Beleidskader Participatie Meierij

Geldend van 17-02-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidskader Participatie Meierij

Samen waar nodig Lokaal waar logisch

Inhoud

  • 1.

    Toelichting op het beleidsplan 4

  • 1.

    1 Waarom dit beleidsplan? Doel van dit document 4

1.1.1 De komende wijzigingen 4

  • 1.

    2 Wettelijk invoeringsvormingstraject Participatiewetgeving 4

  • 1.

    3 Wie is betrokken bij de opstelling? 5

  • 1.

    4 Geldigheidsduur en actualisering 5

  • 1.

    5 Leeswijzer 5

  • 2.

    De situatie in de Meierij 6

  • 2.

    1 Cijfers en doelgroepen - Vangnet en Springplank 6

2.1.1 Garantiebanen 6

  • 2.

    2 Trends en ontwikkelingen 6

  • 2.

    3 Knelpunten & Kansen 7

2.3.1 Knelpunten 7

  • 3.

    Wat willen we bereiken? 9

  • 3.

    1 Ambitie, visie en het regionale Werkbedrijf 9

3.1.1 De Visie 9

3.1.2 De ambitie 9

3.1.3 Het regionale Werkbedrijf 9

  • 3.

    2 Maatschappelijke effecten 10

  • 3.

    3 Doelgroep en doelstellingen 10

  • 3.

    4 Rol van gemeenten en ISD Optimsd 12

  • 4.

    Organisatie uitvoering en samenwerkingspartners 13

  • 4.

    1 Wat doen we regionaal, sub-regionaal en lokaal? 13

  • 4.

    2 Verordeningen en beleidsregels 13

  • 4.

    3 Samenhang met andere beleidsterreinen / decentralisaties 14

  • 4.

    4 Samenwerking WSD, UWV en ISD Optimisd 15

4.4.1 Samenwerking met WSD 15

4.4.2 Samenwerking met UWV 16

4.4.3 Samenwerking met Optimisd 16

4.4.4 Samenwerking Boxtel en Haaren 17

  • 5.

    De financiën en instrumenten 18

  • 5.

    1 Beschikbaar budget Participatiewet 2015 18

  • 5.

    2 Financiële gevolgen Participatiebudget doorvoeren SW- transitie arrangementen 18

  • 5.

    3 Instrumenten 18

5.3.1 Loonwaarde 18

5.3.2 No-Risk polis 19

5.3.3 Loonkostensubsidie tot WML 19

5.3.4 Beschut werk / Nieuwe Stijl 19

5.4 Risico’s 20

5.4.1 Garantiebanen 20

5.4.2 Quotum regeling 20

  • 6.

    Kwaliteit 21

  • 6.

    1 Kwaliteitsbewaking & klachtenregeling 21

6.1.1 Wettelijke kwaliteitseisen 21

  • 6.

    2 Privacy 22

  • 6.

    3 Registratie, gegevensverwerking en privacy 22

  • 7.

    Monitoring en verantwoording 24

  • 7.

    1 Monitoring 24

  • 8.

    Cliëntenparticipatie 25

Bijlage 1. Functioneel Ontwerp Werkgeversdienstverlening 26

Bijlage 2. Factsheet Participatie 27

Bijlage 3. Individuele Transitie Arrangement per gemeente 28

Bijlage 4. WWB-maatregelen 29

Bijlage 5. Financiële gevolgen Participatiebudget doorvoeren Sw-transitie arrangementen 31

Bijlage 6. Lokale oplegger………………………………………………………………………………………………………….31

Toelichting op het beleidsplan

Waarom dit beleidsplan? Doel van dit document

De Participatiewet voegt de Wet Werk en Bijstand (Wwb), de Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw) en de Wajong (gedeeltelijk) samen. De ondersteuning bestaat uit tijdelijke inkomensondersteuning of hulp bij het vinden en behouden van werk.

Om uitvoering te geven aan de Participatiewet is er voor de regio Noordoost Brabant een Functioneel Ontwerp (FO) geschreven voor de 19 gemeenten. In dit FO zijn de hoofdlijnen beschreven om de werkgeversbenadering vorm te geven. Dit komt tot stand in het regionale Werkbedrijf. Daarnaast biedt het FO kaders om zoveel mogelijk samen te werken binnen de arbeidsmarktregio Noordoost. Het FO vindt u terug in bijlage 1.

De subregio Meierij, bestaande uit de gemeenten Boxtel, Haaren, Vught, St. Michielsgestel, St. Oedenrode, Schijndel en ’s-Hertogenbosch, wil graag nog intensiever samenwerken. Door samenwerking, is er eenduidigheid voor de klant en de werkgever, maar ook voor de regio. Een arbeidsmarktregio stopt immers niet bij de gemeentegrenzen. De regio oost, van Noordoost Brabant, kiest op dit moment een ander tijdstraject in verband met een gemeentelijke herindeling. Daarom zal het beleidsplan geldig zijn voor de subregio Meierij.

In dit beleidsplan willen we in de Meierij de onderlinge afspraken tussen de gemeenten goed vastleggen. We willen in deze subregio zowel de klant- als werkgeversbenadering harmonieus vormgeven. Maar ook willen we aangeven wat doen we op subregionaal niveau, en wat doen we lokaal.

In de verordeningen vindt u onder andere de wettelijke kaders die wij zoveel mogelijk op dezelfde manier willen uitvoeren. Waar er afwijkingen zijn, is er ruimte voor lokale invulling. Dit vindt u terug in de lokale oplegger, die elke afzonderlijke gemeente opstelt. Daarnaast bieden beleidsregels ruimte voor nadere invulling door lokale bestuurders.

De komende wijzigingen

Met dit beleidsplan wordt onder andere invulling gegeven over de wijzigingen per 1 januari 2015 van de:

  • ·

    Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten (verder: Wwb-maatregelen);

  • ·

    Wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden budget, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet studiefinanciering 2000 en enige andere wetten in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen;

  • ·

    de Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Participatiewet).

De hervorming kindregelingen en Wwb-maatregelen hebben ook invloed op de IOAW en IOAZ. De nadruk ligt hier echter op de Wwb. Naast deze wetswijzigingen zullen er nog andere zaken invloed hebben op de Wwb, IOAW en IOAZ. Het gaat hierbij om de overgang van de Wtcg naar gemeenten en om de Wet werk en zekerheid die vooral van belang is voor de IOAW. Deze wetswijzigingen zijn niet betrokken in dit plan van aanpak. Voor een overzicht van de Wwb-maatregelen met toelichting zie bijlage 4.

Wettelijk invoeringsvormingstraject Participatiewetgeving

De regering is voornemens om bovenstaande wetten in te voeren per 1 januari 2015. In eerste instantie zouden de Wwb-maatregelen al per 1 juli 2014 worden ingevoerd, maar die invoeringsdatum is verschoven naar 1 januari 2015. Deze wetten zijn volop in uitwerking, maar kennen al een lange geschiedenis. Dat geldt zeker ook voor de Participatiewet, al sinds 2008 wordt er gesproken over ‘één regeling voor de onderkant van de samenleving’. Deze lange aanloop heeft tot gevolg dat gemeenten al langer bezig zijn om de grote lijnen uit te zetten. Welke partijen worden benaderd om samen mee te werken? Hoe gaan we de werkgeversbenadering aanpakken? Hierover bent u ook al eerder geïnformeerd, tijdens de ontwikkelingen van de Wet werken naar Vermogen, via raadsinformatiebrieven en bijeenkomsten.

Dit proces begint met visievorming, waaronder dit beleidsplan. De regering heeft de ambitie om iedereen in staat te stellen als volwaardig burger mee te doen en bij te dragen aan de samenleving. Dat vraagt meer dan een juridische wijziging. Het wijzigt de manier waarop we naar de sociale zekerheid kijken. De visie op de werkgeversbenadering voor de regio Noordoost noord Brabant vindt u terug in het Functioneel Ontwerp.

Wie is betrokken bij de opstelling?

Tijdens de voorbereiding van de invoering Participatiewet en overige relevante wetswijzigingen is gebruik gemaakt van regionale samenwerkingsverbanden. Deze zijn zowel bestuurlijk als ambtelijk samengesteld en zijn gedurende het hele proces frequent bij elkaar gekomen.

De ambtelijke voorbereiding heeft vooral plaatsgevonden in de Projectgroep Participatie die de stuurgroep sociaal domein van de Meierij gemeenten heeft ingesteld. De beleidsstukken zijn ter besluitvorming of voor commentaar voorgelegd. Vervolgens werden deze in het regionale portefeuillehouders overleg Maatschappelijke Zaken (poho MZ) ingebracht. De gemeenteraad is op verschillende momenten de afgelopen jaren geïnformeerd en bevraagd.

Hiermee is een zo breed mogelijk draagvlak voor de onderliggende beleidsstukken verkregen.

Naast de ambtelijke en bestuurlijke betrokkenheid bij de voorbereiding van de invoering van de Participatiewet is met de belangenbehartigers en cliëntenraden gecommuniceerd. De diverse plaatselijke cliëntenraden zijn geïnformeerd en gevraagd om met gebruikmaking van hun bevoegdheden zoals vastgelegd in de verordening Cliëntenparticipatie advies uit te brengen over de beleidstukken rond de invoering van de Participatiewet. De reactie treft u als bijlage bij dit beleidskader.

Gedurende het voorbereidingstraject zijn ook bijeenkomsten met regionale werkgevers en werkgeversbelangenorganisaties georganiseerd om hen mee te nemen in het traject om gezamenlijk met de gemeenten te zorgen voor adequate werkgelegenheid voor de doelgroep met een meer dan gemiddelde afstand tot de arbeidsmarkt. De Participatiewet vermeldt niet voor niets de wettelijke plicht om met werkgevers samen te werken. Het belang voor werkgevers om daar samen met de gemeenten uitvoering aan te geven en de zorg voor werkgelegenheid voor de doelgroep (Quotumwet).

Ketenpartners zoals UWV, SW-bedrijven en maatschappelijk organisaties zijn ook betrokken bij de uitvoering van de Participatiewet. Voor een aantal gemeenten geldt dat zij de uitvoering hebben ondergebracht in een gemeenschappelijk regeling. In de Meierij geldt dat twee gemeenten deelnemen aan de gemeenschappelijk regeling ISD Optimisd.

Geldigheidsduur en actualisering

Het beleidsplan voor ten minste 2 jaar laten gelden. Begin 2016 een korte evaluatie en bijsturing waar dat nodig is. Uitgangspunt is dat er geen aanpassingen plaatsvinden wanneer dat vanuit de praktijk niet noodzakelijk is. Daarnaast blijft er aandacht voor ontwikkeling en bijsturing via de lokale planning & control cyclus. De Wet is heel specifiek in wat gemeenten kunnen en mogen. Zij laat weinig ruimte voor lokale invulling.

Leeswijzer

Dit beleidskader biedt inzicht in de situatie in de Meierij en wat we gezamenlijk als uitgangspunten hanteren. In hoofdstuk 2 wordt dieper ingegaan op de specifieke situatie. In hoofdstuk 3 wordt benoemd wat we willen bereiken. De organisatie, uitvoering en samenwerking met partners wordt in hoofdstuk 4 uitgelicht. De financiën die in hoofdstuk 4 aan bod komen biedt inzicht in de budgetten waarmee we de komende periode aan de slag gaan. De laatste hoofdstukken bieden inzicht in de kwaliteit, monitoring en registratie.

De situatie in de Meierij

Cijfers en doelgroepen - Vangnet en Springplank

De leidende gedachte achter de invoering van de Participatiewet is om meer mensen, ook mensen met een arbeidsbeperking, aan de slag te krijgen. Voorop staat dat een uitkeringsgerechtigde zoveel mogelijk op eigen kracht werk vindt, aanvaardt en behoudt. De gemeenten worden vanaf 1 januari verantwoordelijk voor mensen met arbeidsvermogen die ondersteuning nodig hebben. De gemeente heeft voor de nieuwe doelgroep dezelfde taken als voor mensen met een bijstandsuitkering: ondersteuning bieden gericht op arbeidsinschakeling en waar nodig, inkomensondersteuning. De Participatiewet vormt dus enerzijds een vangnet voor de tijdelijke inkomensondersteuning bij tijdelijke werkloosheid of gemis aan eigen inkomsten, maar moet ook als een springplank dienen voor zelfstandige inkomensverwerving, bij voorkeur uit betaald werk.

De doelgroep Participatiewet kan per 1 januari 2015 als volgt worden aangeduid.

  • o

    WWB-gerechtigden;

  • o

    Voormalige instroom Wajong (gedeeltelijk arbeidsongeschikte jongeren);

  • o

    Voormalige instroom Sociale werkvoorziening.

Daarnaast zijn er enkele specifieke doelgroepen die onder de Participatiewet vallen en die speciale aandacht vragen, dit zijn:

  • o

    De vroegtijdig schoolverlaters (16- en 17 jarigen);

  • o

    De Nuggers (niet uitkeringsgerechtigden);

  • o

    Personen die per 31 december 2014 een SW-indicatie hebben en op de wachtlijst staan omdat er geen dienstverband beschikbaar is;

    2.1.1 Garantiebanen

    In het in sociaal akkoord zijn in 2013 afspraken gemaakt over garantiebanen. Dit zijn banen waarvoor werkgevers een garantstelling hebben afgegeven. Deze banen zijn bedoeld voor mensen die niet in staat zijn een inkomen op het niveau van het wettelijk minimumloon (WML) te verdienen. Wajong-ers en mensen op de wachtlijst Wsw krijgen de eerste jaren prioriteit. De Werkbedrijven, die per arbeidsmarktregio worden opgezet en waar de sociale partners verder afspraken maken over de invulling van de garantiebanen, vormen de schakel tussen de werkgevers en mensen met een arbeidsbeperking. Als werkgevers de afgesproken extra banen onvoldoende realiseren dan treedt een wettelijk quotum in werking (eerste meting in 2016 over resultaten 2015).

    Factsheet

    De factsheet Participatiewet (zie bijlage 2), biedt een globale doorkijk in de omvang en samenstelling van de doelgroep. Verder is de ontwikkeling van de doelgroep begroot. De cijfers zijn gebaseerd op basis van de 11 WSD-gemeenten.

    Het zittend Wsw-bestand wordt afgeraamd via natuurlijk verloop met 7% per jaar. Er is een stijging van de doelgroep Participatiewet te verwachten vanuit de nieuwe doelgroepen. Per saldo moeten we rekening houden met een toename van de doelgroep in de komende jaren, waarbij we 2014 als uitgangspunt nemen.

    Deze raming leidt er toe dat er keuzes gemaakt moeten worden op zowel inhoudelijk, kwalitatief en financieel vlak. In de volgende hoofdstukken gaan we hier dieper op in.

Trends en ontwikkelingen

De gemeenten staan voor de uitdaging om efficiënte en effectieve voorzieningen in te zetten, gericht op re-integratie, participatie en plaatsing. Inwoners die niet op eigen kracht arbeidsmatig kunnen participeren, kunnen een beroep doen op ondersteuning van de gemeente.

Tegelijkertijd zijn er wijzigingen in de huidige bijstandswetgeving, via de nieuwe Wet maatregelen Wwb. Dit wordt integraal onderdeel van de Participatiewet. Het betreft hier de aanscherping van de voorwaarden op de re-integratieverplichting, een aanscherping van de sancties en een wijziging van de normuitkeringen.

Naast een kwantitatieve toename moeten we er rekening mee houden dat de nieuwe doelgroep vooral zal bestaan uit mensen met een fysieke of mentale beperking. Een groot deel van deze mensen heeft mentale beperkingen zoals een autismestoornis, ADHD, psychische stoornis of is er sprake van een leerplafond. Een belangrijk deel zal ook te maken hebben met voorzieningen als AWBZ-begeleiding, dagbesteding, WMO voorzieningen of jeugdzorg. Deze constatering pleit voor een actieve samenwerking en afstemming met de overige decentralisaties, maar ook met het gemeentelijk minimabeleid.

Knelpunten & Kansen

Knelpunten

De motieven die ten grondslag liggen aan de transities zijn divers. Een belangrijk motief is dat de regelingen financieel onhoudbaar zijn in het bestaande pakket van voorzieningen. Een ander argument is dat we op lokaal niveau gerichter maatwerk kunnen leveren. Zorg en ondersteuning sluiten zo beter op elkaar aan. Een grotere effectiviteit en efficiëntie binnen processen, maar ook in de situatie van de klant proberen te bereiken. De knelpunten die we op dit moment kunnen voorzien en op kunnen anticiperen zijn:

  • 1.

    Uitbreiding doelgroep: De doelgroep wordt uitgebreid binnen de Participatiewet, en het budget wordt niet evenredig meegeleverd aan de gemeenten. De doelgroep heeft straks een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. We voorzien een knelpunt in de uitvoering. Is er voldoende budget beschikbaar om de nieuwe doelgroep, met de nieuwe taken en de nieuwe instrumenten te bedienen?

  • 2.

    Herkennen van de doelgroep: gemeenten moeten nog vertrouwd raken met de nieuwe doelgroep. Vragen die we ons hierbij stellen zijn: ‘Hoe herken ik een vroegere Wajongere of een voormalig Sw-kandidaat?’ In de regio Meierij willen wij een eenduidige aanpak hanteren voor de klant. Wie is de klant en welke criteria gebruiken we? Dit werken we verder uit in werkafspraken. Het UWV heeft expertise en ervaring in huis. Samen met het UWV willen wij ervaringen en methodes uitwisselen.

  • 3.

    Bedienen van de doelgroep: Een ander punt van zorg is dat er mogelijk doelgroepen buiten beeld van de gemeente blijven of op grond van gebrek aan financiële middelen niet adequaat bediend kunnen worden.

  • 4.

    Economische situatie: Belangrijk knelpunt in de re-integratie is en blijft het herstel en de ontwikkeling van de economische situatie. Deze factor is niet makkelijk te beïnvloeden op lokaal niveau. Daarom willen wij waar het kan, samenwerken.

De eerste jaren van de uitvoering van de Participatiewet, gaan we op basis van praktijkervaringen monitoren en bijsturen.

2.3.2.Oplossingen

De Participatiewet biedt ook mogelijkheden, waar we voorheen geen (wettelijke) ruimte hadden. Wij zien de volgende kansen:

  • 1.

    De Participatiewet biedt nieuwe mogelijkheden door verbinding te leggen met de decentralisaties Jeugd en WMO. Binnen de drie transities kunnen op financieel, beleidsmatig en uitvoeringsniveau nu verbindingen worden gemaakt. Dit gaan we de komende periode verder uitwerken:

    • o

      Beschut werk;

    • o

      Arbeidsmatige dagbesteding;

    • o

      Kwetsbare jongeren;

    • o

      Eén gezin, één plan en één regisseur: het gezin effectief ondersteunen waar nodig, door minder hulpverleners binnen één gezin;

    • o

      Eén ontschot budget gebruiken: inzetten waar nodig en besparen waar mogelijk.

  • 2.

    Inzetten van nieuwe re-integratie instrumenten die de huidige effectieve aanpak ondersteunen met:

    • o

      Loonwaardebepaling;

    • o

      Loonkostensubsidie;

    • o

      No-risk polis;

    • o

      Tegenprestatie (voor het inkomen).

  • 3.

    De insteek van de samenwerking binnen het Werkbedrijf tussen gemeenten, ISD Optimisd en overige ketenpartners is het leveren van een positieve bijdrage in de activering en re-integratie van onze doelgroep. Deze aanpak is niet nieuw. Gemeenten en ISD Optimisd hebben jarenlange ervaring met de doelgroep Wwb en gezamenlijke werkgeversbenaderingen. WSD heeft kennis en expertise van de doelgroep met arbeidsbeperkingen. Op deze kennis bouwen we voort, door:

    • o

      Het ontzorgen van de werkgever;

    • o

      Eenduidige aanpak naar werkgevers toe;

    • o

      Hanteren van dezelfde instrumenten voor werkgevers met dezelfde regels.

  • 4.

    Bieden van maatwerk aan de klant. Wat heeft welke klant nodig? Welke samenhang binnen de andere decentralisatie, zorgt voor een optimale aanpak?

We blijven wel reëel. Het beschikbare budget is een belangrijke randvoorwaarde. Met minder middelen meer bereiken is een uitdaging op zowel lokaal als regionaal niveau. De ervaringen die vanaf 1 januari 2015 in de praktijk worden opgedaan met de nieuwe wetgeving moeten naar onze overtuiging zo eenvoudig en snel mogelijk tot aanpassing of bijstelling leiden. Om deze reden wordt ook in het Functioneel Ontwerp gesproken over het vaststellen van procesmatige verordeningen.

Kernpunt1: Eenduidige aanpak

•Meierijgemeenten hanteren een eenduidige aanpak van definiering doelgroepen

•Meiergijemeenten hanteren dezelfde instrumenten voor werkgevers en klanten, met dezelfde regels

Kernpunt 2: Procesmatige verordeningen

•We vragen de gemeenteraden, zowel qua werkgeversbenadering als klantbenadering zoveel

Wat willen we bereiken?

Ambitie, visie en het regionale Werkbedrijf

De regio Noordoost-Brabant heeft intensief samengewerkt aan een regionale visie en ambitie. Deze is beschreven in het Functioneel Ontwerp.

De Visie

In de ‘Startnotitie invoering Participatiewet Regio Noordoost-Brabant’ (bijlage 1 van het FO), vastgesteld door de colleges van de 19 gemeenten van Noordoost-Brabant op 18 maart 2014, zijn de leidende gedachten vastgesteld. Het betreft de volgende punten:

  • 1.

    We doen minimaal wat nodig is en geregeld moet worden;

  • 2.

    We streven naar harmonisatie in dienstverlening richting werkgevers via het regionale werkbedrijf;

  • 3.

    We streven naar harmonisatie in dienstverlening, werkvormen en maatregelen voor mensen met een achterstand tot de arbeidsmarkt;

  • 4.

    We harmoniseren de doelen, inrichting en besturing van het regionale Werkbedrijf met de bestaande structuren van AgriFood Capital;

  • 5.

    Binnen AgriFood Capital/Werkbedrijf hebben we bijzondere aandacht - ook in bestuurlijke zin – voor: de realisatie van arbeidsplaatsen en/of werk voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (lijn iedereen doet mee 5* Noordoost Brabant Werkt!);

  • 6.

    Voor de korte termijn streven we naar behoud van de expertise van SW-bedrijven; met het oog op een levensvatbaar perspectief voor SW-bedrijven in de regio bezien we voor de wat langere termijn rol en taken van SW-bedrijven in relatie tot het regionale werkbedrijf; niets doen zou immers kunnen leiden tot vernietiging van werkgelegenheid.

Deze leidende gedachten zijn in het FO onder 2.1 overgenomen als de visie van de regio Noordoost-Brabant. Als subregio Meierij conformeren we ons aan deze visie.

De ambitie

Ook de ambitie is zowel kwalitatief als kwantitatief beschreven in het FO voor de regio Noordoost-Brabant onder punt 4.2 van het FO:

Vertrekpunt is de opgave van Noordoost-Brabant voor het realiseren van garantiebanen zoals afgesproken in het sociaal akkoord en nader geduid door de Werkkamer. Tot 2026 gaat het om 4.900-5.000 extra banen; voor de korte termijn - tot en met 2016 - om 825 banen. Daarvan dient de marktsector er 545 te leveren en de overheidssector 280. Van de laatste nemen de overheden en de onderwijsorganisaties in Noordoost-Brabant er elk 140 voor hun rekening.

De 0-meting vindt plaats per 1 januari 2013. Uitgangspunt voor de realisatie is dat bedrijven en organisaties met minimaal 25 werknemers één baan leveren, te verhogen met een baan per elke volgende 25 werknemers. Gebeurt dit niet, dan kan de Quotumwet in werking treden.

De Meierij gemeenten zullen hierin hun aandeel leveren. UWV heeft als taak om de aantallen van de hele regio te registreren.

Het regionale Werkbedrijf

In de Participatiewet is geregeld dat gemeenten moeten samenwerken in een regionaal Werkbedrijf. Het Rijk heeft daarom Nederland verdeeld in 35 arbeidsmarktregio’s en per arbeidsmarktregio dient er één Werkbedrijf georganiseerd te worden, waarin partners (ondernemers, overheid - gemeenten en SW-bedrijven -, onderwijs en werknemersvertegenwoordiging) afspraken maken over het arbeidsmarktbeleid en de gezamenlijke werkgeversdienstverlening.

In Hoofdstuk 5, onderdeel 5.3 van het FO zijn daarom zowel het plaatsingsproces als de plaatsingsvormen beschreven. In Hoofdstuk 6 zijn de instrumenten en voorzieningen die in de Participatiewet worden genoemd beschreven (zoals begeleiding, loonkostensubsidie, beschut werk en no-risk polis).

De regio’s zijn verder vrij om invulling te geven aan de organisatie van een Werkbedrijf. De Meierij gemeenten hebben in regioverband mede bepaald hoe een dergelijk Werkbedrijf voor de hele regio er uit moet zien en zoals het uiteindelijk in het FO is beschreven. Zoals hiervoor al is aangegeven zijn voorzieningen en instrumenten wettelijk bepaald. Dit beperkt dus logischerwijs de lokale en (sub)regionale ruimte. Wel kunnen instrumenten op maat worden aangeboden aan de klant. De beschrijving hiervoor kan in werkafspraken worden vastgelegd.

Maatschappelijke effecten

Bij de transitie Participatiewet gaan we ook uit van de eigen kracht van burgers, net als bij de andere transities. Dit blijkt ook uit het aanbod aan de doelgroepen zoals in 3.3 wordt beschreven. De meest zelfredzame groep zal geen of slechts weinig ondersteuning krijgen. Immers zij kunnen dit zelf. Vanwege de financiële beperkingen zullen de meeste aandacht en middelen beschikbaar zijn voor cliënten die meer ondersteuning nodig hebben om weer aan het werk te kunnen gaan. Werkgevers zijn dan de onmisbare schakel in dit proces. We streven immers naar zo veel mogelijke plaatsingen bij reguliere werkgevers, eventueel met inzet van het beschikbaar instrumentarium vanuit de Participatiewet.

Vanwege de beperking van de budgetten is het de vraag of iedereen geholpen kan worden. Cliënten die een uitkering ontvangen hebben prioriteit, omdat het uitkeringsbudget onder druk staat. De niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) zijn dan meer op zichzelf aangewezen.

Uitzondering zijn de jongeren tot 27 jaar die we wel ondersteunen, of ze nu wel of geen uitkering ontvangen. Deze kwetsbare groep heeft prioriteit, omdat een goede start de verdere kansen op de arbeidsmarkt vergroot en het langdurig een beroep doen op een uitkering verkleind.

Doel van de Participatiewet is om de arbeidsparticipatie van de beroepsbevolking te verhogen en indien arbeid niet meer tot de mogelijkheden behoort, andere vormen van participatie mogelijk te maken.

Doelgroep en doelstellingen

De doelgroep binnen de Participatiewet is onderverdeeld in drie groepen. We verwachten dat het bestand op basis van de verdiencapaciteit er als volgt uit komt te zien:

  • 1.

    10% behoort tot de subgroep “regulier werk”;

  • 2.

    60% behoort tot de subgroep “georganiseerd werk” en “lerend werken” en vragen om ondersteuning richting economische zelfredzaamheid en zelfstandigheid;

  • 3.

    30% valt in de subgroep “meedoen” en vragen om ondersteuning richting sociale zelfredzaamheid.

De doelgroepen en hun verdiencapaciteit:

1.Regulier werk: 80 % tot 100 % verdiencapaciteit

Doelstelling: werk zonder uitkering

Toelichting: mensen met een verdiencapaciteit van 80% tot 100% hebben geen ondersteuning in de vorm van een re-integratievoorziening. Volstaan kan worden met het actief volgen van deze groep, hen de weg te wijzen en hen te stimuleren om zo snel mogelijk werk te aanvaarden. Zij kunnen wel gebruik maken van de dienstverlening (al dan niet digitaal) van UWV, het Werkgevers-servicepunt Meierij (WESP), het Werkplein Frisselstein en specifieke branchegerichte sites of lokaalgerichte sites en netwerken.

2.Georganiseerd werk en lerend werken : 30 % tot 80 % verdiencapaciteit

Doelstelling: capaciteiten benutten met (deel-)uitkering en/of capaciteiten vergroten om een stap te maken (met behoud van uitkering).

Toelichting: mensen met een substantiële verdiencapaciteit met potentie en groei worden ondersteund bij hun ontwikkeling, zodat zij kunnen doorgroeien naar regulier werk. Deze doelgroep zal voornamelijk in aanmerking komen voor detacheringmet of zonder gebruik van het instrument loonkostensubsidie.

Mensen met een beperkte verdiencapaciteit worden begeleid tot het vergroten van hun arbeidsmogelijkheden met als eerste doel het vergroten van de bemiddeling naar (regulier) werk. Actieve inzet op het vergroten van werknemersvaardigheden en via begeleid werk en/of groeps-detachering. Daarmee kunnen zij toetreden tot de bovenstaande groep. Daarnaast kan er sprake zijn van de inzet van functiegerichte of vakspecifieke training/scholing en werkbegeleiding.

3.Tot 30 % verdiencapaciteit: Meedoen

Doelstelling: deelnemen aan de samenleving

Toelichting: voor de mensen met een zeer geringe verdiencapaciteit, een grote afstand tot de arbeidsmarkt en weinig groeimogelijkheden richting werk. Ondersteuning dient ter bevordering van de maatschappelijke participatie door middel van de inzet van zorg- en welzijnsinstellingen. Hierbij zal de inzet van de gemeentelijke middelen uit het Participatiebudget beperkt blijven. Ondersteuning van gemeente kan plaatsvinden via samenwerking binnen beschut werk of de transitie AWBZ.

4. Kwetsbare jongeren

De kwetsbare jongeren zien wij als een belangrijke en specifieke doelgroep. We willen een sluitende aanpak voor jongeren. Ongeacht of ze wel of geen recht op een uitkering hebben. Voor VSO/PRO is het van belang dat er geen jongeren buiten beeld raken.

16- en 17-jarigen komen sowieso niet voor een uitkering in aanmerking. Deze jongeren kunnen mogelijk voortijdig de school verlaten. Dit willen we voorkomen. Het gaat hier om de doelgroep voormalig Sw en Wajong. Regionaal sluiten we aan bij ’t WerkTverband. We hebben altijd gewerkt met korte lijnen voor de doelgroep. Onze insteek is om deze lijn te behouden en verder te ontwikkelen.

Redenen van ’t WerkTverband om aan de slag met de doelgroep te gaan:

 Voorkomen van overlast (criminaliteit, schulden, etc.);

 Werkgevers ontzorgen zodat jongeren worden aangenomen en deel uitmaken van de maatschappij;

 Kennis ontsluiten;

 Voorkomen van (langdurige) uitkering, thuiszitten is geen optie;

 Participeren is een recht, jongeren hebben recht op een toekomstperspectief;

 De maatschappij denkt niet inclusief, de samenleving gaat het niet zelf oplossen;

 Voorkomen van verwaarlozing van jongeren;

 Er is een groeiende doelgroep die buiten de entree-opleidingen valt;

 Ontwikkeling stimuleren op basis van talenten van jongeren;

 Voorkomen van hogere belastingen;

 Maatschappelijke verantwoordelijkheid;

 Kwaliteitsonderdeel onderwijs (uitstroommonitor);

 Preventie in het kader van armoedebestrijding;

 Voorkomen dat jongeren afglijden.

De doelgroep kwetsbare jongeren kan gemakkelijk tussen wal en schip vallen. Daarom willen de Meierijgemeenten hier extra op inzetten.

  • o

    In de wet staat in art 10, lid da; ondersteuning bij leer- / werktrajecten. We mogen participatiemiddelen besteden aan 16- en 17-jarigen. We willen graag (sub)regionaal en in samenwerking met het RMC afspraken maken voor een naadloze overgang van school naar werk/vervolgopleiding.

  • o

    We streven naar één aanspreekpunt voor de scholen, ongeacht in welke gemeente de jongere woont. Hoe dit er concreet uit komt te zien in verband met de verschillende regio’s en RMC’s, werken wij uit in 2015.

  • o

    WSD gaat (mogelijk) nieuwe producten en/of diensten ontwikkelen specifiek voor deze groep jongeren. WSD heeft expertise en ervaring voor deze doelgroep in huis.

Rol van gemeenten en ISD Optimsd

De gemeenten krijgen een grotere en meer inhoudelijke rol binnen de Participatiewet: Binnen de Meierij hanteren we de volgende uitgangspunten:

  • ·

    Gemeenten en ISD Optimisd leveren hun aandeel bij de inrichting van een regionaal Werkbedrijf zoals beschreven in het FO;

  • ·

    Gemeenten en ISD Optimisd maken afspraken rondom de rol van de SW-bedrijven bij de uitvoering van de Participatiewet. In het FO is onder 2.1 bij de visie (leidende gedachten) het volgende opgenomen:

    “Voor de korte termijn streven we naar behoud van de expertise van SW-bedrijven; met het oog op een levensvatbaar perspectief voor SW-bedrijven in de regio bekijken wat we voor de lange termijn aan rol len en taken van SW-bedrijven zien, in relatie tot het regionale werkbedrijf; niets doen zou immers kunnen leiden tot vernietiging van werkgelegenheid.

Dit heeft er toe geleid dat de Meierij gemeenten - alle 6 aangesloten bij de Gemeenschappelijke Regeling WSD - een transitiearrangement hebben afgesproken met WSD, om de overgang over de jaren 2015 en 2016 te regelen. In bijlage 3 treft u een (voorlopige) doorrekening van het arrangement aan, uitgewerkt door WSD. Onder 4.4. wordt de samenwerking nader uitgewerkt.

  • ·

    Daarnaast kunnen gemeenten nog steeds zelf invulling geven aan het inkopen en inzetten van re-integratieactiviteiten voor zover dit niet wettelijk geregeld is of daarover afspraken zijn gemaakt in de regio. In het schema van het FO onder 6.1 is dit in beeld gebracht bij “overig instrumentarium”. Ook dit wordt nader uitgewerkt in 4.4;

  • ·

    Gemeenten hebben in de Participatiewet de opdracht gekregen om diverse verordeningen vast te stellen. Bepaalde verordeningen zijn in regioverband opgesteld als het een regionaal onderwerp betreft zoals de verordening rondom de loonwaardebepaling. Betreft het een onderwerp dat niet regionaal geregeld hoeft te worden dan kan de gemeente hier zelf invulling aan geven. Binnen de Meierij gemeenten wordt gestreefd om deze verordeningen zo veel mogelijk dezelfde inhoud te geven. Hetzelfde geldt voor de aanvullende beleidsregels.

Kernpunt 3: Functioneel Ontwerp

• 1. We conformeren ons aan de visie en ambitie van het functioneel ontwerp in Noord-oost Brabant

• 2. Ter ondersteuning van deze visie, leveren we de nodige data aan voor het Werkbedrijf en de werkgeversdienstverlening

Kernpunt 4: Doelgroepen

• 1. De doelgroep (kwetsbare) jongeren heeft prioriteit

• 2. De doelgroepbepaling en doelstellingen: regulier 80-100 - georganiseerd 30-80 en meedoen < 30 hanteren we als uitgangspunt

Kernpunt 5: Verordeningen en beleidsregels

• De Meierij stelt de verordeningen en beleidsregels zoveel mogelijk samen op

Organisatie uitvoering en samenwerkingspartners

Wat doen we regionaal, sub-regionaal en lokaal?

Regionaal: Het Werkbedrijf en de gezamenlijke werkgeversbenadering.

Dit is ondersteunend en faciliterend aan wat gemeenten zelf al doen. In de regio zijn hierover afspraken gemaakt. Hierbij is zowel ambtelijke als bestuurlijke afstemming en betrokkenheid geweest. De kaders zijn zeer ruim, zodat gemeenten maatwerk aan hun klanten kunnen leveren. Belangrijkste punten:

  • ·

    Gezamenlijke werkgeversbenaderingen;

  • ·

    Eenduidigheid;

  • ·

    Instrumenten gezamenlijk inkopen en gebruiken.

Subregionaal: Beleidskader.

Hierin specificeren we nog een trede lager wat we in de Meierij gezamenlijk doen en niet in het FO staat. Belangrijkste punten:

  • ·

    Dienstverlening aan de klant;

  • ·

    Doelgroepen nader ingevuld;

  • ·

    Gezamenlijke lokale regelgeving;

  • ·

    Samenwerking binnen de Meierij met participatiepartners (UWV, WSD, invulling Wesp Meierij);

  • ·

    Inkoop.

Lokaal: Lokale oplegger bij het subregionale beleidsplan.

Hier worden specifieke onderwerpen beschreven die gemeenten aanvullend wil regelen. De belangrijkste punten:

  • ·

    Een specifieke doelgroep extra aandacht geven;

  • ·

    Inkomensondersteuning;

  • ·

    Minimabeleid.

Verordeningen en beleidsregels

Binnen de Meierij is afgesproken zoveel mogelijk gezamenlijk op te trekken. Bij een aantal verordeningen is er sprake van grens overstijgende onderwerpen. Ook is het soms wenselijk om subregionaal zaken te regelen, vanwege duidelijkheid qua regelgeving in de regio, verbeteren van de kwaliteit en efficiency en mogelijk het voorkomen van verhuisbewegingen. Voor scholen, werkgevers, maatschappelijke instellingen, etc. is het prettig samenwerken wanneer er geen grote verschillen zijn in de regio. Lokaal zijn er ook typische regelingen waar gemeenten zelf iets van kunnen vinden, en dat het minder logisch is om dit regionaal op te pakken.

In diverse wetsartikelen wordt de gemeenteraad opgedragen verordeningen vast te stellen. We trachten de onderwerpen binnen de verordeningen een plaats te geven. We hebben verordeningsplicht ten aan zien van de onderwerpen in tabel 1, ingedeeld naar het logisch (sub)regionaal oppakken of juist lokaal vormgeven:

Tabel 1.

(Sub)regionaal

Lokaal

Beschut werk

Hervorming kindregelingen

Loonkostensubsidie en loonwaardebepaling

Inkomenstoeslag

Oude verstrekking inkomenstoeslag + langdurigheidstoeslag wordt vervangen door inkomenstoeslag

Re-integratievoorzieningen

Tegenprestatie

Scholing en premie

Maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen

Afstemming/maatregelen

Verordening

Waaronder: bestuurlijke boete bij recidive – ontheffingen art 8 & 9a lid 12

Regels bestrijding misbruik

Fraude

Studietoeslag

Hoogte en frequentie van de betalingen van de individuele toeslag

Samenhang met andere beleidsterreinen / decentralisaties

De drie decentralisaties (AWBZ/WMO, Jeugdwet en Participatiewet) hangen nauw met elkaar samen. Zo sluiten de doelen van deze wetten nauw op elkaar aan. In de brief van minister Plassterk over de vorming van het sociaal deelfonds wordt de samenhang als volgt beschreven:

“Met de decentralisaties worden gemeenten verantwoordelijk voor het brede sociaal domein op het gebied van participatie naar werk, maatschappelijke ondersteuning en jeugd. In het r egeerakkoord en de decentralisatiebrief is afgesproken gemeenten ruime beleidsvrijhe id te geven in de te decentrali seren taken. Daarbij neemt het kabinet de afspraken in acht die gemaakt zijn bij het sociaal akkoord en de wetsbehandeling(en)die nog plaats zullen vinden. Daarbij past ook één ontschot budget gericht op het vergroten van participatie in de maatschappij, om deze taken uit te kunnen voeren.”

De Participatiewet is erop gericht om meer mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt aan werk te helpen en daarmee de economische zelfredzaamheid te bevorderen. Door het bevorderen van de zelfredzaamheid wordt de eigen kracht van burgers vergroot.

Doel van de nieuwe WMO en Jeugdwet is meer preventie en eerdere ondersteuning, meer uitgaan van de eigen kracht, minder snel problematiseren en medicaliseren, betere samenwerking rond gezinnen en integrale hulp op maat. Een ander doel is de continuïteit van hulp bij kinderen die niet meer onder de jeugdzorg vallen als zij volwassen worden.

Voorbeelden van kruisverbanden met andere decentralisaties:

AWBZ: de groep mensen die op dit moment beschut werken in het kader van de Wsw hebben een overlap met de doelgroep die aan 'dagbesteding' deelneemt binnen de WMO. Het gaat hierbij om doelgroepen waarbij voorzieningen gedeeld kunnen worden.

Jeugdzorg: Wajong en speciaal onderwijs. Vsv'ers zijn klanten die soms geholpen worden binnen de jeugdzorg en tegelijkertijd een voorziening uit de participatiewet aangeboden krijgen.

Omdat we uitgaan van het principe één huishouden, met één plan en één regisseur. Aangezien er behoorlijk wat overlap zit in de aard van de hulp willen wij de decentralisaties in nauwe samenhang uitvoeren. We zorgen voor integraliteit op onderwerpen zoals: aanpak jeugdwerkloosheid, dagbesteding voor mensen met beperkingen, social return bij inkoop, bijzondere bijstand, schulddienstverlening, tegemoetkoming zorgkosten en armoedebeleid. Uiteindelijk moet hulp daardoor effectiever en goedkoper worden. Dat blijft voorop staan.

Bij de andere decentralisaties speelt ook de lijnindeling van hulp een rol waarbij gestreefd wordt naar een grotere mate van oplossingen op basis van de eigen kracht (nulde lijn) en beperking van het beroep op de hulpverlening in de tweede lijn (meer naar eerste lijn of nulde lijn).

Bij Participatie ligt dit anders. Bij de Participatiewet staat betaald werk voorop en indien men geen werk heeft/vindt, is er sprake van het verstrekken van een uitkering. Het verstrekken van uitkering kan op geen andere wijze opgevangen worden (geen nulde lijn). Ook m.b.t. het verzoek om hulp (het aanvragen van een uitkering) is er een verschil. Uitkeringen dienen aangevraagd te worden via het UWV (wettelijk geregeld).

Samenwerking WSD, UWV en ISD Optimisd

ISD Optimisd, WSD en UWV zijn al geruime tijd partners voor gemeenten in de keten van werk en inkomen. Binnen de Meierij nemen 2 gemeenten (Sint Michielsgestel en Schijndel) deel aan de gemeenschappelijke regeling ISD Optimsd. Daarnaast zitten Boxtel en Haaren ook in een gemeenschappelijke regeling.

Samenwerking met WSD

Drie SW-bedrijven en het UWV zijn partners in het Werkbedrijf Noordoost-Brabant, waaronder WSD.

WSD is de uitvoerende partner van de 6 Meierij gemeenten wat betreft de uitvoering van de Wsw. Dit is geregeld in een Gemeenschappelijke Regeling voor 11 gemeenten in totaal. Hiervoor is bestuurlijke afstemming vanuit de gemeentes geregeld door middel van een Algemeen Bestuur en een Dagelijks Bestuur. Daarnaast heeft WSD ook andere poten, onder andere een ontwikkelpoot en re-integratiepoot. WSD voert daarnaast opdrachten uit die ze van gemeenten krijgen, zodat zij voldoende werkgelegenheid hebben voor de doelgroep. Zo hebben zij met Diamantgroep en WeenerXL een Schoonmaakcoöp, waarin zij de doelgroep laten werken in schoonmaakwerkzaamheden. Bijvoorbeeld het schoonmaken van overheidsgebouwen. WSD heeft in dit geval dan een werkgeversrol.

WSD is dus meer dan alleen onze uitvoeringsorganisatie voor Sw, maar voert ook andere activiteiten uit in de keten. Vanaf 1 januari 2015 is er geen nieuwe instroom meer mogelijk in de Wsw en komt deze regeling in een sterfhuisconstructie terecht. Zou WSD alleen de Wsw uitvoeren, dan zou ook WSD als organisatie in een sterfhuisconstructie terecht komen. Gezien de expertise bij WSD en de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt is dat voorlopig niet wenselijk (zie ook 3.4). Dit betekent dat WSD in de toekomst waarschijnlijk een andere rol krijgt in de samenwerkingsketen, dan alleen mensen begeleiden in de sociale werkvoorziening. Gemeenten kunnen lokaal en in samenhang met de andere GR-leden bekijken in hoeverre zij hierop een beroep willen doen.

Om de tussenliggende periode te overbruggen hebben de colleges van de Meierij medio 2013 een transitiearrangement afgesproken met WSD. Dit arrangement biedt de gemeenten de mogelijkheid om de positie van WSD te onderzoeken voor de toekomst in het kader van de Participatiewet. Dit is een grootscheepse actie, hiervoor willen we de tijd nemen en in de tussentijd de bestaande infrastructuur overeind houden. Het transitiearrangement houdt voor 2015 en 2016 het volgende in:

  • 1.

    Het budget dat gemeenten ontvangen voor de zittende groep Wsw-ers zal één op één door betaald worden aan WSD;

  • 2.

    De huidige inkoop producten in het kader van de WWB wordt door de gemeenten Boxtel, Vught, Haaren en Sint Oedenrode bij de WSD gecontinueerd voor 2015 en 2016. De doelgroepen “instroom voormalige Wsw” en “instroom voormalige Wajong” worden aangemeld bij WSD om de vrijkomende vacatures op te vullen die ontstaan door het natuurlijk verloop bij de Wsw;

  • 3.

    WSD zal belast worden met de uitvoering van Beschut Werk;

  • 4.

    Het transitiearrangement voor 2015 en 2016 wordt aangegaan onder voorbehoud dat de financiering door het Rijk voldoende is.

Wat onder punt 2 is genoemd betreft de inkoop van re-integratietrajecten, die WSD in samenwerking met gemeenten de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. Bijkomend voordeel is dat gemeenten bij WSD kunnen inkopen op basis van inbesteden in plaats van aanbesteden. Gemeenten kunnen afzonderlijk een contract met WSD sluiten waarin geregeld wordt welke producten (soorten trajecten) ze bij WSD inkopen.

Indien de cliënt een traject nodig heeft dat niet aangeboden wordt door WSD, vindt inkoop bij een andere aanbieder plaats. Dit regelt iedere Meierij gemeente zelf en biedt dus lokale ruimte en maatwerk voor de klant.

Samenwerking met UWV

Samenwerking met UWV is ook niet nieuw. Binnen een deel van de Meierij is de werkgeversdienstverlening al enkele jaren georganiseerd en wordt dit model nu over alle gemeenten van de Meierij uitgerold en past het ook bij het model van de werkgeversdienstverlening van de hele regio Noordoost-Brabant. UWV was van meet af aan deelnemer in het model van de Meierij. UWV heeft van oudsher expertise, als het gaat om werkgeversbenadering en werkgeversdienstverlening.

Samenwerking met UWV vindt ook plaats op het gebied van inkoop, bijvoorbeeld de inkoop van medische keuringen. Die worden niet bij WSD ingekocht. Reden is dat UWV veel expertise heeft op het gebied van medische beperkingen in relatie met beroepen en functies vanwege de uitvoering van ZW, WAO/WIA en Wajong.

UWV heeft ook een groot netwerk waar we gebruik van kunnen maken. Het Wajong-netwerk zal ook na 1 januari 2015 bij UWV blijven en kan door gemeenten gebruikt worden. Dat is voor gemeenten van belang omdat vanaf 1 januari 2015 geen nieuwe instroom meer mogelijk is in de Wajong als de jongere over arbeidscapaciteit beschikt. Die jongere valt dan onder de Participatiewet.

Samenwerking met Optimisd

Intergemeentelijke Sociale Dienst Optimisd is een samenwerkingsverband van de gemeenten Bernheze, Schijndel, Sint-Michielsgestel en Veghel.

ISD Optimisd voert voor deze gemeenten de Wet werk en bijstand en de IOAW, IOAZ en het Bijstandsbesluit zelfstandigen uit. Tevens geeft de ISD uitvoering aan het gemeentelijk minimabeleid. Optimisd is een partij in alle samenwerkingsvormen in de regio’s Noord Oost en de subregio Meierij. Ook is zij een actieve deelnemer in de gezamenlijke regionale werkgeversbenadering. ISD Optimisd voert zoveel mogelijk re-integratie activiteiten in eigen beheer uit voor de deelnemende gemeenten. Daarbij wordt actief de samenwerking opgezocht met het UWV, de SW-partners en andere (maatschappelijke) organisaties in de regio.

Samenwerking Boxtel en Haaren

De basis van de samenwerking van de gemeenten Haaren en Boxtel is een gemeenschappelijke regeling (GR), op het terrein van Sociale Zaken. De gemeente Boxtel ontwikkelt het beleid en voert de dienstverlening aan de klant uit, voor beide gemeenten.

Kernpunt 6: Verordeningen

• 1. Meierijgemeenten hebben zoveel mogelijk de verordeningen waar het logisch is gezamenlijk vormgegeven;

•2. De regio heeft de verordeningen in de regio voorbereid. We vragen de gemeenteraden om de (sub)regionale verordeningen vast te stellen, met inachtneming van de lokale oplegger, waar de lokale keuzes worden toegelicht

Kernpunt 7:

•Samenwerking

• 1. We werken intensief samen met onze ketenpartners, werkgevers, onderwijs en werknemers, WSD en UWV

• 2. We hanteren een indeling op regionaal, subregionaal en lokaal niveau qua samenwerking

De financiën en instrumenten

Beschikbaar budget Participatiewet 2015

Er is in de nabije toekomst aanzienlijk minder budget voor de doelgroepen uit de Participatiewet. Tegelijkertijd neemt de beleidsvrijheid op onderdelen toe. We zullen innovatiever en anders moeten gaan werken. Meer integraal, meer vanuit de kracht van de inwoners en de samenleving. Hoewel in de overzichten het soms lijkt dat de budgetten gelijk blijven, meer worden of maar minimaal verschillen ligt het anders. Door de nieuwe doelgroepen die nu rechtstreeks onder de gemeente vallen is er ook flink meer budget nodig. Het gelijk laten blijven van het budget, is dus eigenlijk een fikse korting op de huidige budgetten. Participatie-budget beschikbaar voor 2015:

Tabel 2.

W-deel 2014

Doelmatigheids-

korting (8%)

Toevoeging nieuwe instroom 2015

P budget 2015

Boxtel

€ 502.260

€ 40.181-

€ 84.070

€ 546.149

Haaren

€ 76.025

€ 6.082-

€ 7.387-

€ 62.556

Schijndel

€ 216.845

€ 17.348-

€ 61.602

€ 261.099

Sint- Michielsgestel

€ 177.969

€ 14.238-

€ 13.886

€ 177.617

Sint- Oedenrode

€ 101.079

€ 8.086-

€ 6.120

€ 99.113

Vught

€ 258.314

€ 20.665-

€ 73.615

€ 311.264

Totaal

€ 1.332.492

€ 106.599-

€ 231.905

€ 1.457.798

In bovenstaande tabel, in de rechterkolom, staat aangegeven wat het bedrag voor het participatiebudget in 2015 is. We vergelijken dit met het toegekende budget voor 2014. We houden rekening met de landelijke korting van 8%, zodat wij in de derde kolom kunnen laten zien wat de toevoeging is voor de nieuwe instroom, in het kader van de Participatiewet.

Financiële gevolgen Participatiebudget doorvoeren SW- transitie arrangementen

De regio heeft met WSD transitiearrangementen afgesloten. WSD heeft in bijlage 4 de transitiearrangementen uitgewerkt en een financiële vertaling gemaakt wat de gevolgen zijn voor het Participatiebudget. De uitvoering van deze arrangementen moeten nog verder worden vormgegeven en ingevuld. De transitie arrangementen zoals deze zijn afgesproken met de SW-organisaties WSD en IBN hebben direct financiële gevolgen voor de ISD Optimisd en de gemeenten. Door een flink deel van het Participatie budget in te zetten voor deze arrangementen blijft er voor 2015 een marginaal budget over voor re-integratie activiteiten voor (het merendeel van) de uitkeringsgerechtigden die niet onder de transitie arrangementen vallen. Voor 2016 verwacht ISD Optimisd zelfs een tekort op het Participatiebudget. Dit zal leiden tot het maken van nog scherpere keuzes in welke groepen wel en niet ondersteuning gaan krijgen bij de activering en (arbeids)participatie.

Instrumenten

Loonwaarde

In het kader van de Participatiewet wordt een nieuw instrument geïntroduceerd: loonwaarde. Loonwaarde is de verhouding tussen het loon dat verdiend kan worden en het wettelijk minimumloon (WML). Dit instrument biedt gemeenten de mogelijkheid om vast te stellen of iemand in staat is om zelfstandig het WML te verdienen bij een reguliere werkgever. Op dit moment weten we niet precies wat de loonwaarde is van het huidige Wwb-bestand. De loonwaarde wordt in opdracht van de gemeente door een onafhankelijke derde bepaald op de werkvloer. Deze meting vindt plaats met behulp van een loonwaardebepaling die moet voldoen aan de eisen die door het Rijk zijn gesteld. De werkgever betaalt aan betrokkene het WML. Hiervan betaalt de werkgever zelf het bedrag ter hoogte van de aanwezige loonwaarde. De werkgever ontvangt van de gemeente een aanvulling in de vorm van een loonkostensubsidie. De som van de betaalde loonwaarde en de loonkostensubsidie bedraagt het WML, tenzij de CAO anders voorschrijft. De wetgever beperkt daarmee ook de mogelijkheid om loonkostensubsidies te verstrekken die hoger zijn dan 70% van het WML. Jaarlijks moet de loonwaarde en dus ook de loonkostensubsidie worden bepaald.

Met de decentralisatie van nieuwe doelgroepen zal niet iedereen zelfstandig het WML kunnen verdienen. Het is de bedoeling om de huidige loonwaarde van betrokken werknemers inzichtelijk te maken en aan te geven wat hun ontwikkelpotentieel is. Als de maximale loonwaarde is bereikt en er geen zicht is op ontwikkeling, dan is het investeren via inzet van instrumenten niet effectief. Het betreft hier niet alleen een financiële afweging, maar ook een maatschappelijke (persoonlijke) afweging: is iemand in staat de investering (bv motivatie, mogelijkheden, tijd) in zijn eigen ontwikkeling op te pakken? Het is altijd maatwerk. Tevens kenmerkt een deel van de doelgroep zich door een structurele beperking in loonwaarde.

Wanneer wel of niet re-integratie instrumenten inzetten bij een loonwaardemeting?

Tot wanneer zet je instrumenten in om de loonwaarde te vergroten? Er zijn diverse keuzemogelijkheden. Om de maximale loonwaarde te bereiken wordt de inzet van re-integratie-instrumenten niet begrensd. De inzet van re-integratie-instrumenten wordt begrensd als:

a.De individueel te realiseren maximale loonwaarde van betrokkene is bereikt en zijn

ontwikkelpotentieel volledig is benut;

b.de inzet van instrumenten niet opwegen tegen het te behalen rendement in de persoonlijke ontwikkeling van betrokkene (eigenwaarde) en van de loonwaarde.

No-riskpolis

Onder de Participatiewet wordt een nieuwe No-riskpolis geïntroduceerd die waarschijnlijk op een veel grotere schaal zal worden ingezet. De No-riskpolis dekt het risico op ziekte dat werkgevers lopen bij het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking.

De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. De no-risk polis

is een belangrijk instrument om mogelijke aarzelingen bij werkgevers weg te nemen, bij het in

dienst nemen van mensen met arbeidsbeperkingen. Het is een verzekering waarbij de

werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten wanneer een werknemer ziek wordt. Dit komt voor bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie ontvangt. De polis is indien gewenst ook beschikbaar voor mensen zonder arbeidsbeperking.

Loonkostensubsidie tot WML

Werkgevers kunnen loonkostensubsidie krijgen voor werknemers die niet in staat zijn om het WML te verdienen. De subsidie is maximaal 70% van het WML en niet aan een termijn gebonden. De loonwaarde wordt regelmatig opnieuw vastgesteld. Personen die in de doelgroep van loonkostensubsidie vallen hebben aanspraak op begeleiding op de werkplek. In het werkbedrijf worden afspraken gemaakt over welke methodiek in de arbeidsmarktregio wordt gebruikt. Er wordt vanuit het Rijk namelijk gevraagd om de systematiek tijdig kenbaar te maken, uiterlijk 1 december 2014.

Beschut werk / Nieuwe Stijl

De Wet Sociale Werkvoorziening eindigt per 1 januari 2015, tegelijkertijd treedt het Beschut Werk in werking. Het Rijk wil naar 30.000 beschutte plekken, dit is een derde van de huidige Sw-plaatsen. Beschut werk is bedoeld voor mensen die door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische

beperking een zodanige mate van begeleiding en aanpassingen van de werkplek nodig

hebben, dat niet van een reguliere werkgever mag worden verwacht dat hij deze mensen in

dienst neemt. Met de voorziening beschut werk kan de gemeente deze mensen toch in een

dienstbetrekking laten werken. Deze groep komt in dienst van de gemeente. De gemeente

kan deze dienstbetrekking ook organiseren bij een reguliere werkgever die deze begeleiding

en aanpassingen wel (met ondersteuning door een gemeente) kan aanbieden. De beloning

begint op het wettelijk minimumloon. De gemeente kan voor deze werknemers loonkostensubsidie verstrekken. UWV zal een rol krijgen bij de vaststelling of iemand zoveel begeleiding nodig heeft, dat beschut werk voor de hand ligt.

Risico’s

In het hele concept van de Participatiewet, ligt de veronderstelling ten grondslag dat reguliere werkgevers in staat en bereid zijn hun bijdrage te leveren. Dit zal moeten blijken. Indien nodig is er vanuit het Rijk de Quotumregeling, als stok achter de deur.

Daarnaast is er een risico met het nieuwe verdeelmodel voor het Inkomensdeel. Er is een beperkt budget beschikbaar voor re-integratie en participatie.

Ten slotte is de langdurige sanering van de Sociale Werkvoorziening voor gemeenten een groot

financieel risico. Voor de regio Meierij zijn er voor de periode van 2 jaar transitie arrangementen afgesloten met de sociale werkvoorziening. Deze transitie arrangementen leggen een substantieel beslag op het Participatiebudget van gemeenten en zullen van invloed zijn op de uitvoering van het Werk-deel. Daarnaast kunnen ze een negatief effect hebben op de gemeentebegroting.

Garantiebanen

Het aantal mensen wat (langdurig) afhankelijk is van een (gedeeltelijke) bijstandsuitkering is de afgelopen periode gegroeid. De afname van het aantal bijstandsgerechtigden is (mede) afhankelijk van de vraag hoe de werkgelegenheid zich in Nederland ontwikkeld en of de werkgevers in staat en/of bereid zijn mensen met een afstand op de arbeidsmarkt een plek op die arbeidsmarkt te geven. Het kabinet heeft een quotumwet achter de hand als werkgevers - waaronder de overheidswerkgevers - niet voldoen aan de gemaakte afspraken om arbeidsplekken aan de onderkant van de arbeidsmarkt te realiseren. Hoewel arbeidsparticipatie het uitgangspunt blijft voor de nieuwe participatiewet zal het noodzakelijk blijken om nieuwe vormen van maatschappelijke participatie voor de doelgroep te ontwikkelen. De wettelijk verankerde tegenprestatie zou zich kunnen ontwikkelen tot een alternatief spoor voor nuttige maatschappelijke participatie.

Quotum regeling

Met de garantiebanen beoogt het kabinet het teruglopende aantal plaatsen in de sociale werkvoorziening op te vangen. In het sociaal akkoord zijn afspraken gemaakt tot het realiseren van 125.000 banen voor arbeidsbeperkten. Indien de sociale partners zich niet houden aan de gemaakte afspraken zal de quotumregeling worden ingevoerd. De regeling geldt voor bedrijven met 25 of meer medewerkers en houdt in dat deze bedrijven 5 procent arbeidsgehandicapten in dienst moeten hebben.

Kernpunt 8:

•Inzet instrumenten bij loonwaarde

• 1. Geen inzet re-integratie instrumenten wanneer de maximale loonwaarde van de klant is bereikt en zijn ontwikkelpotentieel volledig is benut

• 2. Geen inzet re-integratie instrumenten waneer de inzet van instrumenten niet opwegen tegen het te behalen rendement in de persoonlijke ontwikkeling van betrokkene en van de loonwaarde

Kwaliteit

Kwaliteitsbewaking & klachtenregeling

Het bieden van kwalitatief goede dienstverlening en het bieden van de hulp en ondersteuning aan inwoners die dat nodig hebben, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van organisaties (inclusief de gemeente) en professionals. Dit vraagt van organisaties dat zij investeren in hun professionals en van professionals dat zij investeren in zichzelf. Daarnaast dienen organisaties te zorgen voor een adequate inrichting van werkprocessen die bijdraagt aan de kwaliteit van de dienstverlening. Ten slotte is het van belang dat er sprake is van afstemming en samenwerking tussen instellingen en professionals in het sociaal domein. Ten aanzien van de kwaliteit van de dienstverlening in het sociale domein zijn wettelijke bepalingen van toepassing. Daarnaast kunnen gemeenten aanvullende kwaliteitseisen stellen. Bovenal staat uiteraard ‘good governance’ centraal.

Er is een onderscheid tussen wettelijk vastgelegde kwaliteitseisen en eventuele vrijwillig vast te stellen overige kwaliteitseisen.

Wettelijke kwaliteitseisen

Klachtenregelingen

In het kader van de Jeugdwet en het wetsvoorstel WMO worden gemeenten en aanbieders verplicht een klachtenregeling te treffen. In de Participatiewet is het klachtrecht niet geregeld. Op dit moment zijn per gemeente / GR de eigen klachtenprocedures van toepassing. Verder hebben de re-integratiebedrijven een eigen klachtenprocedure, die we als aanbestedingseis stellen of in de overeenkomst opnemen.

Toepassing van de Wet Bescherming Persoonsgegevens.

De technologische mogelijkheden, waarvan onder andere gebruik gemaakt wordt binnen de zorgverlening, bieden mogelijkheden om persoonsgegevens te verwerken. Daardoor zijn er ook mogelijkheden om nieuwe diensten te ontwikkelen waarvan de burger profijt heeft. Die mogelijkheden kunnen aan de andere kant ook een bedreiging vormen voor de privacy van de betrokkenen. Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie hebben daarom een

Europese richtlijn vastgesteld. Met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)

wordt deze richtlijn in Nederland uitgevoerd.

Participatiewet

Rondom de huidige wetgeving is landelijk de afgelopen jaren al een behoorlijk zwaar systeem van kwaliteitscontroles opgezet.

Aanvullende kwaliteitseisen

Naast genoemde wettelijke kwaliteitseisen hebben mogelijk aanvullende kwaliteitseisen betrekking op het geheel van het sociale domein: de aanbieders en onze eigen organisatie. De aanvullende kwaliteitseisen zijn van toepassing op zowel de inhoud en uitkomst van de hulp als het proces. Hierbij kan gedacht worden aan:

  • ·

    permanente monitoring van de processen op diverse aspecten zoals doorlooptijd, kosten, resultaat;

  • ·

    klachtenregelingen;

  • ·

    klanttevredenheidsmetingen: met een nog nader te bepalen frequentie en omvang zullen binnen het gehele Sociale Domein klanttevredenheidsonderzoeken worden opgezet en zal de uitslag betrokken worden bij de evaluatie en eventueel benodigde bijstelling van de dienstverlening;

  • ·

    het inzetten van bewezen en onderbouwde effectieve hulp- en dienstverleningsmethoden (bijvoorbeeld: best practices en proven technology);

  • ·

    het borgen van warme overdrachten en structureel ingebedde nazorg.

  • ·

    integrale benadering van de problematiek, klant centraal, inzet eigen kracht en netwerk, substitutie-effecten, etc.

Privacy

De decentralisaties in het Sociaal Domein raken mensen in kwetsbare posities. De gegevens die inwoners aan professionals verstrekken zijn vaak zeer gevoelige persoonsgegevens. De gemeente en professionals moeten daarom zeer zorgvuldig met deze gegevens omgaan. Het is verstandig de inwoner zoveel mogelijk bij de gegevensuitwisseling te betrekken, door vooraf toestemming te vragen als professionals gegevens met elkaar willen uitwisselen. Op de verwerking van persoonsgegevens is de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing. Daarnaast is het van belang dat de inwoner of het gezin, zoveel mogelijk zelf aanwezig is, wanneer professionals met elkaar overleggen over een zaak.

Desondanks zullen professionals persoonsgegevens moeten uitwisselen om verschillende vormen van hulp en ondersteuning optimaal op elkaar af te stemmen. Op basis van artikel 8 is toestemming vereist, maar kan in een aantal gevallen van worden afgeweken. Dit betreft o.a. het uitvoeren van een wettelijke verplichting of wanneer de veiligheid van de betrokkene en/of gezinsleden in het geding is. Binnen de gemeentelijke organisatie en in de afspraken met andere organisaties zullen passende technische en organisatorische maatregelen genomen worden voor een veilige en zorgvuldige verwerking van persoonsgegevens. De uitwisseling van persoonsgegevens zónder toestemming van de betrokken persoon zal in de praktijk vooral aan de orde zijn bij ernstige en/of complexe situaties: een minderheid van het totaal aan hulp- en zorgvragen (geschat wordt ca. 5%). Voorwaarde is wel dat de gemeente een eventuele uitwisseling van gegevens samen met alle professionals goed regelt. Voor de overige 95% van de inwoners is uitgangspunt, dat er geen gegevens worden uitgewisseld zonder dat er toestemming is gevraagd. Bij de gegevensverzameling nemen we de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Participatiewet in acht.

We willen voldoen aan artikel 8 van de Wbp en de inwoner van tevoren toestemming vragen voor de benodigde gegevensuitwisseling. Dit betekent dat de toestemmingsvereiste uitgangspunt is, maar dat daarvan in bijzondere in de wet opgenomen gevallen van afgeweken kan worden. Tevens betekent dit dat wanneer de inwoner geen toestemming verleend, na een verzoek daartoe, dat er geen gegevensuitwisseling plaatsvindt en er geen gemeentelijke hulp wordt verleend.

Registratie, gegevensverwerking en privacy

Gemeenten verwerken veel gegevens van hun cliënten in hun systemen. Meestal spreekt men over cliëntvolgsystemen. Gemeenten onttrekken ook gegevens van andere instanties. Dat gebeurt via het Inlichtingenbureau. Het zijn privacygevoelige gegevens en daarom zijn er ook strikte regels aan verbonden. Niet alleen welke gegevens worden gevraagd maar ook met wie er gegevens worden uitgewisseld

Gemeenten hebben in het kader van de Wet SUWI een beveiligingsplan moeten opstellen, waarin geregeld is welke functionaris toegang heeft tot welke gegevens. Intern wordt daarom gewerkt met autorisaties. Ook wordt in het plan geregeld op welke wijze intern gecontroleerd wordt of de geautoriseerde functionaris enkel en alleen gegevens raadpleegt voor de uitoefening van zijn functie en niet voor andere doeleinden. Bij SUWI is er sprake van wettelijk geregelde gegevensuitwisseling.

Buiten de gegevens die al via het SUWI-net met andere instanties worden gedeeld (zoals andere gemeenten, UWV, Belastingdienst) kunnen gegevens ook met andere samenwerkingspartners worden gedeeld. Dit is neergelegd in een protocol. Organisaties die gegevensverwerkingen melden, doen dat bij het College bescherming persoonsgegevens (CBP) of bij de functionaris voor de gegevensbescherming (FG) van de eigen organisatie. De FG houdt intern toezicht op de verwerking van persoonsgegevens. Door de melding komt de registratie in een openbaar meldingenregister te staan. Dat is het register van het CBP of het register van de organisatie zelf. In de melding staat wat een organisatie met welke gegevens doet en aan wie de gegevens worden verstrekt.

Kernpunt 9: Privacy

• 1. Voldoen aan artikel 8 van de Wbp en de inwoner van tevoren toestemming vragen voor de benodigde gegevensuitwisseling. Dit betekent dat de toestemmingsvereiste uitgangspunt is, maar dat daarvan in bijzondere in de wet opgenomen gevallen van afgeweken kan worden

• 2. Tevens betekent dit dat wanneer de inwoner geen toestemming verleend, na een verzoek daartoe, dat er geen gegevensuitwisseling plaatsvindt en geen gemeentelijke hulp wordt verlee

Monitoring en verantwoording

Monitoring

Een goede monitoring geeft een duidelijk beeld of doelstellingen gehaald (gaan) worden en/of bijsturing nodig is. Ook of de voorgenomen doelstellingen financieel haalbaar zijn. Er zijn verschillende systemen die een beeld geven van de resultaten van participatie-activiteiten die ingezet worden om meer mensen aan werk te helpen. Er zal een inventarisatie moeten plaatsvinden welke systemen nu gebruikt worden en welk systeem voldoende informatie oplevert en gehanteerd zal worden in de toekomst. Binnen de Meierij wordt daarbij gedacht aan VISD (Verstrekking informatie Sociaal Domein).

7.2 Verantwoording

Verantwoording betreffende de uitvoering van de Participatiewet vindt plaats richting Rijk en de gemeenteraad. Richting het Rijk zal dit plaatsvinden via de Sisa-gegevens. Richting de gemeenteraad zal iedere gemeente zelf moeten regelen welke gegevens de raad in het jaarverslag terug wil zien. Deze moeten vooraf, bij de begroting, al aangegeven worden zodat tijdig met de registratie van die gegevens gestart kan worden. Anders is verantwoording achteraf niet mogelijk.

Cliëntenparticipatie

Cliëntenraden in de diverse gemeenten zijn niet alleen verantwoordelijk

voor de belangenbehartiging van cliënten. Ze is ook het adviesorgaan voor college en raad

voor beleidsvraagstukken van sociale zaken (werk en inkomen).

In de meeste gemeenten functioneert een Wwb cliëntenraad en een WMO adviesraad. De belangen van de SW-medewerkers worden in de regio behartigd door de cliëntenraden bij IBN, WSD en WeenerXL. De ontwikkelingen van de dienstverlening in de arbeidsmarktregio, de ontwikkelingen op de onderkant arbeidsmarkt en de ontwikkelingen van het brede sociale domein vragen om een

heroriëntering op cliëntenparticipatie.

Wat we willen is een effectieve cliëntenparticipatie die past bij de toekomstige inrichting van

het Sociale Domein en de dienstverlening gericht op participatie en werk.

In overleg met de betreffende gemeenten en cliëntenraden kan invulling worden gegeven aan deze vorm van belangenbehartiging op regionaal, subregionaal of op lokaal niveau.

Bijlage 1. Functioneel Ontwerp Werkgeversdienstverlening

Bijlage 1 Functioneel Ontwerp Werkgeversdienstverlening

Bijlage 2. Factsheet Participatie

Bijlage 2 Factsheet Participatie

Bijlage 3. Individuele Transitie Arrangement per gemeente

De inhoud van de brief aan WSD van 29 april 2014 over het transitie-arrangement met WSD:

Beste meneer, mevrouw t.a.v. dhr. J. Simons,

In uw brief van 18 december 2013 vraagt u het college een standpunt in te nemen betreffende de rol van WSD-groep bij de uitvoering van de Participatiewet, die zeer waarschijnlijk per 1 januari 2015 van kracht zal zijn. Die rol, het zogenaamde transitiearrangement, geldt voor de jaren 2015 en 2016 (korte termijn). Voor de daaropvolgende jaren zullen gemeenten nog een standpunt bepalen.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren heeft in haar vergadering van 22 april 2014 het transitiearrangement voor 2015 en 2016 vastgesteld.

Het transitiearrangement houdt het volgende in:

  • 1.

    Het budget dat gemeenten ontvangen voor de zittende groep Wsw-ers zal één op één door betaald worden aan WSD.

  • 2.

    WSD wordt voorzien van voldoende opdrachten vanuit de Gemeente waardoor er

voldoende werkgelegenheid blijft bestaan voor de onderkant van de arbeidsmarkt.

3.De huidige inkoop producten in het kader van de WWB wordt gecontinueerd voor 2015 en 2016 en in verband met het bestaansrecht van de WSD

4 De doelgroepen “instroom voormalige Wsw” en “instroom voormalige Wajong” worden aangemeld bij WSD om de vrijkomende vacatures op te vullen die ontstaan door het natuurlijk verloop bij de Wsw.

  • 5.

    WSD zal belast worden met de uitvoering van Beschut Werken.

  • 6.

    Het transitiearrangement voor 2015 en 2016 wordt aangegaan onder voorbehoud dat de financiering door het Rijk voldoende is, omdat nog niet alle budgetten of de samenstelling daarvan bekend zijn.

  • Meer informatie

Als u nog vragen heeft, neem dan gerust contact met mij op. Ik ben te bereiken via telefoonnummer 0411-627282 of via e-mail gemeente@haaren.nl.

Hoogachtend,

burgemeester en wethouders,

Joan van den Akker Jeannette Zwijnenburg-van der Vliet

Secretaris burgemeester

Bijlage 4. WWB-maatregelen

Algemeen

Hoe korter iemand een uitkering heeft, hoe groter de kans is om nieuw werk te vinden. Daarom past de overheid de Wet werk en bijstand aan. Voortaan moeten mensen met een bijstandsuitkering sneller een baan accepteren wanneer deze wordt aangeboden, ook als dat betekent dat ze daarvoor drie uur op een dag moeten reizen. Om de sociale zekerheid in de toekomst te kunnen blijven betalen, wordt de hoogte van de uitkering nog beter aangepast aan de leefsituatie van de ontvanger.

Kostendelersnorm

Volwassenen die samen onder één dak wonen (een zogeheten ‘meerpersoonshuishouden’) kunnen hun woonkosten delen. Daarom krijgen bijstandsgerechtigden een lagere uitkering als ze met één of meer mensen vanaf 21 jaar in hetzelfde huis wonen. De hoogte van de uitkering is niet afhankelijk van het inkomen van medebewoners. Bij de bepaling van het aantal medebewoners tellen niet mee: jongeren tot 21 jaar, huurders die een commercieel contract hebben (en een commerciële huurprijs) betalen, studenten die een opleiding volgen die recht kan geven op studiefinanciering of tegemoetkoming studiekosten en tot slot BBL-studenten.

Afschaffing alleenstaande oudernorm

Vanaf 1 januari 2015 is de uitkering voor een alleenstaande ouder gelijk aan die van een alleenstaande. Voor alleenstaande ouders die aan de voorwaarden voldoen wordt het kindgebonden budget verhoogd met een 'alleenstaande ouderkop'. De Belastingdienst betaalt het kindgebonden budget uit. Alleenstaande bijstandsouders die niet in aanmerking komen voor de alleenstaande-ouderkop, kunnen in 2015 een beroep doen op individuele bijzondere bijstand. De gemeente beslist of een alleenstaande bijstandsouder in aanmerking komt voor de individuele bijzondere bijstand.

Toeslagen en verlagingen

Door de komst van de kostendelersnorm vervallen de gemeentelijke toeslagen op de basisbijstandsnorm. Dat geldt ook voor de gemeentelijke verlagingen. Een alleenstaande of alleenstaande ouder die alleen in een woning woont, krijgt van de gemeente 70% van de gehuwdennorm. Als de alleenstaande (ouder) woonkosten kan delen en onder de kostendelersnorm valt, krijgt hij of zij een lagere uitkering.

Tegenprestatie

De gemeente kan vanaf 1 januari 2015 aan mensen met een bijstandsuitkering vragen een tegenprestatie naar vermogen te leveren. De tegenprestatie bestaat uit onbeloonde activiteiten die nuttig zijn voor de samenleving. Dit stimuleert uitkeringsgerechtigden om andere mensen te ontmoeten. Het kan hen ook helpen om werk te vinden en te behouden. De gemeente bepaalt zelf de inhoud, omvang en duur van de tegenprestatie. Daarbij houdt de gemeente rekening met de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

Arbeidsverplichtingen

Uitkeringsgerechtigden moeten er alles aan doen om werk te vinden of actief mee te doen in de samenleving. Iedereen heeft door de Participatiewet voortaan dezelfde arbeidsverplichtingen. De gemeente verwacht van uitkeringsgerechtigden dat ze actief naar werk zoeken. Werk moet ook geaccepteerd worden als dat betekend dat iemand daar dagelijks drie uur voor moet reizen. Verder moeten kennis en vaardigheden bijgehouden worden. Dit kan bijvoorbeeld door een cursus te volgen die de kans op werk vergroot. Ook gelden er nog andere verplichtingen. Alleen bij dringende redenen mag de gemeente iemand tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen verlenen.

Strenger maatregelenbeleid

De Participatiewet is strenger voor mensen die zich niet aan de arbeidsverplichtingen houden. Wie onvoldoende zijn best doet, krijgt een lagere of helemaal geen uitkering. De gemeente kan de uitkering pas herstellen als de bijstandsgerechtigde kan aantonen dat hij of zij de verplichtingen alsnog is nagekomen. Als de uitkeringsgerechtigde binnen twaalf maanden na het opleggen van een maatregel opnieuw de arbeidsverplichtingen niet nakomt, moet de gemeente hem of haar een zwaardere straf opleggen.

Uitkeringsgerechtigden die zich misdragen tegenover ambtenaren van de sociale dienst lopen vanaf 1 januari het risico dat hun uitkering direct wordt verlaagd of stopgezet.

Aanpassingen bijzondere bijstand

Vanaf 1 januari 2015 vervalt de categoriale bijzondere bijstand. Alleen de aanvullende zorgverzekering en een stadspas voor culturele, maatschappelijke en sportieve voorzieningen blijven mogelijk voor mensen met een laag inkomen. Hoe hoog dat inkomen mag zijn, dat stelt de gemeente vast.

Daarnaast blijft de individuele bijzondere bijstand bestaan. Dat is een vergoeding van de gemeente voor noodzakelijke bestaanskosten die uitkeringsgerechtigden – gelet op individuele bijzondere omstandigheden – niet zelf kunnen betalen. 

Ouderen en chronisch zieken die in 2014 nog categoriale bijzondere bijstand ontvangen, kunnen voortaan individuele bijzondere bijstand aanvragen. Zij moeten vanaf 1 januari 2015 kunnen aantonen dat ze de kosten ook echt zijn gemaakt. 

Langdurigheidstoeslag wordt individuele inkomenstoeslag

Vanaf 1 januari 2015 gaat de langdurigheidstoeslag de individuele inkomenstoeslag heten. De individuele inkomenstoeslag is een geldbedrag dat één keer per 12 maanden kan worden toegekend. De toeslag is alleen bedoeld voor mensen die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen, geen zicht hebben op hogere inkomsten en de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt. Ook moet de aanvrager kunnen aantonen dat hij of zij de afgelopen periode er alles aan heeft gedaan om zijn inkomen te verbeteren.

Bijlage 5. Financiële gevolgen Participatiebudget doorvoeren Sw-transitie arrangementen

Voorlopig

P-budget

Totaal

Resterend

P-budget gemeenten

Percentage Resterend P-budget gemeenten

Gemeente

2015

Transitie- vergoeding uit P-budget voor WSD

Boxtel

€ 546.149

€ 97.273

€ 448.876

82%

Haaren

€ 62.556

€ 22.330

€ 40.226

64%

Schijndel

€ 261.099

€ 71.629

€ 189.470

73%

Sint- Michielsgestel

€ 177.617

€ 55.058

€ 122.559

69%

Sint- Oedenrode

€ 99.113

€ 31.251

€ 67.862

68%

Vught

€ 311.264

€ 58.425

€ 252.839

81%

Totaal

€ 1.457.798

€ 335.966

€ 1.121.832

77%

Bijlage 6. Lokale oplegger Participatiewet gemeente Haaren

behorend bij Beleidsplan Participatie Meierij

Voorwoord

Het Participatiebeleid heeft vorm gekregen op:

  • a.

    regionaal niveau : Het Functioneel Ontwerp van de regio Noordoost Brabant

  • b.

    bovenlokaal niveau: Het beleidsplan van de Meierij

  • c.

    lokaal niveau: de Lokale oplegger Participatiewet

ad a. Regionaal niveau

De Participatiewet en de ontwikkelingen daarom heen zoals het Sociaal Akkoord hebben er toe geleid dat enkele onderwerpen op regioniveau geregeld worden. Voornamelijk de werkgeversbenadering moest op regioniveau gaan plaatsvinden en dat is gebeurt in het Functioneel Ontwerp. Op regionaal niveau is niet meer dan dat geregeld om gemeenten zo veel mogelijk ruimte te geven om verder zelf invulling te geven aan het Participatiebeleid.

Ad b. Bovenlokaal niveau

Binnen de Meierij is afgesproken om die ruimte ook zo veel als mogelijk en wenselijk gezamenlijk invulling te geven. Dat heeft geleid tot het Beleidsplan Participatie van de Meierij gemeenten. Ook met betrekking tot de verordeningen is samenwerking binnen de Meierij uitgangspunt, maar blijft de mogelijkheid bestaan op onderdelen af te wijken als lokaal een ander standpunt gewenst is. Met betrekking tot de re-integratieverordening is ook overleg geweest met de oostelijke kant van de regio Noordoost Brabant.

Ad.c. Lokaal niveau

In de lokale oplegger zijn onderwerpen uit het beleidsplan geregeld die lokaal ingebed worden.

-Cliëntenparticipatie

Voor de Participatiewet is de Adviesraad Werk, Inkomen en Minimabeleid (afgekort WIM) actief voor zowel de gemeente Boxtel als de gemeente Haaren. Zij hebben een adviserende rol bij het beleid. In de loop van 2014 is echter het aantal deelnemers aan dit adviesorgaan drastisch teruggelopen waardoor deze adviesraad de adviserende rol niet meer kon vervullen.

In 2014 is daarom door de Adviesraad zelf, in samenwerking met de gemeenten, een actie gestart om meer leden te werven. Het ziet er op dit moment (november 2014) naar uit dat de Adviesraad WIM weer “op sterkte komt” en haar adviserende rol weer kan oppakken. In de tussentijd worden wel beleidsstukken naar de Adviesraad verzonden, al is het op dit moment slechts ter kennisname.

Doelstelling voor 2015:

  • -

    De Adviesraad WIM kan de adviserende taak weer vervullen.

  • -

    Aandacht voor specifieke doelgroepen jongeren en 55-plussers

Specifieke doelgroepen zijn de jongeren tot 27 jaar en de 55-plussers. Dit omdat deze 2 groepen voornamelijk problemen ondervinden in de economische crisis. Jongeren kunnen moeilijk instromen op de arbeidsmarkt en ouderen worden nog steeds eerder ontslagen.

Voor beide groepen zijn landelijk al subsidiemogelijkheden gecreëerd. Deze mogelijkheden zullen wel onder de aandacht van werkgevers gebracht moeten worden. Dat is een rol voor onze account-manager (zie 1 aanspreekpunt).

De landelijke overheid heeft al extra middelen beschikbaar gesteld voor de jeugdwerkloosheid. Deze middelen werden beschikbaar gesteld aan de arbeidsmarktregio die acties heeft georganiseerd waarvoor deze middelen beschikbaar waren. Daarbij moet gedacht worden aan de Startersbeurs en de Instroomarrangementen van de regio Noordoost Brabant. Gemeenten moesten hier wel mee akkoord gaan en hadden dus wel inbreng in de besteding van deze middelen. Verder hadden gemeenten ook de rol om aan deze acties bekendheid te geven.

Doelstelling voor 2015:

-Voor 2015 kunnen bepaalde acties, bijvoorbeeld de startersbeurs, met gemeentelijke

middelen gecontinueerd worden als er van overheidswege geen extra middelen meer

beschikbaar worden gesteld.

-Ook willen we in 2015 e.v. acties organiseren om de 55-plussers aantrekkelijker te maken

voor werkgevers.

-In alle contacten met werkgevers zullen voor deze 2 specifieke doelgroepen aandacht

gevraagd worden.

-Het Transitiearrangement met WSD

WSD is ons lokale SW-bedrijf en een belangrijke partner bij de uitvoering van de WWB en na 1 januari 2015 dus ook de Participatiewet. De belangrijke rol van SW-bedrijven in de regio Noordoost Brabant, WSD, IBN en Weener XL, wordt al onderkent in het Functionele Ontwerp van de regio Noordoost Brabant. Op pagina 7 onder 2.1 is de visie van het Functionele Ontwerp verwoord en onder de laatste bullet is de rol van de SW bedrijven aangegeven.

De Meierij gemeenten (exclusief ’s-Hertogenbosch) nemen allen deel aan de Gemeenschappelijke Regeling WSD. Daarom is ook in het Beleidsplan Participatie van de Meierijgemeenten WSD als partner opgenomen.

De rol van de WSD bij de uitvoering van de Participatiewet is in de loop van 2014 al geregeld. Daarbij was het uitgangspunt dat de Meierijgemeenten een gezamenlijk standpunt innemen over de rol van de WSD. Dat is geregeld in het zogenaamde Transitiearrangement. Bij dit arrangement is ook afgesproken dat dit geldt voor de korte termijn (2015 en 2016) en dat voor de langere termijn in 2015 een arrangement wordt opgesteld. Deze tweedeling had te maken met de gemeenteraads-verkiezingen in het voorjaar van 2014. Het huidige transitiearrangement voor de korte termijn is namelijk nog door het vorige college besloten. Het arrangement voor de langere termijn mag dan door het huidige college bepaald worden.

Het transitiearrangement is opgenomen als bijlage bij het Beleidsplan van de Meierij.

Doelstelling voor 2015:

  • -

    Uitvoering geven aan het transitiearrangement.

  • -

    Inzet van lokale re-integratieproducten

Onderdeel van het hiervoor genoemde transitiearrangement met WSD is de inkoop van re-integratie-producten bij WSD. WSD heeft in de afgelopen jaren, onder andere in samenwerking met de gemeente Boxtel en de gemeente Haaren, diverse producten ontwikkeld en bestaande producten aangepast en verbeterd, zodat deze ingezet kunnen worden bij de uitvoering van de Participatiewet.

WSD is daardoor een belangrijke re-integratiepartner van de gemeente geworden. Bijkomend voordeel is dat we bij WSD kunnen inkopen op basis van inbesteding waardoor omvangrijke aanbestedingsprocedures niet nodig zijn (dit is juridisch onderbouwd).

Door de samenwerking van gemeente en WSD zijn deze producten ook al aangepast op de Participatiewet. WSD kan echter niet alle producten leveren die nodig kunnen zijn en onderkent dit ook. Afspraak in de uitvoering is dat in principe bij WSD wordt ingekocht, maar kan WSD niet het product leveren dat nodig is voor de re-integratie van de cliënt, dat dit bij andere re-integratie-aanbieders los kan worden ingekocht. Deze werkwijze wordt al gehanteerd sinds 2013 en werkt naar ieders tevredenheid, mede omdat ze ook resultaat opleveren. De resultaten worden ook ieder kwartaal in beeld gebracht in de kwartaalrapportages.

De inkoop van re-integratieproducten wordt jaarlijks in een apart contract met WSD geregeld. Voor 2015 en 2016 zal gekozen worden voor een contract van 2 jaar dat dan ook aansluit bij het transitiearrangement voor 2 jaar.

In de loop van 2015 zullen op verzoek van de gemeente nog nieuwe producten ontwikkeld worden specifiek gericht op jongeren. Het contract wordt zodanig geregeld dat tussentijds nieuwe producten ingekocht kunnen worden als partijen daar overeenstemming hebben bereikt. Hierdoor zijn gedurende de looptijd van het nieuwe contract nieuwe producten direct inzetbaar.

Doelstelling voor 2015:

-Een nieuw contract afsluiten met WSD over de inkoop van re-integratieproducten en nog te

ontwikkelen producten, met name voor jongeren tot 27 jaar.

-Inkoop bij UWV

Een product dat niet bij WSD ingekocht zal worden maar wel bij het UWV zijn keuringen of onderzoeken (bijvoorbeeld belastbaarheidsonderzoeken). UWV heeft op dit punt namelijk een grote expertise omdat ze dit ook al doen in het kader van de Wia/WAO/Wajong.

UWV is een partner in de keten van werk en inkomen en dan past het ook om op dit punt de samenwerking met UWV te zoeken. Sinds 2013 kopen we keuringen/onderzoeken in bij UWV. Ook dit verloopt naar tevredenheid van zowel UWV als gemeenten en zal daarom gecontinueerd worden voor 2015 en 2016.

Voordeel zal ook zijn dat we de expertise van UWV kunnen inzetten nu we nieuwe doelgroepen krijgen, namelijk jongeren met een arbeidshandicap die geen beroep meer kunnen doen op Wajong vanaf 1-1-2015 en personen die niet meer kunnen instromen in de Wsw (UWV moest namelijk daarvoor de indicatie afgeven).

Doelstelling voor 2015:

  • -

    Een nieuw contract afsluiten met UWV over de inkoop van keuringen en onderzoeken.

  • -

    1 aanspreekpunt voor werkgevers via Werkgeversservicepunt (WSP) Meierij

Werkgevers hebben aangegeven dat ze graag 1 aanspreekpunt willen hebben en niet meerdere per gemeente. Die ene persoon hebben we al gevonden voor zowel Haaren als Boxtel. Dit ene aanspreekpunt is onze accountmanager en hij zal de totale arbeidsvraag van werkgevers in Boxtel en Haaren ophalen en er voor zorgen dat deze vraag wordt vervuld. Het maakt dan niet uit of een werkgever een jongere of een oudere wil, een leerling, een uitzendkracht, iemand met of zonder loonkostensusbsidie.

De accountmanager kan ook adviseren in HRM vraagstukken, begeleiding regelen en werkgevers ontzorgen. We maken daarbij gebruik van een accountmanager die bij WSD in dienst is. Dat sluit dan ook aan bij de inkoop van re-integratieproducten. De accountmanager wordt aangestuurd via de stuurgroep van het WSP. De teamleider Werk is lid van de stuurgroep.

Voor de gemeente betekent dit ook, dat we deze ene accountmanager iedere keer in het voetlicht willen plaatsen als werkgevers vragen hebben op HRM gebied (inclusief de vraag naar arbeid). De accountmanager is ook de vertegenwoordiger van de gemeente in het Werkgeversservicepunt Meierij, waarin ook andere gemeenten, UWV en WSD zijn vertegenwoordigd.

Doelstelling voor 2015:

-Onze accountmanager bij WSP Meierij is hét aanspreekpunt voor onze lokale werkgevers

omtrent alle vragen op het gebied van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.

-Inzet van andere lokale partners

Bij een totaal re-integratietraject kunnen ook componenten voorkomen die meer op het gebied liggen van een hulpverleningsvraag. Deze componenten zijn van belang voor het slagen van een traject.

Daarbij kan gedacht worden aan psychische hulp, begeleiding van AMW en schulddienstverlening.

Lokale partners die op dit terrein al in onze gemeente actief zijn kunnen deze hulpverlening ook aanbieden in het kader van een traject richting arbeid. Dat hoeft niet apart ingekocht te worden omdat voor de hulpverlening al afspraken en contracten zijn gemaakt ten behoeve van alle burgers van de gemeente. Het plan van deze lokale partners (bijvoorbeeld GGZ of Novadic) wordt dan als re-integratieplan gekoppeld aan de uitkering als het naast de hulpverlening ook re-integratie bevat.

Doelstelling voor 2015:

-Diensten van lokale partners op het gebied van hulpverlening worden zonder aparte inkoop

ingezet als onderdeel van een totaal re-integratietraject of als integraal re-integratieplan aan

de uitkering gekoppeld.

-Inzet van werkgevers

Werkgevers zijn een onmisbare schakel in de Participatiewet. Het is dan ook van belang dat de lokale werkgevers weten welke rol ze hier in hebben, de mogelijkheden van de gemeente om hen daar in te ondersteunen om een grotere acceptatie te krijgen. Ondersteunen betekent ook het uitwisselen van informatie over bijvoorbeeld regelingen waardoor werkgevers minder kosten hebben als ze iemand in dienst nemen uit de doelgroep (premiekortingsregelingen). Het zou goed zijn om daarvoor aan te sluiten bij lokale werkgeversorganisaties.

Cliënten uit Haaren kunnen wel al deelnemen aan de service van het Personeelsdiensten Centrum Boxtel, een organisatie van werkgevers in Boxtel. De service houdt in dat degene die een verdiencapaciteit heeft van 80 tot 100 % wettelijk minimum loon, bij PDC nog ondersteuning kan krijgen m.b.t. sollicitatietraining en ook op de vacatures van PDC leden (werkgevers) kan solliciteren.

Doelstelling voor 2015:

-Met een werkgeversorganisatie bekijken hoe we de communicatie inrichten met de lokale

werkgevers over allerlei onderwerpen betreffende de Participatiewet en andere regelingen

waar werkgevers baat bij hebben.

-Integraal casemanagement

Onder integraal casemanagement wordt verstaan dat de casemanager zowel doelmatigheid als rechtmatigheid van de uitkeringsverstrekking onderzoekt en volgt. Dit houdt ook in dat er niet alleen samenwerking plaatsvindt met onze partners op het gebeid van werk en inkomen, maar ook op het gebied van hulpverlening en ondersteuning. De casemanager houdt de regie over het totale traject.

Doelstelling voor 2015:

-In 2015 zal er, zoals voorafgaande jaren, sprake blijven van integraal casemanagement

waarbij de regie over het re-integratietraject bij de casemanager ligt.

-Relatie met AgriFood Capital

AgriFood Capital is georganiseerd op het niveau van de arbeidsmarktregio Noordoost Brabant. Daar worden ook de grotere beleidslijnen uitgezet in de diverse arbeidsmarktsectoren. Daarbij kunnen uitvoeringsaspecten voorkomen die op lokaal niveau geregeld en gecommuniceerd moeten worden.

Het komt ook steeds vaker voor dat landelijke middelen aan de arbeidsmarktregio worden toegekend en niet meer aan de afzonderlijke gemeenten. Dit was het geval met de extra rijksmiddelen voor bestrijding van de jeugdwerkloosheid. AgriFood Capital betrekt gemeenten dan bij het organiseren van acties waar deze middelen aan besteed kunnen worden. Voorbeeld zijn de Startersbeurs en de Instroomarrangementen.

AgriFood Capital kan zaken regelen die voor alle gemeenten in de regio van belang zijn, zoals:

  • -

    organiseren van extra maatregelen bestrijding jeugdwerkloosheid met gemeentelijke inbreng;

  • -

    vanwege het feit dat er regionaal meer volume is m.b.t aantallen staan extra financieringsbronnen

    open die iedere gemeente apart niet kan aanspreken zoals ESF. Daardoor zijn er voor bepaalde

    acties geen gemeentelijke bijdrages nodig;

  • -

    doordat onderwerpen betreffende de arbeidsmarkt in elke gemeente een rol spelen kan AgriFood

    Capital de onderwerpen overnemen en verder organiseren in plaats van iedere gemeente

    afzonderlijk. Via de bestaande overlegstructuur worden gemeenten wel bij deze onderwerpen

    betrokken;

  • -

    bepaalde thema’s kunnen uitgewerkt worden ten behoeve van alle gemeenten in de regio. Voorbeeld hiervan is het onderwerp Social Return dat goed beschreven wordt voor alle opdrachtgevers en opdrachtnemers;

  • -

    AgriFood Capital is voor andere partners een aanspreekpunt, terwijl dat voor alle gemeenten afzonderlijk niet het geval is.

Doelstelling voor 2015:

-De deelname aan AgriFood Capital continueren en meewerken aan regionale projecten waar

de onderkant van de arbeidsmarkt voordeel bij heeft.

-Afstemming via verlagingen

In de gemeentelijke Afstemmingsverordeningen is geregeld welke maatregel opgelegd wordt indien een cliënt niet aan zijn verplichtingen voldoet. Het opleggen van maatregelen maakt deel uit van het handhavingsbeleid. In de nieuwe Handhavingsverordening is sprake van verlagingen in plaats van maatregelen en in deze verordening worden vier “oude” verordeningen samengevoegd. Het betreft de Afstemmingsverordening WWB, de Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ, De Handhavingsverorde-ning en de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive.

Ook op dit gebeid heeft er samenwerking plaatsgevonden binnen de Meierij gemeenten en de gemeente ’s-Hertogenbosch.

In de WWB was de gemeente geheel vrij om de hoogte en de duur van de verlagingen toe te passen.

In de Participatiewet regelt de wetgever nu zelf dat in bepaalde situaties een verlaging toegepast moet worden, tevens ook de hoogte en de duur. Bij de verlagingen in de verordening moet rekening gehouden worden met de wettelijke verlagingen om te voorkomen dat deze te veel uiteenlopen.

Doelstelling voor 2015:

  • -

    Uitvoering geven aan de nieuwe Handhavingsverordening.

  • -

    De Tegenprestatie op basis van wederkerigheid

De tegenprestatie is gebaseerd op het wederkerigheidsprincipe. Een cliënt ontvangt een uitkering die de samenleving als geheel financieel moet opbrengen en in ruil daarvoor willen we dat de cliënt iets terugdoet voor de maatschappij.

De tegenprestatie is in de participatiewet geregeld in artikel 9, eerste lid onderdeel c. Iedere belanghebbende tussen 18 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd moet naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten.

De werkzaamheden moeten wel aan bepaalde eisen voldoen. Onder andere mogen ze niet concurrentievervalsend zijn. Er moet rekening gehouden worden met het vermogen van de cliënt om deze tegenprestatie te kunnen leveren. Personen die geen arbeidsplicht hebben omdat ze volledig arbeidsongeschikt zijn, kunnen daarom ook geen tegenprestatie leveren.

In de verordening is verder geregeld welke groepen van personen geen tegenprestatie hoeven te leveren, omdat ze op andere wijze al een activiteit uitvoeren die ook gezien kan worden als “iets terugdoen voor de uitkering”. Dat zijn dan personen die mantelzorg verlenen, zij die vrijwilligerswerk verrichten en personen die een re-integratietraject doorlopen om zo de uitkeringsafhankelijkheid zo kort mogelijk houden. Maar ook zij die al parttime betaald werk verrichten voor minimaal 20 uur per week hoeven geen tegenprestatie te verrichten.

In 2015 zal gemonitord worden van hoeveel personen een tegenprestatie gevraagd zal worden, in hoever er gehandhaafd moet worden en welke organisatie het toezicht op de uitvoering zal verrichten.

Doelstelling voor 2015:

-Beslissen welke organisatie het toezicht op de uitvoering van de tegenprestatie gaat

verrichten.

-In beeld brengen (monitoring) hoeveel cliënten daadwerkelijk een tegenprestatie moeten

leveren.

  • -

    Uitvoering geven aan de Verordening Tegenprestatie.

  • -

    De Individuele studietoeslag

Dit is een nieuw begrip in de Participatiewet. Studenten die om medische redenen niet in staat zijn om naast hun studie een bijbaan te hebben om zo een hoger inkomen te krijgen, kunnen via de Participatiewet een toeslag krijgen.

De hoogte en frequentie van betaling moet de gemeente in een verordening regelen. Dit gebeurt in de Verordening Individuele studietoeslag. Daarin wordt geregeld dat de toeslag maandelijks wordt betaald en dat de hoogte wordt vastgesteld op 25 % van de netto norm voor een echtpaar (is 25 % van het wettelijk minimum loon). Op deze wijze wordt aangesloten bij de regeling die het UWV al kent en die wordt toegepast bij de Wajong. De hoogte van de toeslag bij het UWV waar we op aansluiten is ooit bepaald op basis van de gemiddelde bijverdiensten van studenten.

Doelstelling voor 2015:

-In beeld brengen (monitoring) om hoeveel studenten het gaat die een individuele

studietoeslag ontvangen.

  • -

    Uitvoering geven aan de Verordening Individuele studietoeslag.

  • -

    Uitvoering Hoogwaardige handhaving

Voor de uitvoering op basis van Hoogwaardige Handhaving kennen we het Uitvoeringsplan Hoogwaardige Handhaving. Dit zal in 2015 aangepast worden aan de bepalingen in de nieuwe Handhavingsverordening. Ook zal daarbij een rol spelen of de nieuw in te voeren kostendelersnorm andere vormen van onderzoek vraagt dan tot nu gebruikelijk is en of de kostendelersnorm meer preventieonderzoeken vraagt. De preventieonderzoeken kopen we al enkele jaren in bij Team handhaving van de gemeente ’s-Hertogenbosch. Tot dan is ons huidige plan nog bruikbaar.

Doelstelling voor 2015:

  • -

    In 2015 een nieuw Uitvoeringsplan Hoogwaardige Handhaving vaststellen.

  • -

    Sociale activering

In het Beleidskader Participatie Meierij is bij kernpunt 8 aangegeven waar de grens ligt met betrekking tot de inzet van participatiemeiddelen/voorzieningen. Het kan betekenen dat een groep personen die dan nog geen werk hebben, en de inzet van een re-integratievoorziening niet als rendabel wordt gezien, geen ondersteuning krijgen. Het zullen in de regel personen zijn die geen kans meer maken op betaalde arbeid. De gemeente kan deze personen dan hooguit nog sociale activering bieden indien ze daar wel behoefte aan hebben. Dat is dan geen traject maar wel met deze persoon verkennen en wijzen op mogelijkheden om sociaal actief te kunnen worden. Aansluiting bij WMO-voorzieningen op dit punt zijn dan meer voor de hand liggend.

Doelstelling voor 2015:

-Voor personen die, aansluitend op Kernpunt 8 in het Beleidskader Meierij, geen re-integratie-

voorziening meer aangeboden krijgen en geen werk hebben, zal gekeken worden of er

behoefte is aan een vorm van ondersteuning richting sociale activering.

-Ombudsfunctie

Bij de transitie Jeugd en WMO is sprake van een ombudsfunctie ten behoeve van belanghebbenden. Burgers kunnen hierop een beroep doen als ze geadviseerd willen worden over hun mogelijkheden en of de gemeente voldoende rekening heeft gehouden met hun situatie.

Het is denkbaar dat een ombudsfunctie ook inzetbaar is bij Participatie, hoewel er bij Participatie meer zaken vastliggen in wet- en regelgeving. De ombudsfunctie kan bij Participatie ingezet worden als mediator om daarmee wellicht te voorkomen dat andere trajecten, zoals een klachtenprocedure of bezwaar- en beroepsprocedure, ingezet moeten worden.

Doelstelling voor 2015:

-De Ombudsfunctie als mediator inzetten bij de uitvoering Participatiewet.