Regeling vervallen per 01-01-2009

Beleidsregels langdurigheidstoeslag

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2008

Intitulé

Beleidsregels langdurigheidstoeslag

Beleidsregels langdurigheidtoeslag(artikel 36 WWB)De wijziging in artikel 36 lid 2 WWB noodzaakt tot het nader invullen van de beleidsruimte die dit artikel biedt, n.l. wanneer is er naar het oordeel van het college sprake van ontbreken van arbeidsmarktperspectief ondanks geringe inkomsten van geringe duur in de referteperiode van 60 maanden.Bij eerder besluit van het college zijn al een aantal beleidsregels gegeven voor de uitvoering van de langdurigheidstoeslag. In het onderstaande worden alle beleidsregels nog eens op een rij gezet.

Artikel 1 Algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen en aanvaarden

  • 1 Belangrijke voorwaarde om de toeslag te krijgen is dat men in de referteperiode van 60 maanden naar het oordeel van het college voldoende heeft getracht om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden. Dit moet als volgt worden geïnterpreteerd: In de periode welke berekend wordt 60 maanden voorafgaand aan de aanvraag is geen maatregel opgelegd wegens verwijtbaar handelen ten aanzien van arbeidsinschakeling conform het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz, dan wel op grond van de Afstemmingsverordening of een overeenkomstige maatregel door het UWV of SVB. Uitzondering hierop zijn maatregelen die zijn opgelegd wegens het niet ingeschreven staan op het CWI en waarschuwingen die zijn gegeven op grond van artikel 14 lid 3 Abw.

  • 2 Indien bij gehuwden aan beide echtgenoten de arbeidsverplichting is opgelegd, dient van beiden te worden vastgesteld of zij zich in voldoende mate hebben ingespannen om werk te verkrijgen en aanvaarden. Indien een van beiden hieraan niet voldoet, bestaat voor betrokkenen geen recht op langdurigheidstoeslag. Deze eis geldt dus ook voor bijvoorbeeld WAO-ers, waar de partner nooit eerder de eis is gesteld algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 3 Het arbeidsmarktperspectief van de aanvrager is relevant voor de beoordeling van het recht op langdurigheidtoeslag. In een situatie waarin een alleenstaande (ouder) een aanvraag indient nadat hij/zij in de referteperiode een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met een partner die inkomsten had uit of in verband met arbeid, behoeft alleen een beoordeling te worden gemaakt van de inspanningen van de aanvrager om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden en of de aanvrager zelf inkomsten uit of in verband met arbeid heeft genoten. N.B. de hoogte van de inkomsten van de ex-partner kunnen wel van invloed zijn op het recht op langdurigheidstoeslag. Wanneer dit boven het bijstandsniveau heeft gelegen, dan bestaat geen recht op langdurigheidtoeslag.

  • 4 Bij op medische gronden volledig arbeidsongeschikte personen, alsmede bij personen die al geruime tijd een volledige Anw-uitkering ontvangen, kan worden aangenomen dat er voor zover er op het moment van aanvraag geen arbeidsperspectieven zijn, er ook in de afgelopen 60 maanden geen arbeidsinspanningen (kunnen) zijn geweest (Bron: gemeenteloket SZW).

  • 5 Vrijwilligerswerk is in beginsel alleen als arbeidsinspanning aan te merken, indien en voor zover dit op grond van de individuele omstandigheden kan worden aangenomen.(Bron: gemeenteloket SZW).

Artikel 1 (Gedeeltelijk) arbeidsongeschikten

  • 1 gedeeltelijk arbeidsongeschikt Cliënten met een gedeeltelijke WAO/WIA-uitkering ( met een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 80/100%) met een aanvullende IOAW-uitkering, hebben recht op een langdurigheidstoeslag. De inkomsten uit de arbeidsongeschiktheidsuitkering worden in dit verband niet gezien als inkomsten in verband met arbeid. Dit n.a.v. een uitspraak van de rechtbank ( AU253, Rechtbank Breda, 05/166WWB d.d. 13-10-2005) Dit geldt eveneens voor gedeeltelijk WAO/WIA gerechtigden met een aanvullende WWB-uitkering of zonder aanvullende uitkering.

  • 2 Arbeidsdeskundig onderzoek Een voorwaarde voor de langdurigheidstoeslag is dat bij de laatste arbeidsongeschiktheidsbeoordeling moet zijn afgezien van een arbeidsdeskundig onderzoek. De bedoeling hiervan is dat moet zijn vastgesteld dat er geen duurzaam benutbare mogelijkheden voor het verrichten van arbeid aanwezig zijn. Deze conclusie kan echter ook getrokken worden wanneer er wel een arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgehad, maar nadien door het UWV tot de eindconclusie is gekomen dat de belanghebbende geen resterende verdiencapaciteit heeft. Dit moet dan wel, en dat doen ze, schriftelijk zijn bevestigd door het UWV.Hoewel in dat geval wel een arbeidsdeskundige beoordeling heeft plaatsgevonden bestaat er toch recht op de langdurigheidtoeslagDe brief van staatssecretaris van Hoof d.d. 10 november 2004 is hierop nagelezen en hij schrijft hierin zijn antwoord op gesignaleerde knelpunten in de langdurigheidtoeslag. Onder punt 6 gaat het over WAO en arbeidsdeskundig onderzoek. Zijn antwoord is: kijk naar de uitkomst van het onderzoek. Aangenomen wordt dat we dit ook voor Wajongers mogen toepassen, al staat dat niet uitdrukkelijk vermeld.

Artikel 1 Gehuwden

Gehuwden of samenwonende hebben slechts recht op de toeslag voor zover zij beiden voldoen aan de voorwaarden.

Artikel 2 Onderbreking 60 maanden termijn

Bij onderbrekingen bijvoorbeeld kort verblijf in het buitenland is het aan de verantwoordelijkheid van de gemeenten overgelaten of er dan aan de voorwaarden is voldaan van de toeslag. Het betreft met name de beoordeling of in voldoende mate is getracht arbeid te verkrijgen en behouden. De vraag of in dit verband een maatregel is opgelegd moet hierbij worden betrokken. Bij een onderbreking vanwege detentie is niet aan de voorwaarde voldaan. Enige uitzondering is de persoon zoals bedoeld in artikel 13 lid 3 WWB.

Artikel 3 Marginale verschillen in de hoogte van de uitkering.

In de praktijk kan het voorkomen dat de maandberekening van de uitkering van bruto naar netto als gevolg van belastingheffing en vakantietoeslagDe Wajong-uitkering bijvoorbeeld is een uitkering die netto op of rond het minimum niveau uitkomt. In de praktijk kan het voorkomen dat de maandberekening van de uitkering van bruto naar netto als gevolg van belastingheffing en vakantietoeslag iets afwijkt van de netto bijstandsnorm. Dit vormt echter geen beletsel voor de toekenning van het recht op een langdurigheidstoeslag. Bron: Verzamelbrief februari 2006, van mei 2006, Intercom/2006/44364.

Artikel 4 Toepasselijke bijstandsnorm

  • 1 Voor niet-bijstandsgerechtigden zal voor de hoogte van het inkomen een vergelijking moeten worden gemaakt met de toepasselijke bijstandsnorm. Dit kan gevolgen hebben voor het recht op langdurigheidtoeslag bij verblijf in een inrichting of bij inwoning. Een Wajonger in een inrichting heeft aanzienlijk meer inkomen dan de vergelijkbare bijstandsnorm voor een in een inrichting verblijvende. Voor een Wajonger als medebewoner (zoals een thuiswonende) zal vaak gelden dat de toepassing van de plaatselijke toeslagenverordening ertoe leidt dat deze meer inkomen heeft dan de vergelijkbare bijstandnorm. Vaak zal namelijk de toeslagenverordening een lagere toeslag kennen dan 20 % van de gehuwdennorm in de overweging dat kosten kunnen worden gedeeld. De Wajong-uitkering gebaseerd op 70 % van het wettelijk minimumloon is dan hoger dan de vergelijkbare bijstandsnorm met de toeslag op grond van de toeslagenverordening.Is er sprake van intensieve verzorging dan bestaat de mogelijkheid dat deze Wajong-uitkering wordt opgetrokken tot 85 of zelfs 100 % van het wettelijk minimumloon. Ook dan zal vaak geen recht op langdurigheidstoeslag bestaan wegens te hoge inkomsten.Het ontvangen van een jonggehandicaptenkorting vormt geen beletsel voor het ontvangen van een langdurigheidstoeslag. De jonggehandicaptenkorting wordt immers niet tot de middelen gerekend en blijft daarom buiten beschouwing bij het bepalen van het inkomen, zoals bedoeld in artikel 32 WWB. Bron: Verzamelbrief februari 2006, van mei 2006, Intercom/2006/44364

  • 2 Duidelijk is dat de langdurigheidstoeslag een personenkring kent tot 65 jaar. Wanneer één van beide partners ouder is dan 65 bestaat geen recht op langdurigheidtoeslag omdat niet beide partners voldoen aan de criteria. (zie CRvB 08-08-2006, nrs. 06/3157 WWB e.a.). De aanvraag langdurigheidstoeslag zal daarom dan ook afgewezen moeten worden.Het kan voorkomen dat een aanvullende WWB-uitkering nodig is wegens een aantal onverzekerde jaren voor de AOW. Er is dan sprake van aanvulling tot de bijstandsnorm ex artikel 22 sub d WWB (een van de echtgenoten 65 jaar of ouder en de andere echtgenoot tussen de 21 en 65 jaar). Voor de beoordeling van de langdurigheidstoeslag moet echter getoetst worden aan de norm van artikel 21 sub c WWB (beide echtgenoten jonger dan 65 jaar). In artikel 36 lid 1 WWB wordt namelijk gesproken over een inkomen dat niet hoger mag zijn dan de norm terwijl in de aanhef van dat artikel 36 wordt gesproken over de doelgroep van personen tussen de 23 en 65 jaar. Met "norm" in het eerste lid van artikel 36 WWB is dan ook die norm voor gehuwden jonger dan 65 jaar bedoeld. Bovendien is de norm van 22 sub d WWB hoger dan die van 21 sub c WWB zodat belanghebbenden over meer middelen beschikken dan de gehuwden waarvan beiden echtgenoten jonger dan 65 jaar zijn.Aan deze personen kan daarom geen langdurigheidstoeslag worden toegekend.

Artikel 1 Vreemdelingen

Recht op toeslag bestaat alleen voor Nederlanders dan wel daarmee gelijkgestelde vreemdelingen. Hiermee wordt aangesloten bij de kring van rechthebbenden als bedoeld in artikel 11 lid 1 en lid 2 WWB.De periode waarin men inkomen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers heeft ontvangen telt mee voor de referteperiode.

Artikel 2 Geringe inkomsten

Artikel 36 lid 1 sub b luidt: gedurende de in onderdeel a bedoelde periode geen inkomsten uit of in verband met arbeid heeft ontvangen of ten aanzien van wie het college van oordeel is dat, gelet op de zeer geringe hoogte van de inkomsten uit of in verband met arbeid in die periode en de zeer geringe duur van deze arbeid, in redelijkheid niet gesproken kan worden van een feitelijke aanwezigheid van arbeidsmarktperspectief;Er zijn situaties, waarin de inkomsten uit arbeid in een periode van 60 maanden gedurende een zo korte periode en tot een zodanig laag bedrag zijn ontvangen dat daaruit niet per definitie kan worden afgeleid dat de betrokkene arbeidsmarktperspectief heeft. Dit klemt vooral in situaties waarin de betrokkene ondanks maximale inspanning toch (nog) niet in staat is gebleken om in enige omvang aan het arbeidsproces deel te nemen.Daarmee kan het verlies van het recht op de langdurigheidtoeslag een ontmoedigende werking hebben in situaties waarin de betrokkene, ondanks een grotere afstand tot de arbeidsmarkt, toch wil proberen om aan het werk te komen. Dit vraagt om maatwerk. Hierin is voorzien door te bepalen dat als B en W van oordeel zijn dat - gelet op het feit dat de inkomsten uit arbeid in de in aanmerking te nemen periode gedurende een zeer korte periode en tot een zeer laag bedrag zijn ontvangen - de betrokkene geen arbeidsmarktperspectief heeft en het recht op langdurigheidstoeslag blijft bestaan.In het begrip "in redelijkheid spreken van een ontbreken van feitelijk arbeidsmarktperspectief" zit de ruimte voor gemeenten om een beleidsregel op dit aspect te formuleren. Voor de maximale periode waarin inkomsten mogen worden ontvangen leggen wij de relatie met het begrip duurzame uitstroom. Er is sprake van duurzame uitstroom wanneer iemand 6 maanden aaneengesloten heeft gewerkt. Bij het beëindigen van de uitkering is in zo'n situatie recht op uitstroompremie waarmee het verlies aan langdurigheidtoeslag wordt gecompenseerd. Wanneer het deeltijdwerk betreft waardoor aanvullende uitkering noodzakelijk is komt die persoon in aanmerking voor hetzij deeltijdpremie hetzij vrijlatingfaciliteiten.Wanneer in de periode van 60 maanden minder dan 6 maanden, al dan niet aaneengesloten, is gewerkt kan nog recht bestaan op de langdurigheidtoeslag. De hoogte van de inkomsten relateren we eveneens aan de vrijlatingsfaciliteiten, n.l. het maximaal vrijlatingbedrag (thans € 173,- per maand ofwel € 2.076,- per jaar) Deze werkwijze is rechtvaardig, doet recht aan zowel inkomensondersteunende als de uitstroomstimulerende functie van de WWB en is goed uitvoerbaar.

Artikel 3 Terugvordering

Indien blijkt dat een persoon ten onrechte de toeslag heeft ontvangen als gevolg van het opzettelijk verstrekken van verkeerde gegevens dan wordt de toeslag teruggevorderd conform paragraaf 6.4 WWB Dit is geregeld in artikel 36 lid 6 WWB. Tevens is van toepassing artikel 58 lid 1 sub f WWB mits de later verkregen middelen toerekenbaar zijn aan de periode van 60 maanden (in dat geval mag er geen schending van inlichtingenplicht zijn)

Artikel 4 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2007 onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregels langdurigheidtoeslag 2004

Ondertekening

Haaren, 23-01-2007Namens het college van burgemeester en wethouders,De secretaris,              De burgemeester,Mr. B.P.H. van Els       F.H.G.M. Ronnes