Regeling vervallen per 27-05-2009

Ontheffingenbeleid hogere waardeprocedure Haaren

Geldend van 27-05-2009 t/m 26-05-2009

Intitulé

Ontheffingenbeleid hogere waardeprocedure Haaren

Ontheffingenbeleid hogere waardeprocedure

Artikel 1

1 Inleiding

Decentralisatie van de hogere waardeprocedure is onderdeel van de gewijzigde Wet geluidhinder die per 1 januari 2007 van kracht wordt. Door de wetswijziging gaan de bevoegdheden voor wat betreft het vaststellen van hogere waarden van Gedeputeerde Staten naar het college van burgemeester en wethouders. De belangrijkste consequentie van de wijziging van de Wet geluidhinder is dat het college van burgemeester en wethouders beleid kan(/moet) vaststellen of hogere waarden moeten worden toegestaan en zo ja, op welke criteria ontheffingsaanvragen worden beoordeeld. Indien het college geen beleid wil vaststellen, zal bij elke ontheffingsaanvraag een uitgebreide motivering moeten worden toegevoegd.

 

In deze beleidsnota wordt in paragraaf 2 kort ingegaan op de achtergrond van het ontheffingenbeleid. In paragraaf 3 wordt ingegaan op de nieuwe regeling van de hogere waarden c.q. de decentralisatie in de Wet geluidhinder en op de vraag hoe burgemeester en wethouders de aan hen toegekende bevoegdheid om hogere waarden vast te stellen kunnen uitoefenen. Daarnaast worden in paragraaf 4 de consequenties van het al dan niet overnemen van het ontheffingenbeleid van de Provincie gepresenteerd. In paragraaf 5 worden het vast te stellen beleid en de criteria gepresenteerd. Dit is het provinciale beleid dat als gemeentelijk beleid (voorlopig) kan worden overgenomen. In paragraaf 6 worden de samenvatting en conclusie gegeven. 

2 Achtergrond

De belangrijkste reden voor decentralisatie van de hogere waardeprocedure is dat het apart voorleggen van een hogere waardebesluit aan Gedeputeerde Staten weinig toevoegt aan de inhoud van de procedure en procedurele vertraging kan geven. Door de bevoegdheid tot het nemen van het hogere waardebesluit te leggen bij Burgemeester en Wethouders kunnen de verschillende belangen op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening het meest direct worden afgewogen.

 

Hogere waardebeleid gaat om de afweging waar meer geluid op een woning wordt toegestaan en waar de geluidbelasting op een gevel niet hoog mag zijn. In bijvoorbeeld een nieuwe wijk kan door bij het ontwerp rekening te houden met geluid door te zorgen dat er geen geluidoverlast vanwege weg- of railverkeer of industrie ontstaat (door te voldoen aan de voorkeursgrenswaarden, zijnde 48 dB voor wegverkeer, 55 dB voor railverkeer en 50 dB(A) voor industrielawaai).

Midden in een dorp of stad ligt de uitgangssituatie al vast (weg/rooilijn/verkeersintensiteit) en wordt het lastig om het hier 'stil' te krijgen. Meer geluid betekent hier niet altijd meer geluidoverlast. Geluid hoort er tot op zekere hoogte bij en wordt in dat geval niet als storend ervaren en wordt algemeen geaccepteerd en er kunnen geluidwerende maatregelen worden getroffen .In het centrum zijn in de praktijk vanwege ruimtegebrek zelden mogelijkheden voor maatregelen behalve gevelisolatie.

Door ontheffingscriteria vast te stellen kan waar gewenst en waar nodig worden afgeweken van de voorkeursgrenswaarden tot de maximale ontheffingswaarde, zonder dat bij elke ontheffing een zeer uitgebreide motivering moet worden toegevoegd. 

  

hogere waarden in de Wet geluidhinder

3.1 Bevoegd gezag

De regeling tot het vaststellen van hogere waarden wordt op één plaats in de Wet geluidhinder ondergebracht. Daarnaast is geregeld dat bijna alle bevoegdheden van Gedeputeerde Staten overgaan naar het college van burgemeester en wethouders. Uitgangspunt is dat een hogere waarde wordt vastgesteld door het college van de gemeente waarbinnen de activiteit ten behoeve waarvan de hogere waarde wordt vastgesteld, zich voltrekt.

 

Het college van burgemeester en wethouders krijgt in de volgende gevallen de bevoegdheid om hogere waarden vast te stellen:

- zones langs spoorwegen;

- zones rond gemeentelijke industrieterreinen;

- zones langs wegen;

- reconstructie van een weg als bedoeld in het onderhavige wetsontwerp.

 

Vanwege de koppeling van nieuwbouw met een bestemmingsplan(wijziging) is hierbij het volgende van belang:

· Wanneer het hogere waardebesluit is gerelateerd aan de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, moet dat bestemmingsplan in overeenstemming zijn met de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde hogere waarden. Als dat niet het geval is kan de gemeenteraad het bestemmingsplan niet vaststellen of herzien. Dit was ook al zo toen Gedeputeerde Staten hun goedkeuring moesten verlenen.

· Als het bestemmingsplan wel strookt met de vastgestelde hogere waarden maar de raad die hogere waarden niet wil, kan de gemeenteraad besluiten om het bestemmingsplan niet vast te stellen of te herzien. Het is daarom raadzaam dat het college van burgemeester en wethouders de gemeenteraad in een vroeg stadium informeert over het voornemen om één of meer hogere waarden vast te stellen.

 

N.b.: Omdat in grensoverschrijdende situaties beide betrokken gemeenten belanghebbende zijn is een verplichting tot overleg opgenomen.

 

Gedeputeerde Staten blijven bevoegd om hogere waarden vast te stellen in de volgende gevallen:

- Aanleg en wijziging van (hoofd)spoorwegen;

- aanleg en reconstructie van provinciale wegen;

- Wanneer de Minister van Verkeer en Waterstaat een weg c.q. spoorweg wil veranderen in situaties waarin de Tracéwet niet van toepassing is

- zones rond industrieterreinen van regionaal belang als zodanig aangewezen bij provinciale milieuverordening. In dergelijke situaties is het van belang dat de provincie tijdig overleg pleegt met de gemeente.

Gedeputeerde Staten blijven langs de ruimtelijke weg betrokken bij situaties waarin de hogere waarde wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Dit doordat Gedeputeerde Staten in de huidige en toekomstige Wet Ruimtelijke ordening nog beschikken over sturingsinstrumenten. Het college van Gedeputeerde Staten verleent nog steeds haar goedkeuring aan bestemmingsplannen, ook binnen de toekomstige Wet op de Ruimtelijke Ordening.

 

De Minister van VROM wordt op grond van dit wetsvoorstel bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden in geval van een combinatie van reconstructie en sanering van wegen.

 

Als een gemeente een hogere waarde vaststelt is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing. Indien burgemeester en wethouders bevoegd zijn de hogere waarde vast te stellen en tegelijk het besluit ten behoeve van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan wordt genomen, moet het ontwerpbesluit tegelijkertijd met het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

Wanneer het besluit tot vaststelling van een hogere waarde verband houdt met de toepassing van een procedure op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening dient afstemming plaats te vinden tussen beide procedures (tegelijkertijd ter inzage leggen van ontwerp en beschikking). Voor de beschrijving van de procedure wordt verwezen naar bijlage 5 en 6.

provincie 

Het ontheffingenbeleid van Gedeputeerde Staten bestaat al sinds begin jaren negentig is dus beproefd en blijkt te voldoen. In 1998 is het ontheffingenbeleid op papier verschenen, zie 'Ontheffingenbeleid Wet geluidhinder, wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai, Provincie Noord-Brabant, 10 februari 1998 (zie bijlage 4). De wijziging van de Wet geluidhinder heeft niet zozeer als doel het beleid ten aanzien van geluidhinder te veranderen maar om de uitvoering te verbeteren. Bij het vaststellen van ontheffingenbeleid kan het college van burgemeester en wethouders inhoudelijk dus aansluiting zoeken bij het beleid van de provincie.

 

Het verlenen van waarden hoger dan de voorkeursgrenswaarde is nu alleen toegestaan als maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken op onoverkomelijke bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of financiële aard (de politieke afweging) en als er sprake is van een van de gevallen opgesomd in de verschillende Algemene Maatregelen van Bestuur (een soort administratieve toets). In het wijzigingsvoorstel van de Wgh vervalt de administratieve toets. Maar aan de motivering van de besluiten om hogere waarden vast te stellen zullen strengere eisen worden gesteld. Daarnaast wordt verplichting in de vigerende wet om bij AMvB categorieën van gevallen aan te wijzen, in het wetsvoorstel vervangen door een bevoegdheid om dat te doen.

 

Zolang een gemeente geen eigen geluidbeleid heeft, kan het college het provinciale beleid op gemeentelijk niveau vaststellen. Indien het college dit niet doet, dient elk hogere waardebesluit uitgebreid te worden gemotiveerd. Middels het beleid en de criteria wordt de mogelijke motivatie eenmalig voor alle toekomstige ontheffingsaanvragen in beleid vastgelegd. Hiermee wordt de motivatie eenvoudiger en kan later middels het invullen van een formulier de aanvraag worden gedaan en op grond van het vastgestelde beleid, het besluit worden genomen.

 

Als er nieuwe algemene maatregelen van bestuur komen ter uitvoering van de nieuwe wet, zullen die "technisch" worden aangepast aan de nieuwe wet, beleidsinhoudelijk zal er niet veel veranderen.

In paragraaf 5 staan de ontheffingscriteria zoals die al meer dan 10 jaar door de Provincie worden gehanteerd en in bijlage 1 staan de voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de nieuwe Wet geluidhinder.

 

Indien gemeenten zelf bijvoorbeeld gebiedsgericht de maximale voorkeursgrenswaarden (nooit hoger dan de waarden in de Wet geluidhinder) willen vaststellen is dit ook mogelijk. Sommige gemeenten hebben al een gebiedsgericht (geluid)beleid en kunnen hierbij met het ontheffingenbeleid bij aansluiten. Maar ook in gevallen dat gemeenten nog geen geluidbeleid hebben kan redelijk eenvoudig een eigen ontheffingenbeleid worden opgesteld.

 

In dat geval zijn drie onderdelen nodig:

- Vaststellen van de ambitie van de gemeente (dit is eigenlijk geluidbeleid in een zeer beperkte vorm voor een klein onderdeel (ontheffingen) en hoeft niet veel tijd te kosten).

- Ontheffingenbeleid (bijvoorbeeld gebiedsgericht of aansluiten bij de te vergunnen geluidniveau's bij vergunningverlening).

- Ontheffingscriteria (eventueel) overnemen van de provincie.Voor een uitgebreide beschrijving van deze drie onderdelen zie bijlage 2.

5 Vast te stellen ontheffingenbeleid en criteria

Bij het beoordelen van de ontheffingsverzoeken c.q. de voornemens om een hogere waarde vast te stellen wordt voor de geluidbelasting meestal uitgegaan van een prognoseperiode van 10 jaar. Hierbij wordt aangesloten bij de geldingsduur van een bestemmingsplan. Bij het vaststellen van de geluidbelasting moeten autonome ontwikkelingen, zoals de groei van het verkeer of aanleg van wegen of woonwijken (waarover besluitvorming heeft plaatsgevonden), worden meegenomen. Overige te verwachten ontwikkelingen mogen worden meegenomen mits hierover op bestuurlijk niveau besluitvorming heeft plaatsgevonden of kan worden aangetoond dat binnen redelijke termijn uitvoering gegeven wordt aan in ontwikkeling zijnde plannen.Ingevolge hoofdstuk VIIIA (nieuwe Wet geluidhinder) kan de gemeente een hogere grenswaarde vaststellen in die gevallen waarin de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidbelasting, vanwege de weg/spoorweg of industrie, op de gevels van de betrokken woningen onvoldoende doeltreffend zal zijn.

 

Alvorens over te gaan tot een hogere grenswaardeprocedure zal vastgesteld moeten worden dat redelijkerwijs bron- en/of overdrachts- en/of gevelmaatregelen onvoldoende soelaas bieden. Hierbij dient bekeken te worden of er bezwaren zijn van achtereenvolgens stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard (hoofdcriteria).

 

Met achtereenvolgens wordt bedoeld dat indien er onoverkomelijke stedenbouwkundige bezwaren zijn bij het treffen van een maatregel (bijvoorbeeld het plaatsen van een scherm) het ten behoeve van de motivatie niet meer nodig is op andere hoofdcriteria te toetsen zoals het berekenen van de kosten.

 

Naast de bovengenoemde hoofdcriteria moet aan één van de onderstaande subcriteria worden voldaan. Alleen dan kan worden afgeweken van de voorkeursgrenswaarde:

 

Voor weg- en railverkeerslawaai

Indien er sprake is van nog niet geprojecteerde[1] woningen buiten de bebouwde kom, die:

- verspreid gesitueerd worden;

- nodig zijn vanwege grond- of bedrijfsgebondenheid;

- een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen;

- bestaande bebouwing vervangen;

 

Indien er sprake is van nog niet geprojecteerde woningen binnen de bebouwde kom, die:

- in een dorps- of stadsvernieuwingsplan worden opgenomen;

- door situering of bouwvorm een doelmatige akoestisch afschermende functie gaan vervullen voor andere woningen;

- nodig zijn vanwege grond- of bedrijfsgebondenheid;

- een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen;

- bestaande bebouwing vervangen;

 

Indien er sprake is van geprojecteerde, in aanbouw zijnde of aanwezige woningen en een nog niet geprojecteerde (spoor)weg, voor zover die (spoor)weg: - een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie zal vervullen.

 

N.b. Bij aanleg of wijziging aan een hoofdspoorweg is GS bevoegd gezag.

 

Daarnaast specifiek voor wegverkeerslawaai

Indien er sprake is van:

- een aan te leggen weg die een zodanige verkeersverzamelfunctie zal vervullen, dat de aanleg van die weg zal leiden tot aanmerkelijk lagere geluidbelastingen van woningen binnen de zone van een andere weg. (Bijvoorbeeld de aanleg van randwegen.)

 

Voor een reconstructie van een weg gelden toetsingsgronden waarvoor gemakshalve verwezen wordt naar de Wet geluidhinder.

Daarnaast specifiek voor railverkeerslawaai

Er is sprake van nog niet geprojecteerde of geprojecteerde woningen die:

- in de omgeving van een station of halte gesitueerd worden;

- in een stads- of dorpsvernieuwingsplan worden opgenomen

- door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestische afscherming gaan vervullen voor andere woningen of voor andere geluidgevoelige gebouwen of geluidgevoelige terreinen.

 

Daarnaast specifiek voor industrielawaai

Ook bij industrieterreinen geldt als uitgangspunt dat in nieuwe situaties zoveel mogelijk aan de voorkeursgrenswaarde moet worden voldaan. Indien afwijking toch gewenst is moet de noodzaak om af te wijken worden aangetoond. Omdat het bij industrielawaai vrijwel altijd om door derden te treffen maatregelen gaat, kan het college van burgemeester en wethouders pas verantwoord een hogere waarde vaststellen wanneer wordt gegarandeerd dat de te treffen geluidreducerende maatregelen daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd.

 

Indien er sprake is van nog niet geprojecteerde of geprojecteerde woningen die:

- een geluidbelasting ondervinden die gelijk is aan of lager dan het ter plaatse heersende referentieniveau.

 

Indien er sprake is van aanwezige of in aanbouw zijnde woningen die:

- een geluidbelasting ondervinden die gelijk is aan of lager dan het ter plaatse heersende referentieniveau;

 

Als aanvullende eis kan worden gesteld dat woningen met een hogere geluidbelasting op de gevel dan:

- wegverkeer: 53 dB;

- railverkeer: 60 dB;

- industrielawaai: 55 dB,

zullen beschikken over tenminste één geluidluwe gevel. Tevens dient in die gevallen bij de indeling van de woning rekening te worden gehouden met de geluidbelaste zijde, zodat de verblijfsruimten en de tot de woning behorende buitenruimte zo min mogelijk zijn gelegen aan de gevel waar de hoogste geluidbelasting optreedt! Ook tuinen dienen zo veel mogelijk aan de geluidluwe zijde te worden gesitueerd.

 

Voor een overzicht van de voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden, zie bijlage 1. 

6 Samenvatting en conclusie 

De ontheffingsprocedure is per 1 januari 2007 gedecentraliseerd van de provincie naar de gemeente. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd gezag en mag in de meeste gevallen sinds 1 januari 2007 zelf hogere waardebesluiten nemen.

Om hogere waardebesluiten te kunnen nemen zonder dat er ontheffingenbeleid, is een uitgebreide motivatie nodig bij elke te verlenen hogere waarde. Om dit te voorkomen kan het college ontheffingenbeleid vaststellen, zodat de hogere waardeprocedure binnen het ruimtelijke ordeningproces, niet tot vertraging zal leiden. Hierbij is het mogelijk om aansluiting te zoeken bij het ontheffingenbeleid van de Provincie Noord-Brabant of zelf beleid op te stellen binnen de kaders van de wet. Met dit ontheffingenbeleid is gekozen voor aansluiting bij het bestaande ontheffingenbeleid van de provincie Noord-Brabant. Afwijkingen op het provinciale beleid zijn met name genoemd in de toelichting van bijlage 1.

 

Om een beeld te geven van de mogelijkheden voor eigen beleid wordt verwezen naar bijlage 2 waarbij de wettelijke randvoorwaarden (voorkeursgrenswaarden, maximale ontheffingswaarden en binnenniveaus) zijn opgenomen in bijlage 3. Bijlage 2 en 3 zijn puur informatief en maken dus alleen als informatie deel uit van het beleid.

 

Dit ontheffingenbeleid hogere waardeprocedure is gewijzigd op 4 mei 2009. Hiermee is het eerder vastgestelde beleid (27 februari 2007) komen te vervallen.

Overzicht voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden 1

De waarden in de onderstaande tabellen komen uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder. Sinds 1 januari 2007 wordt voor wat betreft weg- en railverkeer gewerkt met de nieuwe dosismaat Lden (den: day, evening, night). Deze Lden valt gemiddeld 2 dB lager uit, daarom verschilt wordt ook de norm met 2 dB verlaagd.

Tabel 1. Voorkeursgrenswaarde en maximale grenswaarde wegverkeerslawaai

 

 

Tabel 2. Voorkeursgrenswaarde en maximale grenswaarde railverkeerslawaai

 

 

Tabel 3. Voorkeursgrenswaarde en maximale grenswaarde industrielawaai

N.b. Voor industrielawaai wordt voorlopig nog niet gewerkt met de nieuwe dosismaat Lden.

 

Toelichting op specifieke situaties

 

 

1.Nieuw te bouwen agrarische bedrijfswoning

Voor een woning in het buitengebied wordt een maximale hogere waarde gehanteerd van 53 dB. Aan de mogelijkheden voor het realiseren van een agrarische bedrijfswoning in het buitengebied wordt een groter belang gehecht. Daarom wordt in die gevallen een maximale hogere waarde van 58 dB toegestaan.Indien vanuit bedrijfsbelangen kan worden aangetoond dat een tweede (of derde) agrarische bedrijfswoning noodzakelijk is (en het bestemmingsplan dit toestaat), wordt voorgesteld hieraan eenzelfde belang te hechten en dus ook een maximale hogere grenswaarde van 58 dB.

 

 

2.Woning binnen de bestemming landgoed en Ruimte voor Ruimte woningen

Het belang voor het realiseren van woningen binnen de bestemming landgoed en Ruimte voor Ruimte woningen geeft geen aanleiding tot het stellen van een afwijkende maximale hogere waarde. Voorgesteld wordt voor deze woningen, net als voor overige burgerwoningen in het buitengebied, een maximale hogere waarde van 53 dB vast te stellen.Indien een Ruimte voor Ruimte woning gerealiseerd wordt op hetzelfde perceel als waar de woning met bedrijfspanden wordt gesloopt, wordt uitgegaan van vervangende nieuwbouw. Hiervoor geldt een maximale hogere waarde van 63 dB.

 

3.Boerderijsplitsing

Ten behoud van monumentale langgevelboerderijen, biedt het ontwerpbestemmingsplan buitengebied de mogelijkheid om in bepaalde gevallen deze boerderijen te verbouwen tot 2 woningen. Normaliter dient de tweede woning beschouwd te worden als een nieuwe burgerwoning in het buitengebied. Vanwege het behoud van het monumentaal pand, wordt voorgesteld in dergelijke gevallen een ruimere hogere waarde te bieden tot maximaal 58 dB.

 

4.Recreatie en kamperen bij de boer

Recreatiewoningen en bestemmingen worden door de Wet geluidhinder beschouwd als niet geluidgevoelig. Niet geluidgevoelig betekent dat de toetsing aan de Wet geluidhinder en dus het hogere waardebeleid niet nodig is. Dit houdt in dat bij de afweging om medewerking het geluidaspect op de buitengevel niet wordt beoordeeld.In de, vervallen, Wet op de openluchtrecreatie werden recreatieobjecten wel geluidstechnisch beschermd. Na het vervallen van deze wet, is er een vacuüm ontstaan. Dit vacuüm wordt in dit ontheffingenbeleid hogere waardeprocedure niet ingevuld omdat:

• het verblijf van dezelfde personen op de locatie meestal kort is (kamperen bij de boer gedurende een paar weken);

• maatregelen om de geluidbelasting omlaag te brengen en om op het gebied van geluid een goed leefklimaat binnen het verblijf te garanderen, zijn meestal niet haalbaar. Een woning kun je nog goed isoleren zodat ondanks een hoger geluidniveau op de gevel er toch in de woning een gezond leefklimaat heerst. Bij een tent en/of een caravan is dit niet mogelijk.  

Los van de hogere waardeprocedure zal altijd, en dus ook in het geval van recreatieverblijven, ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bronmaatregelen (zoals minder verkeer, (geluidsreducerende) wegverhardingen, wallen/schermen, afstandsvergroting) overwogen moeten worden.

 

In het geval van industrielawaai wordt naast de Wet geluidhinder ook gekeken naar de Wet milieubeheer (Wm). De Wm ziet recreatieterreinen en -verblijven wel als geluidgevoelig! 

 

Indien gemeenten zelf bijvoorbeeld gebiedsgericht de maximale voorkeursgrenswaarden (nooit hoger dan de waarden in de Wet geluidhinder (bijlage 3)) willen vaststellen is dit mogelijk.

 

In dat geval zijn drie onderdelen nodig:

1.Vaststellen van de ambitie van de gemeente. Dit kan middels het opstellen van geluidbeleid voor de gemeente voor het onderdeel ontheffingen. 2.Ontheffingenbeleid

3.Ontheffingscriteria, eventueel over te nemen van de provincie  

 

1. Gemeentelijk geluidbeleid

Het vast te stellen hogere waarde beleid is afhankelijk van de ambitie en/of het geluidbeleid van de betreffende gemeente. In veel gevallen moet het opstellen van beleid en vaststellen nog gebeuren. Soms heeft een gemeente al een leefomgevingsplan of gebiedsgericht geluidbeleid waarbij kan worden aangesloten. 

 

2. Ontheffingenbeleid

Uit de ambitie van een gemeente blijkt welke richting het hogere waarde beleid heeft. Als dit gebiedsgericht is kan bijvoorbeeld langs hoofdstroomwegen in stads/dorpscentra 63 dB worden toegestaan, de rest binnenstedelijk 53 dB en overig 48 dB. Voor uitleggebieden kan ook van 53 dB worden uitgegaan. Met hierbij als uitgangspunt dat bij een nieuw gebied nog voldoende ruimte/vrijheid is om middels afstand van een weg en/of stil wegdek dit geluidniveau te bereiken.Het is ook mogelijk om aan te sluiten bij het referentieniveau. In de berekeningen voor het referentieniveau wordt ervan uitgegaan dat het referentieniveau gelijk is aan de geluidbelasting vanwege wegverkeer min 10 dB. Dit betekent dat de hogere waarden gelijk mogen zijn aan de te vergunnen geluidniveaus plus 10 dB, uit tabel 4 van de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening', 1998.

Overzicht voorkeursgrenswaarden, maximale ontheffingswaarden en binnenniveau per gebouwsoort 2

 

Geluidgevoelige bestemmingen

Wegverkeerslawaai

Railverkeerslawaai

Industrielawaai

 

 

Voorkeursgrenswaarde

Maximale ontheffingswaarde

Binnenniveau

Voorkeursgrenswaarde

Maximale ontheffingswaarde

Binnenniveau

Voorkeursgrenswaarde

Maximale ontheffingswaarde

Binnenniveau

 

 

 

stedelijk gebied

buitenstedelijk gebied

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Lden

Lden

Letmaal

A

Woningen

48 dB

63 dB

53 dB

33 dB

55 dB

68 dB

33 dB

 

 

 

58 dB

 

 

 

 

 

 

 

B

Basisscholen, scholen voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs; instellingen voor hoger beroepsonderwijs

63 dB

53 dB

 

55 dB

68 dB

 

 

 

geluidgevoelig verblijfsgebied zoals bedoeld in de Wet geluidhinder

 

 

28 dB

 

 

28 dB

 

 

 

ander verblijfsgebied

 

 

33 dB

 

 

33 dB

 

 

C

Algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen

48 dB

63 dB

53 dB

 

55 dB

68 dB

 

 

 

verblijfsgebied voor nachtverblijf voor aan bed gebonden patiënten

 

 

33 dB

 

 

33 dB

 

 

 

verblijfsgebied voor onderzoek of behandeling van patiënten

 

 

28 dB

 

 

28 dB

 

 

D

Andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder C

48 dB

53 dB

53 dB

 

55 dB

68 dB

 

 

 

verblijfsgebied voor nachtverblijf van aan bed gebonden patiënten

 

 

28 dB

 

 

28 dB

 

 

 

ander verblijfsgebied

 

 

28 dB

 

 

28 dB

 

 

E

Terreinen behorende bij onder C bedoelde gebouwen, voor zover deze bestemd zijn of gebruikt worden voor de in die gebouwen gegeven zorg, en;

53 dB

58 dB

58 dB

--

55 dB

58 dB

 --

 

 

woonwagenstandplaatsen

 48 dB

  53 dB

53 dB

--

 55 dB

 68 dB

 --

 

F

Kantoorfunctie

 --

 --

--

 38 dB

 --

 --

 38 dB

 

Ontheffingenbeleid provincie Noord-Brabant 3

Het ontheffingenbeleid van de provincie Noord-Brabant wordt bijgevoegd omdat het op onderdelen een goede toelichting geeft. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden (niet limitatief):- Het betreft een beleidsstuk uit 1998. In de afgelopen 10 jaar hebben vele wetswijzigingen voorgedaan (nieuwe Wet geluidhinder, nieuwe Wet ruimtelijke ordening, vervallen van de Wet op de openluchtrecreatie enzovoorts). Het beleidsstuk is dus op onderdelen gedateerd.- In de toelichting van bijlage 1 staan afwijkingen op het provinciale beleid genoemd.

Procedure vaststellen hogere waarden 4

 

Vooroverleg: Initiatiefnemers met gemeente

1. Aanvraag

Uitvoeren akoestisch onderzoek incl. bron- of overdrachtsmaatregelen

Indienen aanvraag door initiatiefnemers 1)

Beoordelen verzoek 2)

Verzoek om aanvullende informatie

Overleg met buurgemeente

Toetsen verzoek aan beleid

2. Ambtelijke beoordeling

Opstellen en motiveren ontwerp collegebesluit

Inspraak

College van B&W

Gemeenteraad

Inschrijven bij kadaster

3. Vaststellen besluit 3)

4. Vaststellen bestemmingsplan

Stappen

Fase

1) De aanvraag (kan ook door onervaren partijen) moet minimaal de volgende informatie bevatten:- De verzochte hogere waarde;- De redenen die aan het verzoek ten grondslag liggen- De resultaten van het akoestisch onderzoek. In het akoestisch onderzoek moet naar voren komen:o Geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen indien geen maatregelen worden getroffeno Doeltreffendheid maatregelen om te voldoen aan voorkeursgrenswaarde.o Doeltreffendheid maatregelen om overschrijding voorkeursgrenswaarde zo klein mogelijk te makeno Heersende geluidbelasting bij reconstructie- Indien relevant een overzicht van de gecumuleerde geluidbelasting

2) Als de gemeente aanvrager en indiener is, is een functionele scheiding tussen aanvrager en beoordelaar gewenst.

3) De door B&W vastgestelde hogere grenswaarde moet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan.

4) De doeltreffendheid van de maatregelen mogen achtereenvolgens worden gemotiveerd. Met achtereenvolgens wordt bedoeld dat indien er onoverkomelijke stedenbouwkundige bezwaren zijn bij het treffen van een maatregel (bijvoorbeeld het plaatsen van een scherm) het ten behoeve van de motivatie niet meer nodig is op andere hoofdcriteria te toetsen zoals het berekenen van de kosten.

Procedure en termijnen 5

 

Actie

Termijn

Nevenacties

Grondslag

Opstellen ontwerpontheffingsbesluit

Binnen 16 weken na het in behandeling nemen van de aanvraag

Art 4.18 Awb

 

6 weken (2 weken in het geval van een artikel 19 WRO-procedure)

- kennisgeving ontwerpbesluit- openbare zitting- indienen reacties

Art. 3.11 lid 1 Awb, art. 110c lid 2 Wgh

B&W nemen een besluit

Indien geen zienswijzen naar voren zijn gebracht binnen vier weken.

- algemene bekendmaking- mededeling aan de insprekers

Art. 3.18 lid 4 Awb

Of binnen zes maanden na ontvangst verzoek (tenzij aanvullende informatie is gevraagd, opschorten termijn)

- Inschrijving van de hogere waarde bij het kadaster (indien adres bekend, bij globaal bestemmingsplan wachten op uitwerking)

Art. 3.18 lid 1 en 2 Awb

Indienen bezwaren

Binnen zes weken na het verzenden van de beschikking

 

Art. 6.7 Awb

Heroverweging

Binnen zes weken na de bezwarentermijn

 

Art. 7.10 lid 1 Awb

of ten hoogste binnen tien weken na bezwarentermijn

 

Art. 7.10 lid 3 Awb

Beroep bij RvS

Binnen 6 weken na verzending heroverweging

 

Art. 6.7 Awb

 

--------------------------------------------------------------------------------

[1] Nog niet geprojecteerde woningen zijn nog niet opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan.