Regeling vervallen per 01-01-2007

Verordening voorzieningen gehandicapten

Geldend van 01-01-2002 t/m 31-12-2006

Intitulé

Verordening voorzieningen gehandicapten

Gemeente Haaren (N.B.)

VERORDENING VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN GEMEENTE HAAREN

1998

VERORDENING VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN GEMEENTE HAAREN 1998.

INHOUDSOPGAVE.

AFDELING I. ALGEMEEN.

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen.

Artikel 1.1. Begripsbepalingen.

Artikel 1.2. Beperkingen.

Artikel 1.3. Financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen.

Hoofdstuk 2. Woonvoorzieningen.

Paragraaf 1. Algemene omschrijving.

Artikel 2.1. Type woonvoorzieningen.

Artikel 2.2. Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

financiële tegemoetkoming.

Artikel 2.3. Woon‑ en verblijfruimten waarvoor geen

woonvoorzieningen worden verstrekt.

Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening.

Artikel 2.4. Het primaat van de woningaanpassing.

Paragraaf 3. Voorwaarden bij verstrekking van woonvoorzieningen.

Artikel 2.5. Aard van de materialen.

Artikel 2.6. Verzekering van de voorzieningen.

Artikel 2.7. Hoofdverblijf.

Artikel 2.8. Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning.

Artikel 2.9. Gereedmelding.

Artikel 2.10. Vaststellen van de financiële tegemoetkoming.

Artikel 2.11 Frequentie van woning‑aanpassingen.

Artikel 2.12. Duidelijkheid over financiering van het niet‑ge­subsidieerde deel van de kosten.

Paragraaf 4. Beperking van woonvoorzieningen.

Artikel 2.13. Het verwerven van grond.

Artikel 2.14. Woning‑aanpassingen van gemeenschappelijke ruim­ten.

Paragraaf 5. Aanpassingen van woonwagens.

Artikel 2.15. Voorwaarden

Artikel 2.16. Levensduur

Paragraaf 6. Verhuis‑ en (her) inrichtingskosten.

Artikel 2.17. Het recht op verhuis‑ en (her) inrichtingskosten.

Paragraaf 7. Overige woonvoorzieningen.

Artikel 2.18. Kosten in verband met onderhoud, keuring en repa­ratie.

Artikel 2.19. Kosten in verband met tiideliike huisvesting.

Artikel 2.20. Kosten in verband met huurderving.

Artikel 2.22. Kosten in verband met verwijderen van voor­zieningen.

Paragraaf 8. Anti‑speculatie.

Artikel 2.22. Anti‑speculatie‑beding.

Hoofdstuk 3. Vervoersvoorzieningen.

Artikel 3.1. Algemene omschrijving.

Artikel 3.2. Het recht op een vervoersvoorziening.

Artikel 3.3. Vervallen.

Hoofdstuk 4. Rolstoelen.

Artikel 4.1. Algemene omschrijving.

Artikel 4.2. Het recht op een rolstoel.

Artikel 4.3. Bruikleen of eigendom.

Hoofdstuk 5. Vervallen (opgenomen in Besluit Financiële

Tege­moetkomingen Voorzieningen Gehandicapten).

AFDELING II. PROCEDURES.

Hoofdstuk 6. Het verkrijgen van een voorziening.

Artikel 6.1. Aanvraagprocedure.

Artikel 6.2. Vervallen.

Artikel 6.3. Gronden voor weigering.

Artikel 6.4. Bijzondere bepalingen.

Hoofdstuk 7. Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende

en het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 7.1. Inlichtingen, onderzoek, advies.

Artikel 7.2. Wijzigingen in de situatie.

Artikel 7.3. Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening.

AFDELING III. SLOT.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen.

Artikel 8.1. Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule.

Artikel 8.2. Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen

waarin de verordening niet voorziet.

Artikel 8.3. Indexering.

Artikel 8.4. Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening.

Artikel 8.5. Wetswijziging.

Artikel 8.6. Citeertitel; inwerkingtreding.

De raad van de gemeente Haaren N.B.;

in de openbare vergadering van 1 mei 1997.

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders en gehoord de Commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van voorzieningen aan gehandicapten bij verordening te regelen;

gelet op artikel 2 van de Wet Voorzieningen Gehandicapten Stb. 1993 nr. 545, artikel 149 van de Gemeentewet Stb. 1993

nr. 610, de nieuwe Algemene Bijstandswet, de circulaire inzake het ver­strekken van collectieve of individuele

vervoersvoorzieningen aan AWBZ‑bewoners;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende bijgestelde Verordening voorzieningen gehandicapten:

AFDELING I ALGEMEEN.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen.

Artikel 1.1 Begripsbepalingen.

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      voorziening: een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel;

    • b.

      Inkomen:

    het bruto‑inkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de gehandicapte indien de gehandicapte 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 4 W.V.G.;

  • 2. het gezamenlijk bruto‑inkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de ouders of pleegouders van de gehandicapte indien de gehandicapte jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 4 W.V.G.;

  • 3. het gezamenlijk bruto‑inkomen, inclusief de overhevelingstoeslag, van de gehandicapte en zijn echtgenoot indien de gehandicapte een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 4 W.V.G.;verminderd met de over het bruto‑inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioenpremies (met uitzondering van de procentuele premie voor de verplichte ziekenfonds verzekering); c. Gezinslid resp. gezamenlijke huishouding:

    • a.

      gehuwden:

    • b.

      gehuwden en hun kind(eren);

    • c.

      de alleenstaande ouder met zijn kind(eren);

    • d.

      een lid van de gezamenlijke huishouding,als bedoeld in artikel 3 van de Algemene Bijstandswet, waarvan de geindiceerde deel uitmaakt; en die het hoofdverblijf hebben in dezelfde wo­ning.

    • e.

      woonwagen: een wagen als bedoeld in art. 1 van de Woonwagenwet (Stb. 1968, 98);standplaats: een standplaats op een centrum als bedoeld in art. 2 van de Woonwagenwet (Stb. 1968, 98) of een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder­ deel H van de Woningwet (Stb. 1991, 439);

    • f.

      hoofdverblijf: de woonruimte waar de gehandicapte zijn vaste woon‑ en verblijfplaats heeft en op welk adres de gehandicapte in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven; dan wel het feitelijk woonadres indien de gehandicapte met een brief­ adres is, dan wel zal staan ingeschreven in de gemeente­lijke basis administratie;

    • g.

      gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicaptevanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

    • h.

      woning‑aanpassing: ingreep van bouw‑ of woontechnische aard die gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte;

    • i.

      financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de gehandicapte; forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens;

    • j.

      gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomens­grens;

    • k.

      eigen bijdrage: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrek­king van een voorziening in natura betaald moet worden en op welk bedrag de bepalingen van de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG van toepassing zijn;

    • l.

      voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen of in huur wordt verstrekt;

    • m.

      normbedrag: een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding;

    • n.

      wet: de Wet voorzieningen gehandicapten.

Artikel 1.2 Beperkingen.

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • b.

      deze langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen;

    • c.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.

  • 2. Met uitzondering van hetgeen in het eerste lid onder sub a. is gesteld, kan een voorziening worden verstrekt in de vorm van het gebruik van een collectief vervoerssys­teem. als bedoeld in artikel 3.1 onder a.

  • 3. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvra­ger algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      voor zover op grond van enig ander wettelijke over­eenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat;

    • c.

      indien en voor zover de voorziening niet sober en doelmatig is.

Artikel 1.3 Financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen.

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen de hoogte van de financiële tegemoetkomingen voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen vast overeenkomstig het bepaalde in het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorziening gehandicapten".

  • 2. Burgemeester en wethouders stellen de hoogte van de eigen bijdrage voor voorzieningen in natura vast volgens het bepaalde in het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten".

Hoofdstuk 2 Woonvoorzieningen.

Paragraaf 1 Algemene omschrijving.

Artikel 2.1 Type woonvoorzieningen.

  • 1. De door burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit eenfinanciële tegemoetko­ming in de kosten van:

    • a.

      verhuizing en inrichting;

    • b.

      woning‑aanpassing;

    • c.

      woonvoorzieningen van niet‑bouwkundige of woontechni­sche aard;

    • d.

      onderhoud, keuring en reparatie;

    • e.

      tijdelijke huisvesting;

    • f.

      huurderving;

    • g.

      verwijdering van voorzieningen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de in het eerste lid, onder c. genoemde voorziening ook als voorziening in natura verstrekken.

Artikel 2.2 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming.

  • 1.

    • a.

      Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 2.1. onder b., maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaam­heden zijn voltooid

    • b.

      De gereedmelding als bedoeld onder a. gaat vergezeld van een verklaring dat bij het betreffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

  • 2. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 3.

    • a.

      De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2. 1. onder b, d, f en g wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte.

    • b.

      De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1 onder a, c en e worden uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

  • 4. Degene aan wie de financiële tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1. onder b. wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 2.3 Woon‑ en verblijfruimten waarvoor geen woonvoor­ziening wordt verstrekt.

De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwa­gens, bejaardenoorden, vakantie‑woningen, tweede woningen, kamer­verhuur en AWBZ‑erkende instellingen.

Paragraaf 2 Het recht op een woonvoorziening.

Artikel 2.4 Het primaat van de woningaanpassing.

  • 1. Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1. onder b. en c. genoemd in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen van ergonomische aard, het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet te realiseren is, of niet de goedkoopst adequate oplossing is, kunnen burgemeester en wethouders besluiten, gelet op de beschikbaarheid van een voor de gehandicapte geschikte woning, een woonvoorziening te verstrekken als in artikel 2.1. onder a. genoemd.

Paragraaf 3 Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen.

Artikel 2.5 Aard van de materialen.

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tege­moetkoming ten behoeve van ingrepen van bouwkundige of woontech­nische aard voor zover de ondervonden ergonomische beperkingen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 2.6 Verzekering van de voorzieningen.

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tege­moetkoming indien de getroffen voorzieningen toereikend zijn verzekerd.

Artikel 2.7 Hoofdverblijf.

  • 1. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de gemaakte kosten indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een financiële tegemoetkoming worden verleend in de kosten van het aanpassen van één woonruimte in de gemeente Haa­ren indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een A.W.B.Z.‑inrichting.

  • 3. De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De financiële tegemoetkoming bedoeld in het tweede lid wordt verleend onder de voorwaarde, dat de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de gehandicapte reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt.

  • 5. De financiële tegemoetkoming betreft slechts een tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte.

  • 6. Onder het in het vijfde lid genoemde bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan dat de gehandicapte tenmin­ste de woonruimte, de woonkamer en één toilet kan berei­ken.

Artikel 2.8 Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning.

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming indien:

  • a.

    niet reeds een begin met de werkzaamheden, waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, is gemaakt zonder hun toestemming;

  • b.

    de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b. genoemde personen alle gevraagde inlichtingen en bescheiden worden verstrekt welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b. genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 2.9 Gereedmelding.

Opgenomen in artikel 2.2.

Artikel 2.10 Vaststellen van de financiële tegemoetkoming

(opgenomen onder 2.2 uitbetaling financiële tegemoetko­ming).

Artikel 2.11 Frequentie van woningaanpassingen/ergonomische noodzaak.

  • 1. Geen woonvoorziening wordt toegekend indien deze gewenst wordt als gevolg van een verhuizing waarvoor geen ergono­mische noodzaak bestond.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid wordt:

    -  in de situatie van verhuizing naar een andere gemeente als gevolg van het aanvaarden van

       een werkkring in die gemeente, een voorziening verstrekt als bedoeld in artikel 2.1. lid 1.

       onder a;

    -  in de situatie van verhuizing vanuit een andere gemeen­te naar de gemeente Haaren als

       gevolg van het aanvaar­den van een werkkring in de gemeente Haaren, een voor­ziening

       verstrekt als bedoeld in artikel 2.1 lid 1. onder b.

    -  indien er als gevolg van gewijzigde persoonlijke om­standigheden sprake is van een met de

       verhuizing in rechtstreeks verband staande verandering in de leef­situatie van de

       gehandicapte, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, een voorziening

       ver­strekt als bedoeld in artikel 2.1 lid 1. onder b.

Artikel 2.12 Duidelijkheid over financiering van niet gesubsidieerde deel van de kosten.

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tege­moetkoming in de kosten als bedoeld onder 2.1. lid 1. onder b. en c. indien in de financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening is voorzien.

Paragraaf 4 Beperking in de verlening van woonvoorzieningen.

Artikel 2.13 Het verwerven van grond.

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in art. 2.1. onder b. betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethou­ders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in bijlage I.

Artikel 2.14 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten.

Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van de voorzieningen aan een gemeen­schappelijke ruimte, zie hiervoor Toelichting Verordening Voor­zieningen Gehandicapten, indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de gehandicapte ontoegankelijk blijft.

Paragraaf 5 Aanpassingen van woonwagens.

Artikel 2.15 Voorwaarden

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tege­moetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is; en

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt; en

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de stand­plaats stond; en

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woonwagenwet; en

  • e.

    voor het plaatsen van de woonwagen een bouwvergunning is of kan worden verleend.

Artikel 2.16 Levensduur

Indien de technische levensduur van de woonwagen minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedraagt de maximale financiële tegemoetkoming € 908,--.

Paragraaf 6 Verhuis‑ en herinrichtingskosten.

Artikel 2.17 Het recht op verhuis‑ en herinrichtingskosten.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis‑ en inrichtingskosten als be­doeld in artikel 2.1. lid 1. onder a. verstrekken aan:

    • a.

      de gehandicapte;

    • b.

      een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte de woonruimte heeft ontruimd.

  • 2. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de verhuis‑ en inrichtings­kosten als bedoeld in artikel 2.1. lid 1. onder a. in­dien:

    • a.

      de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat burgemeester en wethouders op de aanvraag hebben beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor hebben verleend;

    • b.

      de gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      de gehandicapte verhuist vanuit en naar een woonruimte die geschikt is om het hele jaar door be­woond te worden;

    • d.

      de gehandicapte niet verhuist naar een A.W.B.Z.‑ inrichting of een bejaardenoord;

    • e.

      in de te verlaten woonruimte ergonomische belemmeringen zijn ondervonden en de nieuwe woonruimte geschikt is, dan wel met minder kosten dan de te verlaten woonruimte geschikt te maken is.

  • 3. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid onder b., indien in de te verlaten woonruimte ingrijpende voorzieningen zijn aangebracht die noodzakelijk zijn voor een van de bewoners en de woonruimte ter beschikking kan worden gesteld van een gehandicapte voor wie de woonruim­te adequaat is.

  • 4. Vervallen (opgenomen in Besluit Financiële Tegemoetkomingen Voorzieningen Gehandicapten).

Paragraaf 7 Overige woonvoorzieningen.

Artikel 2.18 Kosten in verband met onderhoud, keuring en repa­ratie.

  • 1. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 2.1. onder d. indien:

    • a.

      de woonvoorziening in het kader van deze verordening dan wel Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend;

    • b.

      de voorziening voorkomt op de in bijlage II van Besluit Fi­nanciële Tegemoetkomingen voorzieningen Gehandicapten genoemde voorzieningen;

    • c.

      de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf heeft en bewoont.

  • 2. Vervallen (opgenomen in Besluit Financiële Tegemoetkomingen Voorzieningen Gehandicapten).

Artikel 2.19 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verle­nen die door de gehandicapte moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte;

    • c.

      de financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a. en b. wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woning‑aanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 2. Vervallen (zie toelichting artikel 2.21).

  • 3. De maximale termijn waarvoor burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, als bedoeld in het eerste lid, verlenen bedraagt zes maanden.

  • 4. Vervallen (zie toelichting artikel 2.21).

  • 5. Vervallen (opgenomen in Besluit Financiële Tegemoetkomingen Voorzieningen Gehandicapten).

Artikel 2.20 Kosten in verband met huurderving.

  • 1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 6.806,-- is aangepast, kunnen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

  • 2. Vervallen (opgenomen in Besluit Financiële Tegemoetko­mingen Voorzieningen Gehandicapten).

Artikel 2.21 Kosten in verband met het verwijderen van voorzie­ningen.

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen als bedoeld in artikel 2.1 onder g. indien:

  • a.

    de woning niet langer dan 6 maanden leeg staat tenzij

  • b.

    bekend is dat binnen een periode van 3 maanden na het verstrijken van de termijn genoemd onder a. een gehandi­capte in aanmerking voor de woning zal komen; en

  • c.

    de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan een niet‑gehandicapte te verhuren.

Paragraaf 8 Anti‑speculatie.

Artikel 2.22 Anti‑speculatie‑beding.

  • 1. De eigenaar‑bewoner, die krachtens deze verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, dient gedeeltelijk aan de gemeente te worden teruggestort.

  • 2. De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,

    voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde,

    voor het derde jaar 60% van de meerwaarde,

    voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde en

    voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde,

    in alle gevallen minus het percentage dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

Hoofdstuk 3 Vervoersvoorzieningen.

Artikel 3.1 Algemene omschrijving.

  • 1. 1. De door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

    • b.

      een voorziening in natura in de vorm van:1. een al dan niet aangepaste bruikleenauto;2. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;3. een open elektrische buitenwagen;4. een ander verplaatsingsmiddel;

    • c.

      een tegemoetkoming in of een vergoeding van de kosten van:1. aanpassing van een eigen auto;2. gebruik van een bruikleenauto;3. gebruik van een taxi of een eigen auto;4. gebruik van een rolstoel‑taxi;5. aanschaf van een ander verplaatsingsmiddel.

Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening.

  • 1a. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1. onder a. vermeld in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:

    • a.

      het gebruik van het openbaar vervoer of

    • b.

      het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 1b. Een begeleider van een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1. onder a. vermeld in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkin­gen als gevolg van ziekte of gebrek bij de gehandicapte begeleiding noodzakelijk maken.

  • 2. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1. onder b. en c. vermeld in aanmerking komen wanneer:

    • a.

      aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid onmogelijk maken, dan wel b. een collectief systeem als bedoeld in artikel 3.1. onder a. niet aanwezig is.

  • 3. Voor de bij artikel 3.1. onder b. sub 2, 3 en 4 en onder c. sub 1 t/m 5 genoemde voorzieningen geldt, in uitzonde­ring op het gestelde van het vorige lid onder b., dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1. onder a. verstrekt kunnen worden.

  • 4. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten als bedoeld in artikel 3.1. onder c. sub 2 en 3 kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en de mate waarin een collectief vervoerssyteem als bedoeld in artikel 3.1. onder a. in die vervoersbehoefte kan voor­ zien.

  • 5. Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening toegekend.

Artikel 3.3

Overgangsregeling

Hoofdstuk 4 Rolstoelen.

Artikel 4.1 Algemene omschrijving.

De door burgemeester en wethouders te verstrekken rolstoelvoor­ziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan; en

  • b.

    een sportrolstoel; een tegemoetkoming in de kosten van:

  • c.

    onderhoud, gebruik en reparatie;

  • d.

    accessoires.

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel.

  • 1. Een gehandicapte kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten een onvoldoende oplossing bieden;

  • 2. In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid kan een gehandicapte in aanmerking voor een sportrolstoel worden gebracht indien hij zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 4.3 Bruikleen of eigendom.

  • 1. Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt en kan na afloop van de bruikleenperiode op basis van een afgesloten bruikleenovereenkomst in eigendom worden overgedragen;

  • 2. Aan belanghebbende wordt slechts 1 maal per 5 jaar een rolstoel verstrekt, behoudens medische en/of technische omstandigheden.

  • 3. In tegenstelling tot het gestelde in het eerste en tweede lid vindt de verstrekking van een sportrolstoel plaats in de vorm van een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding, waarmee voor een periode van drie jaar een sportrolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden;

Hoofdstuk 5 Eigen bijdragen, financiéle tegemoetkomingen en forfaitaire, dan wel gemaximeerde

Artikel 5.1

Vervallen (opgenomen in Besluit Financiële Tegemoet­komingen Voorzieningen Gehandicapten).

Artikel 5.2

Vervallen(opgenomen in Besluit Financiële Tegemoet­komingen Voorzieningen Gehandicapten).

Artikel 5.3

Vervallen (opgenomen in Besluit Financiële Tegemoet­komingen Voorzieningen Gehandicapten).

Artikel 5.4

Vervallen (opgenomen in Besluit Financiële Tegemoet­komingen Voorzieningen Gehandicapten).

Artikel 5.5

Vervallen (opgenomen in Besluit Financiële Tegemoet­komingen Voorzieningen Gehandicapten).

AFDELING II PROCEDURES.

Hoofdstuk 6 Het verkrijgen van een voorziening.

Artikel 6.1 Aanvraagprocedure.

Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door burgemeester en wethouders beschikbaar ge­steld formulier.

Artikel 6.2 Eisen ten aanzien van de adviseur.

Vervallen (opgenomen in artikel 7.1 lid 3.)

Artikel 6.3 Gronden voor weigering.

Burgemeester en wethouders kunnen de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:

  • a.

    voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor de aanvraagdatum heeft gemaakt;

  • b.

    indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Artikel 6.4 Bijzondere bepalingen.

  • 1. Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tege­moetkoming betrekking heeft.

  • 2. Indien een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbeta­ling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

Hoofdstuk 7 Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college van Burgemeester en wethouders.

Artikel 7.1 Inlichtingen, onderzoek, advies.

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Burgemeester en wethouders vragen een daartoe door hen aangewezen advies‑instantie om advies indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag die een gehandicapte betreft die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend in het kader van deze verordening en:- de voorziening naar verwachting een bedrag van € 1.362,-- te boven zal gaan bij woningaanpassingen en:- de aanvraag geen verzoek is voor collectief vervoer, taxikostenvergoeding, fiets/tandem zonder individuele aanpassingen of eenvoudige standaard rolstoelen zonder individueleaanpassingen;

    • b.

      de aanvraag betrekking heeft op tenminste twee van de drie terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen of rolstoelen.

    • c.

      burgemeester en wethouders dat overigens gewenst vinden.

  • 3. De adviseur dient te beschikken over kennis op de volgende gebieden:

    • a.

      medische kennis op het niveau van een arts;

    • b.

      sociale kennis;

    • c.

      ergonomische kennis en

    • d.

      technische kennis.

  • 4. Bij een volgende aanvraag voor een voorziening hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid aan te geven, dat opnieuw advies dient te worden uitgebracht.

  • 5. Een gehandicapte is verplicht aan burgemeester en wethouders of de door hen aangewezen advies‑instantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 7.2 Wijzigingen in de situatie.

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt is verplicht aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.3 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een voorziening welke bestaat uit het verlenen van financiële tegemoetkoming dan wel een gemaximeerde vergoeding kan worden ingetrokken, indien blijkt dat de tegemoetkoming of de vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend.

    AFDELING III SLOT.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen.

Artikel 8.1 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders advies vragen.

Artikel 8.2 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet.

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 8.3 Indexering.

Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.4 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening.

  • 1. Het door de gemeente gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft, wordt de verordening aangepast.

  • 2. Burgemeester en wethouders zenden hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 8.5 Wetswijzigingen

Ingeval van wetswijzigingen die gevolgen hebben voor de verordening zijn burgemeester en wethouders bevoegd beschikkingen te nemen conform de wetswijziging, vooruitlopend op de formele wijziging van de Verordening voorzieningen gehandicapten Haaren 1996.

Artikel 8.6 Citeertitel; inwerkingtreding.

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voor­zieningen gehandicapten gemeente Haaren 1998.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

Ondertekening

Haaren, 13 december 2001
DE RAAD VOORNOEMD,
secretaris,                           voorzitter,

Toelichting 1

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING VERORDENING VOORZIENINGEN GEHANDI­CAPTEN GEMEENTE HAAREN 1998.

In de onderstaande toelichting wordt niet op alle artikelen van de verordening ingegaan. Alleen de artikelen waarbij een nadere uitleg gewenst is, danwel interpretatieverschillen zouden kunnen ontstaan, zijn uitgewerkt. Daarnaast is uitgebreid ingegaan op de procedurebepalingen conform de Algemene Wet Bestuursrecht.

AFDELING I. ALGEMEEN.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1.1. Begripsbepalingen.

In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard.

voorzieningen.

Onder a. wordt het begrip voorziening beperkt tot de onderdelen die onder de Wet voorzieningen gehandicapten vallen, te weten woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De Wet geeft zelf een omschrijving van het begrip woonvoorziening' en van het begrip vervoersvoorziening'. Van het begrip rolstoel is geen omschrijving gegeven, noch in de Wet noch in deze verorde­ning. Hoewel iedereen precies weet wat onder een rolstoel verstaan wordt, geeft het formuleren van een begripsomschrijving grote problemen. Onder rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippel‑stoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippel‑stoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen. Een scootermobiel komt voor in drie varianten, voor binnen, zowel voor binnen als buiten, en uitsluitend voor buiten. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Indien een rolstoel uitsluitend voor buiten‑gebruik geschikt is, is de rolstoel per definitie een vervoersvoorziening. De sport­rolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel.

inkomen.

Als gevolg van de Oort‑wetgeving is het echter niet mogelijk de omschrijving zoals indertijd in het Bld in artikel 1 onder b was opgenomen, integraal over te nemen. Om die reden is bij de formulering van dit begrip t.o.v. de formulering in het Bld. aangepast. Daarbij is aangesloten bij de formulering van het begrip inkomen in het Ontwerp Besluit draagkrachtcriteria Rechtsbijstand (Stcrt 174, 13‑09‑1993).

De regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG bepaalt voorts in artikel 2 dat bij de vaststelling van het inkomen in ieder geval buiten beschouwing wordt gelaten de inkomsten bedoeld in artikel 43, tweede lid, van de Algemene Bijstandswet. In dit artikel wordt onder meer genoemd:

Kinderbijslag;

uitkeringen of vergoedingen voor specifieke kosten;

inkomsten uit arbeid of uitkeringen van kinderen tot 21 jaar;

inkomsten uit bescheiden vermogen.

Voor wat betreft de eigen bijdragen AWBZ is in de regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdrage WVG vastgelegd dat deze in ieder geval in mindering op de WVG‑draagkracht moet worden gebracht alvorens de hoogte van de eigen bijdrage of eigen betaling wordt vastgesteld. Voor de definiëring van WVG­draagkracht zij op deze plaats verwezen naar de toelichting op het modelbesluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten. Verder zijn gemeenten vrij de wijze waarop inkomen wordt vastgesteld, zelf te bepalen. In artikel 1.1 onder b is een omschrijving van dit begrip gegeven.

Woonvoorziening: "een voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, en waarvan de kosten niet meer bedragen dan f. 45.000 met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woonntechnische aard in of aan de woonnruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt, indien de voorziening gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen".

Vervoersvoorziening: "een voorziening die is gericht op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het vervoer buitenshuis ondervindt".

Onder inkomen wordt in gevolge artikel 1.1. onder b. verder verstaan het inkomen van zijn ouders of pleegouders, dan wel het inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot. Wanneer bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage en de hoogte van de financiële tegemoetkomingen het inkomen wordt betrokken, dient dus te worden uitgegaan van het voor de aanvraag relevante inkomen. Gaat het om een ongehuwde gehandicapte jonger dan 18 jaar, dan geldt het gezamenlijk inkomen van ouders of pleegouders. Indien het inkomen van pleegouders wordt betrokken bij de toekenning van voorzieningen dient wel aan de voorwaarde te zijn voldaan dat de pleegouders het pleegkind als een eigen kind opvoeden en onderhouden (zie ook WVG artikel 5 lid 2). Is de gehandicapte ouder dan 18 jaar en is er sprake van een samenlevingsvorm die in gevolge artikel 1 lid 3 en 4 WVG wordt beschouwd als de "gehandicapte en zijn echtgenoot" of is de gehandicapte gehuwd (art. 1 lid 2 WVG) dan kan het gezamenlijk inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage en financiële tegemoetkomingen worden betrokken. Heeft de gehandicapte geen "echtgenoot" in de zin van artikel 1 lid 2 t/m 4 WVG en is de gehandicapte ouder dan 18 jaar dan kan dus alleen het inkomen van de gehandicapte betrokken worden bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen. Tenslotte is onder dit artikel aangegeven dat in alle gevallen de verschuldigde belasting (loonbelasting voor werknemers en inkomstenbelasting voor niet‑loontrekkenden), sociale verzekeringspremies (zoals premies AOW, AWW, AAW, WAO en ZFW) en de pensioenpremies in mindering van het bruto‑inkomen dienen te worden gebracht alvorens van inkomen in de zin van artikel 1.1 onder b van deze verordening kan worden besproken. De procentuele ziekenfondspremie dient daarentegen niet op het bruto inkomen in mindering te worden gebracht. In de Regeling inzake financiële tegemoetkoming en eigen bijdragen WVG wordt het norminkomen immers gedefinieerd als optelsom van de betreffende bijstandsnorm en de procentuele ziekenfondspremie. Zou dit bedrag dat bij de bijstandsnorm wordt opgeteld vervolgens bij de bepaling van het inkomen van het bruto‑inkomen worden afgetrokken, dan zou voor hen die deze premie betalen de ruimte in inkomen (verschil tussen norminkomen en inkomen) kleiner zijn dan deze in werkelijkheid is (zie ook hieronder bij de toelichting op de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG). Het inkomen dat bij de verlening van voorzieningen kan worden betrokken is in het kader van deze verordening dus gedefinieerd als een "netto‑inkomen", voor zover dit natuurlijk een eenduidig begrip is (zo wordt bijvoorbeeld de te betalen hypotheekrente en andere fiscale aftrekposten niet betrokken bij het hier gehanteerde begrip "netto‑inkomen").

c. gezinslid resp. gezamenlijke huishouding

f. hoofdverblijf

Krachtens de WVG heeft de gemeente zorgplicht voor de in de gemeente woonachtige gehandicapten. In eerste instantie geeft de gemeentelijke bevolkingsadministratie hierover uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de gehandicapte daadwerkelijk verblijft heeft een zorgplicht voor het verlenen van voorzieningen. In het geval van AWBZ‑bewoners heeft de zorgplicht betrekking op de vervoersvoorzieningen. In die gevallen waarin gehandicapten een briefadres elders hben, kunnen gemeenten de betreffende instellingen op grond van artikel 75 van de Wet GBA aanwijzen op bepaalde, door de gemeente vast te stellen tijdstippen een overzicht te verstrekken van personen welke naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd verblijven in de instelling, dan wel gedurende drie maanden ten minste twee­derde van de tijd in de instelling zullen verblijven. Het is noodzakelijk de zinsnede "dan wel zal staan ingeschreven" op te nemen voor situaties waarin de gehandicapte naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. In die gevallen dat de gehandicapte naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden. De WVG zelf geeft hierover geen uitsluitsel. Artikel 2, eerste lid, van de WVG stelt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten. De model‑verordening beoogt met de zinsnede "en op welk adres de gehandicapte in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven" een mogelijkheid te openen aanvragen in te dienen bij gemeenten waar men nog niet woonachtig is. Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de goedkoopste, adequate oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de gehandicapte vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Van belang is wel dat er in voorkomende gevallen zekerheid bestaat dat de gehandicapte ook daadwerkelijk naar de andere gemeente zal verhuizen en ook recht heeft op een woningaanpassing. Er dient dus een medische indicatie plaats te vinden. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de gehandicapte die in een AZWB‑instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang. Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

g. gemeenschappelijke ruimte.

Het begrip gemeenschappelijke ruimte wordt onder i. omschreven als de ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, zoals gangen en portalen en trappenhuizen die toegang verschaffen tot de woonruimte. De omschrijving kan uitgebreid worden met andere gemeenschappelijke ruimten die de gehandicapte moet kunnen gebruiken.

h. woningaanpassingen.

In het begrip woningaanpassing komt het onderscheid terug dat de Wet voorzieningen gehandicapten maakt tussen enerzijds woningaanpassingen van bouw‑ of woontechnische aard (onroerende woonvoorzieningen) en anderzijds woningaanpassingen van niet­bouw‑ of woontechnische aard (roerende woonvoorzieningen) . De eerste categorie betreft de voorzieningen die onder het VROM­regime werden verstrekt (RGSHG) en betreffen het overgrote deel van de woningaanpassingen. Om voor deze voorzieningen in aan­merking te komen moet er sprake zijn van ergonomische beper­kingen. De tweede categorie betreft de woonvoorzieningen die voorheen onder de AAW werden verstrekt en waar het criterium 'ergonomisch' geen directe rol speelt (woningsanering in verband met CARA bijvoorbeeld). Het criterium ergonomische beperkingen is dus gekoppeld aan bouw‑ of woontechnische voorzieningen.

i., j., k. Financiële tegemoetkomingen, forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen.

Onder een financiële tegemoetkoming wordt begrepen een tegemoet­koming in de werkelijke kosten van de voorziening die op het inkomen van de gehandicapte kan worden afgestemd, terwijl een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding wordt verstrekt los van het inkomen. Vervolgens is het verschil tussen een forfaitaire vergoeding en een gemaximeerde vergoeding dat een forfaitaire vergoeding ook los van de werkelijk gemaakte kosten wordt verstrekt terwijl een gemaximeerde vergoeding moet worden aangewend voor het doel waarvoor de vergoeding is verstrekt en dus kan worden afgerekend op declaratiebasis. Een forfaitaire vergoeding is een "bedrag ineens" en kan dus niet op basis van declaraties worden afgerekend. Een forfaitaire vergoeding is te vergelijken met een "cliënt‑gebonden" budget waarbij de cliënt volledige bestedingsvrijheid heeft. Voor de WVG is dit onderscheid tussen financiële tegemoetkomingen enerzijds en forfaitaire of gemaximeerde vergoedingen anderzijds van belang omdat de meerkosten bij forfaitaire of gemaximeerde vergoedingen niet vallen onder de regels die de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG stelt aan "eigen betalingen" (zie ook de toelichting op het Besluit) . Eventuele meerkosten (men reist meer dan het forfaitaire of maximale bedrag toelaat) behoeven dus ook niet bij de draagkrachtvaststelling in het kader van de WVG te worden betrokken. Indien de vervoerskostenvergoeding als financiële tegemoetkoming zou worden verstrekt en deze op het inkomen wordt afgestemd, zouden de werkelijke kosten en dus ook de draagkracht wel in beeld kunnen komen, hetgeen uit oogpunt van beheersbaarheid van de kosten ongewenst wordt geacht.

Overal waar in deze model‑verordening over Wet gesproken wordt, zo bepaalt artikel 1.1 onder 1, wordt de Wet voorzieningen gehandicapten bedoeld.

Artikel 1.2. Beperkingen.

Artikel 1.2. lid 1geeft beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening.

1.2.1. onder a. individueel gericht.

Met uitzondering van het collectief vervoer dient een voorziening in overwegende mate op het individu gericht te zijn. In dit artikel wordt het aanvragen van gemeenschappelijke voorzieningen dus uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter waar daarnaast ook anderen gebruik van kunnen maken is bijvoorbeeld een auto, waarin ook anderen mee kunnen rijden.

1.2.1. onder b. langdurig noodzakelijk.

Ingevolge onderdeel b. dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om beperkingen op het gebied van het wonen of het buiten of binnen verplaatsen op te heffen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende aanpassing of op de desbetreffende rolstoel. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelen‑depots van de Thuiszorg‑organisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode éénmaal met nog eens drie maanden kan worden verlengd. Waar precies de grens tussen kortdurend en langdurig ligt, zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De adviseur speelt bij de bepaling of er al dan niet sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van betreffende voorziening een belangrijke rol.

1.2.1. onder c. goedkoopst adequaat.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de gehandicapte als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening. een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening (zie ook algemene toelichting onder 1.1: Zorgplicht; de goedkoopst adequate voorziening). Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een produkt dat duurder is dan een vergelijkbaar produkt, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Dit niveau zou bij woonvoorzieningen omschreven kunnen worden als de norm die in het Bouwbesluit gangbaar is. Alleen in die gevallen dat bij voorbeeld vanuit Welstand‑toezicht hogere eisen worden gesteld, kan de gemeente hier een uitzondering op maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten afspraken gemaakt worden. Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst‑adequate voorziening, mits de gehandicapte bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te nemen. Artikel 1.2. lid 3 geeft drie situaties weer waarin geen voorzie­ning wordt toegekend. Twee situaties worden hieronder beschreven.

1.2.3. onder a. algemeen gebruikelijk.

Onder a. wordt aangegeven dat in geval een voorziening voor een persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend.

Waar de grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is precies getrokken moet worden, zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen. Rolstoelen zijn nooit algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager. Met "als" wordt bedoeld een niet‑gehandicapte persoon die in een vergelijkbare situatie verkeert (b.v. wat betreft inkomen, leeftijd, etc.) . Een fiets daarentegen is voor een persoon als gehandicapte wel algemeen gebruikelijk omdat in Nederland een ieder geacht kan worden te beschikken over een fiets. Om die reden komt de gehandicapte niet voor een fiets in aanmerking. Indien daarentegen de gehandicapte een speciale fiets nodig heeft worden, op grond van het feit dat de fiets algemeen gebruikelijk is, de kosten van een gewone fiets in mindering gebracht op de te verstrekken bijzondere uitvoering. Eenzelfde redenering is te houden voor de verstrekking van een huurauto. Voor een ieder boven de grens van 1,5 maal de minimum‑norm is een auto algemeen gebruikelijk, zodat alleen meerkosten, bijvoorbeeld kosten voor speciale aanpassingen, vergoed worden. Als uitgangspunt zal bij het hanteren van het begrip "algemeen gebruikelijk" worden aangesloten bij de vigerende AAW­ jurisprudentie met betrekking tot dit begrip.

1.2.3. onder b. aanspraken via andere regelingen.

Onder b. wordt bij artikel 1.2. lid 3 aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Hetzelfde geldt voor privaatrechtelijke overeenkomsten, zoals bijvoorbeeld dekking door verzekering.

Hoofdstuk 2. woonvoorzieningen.

Paragraaf 1. Algemene omschrijving.

Artikel 2.1. Type woonvoorzieningen.

verhuis‑ en inrichtingskosten. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis‑ en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste woning of een goedkoper dan de reeds bewoonde woonruimte aan te passen woning. Bij de afweging verhuizen of aanpassen wordt rekening gehouden met de sociale omstandigheden waarin de gehandicapte zich bevindt, zoals de aanwezigheid van mantelzorg. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Het registreren van aangepaste woningen kan hierbij een hulpmiddel zijn. Om zo doelmatig mogelijk met de voorraad aangepaste woningen om te kunnen gaan, kan het wenselijk zijn dat indien de band tussen gehandicapte en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de gehandicapte) deze woning opnieuw aan een andere gehandicapte wordt toegewezen. In dat geval zal het gewenst zijn dat de achterblijvende huurders naar een andere woonruimte verhuizen. In die situatie kan het verlenen van een verhuiskostenvergoeding als stimuleringsmaatregel gezien worden. Als burgemeester en wethouders de achterblijvende gezinsleden verzoeken om de woning vrij te maken, kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten. Een kanttekening die gemaakt moet worden bij het bieden van een verhuiskostenvergoeding om een woning vrij te maken is, dat dit middel alleen als stimulans is en geen garantie biedt dat de woning daadwerkelijk vrij komt. Het moge duidelijk zijn dat wanneer een woning vrij wordt gemaakt, er tweemaal een vergoeding voor verhuizing en inrichting kan worden verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de gehandicapte die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De totaalkosten hiervan zullen een onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming in de verhuiskosten verstrekt zal worden dan wel een woning aangepast moet worden.

woningaanpassingen.

Van een tegemoetkoming in de woningaanpassingskosten wordt hier geen nadere specificatie gegeven. Het gaat hierbij om bouwkundige (onroerende) woningaanpassingen die de ergonomische beperkingen van de gehandicapte wegnemen of gedeeltelijk wegnemen. Hieronder volgt een overzicht van de subsidiabele kosten:

1. de aanneemsom (hierin begrepen de loon‑ en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

2. de risicoverrekening van loon‑en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning‑ en utiliteitsbouw 1991;

(Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt).

3. Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aan­neemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woning‑aanpassingen;

4. de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

5. de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

6. de verschuldigde en niet verrekenbare‑ of terugvorderbare omzetbelasting;

7. renteverlies, i.v.m. het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

8. de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd aan hetgeen gesteld is in artikel 2.13.;

9. de door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

10. de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

11. de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

12. de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 t/m 11 meer dan f. 2.000,‑‑ bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van f. 750,‑‑. Deze kosten kunnen gezien worden als onderhandelingsfactor waarmee de medewerking van de verhuurder eerder kan worden verkregen.

roerende woonvoorzieningen.

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw‑ of woontechnische aard zal in de praktijk met name een financiële tegemoetkoming voor woningsanering i.v.m. CARA of het verstrekken van rolstoeltapijten verstaan worden. Tevens de losse hulpmiddelen voor baden, douchen en wassen die langdurig noodzakelijk zijn, vallen onder de roerende woonvoorzieningen.

d. t/m g. Overige woonvoorzieningen.

Kosten voor onderhoud, keuring en reparatie (d), tijdelijke huisvesting (e) en huurderving (f) en het verwijderen van voorzieningen (g) kunnen facultatief in de verordening worden opgenomen. De punten e t/m g hebben vooral een functie naar verhuurders van woningen om hun medewerking te verkrijgen. Hierdoor wordt de mogelijkheden geboden roerende woonvoorzieningen als voorziening in natura te verstrekken. Overigens is het wel mogelijk indien de gemeente voor roerende woonvoorzieningen financiële tegemoetkomingen verstrekt om aan te geven welke voorziening hiervoor gekocht moet worden. Door steekproefgewijze controle kan nagegaan worden of dit inderdaad gebeurt. f. en g. huurderving en verwijderen voorzieningen Bijdragen in de huurderving en het verwijderen van voorzieningen zijn bedoeld als stimuleringsbijdragen, zodat aangepaste woningen beschikbaar blijven voor gehandicapten en zo min mogelijk kapitaalverlies optreedt.

Artikel 2.2. Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling.

In dit artikel wordt ook geregeld dat de woningaanpassing binnen een bepaalde termijn wordt gereedgemeld. De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de gehandicapte. Hiervoor is gekozen omdat degene die de financiële tegemoetkoming ontvangt niet altijd altijd de gehandicapte is. Indien dat het geval is heeft de gehandicapte, of zijn gemachtigde, geen belang bij de gereedmelding en zou de begunstigde de dupe kunnen worden. De gereedmelding dient binnen een bepaalde termijn na het verlenen van de financiële tegemoetkoming plaats te vinden, dit om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten. Een andere reden voor het opnemen van een gereedmeldingstermijn is om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van subsidie blijft openstaan. De gemeente kan bij het vaststellen van de termijn aansluiting bij de systematiek zoals onder de RGSHG en uitgaan van 15 maanden, een andere periode is uiteraard ook mogelijk. De gemeente zelf controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de subsidie is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd is er voor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan kan de subsidie alsnog ingetrokken worden en eventueel worden teruggevorderd. Op grond van deze gegevens kan de financiële tegemoetkoming worden vastgesteld en vervolgens worden uitbetaald. De termijn bedoeld in het vierde lid kan gesteld worden op 5 jaar. Deze termijn sluit aan op de normaal geldende verjaringstermijn; binnen vijf jaar is het mogelijk om subsidies, belastingen etc. terug te kunnen vorderen. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de hoogte van de subsidiabele kosten van de woningaanpassing. Deze is pas definitief bekend op het moment dat de aanpassing is uitgevoerd.

Artikel 2.18. Onderhoud, keuring en reparatie.

Alleen van bepaalde voorzieningen (genoemd in bijlage II) komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. De maximale hoogte van deze financiële tegemoetkoming staat vermeld in bijlage II.

Op grond van de wet is de gemeente niet verplicht om onderhouds‑, keurings‑ en reparatiekosten te subsidiëren. Om een aantal redenen kan de gemeente er toch toe besluiten om de kosten van een aantal specifieke voorzieningen te subsidiëren omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt dan wel relatief hoog zijn. Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens. Via de hardheidsclausule kan keuring en onderhoud vergoed worden voor een voorziening die buiten genoemde regelingen tot stand is gekomen, mits deze voorziening voldoet aan de kwaliteitseisen, zoals die gesteld worden aan de voorzieningen die vallen onder genoemde regelingen.Artikel 2.19. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting.

In die gevallen waarin de gehandicapten tijdens het aanbrengen an de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de gehandicapte ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de gehandicapte redelijkerwijs niet kan voorzien dat hij deze dubbele woonlasten heef t. De tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte, het tijdelijk betrekken van een niet‑zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Artikel 2.20. Kosten in verband met huurderving.

Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor een niet‑gehandicapten gelden. Om deze reden kan een grens worden getrokken bij een investeringsbedrag van f. 15.000,00. Woningen die voor een lager bedrag zijn aangepast zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast dat het vinden van een geschikte kandidaat door de woningaanpassingen belemmerd wordt. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaalde percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat, mag dit als normaal beschouwd worden. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming is gelijk gesteld aan de subsidiabele maandhuur zoals bedoeld in de Wet Individuele Huursubsidie en bedraagt maximaal een termijn van zes maanden.

Artikel 2.21 Kosten in verband met het verwijderen van voorzieningen

Indien de gemeente het in artikel 2.1 onder g. genoemde "verwijderen van voorzieningen" opneemt in de gemeentelijk verordening, dient tevens te worden aangegeven in welke gevallen de woningeigenaar voor een tegemoetkoming voor het verwijderen van voorzieningen in aanmerking komt. Indien geen nadere voorwaarden worden genoemd, dan weet de aanvrager immers niet in welke gevallen hij op een financiële tegemoetkoming voor verwijdering van voorzieningen kan rekenen. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid zal zijn zo weinig mogelijk voorzieningen uit de woning te verwijderen en aangepaste woningen zoveel mogelijk aan andere kandidaten toe te wijzen. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente er toe overgaan om tegemoet te komen aan de risico's die een verhuurder loopt indien de band tussen de woning en de gehandicapte verbroken wordt en er niet binnen een bepaalde termijn (bij voorbeeld 6 maanden) een geschikte kandidaat kan worden gevonden voor de woning. Tevens moet dan niet bekend zijn dat binnen afzienbare tijd (bij voorbeeld 3 maanden) een kandidaat zich voor de woning zal aanmelden (bij voorbeeld iemand die in een revalidatiecentrum verblijft) . Een derde voorwaarde is dat door de aanwezigheid van specifieke voorzieningen de woning niet verhuurd kan worden. Als aan alle drie de voorwaarden is voldaan, kan een bijdrage in de kosten van het verwijderen van de voorziening worden gegeven. Als deze mogelijkheid in uitzonderlijke gevallen wordt geboden, zal eerder medewerking van verhuurder verkregen worden, maar wordt tegelijkertijd door het stellen van een termijn voorkomen dat voorzieningen te snel uit een woning worden verwijderd zonder dat en voldoende tijd heeft gehad een geschikte kandidaat voor de woning te vinden. Om te voorkomen dat geen geschikte kandidaat voor de woning kan worden gevonden is het aan te raden dat er ook met buurgemeenten afspraken worden gemaakt omtrent de registratie van aangepaste woningen. Indien de gemeente van mening is dat het verwijderen van voorzieningen slechts in heel uitzonderlijke gevallen voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking dient te komen, kan er voor gekozen worden artikel 2. 1 onder g niet op te nemen (en dus ook artikel 2.21). In dat geval kan de gemeente alleen via de hardheidsclausule een financiële tegemoetkoming voor het verwijderen van deze voorzieningen verlenen. Het gebruik van de hardheidsclausule is nadrukkelijk bedoeld voor uitzonderlijke situaties.

Artikel 2.22. Anti‑speculatiebeding.

Het bepalen van de meerwaarde van de woning, welke als gevolg van het realiseren van een woningaanpassing op kan treden, is niet eenvoudig. om te voorkomen dat eindeloze discussies ontstaan over de hoogte van de toename van de waarde van de woning, zal op het moment dat de voorziening wordt getroffen bepaald moeten worden wat de stijging in waarde is als gevolg van die aanpassing. Ook moet op dat moment vastgesteld worden welk bedrag de gehandicapte aan de gemeente moet terugstorten op moment van verkoop. Rekening dient te worden gehouden met de kosten, die met een dergelijke taxatie gemoeid zijn. In het algemeen kan gesteld worden dat de kosten van een taxatie uiteenlopen van f.400 tot f. 500 gulden. Ook de administratieve procedure zal kosten met zich meebrengen. Bij de uiteindelijke rendementsafweging dient hier eveneens rekening mee te worden gehouden. De gemeente zal voordat zij een anti‑speculatiebeding in de verordening gaat opnemen zich terdege moeten afvragen wat het uiteindelijke voordeel hiervan is. In geval dat een eigen woning wordt aangepast en door deze aanpassing de waarde van het huis stijgt, bij voorbeeld door het realiseren van een aanbouw, kan middels het anti‑speculatiebeding in de verordening voorkomen worden dat de meerwaarde die het huis door de aanpassing heeft gekregen bij verkoop ten goede komt aan de gehandicapte. Als de gehandicapte binnen vijf jaar nadat de woning is aangepast de woning verkoopt moet de extra opbrengst (deels) aan de gemeente worden teruggestort. Als de financiële tegemoetkoming 75% van de aanpassingskosten bedroeg, dan moet de gehandicapte bij verkoop 75% van het percentage van de meerwaarde aan de gemeente terugstorten.

Hoofdstuk 3. Vervoersvoorzieningen.

Artikel 3.1. Algemene omschrijving.

Een onderscheid wordt gemaakt tussen drie soorten voorzieningen, te weten het collectief vervoerssysteem (a) , de voorzieningen in natura (b) en de financiële tegemoetkomingen (c) . Deze laatste categorie kan op tweeërlei wijze worden ingevuld: als een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en/of gebruik van een vervoermiddel of aanpassing daaraan dan wel als een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding voor het gebruik van een vervoermiddel of aanpassing daaraan. Het onderscheid tussen deze drie hoofdcategoriën vervoersvoorzieningen (collectief vervoerssysteem, voorzieningen in natura en tegemoetkomingen dan wel vergoedingen in kosten van vervoer) is gemaakt gezien het verschillende karakter van deze vormen van voorziening‑verstrekking. In deze algemene omschrijving wordt een opsomming gegeven van vervoersvoorzieningen die op grond van deze verordening kunnen worden verstrekt. Omdat het een opsomming is waaraan niet de voorwaarde verbonden is dat het om de ene of de andere voorziening gaat, is het ook mogelijk een combinatie van deze vervoersvoorzieningen te verstrekken. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor wat betreft de bruikleenauto. Deze vervoersvoorziening kan niet in combinatie met het gebruik van een collectief vervoerssysteem worden verstrekt. (zie artikel 3.2 derde lid).

Een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer. Dit is de eerste vorm die genoemd wordt, omdat dit een vorm is die tevens individuele voorzieningen (gedeeltelijk) overbodig kan maken. Het is derhalve een voorziening die binnen de rangorde van voorzieningen het primaat heeft. Dit primaat blijkt met name uit de formulering van artikel 3.2.

Door een hoogwaardig systeem van aanvullend openbaar vervoer op te (doen) zetten kan een gemeente in belangrijke mate aan haar zorgplicht voldoen ten aanzien van het vervoer buitenshuis. Een dergelijk systeem dient wel aan een aantal voorwaarden te voldoen. De volgende kenmerken kunnen een rol spelen bij de beoordeling van een systeem:

* Het systeem dient te functioneren op de tijden die zoveel mogelijk een relatie hebben met de tijden waarop het bestaande openbaar vervoer ook functioneert; mensen met een handicap dienen zoveel mogelijk gelijke reismogelijkheden te hebben als mensen zonder handicap. Deze tijden zullen in praktijk liggen tussen 9.00 en 23.00 uur. De ervaring leert dat vervoer in het kader van de vrije tijd loopt van na de ochtendspits (9.00 uur) tot uiterlijk 23.00 uur Is avonds.

* Het systeem dient mensen met een handicap voor de deur op te halen en naar de deur van bestemming te brengen (m.a.w. een van­deur‑tot‑deur‑systeem), of van deur naar een halte (bijvoorbeeld het station) te brengen (m.a.w. een deur‑tot‑halte‑systeem) . Ook vervoer met behulp van zogenaamde service‑routes (halte‑tot­halte, maar met een fijnmazig netwerk en halten op voor de doelgroep relevante plaatsen) kan onderdeel uitmaken van het systeem.

* Het systeem dient geschikt te zijn voor mensen met een handicap. Dat wil zeggen dat rekening gehouden wordt met mensen die moeite hebben met zitten en dat ook rolstoelen of scootermobielen meegenomen kunnen worden of personen vervoerd kunnen worden gezeten in een rolstoel.

* Het systeem dient oproep‑gestuurd te zijn; bij vooraanmelding dient de vooraanmeldingstijd tot maximaal 1 uur beperkt te blijven; eventueel kan het systeem ook gebruik maken van bloktijden bij halte‑tot‑deur‑vervoer (het voertuig staat op bepaalde tijdstippen bij vaste haltes).

* Als het systeem aansluit op andere systemen dient een overstap (of eventueel meerdere overstaps; het aantal overstaps dient echter tot een minimum beperkt te worden) bij het aanmeldings­telefoontje gemeld en geregeld te kunnen worden.

* De kosten voor de gebruiker van een dergelijk systeem dienen in relatie te staan tot de kosten van het overige openbaar vervoer.

Ter uitvoering van deze vervoersvoorziening is op stadsgewestelijk niveau gezocht naar een gezamenlijke aanpak, omdat de kosten voor elke gemeente afzonderlijk anders bijzonder hoog zouden worden. Besloten is om het collectief vervoer voor WVG‑gelndiceerden van de gemeente Haaren voor de periode van 1 januari 1998 tot 1 januari 2000 voorlopig te gunnen aan Personen­vervoer Zuid Nederland B.V. te Tilburg (PZN) . De vervoervoor­ziening wordt toegekend in de vorm van een collectief systeem.

vervoersvoorzieningen in natura.

Onder sub b. van artikel 3.1. worden andere vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt:

1. de (aangepaste) auto voor korte en lange afstand. Dit kan zowel een personenauto zijn als een aangepaste bus. Bedoeling van een voorziening als deze is dat hiermee alle vervoersbehoeften kunnen worden ingevuld, omdat het openbaar vervoer en een aanvullend systeem niet in aanmerking komen. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties.

2. een (aangepaste) gesloten buitenwagen. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxi‑ of autokosten­vergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning.

3. een open elektrische buitenwagen. Ook dit is een vervoermiddel voor de korte afstand, dat in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoersysteem kan worden verstrekt. Hier vallen ook de zogenaamde scootermobielen onder. Overigens gaat het dan om scootermobielen voor buitengebruik. Scootermobielen in de eerste plaats bestemd voor binnengebruik vallen onder de categorie rolstoelen.

4. een ander verplaatsingsmiddel. Hier vallen alle andere verplaatsingsmiddelen onder welke op grond van het gemeentelijk beleid op basis van de wet voorzieningen gehandicapten in natura kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan driewiel‑fietsen, kinderduwwandelwagens en dergelijke.

Een tegemoetkoming in of een vergoedingen van de kosten van vervoer. Ook de volgende groep voorzieningen dient vervangend voor of aanvullend op een collectief systeem gezien te worden. De hoogte van de vervoerskostenvergoeding kan daarom afhankelijk worden gesteld van de mate waarin een collectief systeem in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien. De categorie vervoersvoorzieningen is onder te verdelen in tegemoetkomingen in of vergoedingen van de kosten van:

1. aanpassingen aan de auto. Wanneer de gehandicapte een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpassing aan de eigen auto; ook hierbij kan de WVG‑draagkracht van de gehandicapte worden betrokken.

2. gebruik van een bruikleenauto. Het betreft hier een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een bruikleenauto.

3. gebruik van taxi of een eigen auto: voor dat deel waarin een collectief systeem onvoldoende verplaatsingsmogelijkheden biedt, kan aanvullend daarop een vergoeding worden gegeven in de kosten van het gebruik van de eigen auto of een taxi.

4. gebruik van een rolstoel‑taxi. Omdat de kilometerprijs van een rolstoeltaxi hoger is dan die van een gewone taxi worden hier aparte normbedragen voor opgevoerd.

5. aanschaf of gebruik van een ander vervoermiddel. In tegenstel­ling tot b.4 wordt hier de voorziening niet in natura geleverd, maar in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Artikel 3.2. Het recht op een vervoersvoorziening.

Lid 1 van artikel 3.2. geeft aan dat een gehandicapte voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek a. het gebruik van het openbaar vervoer of b. het bereiken van dit openbaar vervoer deels onmogelijk maken.

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de gehandicapte in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de gehandicapte in aanmerking komt voor een voorziening terzake. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel derhalve terecht niet onder de Wet voorzieningen gehandicapten, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden. Indien aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek bij de gehandicapte begeleiding noodzakelijk maken, kan een begeleider voor een vervoersvoorziening als gesteld in artikel 3.1. onder a. in aanmerking worden gebracht. Lid 2 van artikel 3.2 geeft het primaat van het collectief systeem aan boven de individuele verstrekkingen zoals opgenomen onder b. en c. van artikel 3.1. Individuele verstrekkingen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de gehandicapte niet volledig dekt of de gehandicapte minder kilometers biedt dan hij met een financiële tegemoetkoming in (rolstoel)taxikosten of (huur)auto‑kosten kan afleggen. Lid 3 van artikel 3.2 bepaalt dus dat, ook al is er een collectief vervoerssysteem aanwezig, er in aanvulling daarop individuele vervoersvoorzieningen kunnen worden geboden. Lid 4 van artikel 3.2 bepaalt vervolgens dat bij het vaststellen van de omvang van de vervoersvoorziening rekening wordt gehouden met de individuele vervoersbehoefte en de mate waarin een collectief vervoerssyteem in die vervoersbehoefte kan voorzien. Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten zal dus eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbe‑hoef te en vervolgens is dan de vraag aan de orde in welke mate een collectief vervoerssysteem in die vervoersbehoefte kan voorzien. Wanneer, zoals lid 5 van artikel 3.2. bepaalt, echtgenoten beide gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, kan, in het geval dat de behoeften van de echtgenoten samenvallen, volstaan worden met een enkele voorziening. Dit om te voorkomen dat men een financiële tegemoetkoming krijgt die niet in relatie staat tot de tegemoetkoming die anderen ont­vangen. Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan twee maal een financiële tegemoetkoming worden verstrekt tot maximaal 1,5 x het normbedrag. Hiermee wordt het AAW‑beleid op dit punt bestendigd.

Hoofdstuk 4. Rolstoelen.

Artikel 4.1. Algemene omschrijving.

Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders een rolstoel kunnen verstrekken voor verplaatsing binnen en/of buiten. 'Rolstoelen' die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer, zijn per definitie vervoersvoorzieningen (b.v. een scootermobiel voor buitengebruik of een elektrische buitenwagen). Zoals bij de begripsomschrijvingen reeds is aangegeven, valt onder het begrip 'rolstoel' alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder handbewogen rolstoelen kan ook verstaan worden een duwwandelwagen of een zelfbeweger. Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en worden verleend. Sportrolstoelen vallen mede onder de rolstoelen zoals hier bedoeld.

Artikel 4.2. Het recht op een rolstoel.

In dit artikel is omschreven wanneer een gehandicapte in aanmerking komt voor verstrekking van een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de gehandicapte). Voorts moet men (om medisch‑ergonomisch redenen) in belangrijke mate aangewezen zijn op zittend verplaatsen. Ten slotte moeten andere loop‑hulpmiddelen onvol­doende uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn.

Voor sportrolstoelen kunnen ook gehandicapten in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sport­beoefening.

Artikel 4.3. Bruikleen of eigendom.

Een rolstoel wordt in principe niet in eigendom verstrekt. Het kan daarbij gaan om het verstrekken in bruikleen. Hoewel in de toelichting op de Wet gesproken wordt over de mogelijkheid van bruikleenverstrekking in combinatie met het vragen van eigen bijdragen, is een bruikleenverstrekking volgens het Burgerlijk wetboek (artikel 1777, boek 7a) altijd "om niet": dus kunnen er bij bruikleenverstrekkingen geen eigen bijdragen worden gevraagd. De wijzigingen in de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdrage WVG die op 1 april 1996 van kracht zijn, houden in dat gemeenten voor rolstoelen geen eigen bijdrage kunnen vragen. De verstrekking van rolstoelen is met ingang van 1 april 1996 dus "om niet". Daarmee is de huurconstructie overbodig geworden. Het ligt in de rede voor wat de sportrolstoel betreft het in 1992 in gang gezette GMD‑beleid over te nemen en een afkoopsom, in de vorm van een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding te verstrekken, waarvan de hoogte is vastgesteld in het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten".

Hoofdstuk 5 Vervallen (opgenomen in het Besluit Financiéle

Tegemoetkomingen Voorzieningen Gehandicapten)

AFDELING II. PROCEDURES.

Hoofdstuk 6. Het verkrijgen van een voorziening.

De aanvraagprocedure wordt in de Algemene wet bestuursrecht (AWB) geregeld, met name in hoofdstuk 3, Algemene bepalingen over besluiten, en hoofdstuk 4, Bijzondere bepalingen over besluiten. Al hetgeen in de AWB is geregeld, hoef t niet meer in de veror­dening te worden geregeld. Vandaar dat het procedurele deel van de verordening zeer beperkt kan blijven. voor een goed begrip zullen hier een aantal toepasselijke artikelen van de AWB besproken worden.

Artikel 6.1. Aanvraagprocedure.

De Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een voorziening op aanvraag wordt toegekend. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de gehandicapte noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een gehandicapte kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen.In artikel 6.1. is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Het is artikel 4.4. Awb (3) dat hiertoe de mogelijkheid biedt. De aanvraag in het kader van de WVG die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer terzijde worden gelegd. De Awb bepaalt dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens. Ditzelfde geldt wanneer het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld. Alvorens overgegaan kan worden tot een besluit de aanvraag niet te behandelen, dient de gehandicapte eerst de gelegenheid gegeven te worden de ontbrekende gegevens aan te vullen. Artikel 4.5 Awb regelt dit in lid 1 (4).

3 Artikel 4:4 Awb: Het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, kan voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vaststellen, voor zover daarin niet is voorzien bij wettelijk voorschrift.

4 Artikel 4:5 Awb: 1. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen,van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking kan het bestuuroorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

Besluit men, nadat deze gelegenheid is geboden, alsnog een aanvraag niet te behandelen, dan moet dit conform artikel 4.5. AWB lid 4 (5) schriftelijk binnen een bepaalde termijn te worden meegedeeld aan de gehandicapte. Tegen een beschikking om een aanvraag niet in behandeling te nemen staan overigens dezelfde rechtsmiddelen open als tegen een weigering van de bestaande beschikking zou hebben opengestaan. De aanvraag kan uiteraard ingediend worden door de gehandicapte. Maar het is ook mogelijk dat een ander namens de gehandicapte een aanvraag indient. In principe dient men een aanvraag in te dienen bij die gemeente waar men in het bevolkingsregister is ingeschreven. Alleen in de situatie dat men verhuist naar een andere gemeente, kan het voorkomen dat men een aanvraag indient bij een gemeente waar men (nog) niet in het bevolkingsregister staat ingeschreven.

De aanvrager van een beschikking kan aangeven dat zijn gegevens vertrouwelijk ter beschikking worden gesteld. Op grond van artikel 2.5. AWB (6) dienen de gegevens vertrouwelijk te worden behandeld.

Artikel 3.4a.2.2 AWB bepaalt (7) dat de datum van ontvangst direct op de aanvraag dient te worden aangetekend terwijl de aanvrager hier per omgaande bericht van ontvangt. De opdracht voor de verstrekking van de gevraagde voorziening vindt niet eerder plaats dan nadat de eigen bijdrage door de gemeente is geïnd.

Beslistermijn.

De AWB regelt in artikel 4.13 dat de beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. De WVG kent een dergelijke termijn niet. De AWB regelt dan dat, bij gebreke daarvan, dit binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag dient te gebeuren. In het tweede lid van artikel 4.13 geeft de AWB aan dat die redelijke termijn in ieder geval verstreken is wanneer het bestuursorgaan binnen 8 weken geen beschikking heeft gegeven noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4.14. (8).

Dit betekent dat binnen 8 weken na het indienen van de aanvraag, de aanvrager in ieder geval bericht van burgemeester en wethouders ontvangt. Dat bericht houdt ofwel een besluit (beschikking) in ofwel een kennisgeving van een termijn waar­binnen het besluit (de beschikking) kan worden verwacht.

Wat een redelijke termijn is, is in het kader van de WVG in zijn algemeenheid niet aan te geven. Zo zal een ingewikkelde woningaanpassing aanmerkelijk meer tijd vergen dan een betrek­kelijk eenvoudige aanvraag voor een vervoersvoorziening.

Het is aan de rechter, na een bezwaarschriftenprocedure, om in een concreet geval te bezien of de redelijke termijn inderdaad reeds verstreken was. De rechter kan dit doen op verzoek van betrokken gehandicapte in twee situaties:

1. wanneer de acht weken verstreken zijn van artikel 4.13 lid 2 en geen beschikking is afgegeven;

2. wanneer de termijn die burgemeester en wethouders volgens de regeling van artikel 4.14 hebben genoemd als redelijke termijn, is verstreken, eveneens zonder dat beschikt is.

Omdat overschrijding van deze termijnen gelijkgesteld is met een uitdrukkelijk besluit kan de gehandicapte in deze gevallen de hulp inroepen van de rechter door eerst bezwaar te maken en daarna beroep in te stellen tegen het uitblijven van de be­slissing.

Maakt een gehandicapte gebruik van de mogelijkheden tot bezwaar of beroep, dan behouden burgemeester en wethouders de mogelijkheid ‑ook na het verstrijken van de beslistermijn‑ tot het geven van een beschikking. Burgemeester en wethouders zijn hier zelfs toe verplicht.

5 Artikel 4:5 lid 4 Awb: 4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekend gemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

6 Artikel 2:5 Awb: 1. Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit. 2 . Het eerste lid is mede van toepassing op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die door een bestuursorgaan worden betrokken bij de uitvoering van zijn taak, en op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die een bij krachtens de wet toegekende taak uitoefenen. 7 Artikel 3.4a.2.2. Awb: 1. Het bestuuroorgaan tekent onverwijld de datum van ontvangst aan op het geschrift waarbij de aanvraag is ingediend. 2. Het zendt de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst, waarin de datum is vermeld. 3. Het zendt de betrokken andere bestuursorgaan onverwijld een exemplaar van de aanvraag en van de daarbij gevoegde stukken, onder vermelding van datum van ontvangst. 8 Artikel 4:14 Awb: Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 4.15 tenslotte bepaalt dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop burgemeester en wethouders krachtens artikel 4.5 de aanvrager uitnodigen de aanvraag aan te vullen, welke opschorting voortduurt tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Motivering.

Ingevolge artikel 4.16 AWB dient de beschikking te berusten op een deugdelijke motivering. De motivering dient vermeld te worden bij de bekendmaking van de beschikking (art. 4.17 lid 1 AWB) . Volgens lid 2 van artikel 4.17 AWB dient zo mogelijk vermeld te worden krachtens welk wettelijk voorschrift de beschikking wordt gegeven. In het kader van deze verordening is dat artikel 2 WVG (zorgplicht). Lid 3 van artikel 4.17 bepaalt dat indien de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van de beschikking kan worden vermeld, het bestuursorgaan deze zo spoedig mogelijk daarna verstrekt. Vermelding van de motivering kan achterwege blijven indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat, zo bepaalt artikel 4.18 lid 1 AWB. Maar wordt dan om een motivering verzocht, dan dient die zo spoedig mogelijk gegeven te worden. Artikel 4.19 AWB bepaalt dat, indien een advies zelf volledig de motivering bevat en het advies ter kennis van de gehandicapte is of wordt gebracht, kan worden volstaan met verwijzing naar dit advies. Tot slot bepaalt de AWB nog in artikel 4.20 dat indien burge­meester en wethouders een beschikking geven die afwijkt van een krachtens wettelijk voorschrift (i.c. de WVG) met het oog daarop uitgebracht advies, dit in de motivering wordt vermeld, met vermelding van de redenen voor de afwijking.

Artikel 6.2 (is opgenomen onder artikel 7.1 lid 3).

Artikel 6.3. Gronden voor weigering.

In artiker 6.3. geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder a. wordt gedoeld op de situatie dat de gehandicapte een voorziening aanvraagt nadat deze gerealiseerd is. Omdat de gemeente dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch invloed heeft op de te verstrekken soort voorziening, zal in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Niet eerder dan nadat burgemeester en wethouders een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing hebben genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment hebben burgemeester en wethouders alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen burgemeester en wethouders als goedkoopst adequate voorziening beschouwen. Burgemeester en wethouders kunnen immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de gehandicapte gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is. Pas nadat de gemeente een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven komt een gehandicapte hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de gehandicapte tot verhuizing overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de gehandicapte reeds is verhuisd, met een claim voor verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de gehandicapte snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen, is het verkrijgen van toestemming van de gemeente ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de gehandicapte voor de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Onder b. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag gewei­gerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Het moge duidelijk zijn dat deze regeling niet geldt indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de gehandicapte hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstal‑verzekering gedekt te worden. Indien bij voorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Artikel 6.4. Bijzondere bepalingen.

Artikel 6.4. bepaalt in lid 1 dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft, indien een financiële tegemoetkoming, dan wel gemaximeerde vergoeding wordt verleend. Door deze vermelding kan worden voorkomen dat later onduidelijkheid blijkt te bestaan over het precieze doel van de financiële tegemoetkoming. Ook maakt deze omschrijving de intrekking van een voorziening en de terugvor­dering daarvan eenvoudiger.

Lid 2 van artikel 6.4. bepaalt dat in de beschikking geldings­duur, uitkeringsmaatstaf alsmede toepasselijke voorschriften voor uitbetaling vermeld dienen te worden indien het een periodieke tegemoetkoming betreft. Deze voorschriften hebben primair tot doel een goede motivering te geven voor de beslissing. Een tweede doel is om voldoende duidelijkheid te scheppen bij de gehandicapte wat van hem verwacht wordt. Hiermee kan voorkomen worden dat de situatie ontstaat dat gehandicapte en gemeentebestuur beiden een initiatief van de ander afwachten, terwijl de gehandicapte actie dient te ondernemen.

Bezwaar en beroep.

Artikel 11 WVG bepaalt dat tegen beschikkingen tot toekenning, weigering of intrekking van een in artikel 2 bedoelde voorziening voor de gehandicapte beroep openstaat. Dit beroep is mogelijk bij de administratieve kamers van de Arrondissementsrechtbanken; hoger beroep is mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep. Artikel 7.1 AWB bepaalt dat voordat een beroep gedaan kan worden op de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank, eerst bezwaar gemaakt dient te worden tegen dit besluit. Dit betekent dat er altijd aan een beroepsprocedure eerst een bezwaarschriften‑procedure vooraf dient te gaan. Laat men de periode om bezwaar te maken ongebruikt passeren, dan verspeelt men daarmee in principe ook de mogelijkheid tot beroep. Beroep op de rechter is dus pas mogelijk nadat via bezwaar het besluit aan een bestuurlijke heroverweging is onderworpen. Een bezwaarschrift moet ingediend worden bij hetzelfde bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, i.c. burgemeester en wethouders. In Haaren is deze bevoegdheid tot beslissen op een bezwaarschrift gedelegeerd aan een Bezwaarschriftencommissie. Men kan een bezwaarschrift indienen na ontvangst van een beschikking en na verstrijken van de redelijke termijn voor de beslissinq (art. 4.13 AWB). Het bezwaarschrift moet naam en adres van de indiener bevatten evenals de dagtekening en de omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Verder moet het bezwaarschrift de gronden voor het bezwaar bevatten. Daarbij kunnen ook de nieuwste feiten, ook die zich hebben voorgedaan na het nemen van het bestreden besluit, meegenomen worden. De termijn waarbinnen een bezwaarschrift moet worden ingediend bedraagt zes weken (Art. 6.7 AWB) en deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (Art. 6.8 lid 1 AWB). Wanneer een bezwaarschrift ingediend wordt tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit dan is het bezwaar niet aan een termijn gebonden, met dien verstande dat het niet onredelijk laat ingediend mag worden (bijvoorbeeld enkele jaren nadat het bestuursorgaan in gebreke is gebleven). Wordt een bezwaarschrift ingediend bij een onbevoegd orgaan" dan dient dit orgaan het bezwaarschrift, nadat de datum van ontvangst erop is aangetekend, zo spoedig mogelijk door te zenden onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender (art. 6.15 lid 1 AWB). Burgemeester en wethouders dienen de ontvangst van een be­zwaarschrift schriftelijk te bevestigen. Burgemeester en wethouders beslissen binnen zes weken op een bezwaarschrift, tenzij een bezwaarschriftencommissie wordt ingeschakeld; in dat geval dient een beslissing te vallen binnen tien weken (Art. 7.10 AWB lid 1). In het kader van de procedure wordt aan de gehandicapte de gelegenheid geboden gehoord te worden (Art. 7.2 AWB en volgende artikelen). De beslissing betekent dat burgemeester en wethouders ofwel het bezwaar ongegrond achten (hun eerdere beslissing in stand laten) ofwel hun eerdere beslissing herroepen en een nieuwe beslissing nemen (Art. 7.11 de leden 1 en 2 AWB). Na een bezwaarschriftenprocedure kan men in beroep gaan bij de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank. Dit beroep moet ook weer binnen 6 weken worden ingesteld. Elke beschikking dient de mededeling te bevatten dat tegen het genomen besluit bezwaar c.q. beroep mogelijk is en waar dit mogelijk is. Dit kan bijvoorbeeld door opname van de volgende formulering: "De belanghebbende kan ingevolge artikel 8.1.1.1. jo. artikel 7.1. AWB tot zes weken na de dag van bekendmaking tegen dit besluit bezwaar maken door het indienen van een bezwaarschrift bij het college van burgemeester en wethouders. Van de beslissing op het bezwaarschrift staat voor de belanghebbende beroep open bij de administratieve kamer van de rechtbank in het arrondissement van zijn woonplaats". Tot slot bepaalt artikel 7.15 AWB dat voor de behandeling van het bezwaar geen recht verschuldigd is. Daarentegen is bij beroep op de rechtbank wel griffierecht verschuldigd.

Hoofdstuk 7. Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 7.1. Inlichtingen, onderzoek, advies.

Lid 1 van dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de gehandicapte op te roepen in persoon te ver­schijnen en te ondervragen op een door burgemeester en wethouder te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Burgemeester en wethouders mogen dus geen gegevens (doen) opvragen waarin zij uit andere hoofde gelnteresseerd zijn. Lid 2 geef t aan wanneer burgemeester en wethouders advies dienen te vragen. Ingevolge artikel 4 lid 2 onder c WVG is vermelding daarvan in de verordening verplicht. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe adviseurs. Een interne adviseur werkt onder het gezag van burgemeester en wethouders. Op een externe adviseur zijn de regels van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door betrokken gehandicapte betreft. Dit ‑bijvoorbeeld­om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op dit moment nodig lijkt. Aan deze bepaling is toegevoegd dat bij eerste aanvragen voor voorzieningen voor woningaanpassingen onder f. 3.000,‑‑ geen advies behoeft te worden gevraagd. Een advies­aanvraag wordt tevens gedaan wanneer de aanvraag betrekking heeft op tenminste twee van de drie terreinen woonvoorzieningen, ver­voersvoorzieningen of rolstoelen. Bij een dergelijke aanvraag kan immers een bepaalde combinatie van voorzieningen doelmatiger en/of goedkoper zijn. Het advies dient ertoe dit te kunnen beoordelen. Tot slot vragen burgemeester en wethouders advies, indien zij dit gewenst achten. Het moge duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waar dit een rol bij zou kunnen spelen.

Eisen ten aanzien van de adviseur.

Voor wat betreft het vragen van advies aan een extern deskundige, bieden de bepalingen van de AWB voldoende uitkomst. Indien het gaat om een advies dat gevraagd wordt aan een intern gemeentelijk adviesorgaan (GGD of gemeentelijke indicatiecommissie) dan gelden de procedures die de gemeente hanteert voor het inwinnen van advies van haar eigen dienst (vergelijkbaar met richtlijnen opgesteld voor sociaal‑medische advisering in het kader van de bijzondere bijstand), dan wel de verordening gemeentelijke indicatiecommissie.

Afdeling 3.3: Advisering van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3.5. geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. In het kader van de wet voorzieningen gehandicapten moet een adviseur benoemd worden. De Wet zelf vereist dat en wel op grond van artikel 5 lid 1 onder c: daaronder begrepen het inwinnen van deskundigen‑advies. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de WVG advies uit te brengen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen interne en externe adviseurs. De hierboven genoemde omschrijving van adviseur betreft alleen externe adviseurs. Op een interne adviseur, zoals bijvoorbeeld de GGD, is artikel 3.5 AWB niet van toepassing. De eisen, te stellen aan een deskundigen‑advies zijn opgenomen in artikel 7.1 onder 2. Deze eisen zijn ontleend aan die zoals geformuleerd in de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandi­capten. Daarbij kan het volgende worden aangetekend: Onder medische kennis dient verstaan te worden het beoorde­len/interpreteren van de medische situatie en de vertaling van ziekte/stoornis naar beperking. Onder sociale kennis wordt begrepen het inzicht in de gevolgen van de afwezigheid van functies (aanwezigheid van beperkingen). De ervaring van de beperking in de leef‑, woon‑ en werksituatie wordt met handicap aangeduid. De adviseur moet het vermogen hebben om de beperkingen in de individuele situatie te vertalen naar handicaps. Door kennis te hebben van het individu, zijn omgeving en de rol van het individu hierin, is het mogelijk inzicht te krijgen in de aard en de mate van het probleem. Tevens is het dan reeds mogelijk om een globale vertaalslag te maken naar mogelijke oplossingen.

Onder ergonomische kennis wordt het volgende verstaan. De adviseur dient inzicht te hebben in de aanpassingsmogelijkheden van hulpmiddelen aan de mens. Dit vereist kennis over menselijke eigenschappen (anatomie, fysiologie, psychologie) en technische eigenschappen van hulpmiddelen.

De technische kennis betekent dat een adviseur "weet" moet hebben van onder andere bouwkundige (on)mogelijkheden.

Artikel 7.2. Wijzigingen in de situatie.

Ingevolge artikel 7.1 onder 5. is de gehandicapte die een voorziening heeft ontvangen verplicht wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op een voorziening, uit eigen beweging aan burgemeester en wethouders door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals verandering van de hoogte van het inkomen als het gaat om inkomens‑afhankelijke bijdragen, de staat van een in bruikleen verstrekt voorwerp, gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing, wijziging medische conditie etc.

Artikel 7.3. Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening.

Burgemeester en wethouders kunnen volgens het eerste lid onder b. de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest burgemeester en wethouders niet tot toekenning zouden zijn overgegaan. Indien er reeds uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kunnen burgemeester en wethouders de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Er is dan sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waartoe het Burgerlijk Wetboek boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Het ligt voor de hand dat van deze mogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er sprake van verwijtbaarheid is. Wanneer betrokkene dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen of draagkracht. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de gehandicapte in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaxi­meerde vergoeding binnen 6 maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de (gedeeltelijke) bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend, kan deze voorziening ook worden ingetrokken (lid 2) . Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening vooraf gaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Dit tweede lid van artikel 7.3. is dus niet van toepassing op woningaanpassingen.

AFDELING III. SLOT.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen.

Artikel 8.1. Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule.

Artikel 8.1. bepaalt dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste van de betrokken gehandicapte of eigenaar van de woonruimte en nimmer ten nadele. Ook de eigenaar van de aangepaste woonruimte kan in aanmerking komen voor de hardheidsclausule. Gedacht kan worden aan een situatie waar het van belang is, dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een gehandicapte op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen en waar de aangepaste woning uitermate geschikt voor is. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Een gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 8.2. Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet.

Deze restclausule biedt burgemeester en wethouders de moge­lijkheid in alle niet‑voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar‑ en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden.

Artikel 8.3. Indexering.

Dit artikel maakt het mogelijk alle bedragen te indexeren.

Artikel 8.4. Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bij ‑stelling verordening.

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningen‑niveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening.

Artikel 8.5. Wetswijziging

Dit artikel biedt de mogelijkheid, in de situatie van wetswijzigingen, ten behoeve van de uitvoering in de praktijk vooruit te lopen op de formele wijziging van deze verordening door de raad.

Artikel 8.6. Citeertitel; inwerkingtreding.

Artikel 8.6. geeft de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt.

Bijlage la.

Procedureschema VERVOERSVOORZIENINGEN

Inname van het aanvraagformulier door afdeling Sociale Zaken;

Ontvangstbevestiging en het eventueel opvragen van nadere gegevens (indien het formulier en bijlagen niet volledig blijken te zijn);

Toetsing inkomen;

Medische advisering via GGD;

B en W rapportage;

Verzending beschikking, waarin wordt aangegeven welke voor­ziening al dan niet verstrekt wordt;

Eventuele aanmelding door de gemeente van de belanghebbende bij de PZN (uitvoerder collectief vervoer).

Bijlage 2a.

Procedureschema ROLSTOELEN

Inname van het aanvraagformulier door afdeling Sociale Zaken;

Ontvangstbevestiging en het eventueel opvragen van nadere gegevens (indien het formulier en bijlagen niet volledig blijken te zijn);

Medische advisering via GGD incl. het eventueel passen van de rolstoel bij Welzorg;

B en W rapportage;

Verzending beschikking, waarin wordt aangegeven welke voor­ziening al dan niet verstrekt wordt onder bijvoeging van medisch rapport;

De gemeente Welzorg opdracht geven om tot levering over te gaan.

Bijlage 3a.

Procedureschema ONROERDENDE WOONVOORZIENINGEN (WONINGAANPAS­SINGEN) EN VERHUIZINGEN

Inname van het aanvraagformulier door afdeling Sociale Zaken;

Ontvangstbevestiging en het eventueel opvragen van nadere gegevens (indien het formulier en bijlagen niet volledig blijken te zijn);

Niet eerder dan nadat burgemeester en wethouders een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing hebben genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden.

Toetsing inkomen;

Medische advisering via GGD incl. huisbezoek door arts;

Bij huur: Gemeente neemt, indien noodzakelijk, contact op met de verhuurder voor toestemming voor de woningaanpassing. Het betreft hier voornamelijk woningstichting Leygrave die ook de offertes aanvraagt;

Bij eigendom: Gemeente neemt contact op met de woningeige­naar. Deze ontvangt de medische rapportage, voor het vragen van een offerte (de belanghebbende is nl. zelf verantwoordelijk voor het opvragen van offerte(s) bij bouw­bedrijven e.d.

Afd. bouwzaken wordt ook op de hoogte gesteld van de woning­aanpassing gezien de uit te voeren controles;

De door belanghebbende ingezonden offerte(s) worden beoor­deeld door afd. Bouwzaken. In het kader van de goedkoopst adequate voorziening kunnen door afd. Bouwzaken wijzigingen aangebracht worden in de ingediende offerte(s). De gemeen­telijke bijdrage wordt toegekend op basis van deze goed­koopst adequate voorziening;

B en W rapportage

Verzending van de verklaring inzake financiering eigen bij­drage. Deze verklaring moet door belanghebbende ondertekend worden teruggezonden onder bijvoeging van een eventueel be­wijs van wijze van financiering;

Verzending voorlopige beschikking, waarin is aangegeven welke voorzieningen mogen worden uitgevoerd conform de al dan niet aangepaste offertes en de hoogte van de gemeentelijk­bijdrage;

Binnen 15 maanden indiening van de gereedmelding bij afdeling Sociale Zaken;

Beoordeling van de gereedmelding door de gemeente inclusief eindcontrole door afd. Bouwzaken;

B en W rapportage;

Verzending definitieve beschikking en uitbetaling gemeente­lijke bijdrage aan belanghebbende.

Bijlage 4a.

Procedureschema ROERENDE WOONVOORZIENINGEN (TAPIJT, BADLIFT E.D.)

Inname van het aanvraagformulier door afdeling Sociale Zaken;

Ontvangstbevestiging en het eventueel opvragen van nadere gegevens (indien het formulier en bijlagen niet volledig blijken te zijn);

Toetsing inkomen;

Medische advisering via GGD;

B en W rapportage;

Verzending beschikking, waarin wordt aangegeven welke finan­ciële bijdrage aan de benodigde voorziening verstrekt wordt;

Uitbetaling aan belanghebbende vindt plaats na ontvangst officiële nota.