wanneer de rechthebbende niet dan wel niet tijdig meewerkt aan de verplichting, verbonden aan een zorgtraject als bedoeld in artikel 55 van de wet, stemt het college van burgemeester en wethouders de bijstand hierop af. Het percentage en de duur van de verlaging zullen, al naar gelang de ernst van de gedraging, overeenkomstig de verlagingen, genoemd in de artikelen 3, 4 en 4a van deze verordening, plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Te laat verstrekken gegevens

Artikel 7

  • 1.

    Indien een rechthebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet tijdig is nagekomen, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een verlaging opgelegd van 5% van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 12, eerste lid, van deze verordening. Onder de verplichte gegevens valt ook de in artikel 17, lid 4, van de wet bedoelde identificatieplicht.

  • 2.

    Indien een rechthebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet met betrekking tot de inlevering van de maandelijkse rechtmatigheidsverklaring niet nakomt, wordt bij de eerste maal gedurende een kalenderjaar een termijn van orde verleend en bij de tweede of volgende maal gedurende een kalenderjaar wordt naast het geven van een hersteltermijn overeenkomstig lid 1 een verlaging van 5% van de bijstandsnorm gedurende een maand opgelegd.

  • 3.

    Indien er geen sprake is van benadeling van de gemeente, kan van het opleggen van de verlaging worden afgezien en kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de rechthebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

Artikel 8

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel17 van de wet, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 12, eerste lid, van deze verordening wordt de verlaging op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer: 100% van de bijstandsnorm

      gedurende een maand.

  • 3.

    Indien de verlaging, genoemd in lid 2, niet of niet volledig kan worden opgelegd, wordt deze verlaging opgelegd over het toekomstige recht op bijstand.

  • 4.

    Indien de verlaging, genoemd in lid 3, niet binnen een termijn van twee jaar nadat hetbesluit tot het opleggen van de maatregel is genomen kan worden opgelegd, komt de maatregel te vervallen.

Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

Artikel 9

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17 van de wet, niet heeft geleid tot een ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de verlaging, onverminderd artikel 12, eerste lid, van de verordening, 5% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2.

    Van het opleggen van de verlaging, bedoeld in het eerste lid, kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing terzake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de rechthebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Artikel 10

  • 1.

    Indien de rechthebbende anderszins blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, bedoeld in artikel 18, lid 2, van de wet, wordt een verlaging opgelegd, die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 12, eerste lid, van deze verordening, wordt de verlaging op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende minimaal een maand.

Intering vermogen

Artikel 10a

Indien de rechthebbende door het op een onverantwoorde wijze interen van het vermogen blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (met andere woorden: onverantwoord interen van het vermogen, terwijl te voorzien is dat men op korte termijn bijstandsafhankelijk wordt), wordt de uitkering gedurende een periode van maximaal drie jaar met 10% verlaagd. In deze situatie wordt geen rekening gehouden met het wettelijk vrij te laten vermogen.

Ernstige misdragingen

Artikel 11

Indien een rechthebbende zich naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders ernstig misdraagt tegenover de leden van het college van burgemeester en wethouders, de ambtenaren of de medewerkers van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 12, eerste lid, en afhankelijk van de ernst van de gedraging, een maatregel opgelegd van 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij de eerste misdraging en 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij de tweede en volgende misdraging.

Afwijking van de genoemde percentages

Artikel 12

  • 1.

    Van de in voorgaande artikelen genoemde percentages kan naar beneden of naar boven worden afgeweken op grond van de ernst van de gedraging, de mate waarin de rechthebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin rechthebbende verkeert.

  • 2.

    Van het opleggen van een verlaging wordt in ieder geval afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3.

    Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college besluiten af te zien van het opleggen van een verlaging.

Recidive en samenloop

Artikel 13

  • 1.

    De periode van verlaging van de bijstand, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 11 van deze verordening wordt verlengd, indien de rechthebbende zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan dezelfde of ernstiger verwijtbare gedraging.

  • 2.

    Indien er sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 11 van deze verordening, die zich tegelijk voordoen, wordt de hoogste verlaging toegepast.

Volharding en heroverweging

Artikel 14

  • 1.

    Indien de rechthebbende na de recidive, genoemd in artikel 13 van deze verordening, volhardt in de gedraging, kan de bijstand voor onbepaalde tijd verlaagd worden. Er dient dan telkens na uiterlijk 3 maanden een heroverweging van de verlaging plaats te vinden.

  • 2.

    Wanneer er ingevolge de bepalingen in deze verordening een verlaging van de bijstand plaatsvindt gedurende een langere periode dan drie maanden, dient elke drie maanden te worden nagegaan of de hoogte en de duur van de verlaging op basis van de omstandigheden van de rechthebbende dienen te worden aangepast.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Beleidsregels

Artikel 15

Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Indexering

Artikel 16

Het college kan jaarlijks de minimum hoogte en de maximum hoogte van de afstemming, zoals bedoeld in artikel 8, tweede lid, en artikel 10, derde lid, van deze verordening, opnieuw vaststellen.

Onvoorziene situaties

Artikel 17

In gevallen, die de uitvoering van deze verordening betreffen, en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Inwerkingtreding

Artikel 18

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2008.

  • 2.

    Op het moment dat deze verordening in werking treedt, wordt de op 23 juni 2004 vastgestelde Afstemmingsverordening ingetrokken.

Citeerartikel

Artikel 19

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 19 december 2007

mr. G. Raaben drs. K.B. Loohuis

griffier voorzitter

Toelichting op de Afstemmingsverordening

Algemeen

De Wet werk en bijstand (Wwb) kent de opdracht aan gemeenten om een verordening vast te stellen voor de verlaging van de uitkering bij het niet nakomen van verplichtingen. In de Afstemmingsverordening, het systeem van met name financiële sancties, legt de gemeente vast op welke wijze de uitkering wordt verlaagd wegens onvoldoende betoond besef van verantwoordelijkheid of het niet nakomen van verplichtingen. Deze verordening bevat een normering met betrekking tot de verlaging van de bijstand in het kader van de Wwb.

Als wordt geconstateerd dat de rechthebbende zich niet houdt aan de uit de wet voortvloeiende verplichtingen (inclusief de verplichtingen die de rechthebbende middels een beschikking zijn opgelegd) of anderszins onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont, kan de bijstand tijdelijk worden verlaagd. Dit houdt ook in dat als de rechthebbende geen juiste informatie verstrekt de uitkering lager, dan wel tijdelijk op nihil kan worden vastgesteld.

Het geobjectiveerde belang van een bepaalde verplichting kan niet in alle gevallen onverkort de indicatie van de verlaging zijn. Bij het vaststellen van de verlaging dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden en de individueel vastgestelde verplichtingen. Dit kan inhouden dat op grond van dringende redenen geheel of gedeeltelijk wordt afgezien van het verlagen van de uitkering.

Benadrukt wordt dat in ieder geval van een verlaging van de uitkering wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

De eigen verantwoordelijkheid voor de zelfstandige bestaansvoorziening houdt in dat aan het verkrijgen van een uitkering verplichtingen zijn verbonden. Deze verplichtingen gelden vanaf de eerste melding, dus al voordat het recht op bijstand is vastgesteld.

Het college kan de verlaging voor een bepaalde periode of voor een onbepaalde periode opleggen totdat de rechthebbende de tekortkomingen heeft hersteld. Het college beoordeelt uiterlijk drie maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden en het gedrag van de rechthebbende aanleiding geven de beslissing te herzien.

Bij het besluit tot het verlagen van de bijstand én bij de heroverweging vormen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur centrale uitgangspunten. Bij het opstellen van de verordening is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande wet- en regelgeving op het terrein van verlagingen en boeten ten tijde van de Algemene bijstandswet.

De normering van de verlagingen bestaat uit een categorisering van gedragingen, die betrekking hebben op het niet nakomen van de aan de uitkering verbonden verplichtingen. Naar gelang de ernst van het verwijtbaar handelen worden verschillende gestandaardiseerde verlagingen van de bijstand voorgeschreven. De categorisering van de gedragingen, corresponderend met de aan de uitkering verbonden verplichtingen, brengt in samenhang met de genormeerde verlaging van de bijstand tot uitdrukking welk gewicht aan het niet voldoen van een bepaalde verplichting wordt toegekend. Daarnaast wordt bij uitkeringsfraude een verlaging toegepast, die is afgestemd op de hoogte van de ten onrechte ontvangen bruto-uitkering.

Aan de indeling in categorieën ligt het criterium ten grondslag dat de ernst van het feit toeneemt, naarmate het niet nakomen van een verplichting concretere gevolgen heeft voor het verkrijgen van betaalde arbeid. Bij de beoordeling van de ernst van het feit is derhalve onder meer van belang of er sprake is van onvoldoende eigen initiatief en de kansen op arbeidsinschakeling door eigen toedoen worden verminderd of zelfs teniet worden gedaan.

Door de normering van de verlaging in deze verordening wordt beoogd rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te bevorderen, zonder dat hierbij afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid tot individualisering, door altijd te kijken of de situatie van de rechthebbende aanleiding kan geven om af te wijken van de standaard verlaging.

De verlaging van de bijstand zal naar rato op de samengestelde bijstandsuitkering (algemene norm en gemeentelijke toeslag) worden toegepast. De verlaging kan eveneens op grond van artikel 36 Wwb plaatsvinden op de langdurigheidstoeslag. In het geval van een jongere (jonger dan 21 jaar), die naast de algemene bijstand periodiek bijzondere bijstand ontvangt voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, zal de verlaging op de algemene bijstand en de periodieke bijzondere bijstand worden toegepast. Hierdoor worden de consequenties van verwijtbaar gedrag over de hele toegekende bijstand geëffectueerd.

De verlaging van de uitkering, voor zover de verlaging betrekking heeft op geen of onvoldoende medewerking verlenen met betrekking tot de reïntegratie, vindt plaats met de eerstvolgende betaling van de uitkering.

De verlaging van de uitkering, voor zover de verlaging betrekking heeft op de informatieverplichting, genoemd in artikelen 7, 8 en 9 van deze verordening, kan ook plaatsvinden in de toekomst en vervalt dus niet automatisch bij beëindiging van de uitkering. De verlaging wordt dan (weer) opgelegd bij hervatting van de uitkering. Dit wordt verder toegelicht in de toelichting bij artikel 8 van deze verordening.

Deze verordening is overeenkomstig van toepassing op de bijstandsgerechtigde nieuwkomer, die een verplichting in het kader van de Wet inburgering nieuwkomers niet nakomt (artikel 18 Win). Voor de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) geldt nog steeds de huidige Wet boeten en maatregelen (Wbm) en is deze verordening niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

In de Wwb wordt het begrip "algemeen geaccepteerde arbeid" geïntroduceerd. Met de invoering van dit begrip wordt uitdrukkelijk afstand genomen van het begrip "passende arbeid", zoals dat in de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) werd gehanteerd. De mogelijkheden voor de inzetbaarheid van werkzoekenden in arbeid worden daarmee met de invoering van de Wwb aanzienlijk verruimd.

Uitgangspunt van de Wwb is dat de weg naar werk zo kort mogelijk dient te zijn en dat, mede gelet op het vangnetkarakter van de Wwb, dan ook elke vorm van arbeid geaccepteerd dient te worden. Er kunnen door de belanghebbende of de gemeente geen eisen worden gesteld aan de aansluiting van de arbeid aan het opleidingsniveau, eerder opgedane werkervaring, wensberoep en het beloningsniveau. Algemeen geaccepteerde arbeid en aangeboden arbeid dient door de belanghebbende te worden aanvaard. Uitzondering hierop is de situatie waarin arbeid moet worden gecombineerd met zorg voor kinderen (tot 5 jaar). In dat geval zal een individuele afweging moeten plaatsvinden.

Met algemeen geaccepteerde arbeid wordt bedoeld arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Werkzaamheden, die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie of werken in een coffeeshop, worden hiermee uitgesloten. Evenals werkzaamheden, die ingaan tegen de integriteit van de persoon, zoals werkzaamheden die gewetensbezwaren oproepen. In dat laatste geval zal altijd een individuele toetsing plaatsvinden, waarbij gekeken wordt naar de mogelijkheden en omstandigheden van de belanghebbende. Als algemeen geaccepteerde arbeid door een belanghebbende wordt geweigerd, wordt dit door het CWI en de afdeling Sociale Zaken gezien als ernstig verwijtbaar gedrag, hetgeen tot een zware sanctie leidt.

Artikel 2 Verlaging 5%

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 3 Verlaging 10%

Onder a

Van de rechthebbende wordt verwacht dat hij activiteiten verricht, die zijn gericht op een zo snel mogelijke inschakeling in het arbeidsproces, zoals het op eigen initiatief voldoende solliciteren naar geschikte arbeid, het inschrijven bij diverse uitzendbureaus en aldaar regelmatig informeren naar werk. De rechthebbende dient een controleerbaar overzicht van de ondernomen activiteiten bij te houden en op verzoek aan het college te tonen. De genoemde activiteiten met betrekking tot de arbeidsmarkt worden eveneens van de belanghebbende verwacht bij de entree van de bijstand. Er dienen in deze laatstgenoemde situatie tenminste vier aantoonbare sollicitaties ingeleverd te worden.

Onder b en c

Deze artikelen behoeven geen toelichting.

Onder d

Dit onderdeel kan vervallen. Als men is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen en men verblijft langer dan de toegestane periode in het buitenland, bestaat er geen recht op bijstand. De uitkering wordt dan beëindigd. Meldt men zich later weer, dan wordt het recht opnieuw beoordeeld. Men straft zich zelf al door het langer wegblijven.

Artikel 4 Verlaging 20%

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 4a Verlaging 50%

Dit artikel is nieuw ingevoegd. In de praktijk kan een bijstandsgerechtigde verschillende soorten reïntegratievoorzieningen aangeboden krijgen. Na het voltooien van de voorziening, kan de afstand tot de arbeidsmarkt sterk verschillen.

Voorbeeld: het voltooien van een sollicitatietraining verkleint de afstand tot de arbeidsmarkt wel wat, maar er is niet altijd meteen perspectief op betaald werk.

Een andere reïntegratievoorziening is bijvoorbeeld het enige tijd werken met behoud van uitkering, waarbij vaak in een schriftelijke overeenkomst, de werkgever de intentie uitspreekt de kandidaat na de periode van werken met behoud van uitkering betaald werk aan te bieden. Voorwaarde is dan wel dat de kandidaat goed functioneert tijdens het werken met behoud van uitkering. In de toelichting op artikel 10 van de Wet werk en bijstand wordt een periode van 6 maanden vermeld, dat een bijstandsgerechtigde, met behoud van uitkering te werk mag worden gesteld.

Het niet of onvoldoende meewerken aan een dergelijke reïntegratievoorziening dient zwaarder gestraft te worden dan de 20% die tot nu toe mogelijk was.

Artikel 5 Verlaging 100%

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 6 Zorgtraject

Het opleggen van nadere verplichtingen kan aan de orde zijn wanneer in de persoon gelegen factoren aan arbeidsinschakeling in de weg staan, zoals bij psychische moeilijkheden of verslavingsproblematiek. Aan de rechthebbende kan de verplichting worden opgelegd om een medische behandeling te ondergaan, dan wel enigerlei andere vorm van professionele hulpverlening die naar zijn aard met een medische behandeling kan worden vergeleken, wanneer het college dit noodzakelijk acht voor het herstel van de zelfstandige bestaansvoorziening.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

In dit hoofdstuk worden drie vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:

Artikel 7: het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is artikel 54 Wwb van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op bijstand opschorten en rechthebbende in de gelegenheid stellen binnen een nader te stellen termijn het verzuim te herstellen.

Artikel 8: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente, waardoor er ten onrechte een uitkering is verstrekt of een te hoog bedrag aan bijstand is verstrekt. In deze situatie heeft de rechthebbende niet voldaan aan de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17 Wwb. Het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie tegenover de gemeente, met het oogmerk een (hogere) uitkering te krijgen (fraude), vormt een schending van de informatieplicht, bedoeld in artikel 17 Wwb.

Artikel 9: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente, zonder gevolgen voor de bijstand. Ook hier is artikel 17 Wwb van toepassing, maar is er geen financieel nadeel voor de gemeente Haaksbergen.

Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van de uitkering niet vaststellen. De aanvraag moet dan buiten behandeling worden gelaten (in de situatie dat een uitkering wordt aangevraagd) of het besluit tot toekenning van de bijstand moet worden ingetrokken (bij een lopende uitkering). Het opleggen van een maatregel is dus bij het niet-verstrekken van gegevens, die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering, niet aan de orde.

Artikel 7

Te laat verstrekken van gegevens

Lid 1

Indien een belanghebbende de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bijstand opschorten (artikel 54, eerste lid Wwb). Het college geeft de belanghebbende vervolgens een termijn, waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn).

Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de bijstand stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van de bijstand). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de bijstand voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd. Dit lid regelt de hoogte van de maatregel.

Onder dit artikel valt ook de in artikel 17, lid 4 Wwb bedoelde identificatieplicht.

Lid 2 en 3

Deze behoeven geen toelichting.

Artikel 8 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

Lid 1

In artikel 17, eerste lid, Wwb is bepaald dat rechthebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

Lid 2

De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17 Wwb, wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan bijstand, dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of teveel aan de rechthebbende is betaald. Onder de laatste categorie (een benadelingsbedrag van

€ 4.000,00 of meer) vallen ook de zaken, die terugkomen van de officier van justitie, welke zijn geseponeerd en waarbij niet is overgegaan tot strafrechtelijke vervolging.

Lid 3

Indien de maatregel niet of niet volledig geëffectueerd kan worden door bijvoorbeeld korting van deeltijdinkomsten op de uitkering, kan de maatregel over een toekomstig recht worden opgelegd. Dit geldt ook wanneer de uitkering wordt, dan wel is beëindigd. Indien rechthebbende op een later tijdstip wederom een uitkering aanvraagt, kan de maatregel alsnog worden uitgevoerd.

Net als bij alle overige maatregelen kan er afgeweken worden van de standaardmaatregel.

Lid 4

Bij een maatregel over een toekomstig recht, is het van belang dat er een termijn wordt vastgesteld. Bepalend is het tijdstip van het genomen besluit.

Artikel 9 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 10 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Met het in dit artikel genoemde benadelingsbedrag wordt bedoeld de omvang van de bijstand, die niet verstrekt zou zijn indien er geen sprake zou zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Artikel 10a

Intering vermogen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 11 Ernstige misdragingen

Onder de term ‘ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden, die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Wwb. Het gaat hier dan ook om agressief gedrag, gericht tegen de leden van het college, de ambtenaren die belast zijn met de uitvoering van de Wwb en de medewerkers van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).

Er is in deze gekozen om niet één specifieke sanctie aan te geven. De sanctie is 50% van de bijstandsnorm bij de eerste gedraging en 100% van de bijstandsnorm bij de tweede en volgende gedraging. Het agressieve gedrag kan bestaan uit: discriminatie naar geslacht, geloof of ras, dreiging met geweld, verbaal geweld (schreeuwen), intimidatie, sexuele intimidatie, vernieling, stalking, het dragen van wapens of gevaarlijke voorwerpen en alle vormen van fysiek geweld.

Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie en eventuele andere ordemaatregelen.

Artikel 12 Afwijking van de genoemde percentages

Lid 1 en 2

De rechthebbende zal het ontbreken van verwijtbaarheid of eventuele verzachtende omstandigheden aannemelijk moet maken. Het uitgangspunt hierbij is dat de bewijslast bij de rechthebbende ligt.

Lid 3

De wet stelt ingevolge artikel 18 Wwb een algemene verplichting tot het verlagen van de bijstand. Daarnaast wordt middels dit lid aan burgemeester en wethouders de mogelijkheid geboden om op grond van dringende redenen te kunnen afzien van het verlagen van de uitkering. Uitzonderingen moeten mogelijk zijn, indien voor de rechthebbende onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Er moet wel iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn, wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Bij de dringende reden is niet primair of uitsluitend aan financiële redenen gedacht.

Ook immateriële omstandigheden kunnen een rol spelen.

Artikel 13 Recidive en samenloop

Lid 1

Indien er binnen een jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verlenging van de duur van de verlaging.

Lid 2

Bij een samenloop van verwijtbare gedragingen is het uitgangspunt dat tenminste de hoogste verlaging wordt toegepast. Dit geldt ook indien er sprake is van verwijtbare gedragingen door beide partners, in geval van een gezamenlijke huishouding. Van beide partners wordt de recidiveregistratie bijgehouden. Het niet, niet geheel of niet tijdig voldoen aan de informatieverplichting is een gezamenlijke verantwoordelijkheid, die bij beide partners geregistreerd wordt. Bij het voorgaande dient gekeken te worden of er in de individuele situatie van de rechthebbende(n) aanleiding is om een cumulatie van verlagingen toe te passen. Bij meerdere verwijtbare gedragingen kan de uiteindelijk op te leggen verlaging afgestemd worden op de mate van verwijtbaarheid en kan in het individuele geval en gelet op de concrete omstandigheden dus een hogere verlaging opgelegd worden dan de indicatieve verlaging, genoemd in deze verordening.

In situaties, bedoeld in dit artikel, kan het zich voordoen dat de rechthebbende afkomstig is uit een andere gemeente en op het moment van de verwijtbare gedraging nog geen twaalf maanden in Haaksbergen woonachtig is. Voor een goede uitvoering van deze verordening dient dan te worden nagegaan of er in de vorige gemeente een verlaging van de bijstand heeft plaatsgevonden. Wanneer een dergelijke verlaging heeft plaatsgevonden, dient te worden nagegaan of deze gedraging ook in Haaksbergen zou hebben geleid tot een verlaging van de uitkering. Wanneer dit het geval zou zijn geweest, dient de grotere verwijtbaarheid van de gedraging tot uitdrukking te worden gebracht in een verlenging van de periode van verlaging van de uitkering.

Artikel 14 Volharding en heroverweging

Lid 1 en 2

Wanneer de rechthebbende volhardt in zijn verwijtbare gedragingen, kan er een verlaging van de uitkering plaatsvinden die langer duurt dan drie maanden. Er zal dan telkens binnen drie maanden een heroverweging van de verlaging plaats dienen te vinden. Bij deze heroverweging hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen en alle feiten en omstandigheden hoeven niet opnieuw beoordeeld te worden. Een marginale beoordeling volstaat. Er dient slechts beoordeeld te worden of het redelijk is om de vastgestelde verlaging te continueren. Hierbij dient allereerst gekeken te worden of de rechthebbende thans wel aan zijn verplichtingen voldoet. Wanneer dit het geval is, kan besloten worden om af te zien van continuering van de verlaging van de uitkering. Wanneer de rechthebbende nog steeds niet voldoet aan zijn verplichtingen, zal alsnog gekeken dienen te worden naar de omstandigheden waarin de rechthebbende verkeert. In een dergelijke situatie kan ook overwogen worden om het percentage waarmee de uitkering verlaagd wordt te verhogen, omdat de reeds toegepaste verlaging kennelijk niet het gewenste effect heeft.

Zoals al eerder genoemd, kan de heroverweging ook leiden tot een herziening van de periode van de verlaging. Dit dient dan op verzoek van de belanghebbende te geschieden. De verlaging kan dan heroverwogen worden, omdat het gedrag van belanghebbende daadwerkelijk veranderd is. Dit kan dan resulteren in een beëindiging of een matiging van de verlaging.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 15 Beleidsregels

De vaststelling van nadere beleidsregels door het college bestaat bijvoorbeeld uit de regeling c.q. de vaststelling van de hoogwaardige handhaving in het kader van de Wwb.

Met het oog op de hoogwaardige handhaving zullen de nadere beleidsregels o.a. bestaan uit de vaststelling van een beleidsplan hoogwaardige handhaving en de vaststelling van een controleplan.

Artikelen 16 tot en met 19

Deze artikelen behoeven geen toelichting.

Samensteller: H.H. Rexwinkel