Regeling vervallen per 18-02-2022

Beleidsregels bijzondere bijstand (4.7a)

Geldend van 01-01-2009 t/m 17-02-2022

Nummer:

Onderwerp:Beleidsregels bijzondere bijstand.

Burgemeester en wethouders van Haaksbergen;

gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet werk en bijstand;

besluiten:

vast te stellen

de Beleidsregels bijzondere bijstand

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1

  • 1.

    In deze beleidsregels zijn de begrippen van toepassing zoals vastgesteld in de Wet werk en bijstand (hierna:WWB) onder Hoofdstuk 1, § 1.1, in de artikelen 1tot en met 6.

  • 2.

    Bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de bepalingen in de WWB.

  • 3.

    Verlening van bijzondere bijstand, op grond van deze beleidsregels, vindt plaats op grond van individuele omstandigheden en wordt gekenmerkt door het maatwerkprincipe.

  • 4.

    Op grond van bijzondere omstandigheden, gelegen bij de aanvrager en/of diens gezinsleden, kan het college afwijken van deze beleidsregels.

  • 5.

    Ten aanzien van de verlening van de bijzondere bijstand is, daar waarin deze beleidsregels niet voorzien, de leidraad van de gemeente Enschede eveneens van toepassing.

  • 6.

    Het college kan de bijzondere bijstand qua hoogte en duur beperken.

  • 7.

    Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet in beginsel worden ingediend, voordat - of vlak nadat – de kosten zijn gemaakt, als regel binnen een maand.

Hoofdstuk 2 Bijstand aan personen van 18, 19 en 20 jaar

Artikel 2

  • 1.

    Een jongere van 18, 19 of 20 jaar heeft recht op aanvullende bijzondere bijstand indien en voor zover zijn noodzakelijke bestaanskosten hoger zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals genoemd in artikel 20 van de WWB.

  • 2.

    Hogere noodzakelijke bestaanskosten zoals bedoeld in het eerste lid worden aanwezig geacht als de jongere zelfstandig woont en er tevens sprake is van één van de volgende omstandigheden:

    • a.

      beide ouders van de jongere zijn overleden of wonen in het buitenland;

    • b.

      de jongere is op grond van een officiële maatregel uit huis geplaatst;

    • c.

      de jongere is op de datum van aanvragen van de bijstand al langer dan één jaar zelfstandig wonend;

    • d.

      de jongere heeft, alleen of samen met een partner van 18, 19 of 20 jaar de zorg voor één of meer kinderen;

    • e.

      de jongere is niet officieel uit huis geplaatst maar het is niet verantwoord om hem/haar bij de ouders te laten wonen.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op de uitkering die de jongere zou ontvangen op grond van de Toeslagenverordening Haaksbergen 2004, indien hij 21 jaar zou zijn.

HOOFDSTUK 3 Kosten van scholing, werkervaring en zelfstandige bestaansvoorziening

Artikel 3

  • 1.

    Onder kosten van scholing worden verstaan de kosten van herscholing, omscholing en bijscholing en de noodzakelijkerwijs daarmee gepaard gaande kosten.

  • 2.

    Kosten van scholing, werkervaring en kosten ter bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening, kunnen voor bijstand in aanmerking komen indien het college de betreffende scholing als noodzakelijk aanmerkt voor de inschakeling in de arbeidsmarkt.

  • 3.

    Onder kosten van werkervaring worden verstaan kosten die gepaard gaan met het opdoen van werkervaring bij een werkgever.

  • 4.

    Onder kosten ter bevordering van zelfstandige bestaansvoorziening worden verstaan kosten die worden gemaakt met het doel om uit de uitkering te geraken dan wel de noodzakelijk te verlenen bijstand te verminderen.

  • 5.

    De kosten bedoeld in dit artikel komen alleen voor bijstandsverlening in aanmerking voorzover ze niet, op grond van een trajectplan, uit het werkdeel van de WWB kunnen worden bekostigd.

HOOFDSTUK 4 Kosten van medische en sociale voorzieningen

Artikel 4

  • 1. Bijzondere bijstand kan worden verleend voor noodzakelijke medische- en/of sociale voorzieningen.

  • 2. Voor de vaststelling van de noodzaak van medische voorzieningen kan om advies worden gevraagd bij een onafhankelijke (externe) adviseur.

  • 3. Het college vraagt in ieder geval om een onafhankelijk (extern) advies indien er twijfels bestaan over de noodzaak van de medische voorziening.

  • 4. Indien de kosten reeds gedeeltelijk worden vergoed door een voorliggende voorziening, die door het college als noodzakelijk wordt aangemerkt, en er een vergoeding wordt gevraagd voor de eigen bijdrage, dan worden de kosten automatisch als noodzakelijk aangemerkt.

  • 5. Het (verplicht) eigen risico, zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet, wordt aangemerkt als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en komt daarmee niet voor bijstandsverlening in aanmerking.

Artikel 4a

  • 1.

    Bijzondere bijstand kan worden verleend voor de kosten van noodzakelijke deelname aan een maaltijdvoorziening.

    Onder maaltijdvoorziening wordt verstaan het tegen betaling verstrekken van

    maaltijden aan huis aan de aanvrager door middel van bezorging gedurende meerdere

    dagen per week danwel de deelname aan een zogenaamd open tafel project waarbij

    de aanvrager de mogelijkheid wordt geboden tegen betaling een maaltijd te gebruiken

    in een daartoe ingerichte ruimte.

  • 2.

    Het college kan bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke deelname aan een maaltijdvoorziening verlenen indien de aanvrager aan de hierna genoemde voorwaarden voldoet:

    a.    het inkomen van de aanvrager dient gelijk te zijn of minder te bedragen dan 100 % van het minimumloon;

    b.   aanvrager heeft één of meer van de onder 1 tot en met 4 genoemde beperkingen / problemen:

    1.    de aanwezigheid van beperkingen van medische aard;

    2.    beperkingen van ergonomische aard (problemen met lopen, staan en/of overige lichaamsfuncties;

    3.    psychologische / psychogeriatrische problemen (o.a. vergeetachtigheid, dementie);

    4.    problemen van sociale aard (verwaarlozing, niet in staat zijn bereiding van een maaltijd te organiseren).

  • 3.

    De hoogte van de bijdrage in de noodzakelijke kosten wordt vastgesteld conform de richtlijnen zoals neergelegd in de leidraad van de gemeente Enschede.

HOOFDSTUK 5 Kosten van duurzame gebruiksgoederen

Artikel 5

  • 1.

    Indien voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen een geldlening is verstrekt door de Stadsbank Oost Nederland (hierna: SON), wordt bijzondere bijstand verleend voor de kosten van rente en aflossing, indien en voor zover deze kosten het aflossingspercentage genoemd in artikel 12 van deze beleidsregels te boven gaan.

  • 2.

    Bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van duurzame gebruiksgoederen wordt verstrekt in de vorm van een geldlening of in de vorm van borgtocht. De aflossing van de geldlening wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 12.

HOOFDSTUK 6 Bijstand in schulden

Artikel 6

  • 1.

    Kredietverstrekking door de SON wordt aangemerkt als voorliggende voorziening.

  • 2.

    Indien voor de kosten van een noodzakelijke schuldsanering een geldlening wordt verstrekt door de SON kan bijzondere bijstand worden verleend voor de kosten van rente en aflossing, indien en voor zover deze kosten de aflossingsruimte zoals bedoeld in artikel 12 van deze beleidsregels te boven gaat.

  • 3.

    Indien het benodigde krediet, nodig voor de noodzakelijke schuldsanering, niet door de SON verstrekt kan worden, kan indien daar naar het oordeel van het college dringende redenen voor bestaan, bijstand in de vorm van een geldlening worden verleend op grond van artikel 49 van de WWB.

  • 4.

    Aan bijstandsverlening zoals bedoeld in dit artikel wordt de verplichting verbonden, dat belanghebbende zich aan de gemaakte afspraken met de SON, het maatschappelijk werk en het college houdt.

  • 5.

    De aflossing van de geldlening bedoeld in lid 4 vindt plaats met inachtneming van de aflossingsregels van artikel 12 van deze beleidsregels.

  • 6.

    Als naast de geldlening als bedoeld in het derde lid, de belanghebbende een geldlening bij de SON heeft kan de aflossing worden opgeschort tot het moment waarop de lening bij de SON is afgelost, onder de voorwaarde dat de belanghebbende de aflossingsverplichtingen bij de SON volledig nakomt.

HOOFDSTUK 7 Toeslag voormalige alleenstaande ouders

Artikel 7

  • 1.

    Wanneer het laatste in de gezinsbijstand begrepen kind van een alleenstaande ouder de leeftijd van 18 jaar bereikt en bij de ouder blijft wonen, kan een toeslag worden verstrekt.

  • 2.

    De duur van de toeslag is maximaal drie jaar en bedraagt de eerste twaalf maanden

    € 95,00 per maand, de tweede twaalf maanden € 70,00 per maand en de laatste twaalf maanden € 50,00 per maand.

  • 3.

    De in dit artikel bedoelde toeslag eindigt in ieder geval indien:

    • a.

      de voormalige alleenstaande ouder geen uitkering meer van de gemeente ontvangt, dan wel een uitkering ontvangt naar een andere norm dan die voor een alleenstaande, of

    • b.

      het betreffende kind niet langer tot het huishouden van de voormalige alleenstaande ouder behoort, of

    • c.

      het betreffende kind een zelfstandig inkomen heeft dat meer is dan 125% vanvan de voor dat kind van toepassing zijnde bijstandsnorm.

HOOFDSTUK 8 Bijstand voor reiskosten van ‘zittend ziekenvervoer’ onderwijs volgen

Artikel 8

  • 1.

    Bijzondere bijstand kan worden verleend voor de noodzakelijke reiskosten van het ‘zittend ziekenvervoer’ voorzover deze niet worden vergoed door een voorliggende voorziening.

  • 2.

    Onder ‘zittend ziekenvervoer’ wordt verstaan; vervoer dat noodzakelijk is per taxi, per eigen auto of vervoer door derden naar een ziekenhuis of medisch specialist buiten Haaksbergen, omdat reizen per openbaar vervoer om medische redenen niet mogelijk is.

  • 3.

    Indien belanghebbende zelf in het vervoer kan voorzien per eigen auto of vervoer door derden mogelijk is, dan wordt dit beschouwd als een afdoende voorziening en wordt de bijstand berekend op basis van de tarieven van het openbaar vervoer.

  • 4.

    Indien belanghebbenden gebruik maken van de buitengewone uitgavenregeling van de Belastingdienst voor het zittend ziekenvervoer, dan wordt hiervoor geen bijzondere bijstand verleend.

HOOFDSTUK 9 Draagkracht en aflossing

Artikel 9 Draagkrachtregels algemeen

  • 1. Bij de verlening van bijzondere bijstand is de aanvrager, afhankelijk van de financiële draagkracht, een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2. De draagkracht is afhankelijk van het vermogen en/of het inkomen en wordt vastgesteld voor de duur van één jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend.

  • 3. De draagkracht kan over een afwijkende periode worden vastgesteld, indien de omstandigheden van de aanvrager of de aard van de kosten daar aanleiding voor geven.

Artikel 10 Draagkracht uit vermogen

  • 1. De draagkracht uit vermogen wordt vastgesteld op 100% van het vermogen, dat de in artikel 34 WWB genoemde bedragen te boven gaat.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt bij bijstandsverlening voor overbruggingsuitkeringen, verhuiskosten, kosten van begrafenis en crematie en vervanging van duurzame gebruiksgoederen, de draagkracht vastgesteld op 100% van de in artikel 34 WWB genoemde bedragen.

Artikel 11 Draagkracht uit inkomen

  • 1. De draagkracht uit het inkomen wordt vastgesteld op een gedeelte van het meerinkomen van de aanvrager. Onder meerinkomen wordt verstaan het verschil tussen het netto jaarinkomen van de aanvrager en de van toepassing zijnde netto bijstandsnorm.

  • 2. De draagkracht wordt vastgesteld op 100% van het meerinkomen indien sprake is van ziektekostenverzekering, arbeidsongeschiktheidsverzekering, verhuiskosten, rente en aflossing van geldleningen, overbruggingsuitkeringen, kosten van begrafenis en crematie, kosten in verband met een tijdelijke opname in een inrichting of detentie, en duurzame gebruiksgoederen.

  • 3. In alle overige gevallen wordt tot 100% van de van toepassing zijnde netto bijstandsnorm geen draagkracht in aanmerking genomen. Van het inkomen boven laatstgenoemde grens wordt 35% als draagkracht in aanmerking genomen. 

Artikel 12 Aflossingsregels

  • 1.

    De maandelijkse aflossingsruimte voor bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening zoals bedoeld in de artikelen 5 en 6 bedraagt bij een inkomen op bijstandsniveau 8% van de bijstandsnorm.

  • 2.

    Indien het netto inkomen de van toepassing zijnde bijstandsnorm te boven gaat, wordt het meerdere gedeeltelijk aangewend als aflossingsruimte, bovenop de in het eerste lid vastgestelde aflossingsruimte.

  • 3.

    De extra aflossingsruimte bedoeld in het tweede lid bedraagt voor een gehuwde of alleenstaande ouder 50% van het meerinkomen en voor een alleenstaande 70% van het meerinkomen.

  • 4.

    Het netto inkomen zoals bedoeld in het tweede lid van dit artikel wordt vastgesteld inclusief vakantiegeld.

HOOFDSTUK 10 Slotbepalingen

Artikel 13

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2009.

  • 2.

    Op het moment dat deze beleidsregels in werking treden, worden de op 18 december 2007 vastgestelde Beleidsregels bijzondere bijstand ingetrokken.

  • 3.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels bijzondere bijstand.

Haaksbergen, 2 december 2008

burgemeester en wethouders

I.C. Seuters-Koopman drs. K.B. Loohuis

secretaris burgemeester

(De Eerste wijziging van de Beleidsregels bijzondere bijstand in vastgesteld in de collegevergadering van 23 augustus 2011 en inwerkinggetreden op 15 september 2011)

Samensteller: G. Hoogeveen

Toelichting beleidsregels bijzondere bijstand

Algemeen:

In deze beleidsregels zijn geen vormen van ´categoriale bijzondere bijstandsverlening´ opgenomen. Bijzondere noodzakelijke kosten worden vergoed op basis van individueel maatwerk.

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 1: Algemeen

De begrippen zoals geformuleerd in de WWB zijn ook van toepassing op deze beleidsregels.

In lid 2 is aangegeven dat de verlening van bijzondere bijstand plaatsvindt met inachtneming van het bepaalde in de WWB. Het lokale beleid mag niet in strijd zijn met de WWB. Hierbij dient met name gedacht te worden aan; bepalingen betreffende de kring van rechthebbenden, vermogensbepalingen en de verhouding tot voorliggende voorzieningen.

In Lid 3 is aangegeven, dat bijzondere bijstandsverlening plaatsvindt op grond van het maatwerkprincipe. Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen, dat in het individuele geval de uitkeringsnorm niet volledig toereikend is ter voorziening in bepaalde noodzakelijke kosten. Voor zover belanghebbende voor dergelijke kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en deze uitgaven naar het oordeel van het college evenmin uit de eigen middelen kan voldoen, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verstrekt. Uitgaande van het maatwerkprincipe toetst het college, in het individuele geval, alle feiten en omstandigheden ter vaststelling van de noodzaak van de kosten en of deze daadwerkelijk gemaakt zijn.

In lid 5 is aangegeven dat in gevallen, waarin deze beleidsregels niet voorzien, de leidraad van de gemeente Enschede van toepassing is. Meestal zal het hierbij gaan om berekeningsmethodes, het toepassen van normen, richtprijzen, etc.

Lid 6 geeft het college de mogelijkheid om de bijstand te maximeren c.q. te beperken. Zo wordt bijvoorbeeld de bijstand in de kosten van een brilmontuur gemaximeerd en is de bijstand voor duurzame gebruiksgoederen op vooraf vastgestelde bedragen bepaald. Deze normen zijn opgenomen in de leidraad van de gemeente Enschede.

Lid 7

Zie voor nadere toelichting de leidraad van de gemeente Enschede.

Artikel 2: Bijstand aan personen van 18, 19 en 20 jaar

De uitkering voor 18, 19 en 20 jarigen (hierna te noemen: jongeren) is in de WWB apart genormeerd in artikel 20. Deze normen worden geacht voldoende te zijn ter voorziening in de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan voor een thuiswonende jongere.

In bepaalde situaties kan het echter noodzakelijk zijn om extra bijstand te verlenen en wel in die gevallen waarin de noodzakelijke bestaanskosten hoger zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Lid 2 geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin hogere noodzakelijke bestaanskosten aanwezig worden geacht. Door deze bepaling op te nemen wordt voorkomen dat extra bijstand moet worden verleend in elke situatie waarin een jongere de wens heeft om zelfstandig te wonen.

Artikel 3 Kosten van scholing, werkervaring en zelfstandige bestaansvoorziening

Veelal worden de hier bedoelde kosten bekostigd uit het werkdeel van de WWB. Dit artikel biedt echter de mogelijkheid om maatwerk te leveren, bijvoorbeeld in gevallen waarin kosten van kinderopvang gemaakt moeten worden die niet door de Wet kinderopvang vergoed kunnen worden

Naast de werkelijke kosten kunnen eventueel ook de met de scholing en werkervaring gepaarde nevenkosten voor bijstandsverlening in aanmerking komen. Hierbij kan gedacht worden aan reiskosten. De noodzaak van de scholing/werkervaring wordt beoordeeld door het college.

Naast scholingskosten en de kosten van het opdoen van werkervaring kunnen zich andere kosten voordoen die op termijn het beroep op bijstand verminderen danwel leiden tot het beëindigen van de bijstand. Hierbij kan gedacht worden aan kosten die gepaard gaan met het verkrijgen van alimentatie.

Artikel 4 Kosten van medische en sociale voorzieningen

Voordat bijstand ter voorziening in medische kosten wordt verstrekt kan het college, indien gewenst een advies vragen aan een onafhankelijk medisch deskundige.

Vanuit een kosten-baten-analyse hoeft niet altijd een advies gevraagd te worden. Er dient wel een redelijke indicatie over de noodzaak van de kosten te bestaan. Indien er twijfel over de medische noodzaak bestaat en er mogelijk een afwijzende beslissing wordt genomen dient er wel een extern advies te worden gevraagd. Een advies is niet nodig bij afwijzingen op grond van voorliggende voorzieningen, draagkracht e.d. Voorbeelden van bijstand voor sociale voorzieningen zijn; bijstand voor de kosten van een alarmsysteem, voor de kosten van een telefoon en kosten van extra kledingslijtage als gevolg van een handicap.

In het vierde lid is geregeld, dat kosten voor (bijzondere) bijstandsverlening als noodzakelijk worden aangemerkt, indien deze reeds gedeeltelijk door een noodzakelijke voorliggende voorziening worden vergoed. Een voorbeeld van een noodzakelijke voorliggende voorziening is het compact/garantpakket van Amicon (dit is een aanvulling op de verplichte hoofdbasisverzekering, zoals die landelijk is vastgesteld). Een ander voorbeeld is de noodzakelijke eigen bijdrage voor de thuiszorg.

Zie verder de leidraad van de gemeente Enschede.

Nieuw toegevoegd is het vijfde lid, dat regelt dat het nieuw ingevoerde verplichte eigen risico van de Zorgverzekeringswet niet op de bijstand kan worden afgewenteld. Overigens komt ook het al bestaande ‘vrijwillige’ eigen risico niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Voor het verplichte eigen risico is er een wetsvoorstel gedaan tot wijziging van de Zorgverzekeringswet. Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld de no-claimteruggaveregeling te laten vervallen. Er wordt hiertoe een nieuw artikel 18a ingevoerd in de Zorgverzekeringswet. Het “verplicht eigen risico” is: een bedrag aan kosten van zorg of overige diensten, dat voor rekening van de verzekerde blijft. Iedere verzekerde van achttien jaar of ouder heeft vanaf 1 januari 2008 een verplicht eigen risico van €150 per kalenderjaar.

De redenen om hiervoor geen bijstand te verlenen zijn, onder andere:

  • -

    het is een rijksmaatregel waarvan de financiële gevolgen niet op de gemeenten mogen worden afgewenteld;

  • -

    het zijn algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (regeling geldt voor iedere Nederlander en is dus niet bijzonder);  

  • -

    gemeenten mogen niet aan inkomenspolitiek doen;

  • -

    het rijk heeft bij de maatregel rekening gehouden met de koopkrachtplaatjes (ook van de minst draagkrachtigen);

  • -

    daarom gaat de zorgtoeslag (per 1-1-2008 met € 8,25 per maand) omhoog;

  • -

    daarom gaat de basispremie iets omlaag;

  • -

    de minst draagkrachtigen worden dus gecompenseerd;

  • -

    mensen kunnen een betalingsregeling treffen met de zorgverzekeraar.

Artikel 5 Kosten van duurzame gebruiksgoederen

Dit artikel gaat over het verlenen van bijzondere bijstand voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen. De noodzaak wordt door het college vastgesteld op grond van individuele omstandigheden van belanghebbende.

In lid 1 is een bepaling opgenomen omtrent de bijstandsverlening indien hierin is voorzien door middel van een geldlening bij de SON. Deze werkwijze heeft de voorkeur, omdat de SON wordt gezien als een voorliggende voorziening. Voor de kosten van rente en aflossing die niet uit de bijstandsuitkering kunnen worden voldaan, kan bijzondere bijstand worden verleend. Door de verwijzing naar artikel 13 van de beleidsregels wordt een uniforme werkwijze gewaarborgd. De maandelijkse lasten zijn gelijk bij een geldlening van de Stadsbank of een geldlening van de gemeente.

In lid 2 is bepaald dat het ook mogelijk is om de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken dan wel in de vorm van borgtocht. De vorm van borgtocht heeft de voorkeur, omdat de SON wordt aangemerkt als voorliggende voorziening.

Artikel 6 Bijstand in schulden

In lid 1 is bepaald dat de aanvrager voor een gehele of gedeeltelijke oplossing van de schuldenproblematiek terecht kan bij de SON. Deze mogelijkheid moet aangemerkt worden als een voorliggende voorziening. Veelal zal echter het door de SON te verstrekken krediet niet voldoende zijn om de volledige schuldenlast te saneren.

Lid 2 geeft de mogelijkheid om bijstand te verlenen in de kosten van rente enaflossing, voor zover deze kosten niet voldaan kunnen worden uit een inkomen op bijstandsniveau, volgens de normering van artikel 13 van deze beleidsregels.Dit is de werkwijze zoals die tot op dit moment wordt toegepast. Een voordeel hiervan is dat bij beëindiging van de bijstand de aanvrager zelf de kosten van rente en aflossing voor zijn rekening moet nemen.

Lid 3 geeft aan, dat het college ook bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening kan verstrekken indien het benodigde krediet niet door de SON kan worden verstrekt en er dringende redenen aanwezig zijn.

Bij de bepaling van de dringende redenen, houdt het college rekening met de omstandigheden van persoon en gezin.

Daarbij dient tevens een onderscheid te worden gemaakt tussen primaire schulden en secundaire schulden. Primaire schulden zijn schulden die iemand in z’n bestaan bedreigen. Onder deze primaire schulden vallen huurschulden, schulden voor gas, licht en water en ziektekosten.

Alleen voor de hiervoor genoemde primaire schulden kan bijstand in de vorm van een geldlening worden verleend indien een borgstelling geen uitkomst biedt.

De WWB geeft de mogelijkheid van het verstrekken van een geldlening. De reden om hiervoor te kiezen is dat de belanghebbende altijd de verstrekte bijstand geheel of gedeeltelijk dient terug te betalen. Als de bijstand in de vorm van een geldlening is toegekend, is deze terugbetaling formeel zeker gesteld. De rechten en plichten van belanghebbende zijn duidelijk gesteld. Als de belanghebbende op enig moment de terugbetalingsverplichtingen niet nakomt, kan op eenvoudige wijze tot invordering worden overgegaan.

In lid 4 is bepaald, dat belanghebbende aan de gemaakte afspraken met de SON, maatschappelijk werk en de gemeente dient na te komen. Deze verplichtingen dienen in een beschikking aan belanghebbende kenbaar te worden gemaakt. Een onderdeel van deze afspraken kan zijn dat belanghebbende de verplichting krijgt om mee te werken aan een budgetbeheersrekening bij de SON en moet meewerken aan budgetbegeleiding door het maatschappelijk werk.

Bij het niet nakomen van de verplichtingen c.q. het niet nakomen van de afspraken wordt de schuldhulpverlening beëindigd en kan belanghebbende ook in de toekomst geen beroep meer doen op schuldhulpverlening

De leden 5 en 6, handelen over de terugbetaling van de verstrekte geldlening. De terugbetaling dient te geschieden met de bedragen zoals die berekend kunnen worden op grond van artikel 13 van deze beleidsregels. Indien belanghebbende in het kader van schuldsanering ook een lening bij de SON heeft afgesloten, dient de aflossing hierop afgestemd te worden. De SON heeft hierbij voorrang, de aflossing van de geldlening die door de gemeente is verstrekt, wordt opgeschort tot het moment dat de lening bij de SON stipt en volledig is afgelost. Dit laatste betekent, dat indien de belanghebbende de aflossingsverplichtingen bij de SON verzaakt, er geen reden is om verder uitstel van aflossing van de gemeentelijk lening te verlenen.

Artikel 7 Toeslag voormalige alleenstaande ouders

Als het laatste tot het gezin behorende kind de leeftijd van 18 jaar bereikt, wordt de uitkering omgezet van de één-oudernorm in de norm voor een alleenstaande.Deze terugval is moeilijk direct op te vangen. Daarom kan in bepaalde situaties gedurende een periode van drie jaar een toeslag op de alleenstaandennorm worden verstrekt.

Artikel 8 Bijstand voor reiskosten van ‘zittend ziekenvervoer’

Vanwege budgettaire redenen worden een aantal ziektekosten niet meer vergoed. Voor mensen met een laag inkomen is dat een probleem, met name voor mensen met een chronische ziekte of een handicap. In enkele voorliggende voorzieningen, te weten de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Ziekenfondswet (Zfw) zijn enkele wijzigingen opgetreden waardoor bepaalde kosten niet meer worden vergoed. Voor een aantal van die kosten kan een aanvullende verzekering worden afgesloten, hetgeen tot de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbenden behoort.

Voor het zgn. zittend ziekenvervoer geldt, dat daarvoor in een aantal situaties bijzondere bijstand kan worden verleend, waarbij de bijstand nadrukkelijk op de individuele omstandigheden van de persoon en/of het gezin dient te worden afgestemd. Dit houdt in dat gekeken wordt naar de goedkoopste passende oplossing voor belanghebbende. In eerste instantie wordt daarbij bezien of belanghebbende zelf in het vervoer kan voorzien of zich kan laten vervoeren door derden (echgeno(o)t(e), kinderen e.d.). Als dit het geval is vindt bijstandsverlening plaats op basis van de tarieven die gelden voor het openbaar vervoer.

De volgende 4 groepen ontvangen nog wel een vergoeding van het ziekenfonds en komen dus niet voor bijzondere bijstand voor zittend ziekenvervoer in aanmerking:

  • -

    personen die een nierdialyse moeten ondergaan;

  • -

    personen die chemo- of radiotherapie i.v.m. een oncologische aandoening moeten ondergaan;

  • -

    personen die zich uitsluitend per rolstoel kunnen verplaatsen. Geldt alleen voor alle bestemmingen die onder de Ziekenfondswet vallen;

  • -

    personen die een dermate beperkt gezichtsvermogen hebben, dat zij zich niet zonder begeleiding kunnen verplaatsen. Geldt alleen voor bestemmingen die onder de Ziekenfondswet vallen.

In lid 4 is geregeld, dat dezelfde kostensoort niet dubbel gedeclareerd kan worden.

Artikel 9 Draagkrachtregels algemeen

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10 Draagkracht uit vermogen

Dit artikel bepaalt dat alle vermogen boven de grens van het bescheiden vermogen moet worden aangewend ter bestrijding van de bijzondere noodzakelijke bestaanskosten.

In lid 2 wordt een aantal gevallen bepaald waarin ook met het bescheiden vermogen rekening dient te worden gehouden. In die gevallen wordt het bescheiden vermogen dus niet vrijgelaten.

Artikel 12 Aflossingsregels

De gemeente is vrij om de aflossingsbepalingen te regelen, mits één en ander niet strijdig is met het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van de beslagvrije voet. In Haaksbergen is op verschillende onderdelen beleid ontwikkeld dat uitgaat van een terugvorderingspercentage van 8. Indien er sprake is van het verstrekken van onjuiste en of onvolledige informatie wordt teruggevorderd tot aan de beslagvrije voet, dus 10%.

Dit beleid is in artikel 13voortgezet door aan te geven dat de aflossingsruimte voor bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening 8% bedraagt van de uitkering.

In lid 2 en 3, is geregeld dat en hoe met een inkomen dat de betreffende bijstandsnorm te boven gaat, extra afgelost dient te worden. Hierbij is aangesloten bij de bepaling van de draagkrachtruimte conform de Tremanormen. Deze dienen als richtlijn voor het vaststellen van onderhoudsbijdragen en alimentatiebedragen.

Artikel 13 Slotbepalingen

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.