Regeling vervallen per 14-12-2007

Beleidsregels voor vrijstelling op basis van artikel 19 lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

Geldend van 18-06-2003 t/m 13-12-2007

Intitulé

Beleidsregels voor vrijstelling op basis van artikel 19 lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

Artikel 1



Beleidsregels voor vrijstelling op basis van artikel 19 lid 3 van de wet op de Ruimtelijke Ordening

TOTSTANDGEKOMEN BIJ COLLEGEBESLUITEN VAN 28 MAART, 4 APRIL 2000, 12 SEPTEMBER 2000, 15 JANUARI 2002, 29 APRIL 2003

In het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) wordt in artikel 20 ingegaan op toepassing van artikel 19 lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De tekst van artikel 20 Bro is als bijlage bij deze beleidsregels opgenomen.

Wij hebben besloten om bij de vrijstellingverlening voor de in artikel 20 Bro genoemde gevallen de volgende nadere bepalingen te hanteren:

AlgemeenIndien een bouwaanvraag een deel omvat dat conform bestemmingsplan gerealiseerd zal worden en een deel waarvoor men een beroep doet op de vrijstellingsmogelijkheden artikel 19 lid 3 WRO, dan dient duidelijk uit de aanvraag c.q. de tekeningen te blijken voor welk deel er een beroep op de vrijstellingsregeling wordt gedaan. Dit is van belang voor de beoordeling of (de uitbreiding van) het bouwwerk inderdaad voor een vrijstelling in aanmerking kan komen, maar ook voor een beter inzicht voor degenen die het bouwplan tijdens de terinzagelegging in komen zien: zij moeten weten waar de vrijstelling betrekking op zal hebben.

Lid 1a onder 1, uitbreiding van of bijgebouw bij een woning in de bebouwde komDe gemeente is bezig met harmonisering van alle komplannen. De eerste uitgangspunten voor de harmonisering zijn bekend, maar de invulling met maten voor de bijgebouwen, en klasses cq bebouwingsdiepten voor hoofdgebouwen moet nog plaatsvinden. Pas zodra er voldoende duidelijkheid is over de inhoud van de nieuwe voorschriften, kan hierop vooruitgelopen worden door ze in een beleidsregel artikel 19 lid 3 WRO vast te leggen.

Tot dat moment wordt er alleen vrijstelling verleend voor die zaken waarvoor tot 3 april 2000 met behulp van artikel 18a vrijstelling verleend zou worden. Omdat er in de praktijk grote behoefte is gebleken aan een iets hogere hoogte bij een plat dak (in verband met de toegenomen dikte van het isolatiepakket) en de mogelijkheid van het toepassen van een klein kapje tot max. 4,25 m is besloten om deze mogelijkheden voortaan ook op te nemen. Verder is de maximale breedtebepaling vervallen.

De vrijstellingsmogelijkheden luiden nu als volgt:Voor de toepassing van artikel 19 lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komen in aanmerking:

a) Een (uitbreiding van een) gebouw op een zij- of achtererf van een woning ten dienste van een groter genot van het gebruik van die woning, met dien verstande dat:1. De bruto-inhoud niet meer is dan 50 m3;2. De goothoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer is dan 3 m, de absolute hoogte hierbij niet meer is dan 4,25 m;3. De afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 m is en4. De toevoeging van het gebouw niet tot gevolg mag hebben dat het oorspronkelijk bij de woning aansluitende terrein voor meer dan 50% is bebouwd;

b) Een aan-of uitbouw aan een zij- of achtergevel van een woning, met dien verstande dat:1. De bruto-inhoud niet meer is dan 50 m3;2. De goothoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer is dan 3 m en de nokhoogte hierbij niet meer is dan 4,25 m;3. De afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 m is;4. De oppervlakte die ingevolge het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt, met niet meer dan 15% wordt overschreden;

c) Een dakkapel, voor zover gelegen op het achterdakvlak, met dien verstande dat:1. De breedte niet meer dan de helft van de breedte van het dakvlak beslaat;2. De bovenzijde ten minste 0,5 m onder de noklijn is gelegen;3. De onderzijde in het dakvlak is geplaatst.

d) Erkers, uitbouwen etc. aan de woning die de voorgevelrooilijn/bebouwingsgrens overschrijden mits:1. de overschrijding niet meer dan 1,50 m bedraagt en in geval van erkers, serres, veranda's e.d. bovendien niet meer bedraagt dan 50% van de diepte van gronden gelegen tussen de voorste bouwgrens/rooilijn en de voorste perceelsgrens;2. de uitbouw een maximale goothoogte van 3 m en een nokhoogte van 4,25 m heeft;3. de uitbouw maximaal 60% van de breedte van de voorgevel beslaat.

Aan bijgebouwen mag er door toepassing van de vrijstelling niet meer ontstaan dan de op grond van het bestemmingsplan toegestane maximale oppervlakte + 50m3. Als er al meer aan bijgebouwen aanwezig is dan het bestemmingsplan normaal gesproken toelaat, dan wordt gekeken in hoeverre hiermee ook het met de vrijstelling te bereiken maximum wordt overschreden. Dit betekent dat de vrijstelling nog voor een deel benut kan worden wanneer de overschrijding minder is dan 50m3. Is de overschrijding meer dan 50m3, dan wordt daar bovenop geen vrijstelling meer verleend.

Lid 1a onder 2, uitbreiding van of bijgebouw bij een woning buiten de bebouwde komDe toepassing van deze vrijstelling bij recreatiewoningen zoals in de Noenes en Helvoirt en de bestemming woondoeleinden (d) in Helvoirt is uitgesloten. In de geldende bestemmingsplannen is bewust voor beperkte bebouwingsmogelijkheden gekozen, onder andere om permanente bewoning van recreatiewoningen zoveel mogelijk te ontmoedigen. Dit beleid is nog steeds actueel. Het verlenen van vrijstellingen waarbij de bebouwingsmogelijkheden uitgebreid worden is dan ook niet gewenst. Overigens is het maar de vraag of de wet hiertoe bij recreatiewoningen wel mogelijkheden zou bieden, er is immers slechts sprake van "woning".

Uitbreiding van een woning:"Grote" woningen

Aangezien er in de praktijk behoefte is aan een geringe uitbreidingsmogelijkheid voor woningen die de volgens de voorschriften maximaal toegestane inhoud overschrijden, bijvoorbeeld voor het bouwen van een serre of tuinkamer, zijn wij bereid één maal medewerking te verlenen aan de uitbreiding van een positief bestemde woning.

In Haaren kan een grotere burgerwoning op basis van het geldende plan Buitengebied '96 al één maal uitgebreid worden. Van dit bestemmingsplan zullen wij op dit punt dan ook geen vrijstelling verlenen. In de andere bestemmingsplannen buitengebied ontbreekt een dergelijke bepaling en wij hebben besloten de regeling uit het plan Buitengebied '96 als basis te nemen voor het vrijstellingsbeleid in de andere dorpen. Ook geldt deze regeling voor bedrijfswoningen die de maximale inhoud hebben of overschrijden.

Wij zijn bereid vrijstelling te verlenen voor:Een eenmalige uitbreiding van de woning in de vorm van een aangebouwd bijgebouw (al dan niet met een woonfunctie) met een oppervlakte van maximaal 15 m2.a) Voor het bouwen van dit bijgebouw gelden de volgende bepalingen:1. het betrokken bouwperceel mag niet voor meer dan 60% bebouwd worden;2. het bijgebouw dient minimaal 3 m achter de voorgevel en het verlengde daarvan te worden gesitueerd;3. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;b) Een dakkapel, voor zover gelegen op het achterdakvlak, met dien verstande dat:1. de breedte niet meer dan de helft van de breedte van het dakvlak beslaat;2. de bovenzijde ten minste 0,5 m onder de noklijn is gelegen;3. de onderzijde in het dakvlak is geplaatst.

Dit betekent dat er geen vrijstelling wordt verleend voor uitbreiding van het hoofdgebouw.

Woningen die kleiner zijn dan 450m³Uit het nieuwe Streekplan van de provincie volgt dat wij in nieuwe bestemmingsplannen de mogelijkheid mogen opnemen voor kleine woningen om uit te breiden naar maximaal 450m³. Wij gaan binnenkort van start met een algehele herziening van de bestemmingsplannen buitengebied. Omdat het nog even kan duren voor dit is gerealiseerd, hebben wij besloten hier zoveel mogelijk met behulp van artikel 19 WRO/20Bro op vooruit te lopen: de mogelijkheden van artikel 20 Bro mogen volledig worden benut, mits de woning daardoor geen grotere inhoud zal krijgen dan 450m³.

Vrijstaande bijgebouwen bij de woning: a) Er kan vrijstelling worden verleend van de maximale nokhoogte genoemd in de bestemmingsplanvoorschriften tot het in artikel 20 Bro genoemde maximum van 5 meter over de in artikel 20 Bro genoemde maximale oppervlakte van 25m², behalve bij de bestemmingen W(c) en W(d) uit het bestemmingsplan buitengebied '94 (Helvoirt);b) Er kan vrijstelling worden verleend voor een uitbreiding van het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen voor het stallen van (klein)vee, volières, kasjes en andere ondergeschikte gebouwen, mits daardoor niet meer dan 80 m2 aan bijgebouwen op het perceel aanwezig zal zijn en aan de volgende voorwaarden is voldaan:Het moet gaan om een gebouw op een zij- of achtererf van de woning, met dien verstande dat:1. de goothoogte gemeten vanaf het aansluitend terrein niet meer is dan 3 m en de absolute hoogte hierbij niet meer is dan 4,25m;2. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 m is en3. de toevoeging van het gebouw niet tot gevolg mag hebben dat het oorspronkelijk bij de woning of het andere gebouw aansluitende terrein voor meer dan 60% is bebouwd;c) voor zover de voorwaarden in art. 20, lid 1a onder 3 van het Besluit van de Ruimtelijke Ordening hier niet aan in de weg staan, wordt via deze vrijstelling ook medewerking verleend aan het volgende:1. indien een op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds aanwezig bijgebouw c.q. aanwezige bijgebouwen met een (gezamenlijk) oppervlak van meer dan 50m² wordt c.q. worden gesloopt, mag dit oppervlak worden verhoogd met 20% van het oppervlak van het te slopen bijgebouw c.q. de te slopen bijgebouwen, met dien verstande dat het maximaal toegestane oppervlak niet bij de berekening wordt betrokken; het gezamenlijk oppervlak van de bijgebouwen mag evenwel nimmer meer bedragen dan 100 m2;2. het bebouwingspercentage van het betrokken bouwperceel mag ten hoogste 60% bedragen.

Lid 1a onder 3, uitbreiding van of bijgebouw bij een ander gebouw in de bebouwde komBesloten is om hier alleen medewerking te verlenen aan een afwijking van het bestemmingsplan waar voorheen met artikel 18a vrijstelling verleend had kunnen worden, zij het dat de mogelijkheid van een kapje en een hoogte van 3 m voor plat dak wordt toegevoegd. De voorwaarden luiden als volgt:

Voor toepassing van de vrijstelling komen in aanmerking:

a) Een (uitbreiding van een) gebouw op een zij- of achtererf van het gebouw, ten dienste van een groter genot van het gebouw, met dien verstande dat:1. de bruto-inhoud niet meer is dan 50 m3;2. de goothoogte gemeten vanaf het aansluitend terrein niet meer is dan 3 m en de absolute hoogte hierbij niet meer is dan 4,25 m;3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 m is en;4. de toevoeging van het gebouw niet tot gevolg mag hebben dat het oorspronkelijk bij de woning of het andere gebouw aansluitende terrein dan wel het bij de woonwagen aansluitende deel van de standplaats voor meer dan 50% is bebouwd;

b) Een aan-of uitbouw aan een zij- of achtergevel van het gebouw, met dien verstande dat:1. de bruto-inhoud niet meer is dan 50 m3;2. de goothoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer is dan 3 m, de absolute hoogte hierbij niet meer is dan 4,25 m;3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 m is;4. de oppervlakte die ingevolge het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt, met niet meer dan 15% wordt overschreden;

Aan bijgebouwen mag er door toepassing van de vrijstelling niet meer ontstaan dan de op grond van het bestemmingsplan toegestane maximale oppervlakte + 50m3. Als er al meer aan bijgebouwen aanwezig is dan het bestemmingsplan normaal gesproken toelaat, dan wordt gekeken in hoeverre hiermee ook het met de vrijstelling te bereiken maximum wordt overschreden. Dit betekent dat de vrijstelling nog voor een deel benut kan worden wanneer de overschrijding minder is dan 50m3. Is de overschrijding meer dan 50m3, dan wordt daar bovenop geen vrijstelling meer verleend.

Lid 1a onder 3, uitbreiding van of bijgebouw bij een ander gebouw buiten de bebouwde kom met een agrarische bestemmingEr wordt voorlopig geen medewerking verleend buiten de gevallen waar voorheen met artikel 18a ook vrijstelling verleend had kunnen worden, zij het dat de mogelijkheid van een kapje en een hoogte van 3 m voor plat dak wordt toegevoegd. De voorwaarden luiden als volgt:

a) Een gebouw op een zij- of achtererf van het gebouw, ten dienste van een groter genot van het gebouw, met dien verstande dat:1. de bruto-inhoud niet meer is dan 50 m3;2. de goothoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer is dan 3 m en de absolute hoogte hierbij niet meer is dan 4,25 m;3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 m is en;4. De toevoeging van het gebouw niet tot gevolg mag hebben dat het oorspronkelijk bij de woning of het andere gebouw aansluitende terrein dan wel het bij de woonwagen aansluitende deel van de standplaats voor meer dan 50% is bebouwd;

b) Een aan-of uitbouw aan een zij- of achtergevel van het gebouw, met dien verstande dat:1. de bruto-inhoud niet meer is dan 50 m3;2. de goothoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein niet meer is dan 3 m en de absolute hoogte hierbij niet meer is dan 4,25 m;3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 m is;4. de oppervlakte die ingevolge het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt, met niet meer dan 15% wordt overschreden;

Aan bijgebouwen mag er door toepassing van de vrijstelling niet meer ontstaan dan de op grond van het bestemmingsplan toegestane maximale oppervlakte + 50m3. Als er al meer aan bijgebouwen aanwezig is dan het bestemmingsplan normaal gesproken toelaat, dan wordt gekeken in hoeverre hiermee ook het met de vrijstelling te bereiken maximum wordt overschreden. Dit betekent dat de vrijstelling nog voor een deel benut kan worden wanneer de overschrijding minder is dan 50m3. Is de overschrijding meer dan 50m3, dan wordt daar bovenop geen vrijstelling meer verleend.Lid 1c een bouwwerk, geen gebouw zijndeToepassing van deze vrijstelling is uitgesloten bij recreatiewoningen. Voor de motivering wordt verwezen naar hetgeen hierover vermeld is onder het kopje lid 1a onder 2.

Daarnaast gelden in ieder geval de volgende voorwaarden: - het bouwwerk mag niet ten dienste zijn van een functie die in strijd is met de (doeleindenomschrijving van de) bestemming. Het is dus niet mogelijk vrijstelling te krijgen voor het oprichten van speeltoestellen, zitbankjes e.d. binnen de bestemming agrarisch gebied, omdat deze een tuinfunctie vervullen die in strijd is met de agrarische bestemming. Ook bij een gebouw dat qua bestemming onder het overgangsrecht valt, wordt geen vrijstelling verleend voor een bouwwerk dat niet ten dienste staat de nieuwe bestemming maar bedoeld is voor de functie de onder het overgangsrecht wordt uitgeoefend.

- Het bouwwerk mag alleen worden opgericht binnen een voor bebouwing in aanmerking komend bouwvlak c.q.op een plaats waar volgens de bestemming zonder nadere vrijstelling mag worden gebouwd. Dit betekent o.a. dat geen vrijstelling wordt verleend voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de voorgevelrooilijn, middenin bossen en velden, etc.

- Vrijstelling kan verleend worden voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van het ontvangen van telecommunicatiesignalen met een grotere doorsnede dan 1 m, voor zover gelegen op het achtererf van een woning of ander gebouw, met dien verstande dat:1. de doorsnede niet groter is dan 2 m en2. de hoogte, gemeten vanaf het aansluitende terrein, niet meer is dan drie m.

- Vrijstelling kan ook verleend worden voor het oprichten van erf- of terreinafscheidingen bij hoekwoningen in de bebouwde kom vóór de bebouwingsgrens/rooilijn aan de zijkant van de woning, mits:1. het bouwwerk gemeten vanaf het aansluitend terrein maximaal 2 m hoog is;2. de erf- of terreinafscheiding minimaal 3 m achter de voorgevel van de woning blijft;3. er een beplantingsstrook van minimaal 0,75 m tussen de erfafscheiding en de zijdelingse perceelsgrens wordt vrijgehouden.

De beleidsregels voor artikel 20 Bro lid c zullen binnenkort nog uitgebreid worden met bijv. maximale hoogtebepalingen; het voldoen aan bovenstaande regels is op dit moment een minimale eis en betekent niet dat er zonder meer vrijstelling wordt verleend als daaraan is voldaan. Vrijstellingverlening zal voorlopig ook afhankelijk zijn van de exacte gegevens en omstandigheden van het concrete geval.

Lid 1dIn de drie recente bestemmingsplannen zijn al regels opgenomen voor het oprichten voor dit soort bouwwerken, al dan niet binnen het bouwblok. In het oude bestemmingsplan van Biezenmortel zijn de mogelijkheden vaak al vrij ruim. Wij vinden het niet wenselijk om (verder) van de bestaande regels af te wijken en zullen dan ook vooralsnog geen toepassing geven aan deze vrijstellingsmogelijkheid.

Lid 1e wijziging gebruik opstallen in de bebouwde komHet gaat hierbij om wijziging van het gebruik van een pand zoals het er staat, niet om de vrijstelling van een verbouwing daartoe. Wij zullen in ieder geval geen medewerking verlenen aan de vestiging van perifere detailhandel. Wij streven namelijk naar versterking van het centrum en de daar gevestigde (detailhandels-) voorzieningen door concentratie van detailhandel en daarmee vergelijkbare functies in de bestaande winkelconcentratiegebieden.

Vooralsnog verlenen wij enkel vrijstelling ten behoeve van wijziging van het gebruik van opstallen bij alle (bedrijfs)woningen binnen de bebouwde kom uitgezonderd recreatiewoningen als het gaat om een aan-huis-gebonden beroep danwel aan-huis-gebonden bedrijvigheid. Hieronder verstaan wij:

aan huis gebonden beroep: het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, in een deel van de woning en/of daarbij behorend bijgebouw.

aan huis gebonden bedrijvigheid: het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van een ambachtelijke bedrijvigheid of lichte of zeer lichte bedrijfsactiviteit in een deel van de woning en/of daarbij horend bijgebouw.

Om in aanmerking te kunnen komen voor vrijstelling gelden de volgende voorwaarden:1. de woonfunctie van de woning behouden dient te blijven. Deze woonfunctie wordt in ieder geval geacht gewaarborgd te blijven indien maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning inclusief bijgebouwen met een maximum van 50m² wordt gebruikt voor het aan huis gebonden beroep of bedrijf;2. de bebouwing blijft voldoen aan de inrichtingseisen van de woning zoals gesteld in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;3. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, d.w.z. dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens de gebruiker van de woning is ;4. het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet gebruikt worden ten behoeve van de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf, met uitzondering van eventuele geringe extra parkeergelegenheid;5. de voor het bouwperceel geldende regels inzake de maatvoering en situering van bebouwing blijven onverkort van kracht;6. het woon- en leefmilieu mag niet onevenredig worden belast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;7. van de uitoefening van het beroep of bedrijf mag geen sterk verkeersaantrekkende werking uitgaan die overlast voor de omgeving kan veroorzaken of die zodanig is dat extra maatregelen, waaronder parkeervoorzieningen, nodig zijn;8. bestaande parkeervoorzieningen mogen niet onevenredig worden belast, ook niet door een cumulatie van activiteiten;9. er mag geen geen detail- of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met aan het aan huis gebonden beroep, dan wel in goederen die ter plaatse in verband met het aan huis gebonden bedrijf zijn vervaardigd;10. er mag geen gebruik plaatsvinden dat onder de werking van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving valt, tenzij het desbetreffende gebruik naar het oordeel van de Inspecteur van de Volksgezondheid voor de hygiëne van het milieu door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is;11. er mag geen kappersbedrijf worden uitgeoefend of videotheek worden gevestigd of andere activiteiten plaatsvinden die doorgaans in winkelpanden worden uitgeoefend.Lid 1f een antenne - installatie in de bebouwde kom niet hoger dan 40 meter.Bij het verlenen van vrijstelling voor een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, in de bebouwde kom, mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne geplaatst is op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, niet meer is dan 40 meter, dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden:a. geen antennes plaatsen op woongebouwen;b. uitgangspunt is site - sharing:c. voorkeur voor plaatsing in samenhang met (eventuele) bestaande bebouwing:d. voorkeur voor plaatsing in nabijheid van fors en blijvend groen als voor- en/of achtergrond. Eén rij beplanting met volwassen populieren voldoet hier niet aan;e. voorkeur voor plaatsing op bedrijventerrein of langs rijkswegen en evt. andere belangrijke wegenstructuren met inachtneming van het hierbovenstaande;f. geen masten binnen een ecologische hoofdstructuur of er tegenaan dan wel binnen natuurgebieden;g. geen masten in gebieden waarvan de landschappelijke waarde is gelegen in de openheid;h. geen plaatsing in de directe nabijheid van beeldbepalende/monumentale panden die tot verstoring van het beeld leidt, behoudens een positief advies van de monumentencommissie.

Wijze van metenBij de toepassing van deze vrijstellingsbepalingen wordt als volgt gemeten:

a) oppervlakte van gebouwen:tussen de buitenste verticale projecties van de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren;

b) goot- en/of boeihoogte van gebouwen:van de snijlijn van de bovenzijde van elk dakvlak met elk daaronder gelegen buitenwerks gevelvlak tot aan het aansluitend terrein, waarbij schoorstenen, antennemasten, windvanen, vlaggemasten, wolfseinden, dakkapellen en andere ondergeschikte dakopbouwen buiten beschouwing kunnen blijven;

c) (bouw)hoogte/nokhoogte van gebouwen:van het hoogste punt der gebouwen tot aan het aansluitend terrein, waarbij schoorstenen, antennemasten, windvanen, vlaggemasten, wolfseinden, dakkapellen en andere ondergeschikte dakopbouwen buiten beschouwing kunnen blijven;

d) inhoud van gebouwen:tussen buitenwerkse gevelvlakken, harten van scheidsmuren en de bovenzijde van dakvlakken, met inbegrip van erkers en dakkapellen, kelders e.d.;

e) lengte en breedte van gebouwen:tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken;

f) afstand van een gebouw of bouwwerk tot een perceelsgrens:vanaf het dichtst bij een perceelsgrens gelegen punt van het gebouw of bouwwerk buitenwerks gemeten, tot aan die perceelsgrens;

g) hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:van het hoogste punt der bouwwerken tot aan het aansluitende terrein c.q. de voet van het bouwwerk;

Begripsbepaling

Voorgevelrooilijn: Indien in het bestemmingsplan een voorgevelrooilijn is aangegeven, dan is deze tevens voorgevelrooilijn in de zin van deze regeling; elke andere in een bestemmingsplan naar een weg gekeerde bouwgrens en het verlengde daarvan die door bebouwing niet overschreden mag worden wordt ook beschouwd als de voorgevelrooilijn in de zin van deze beleidsregels (vaak worden deze lijnen bouwgrens of bebouwingsgrens genoemd, soms geven zij de omvang en plaats van een bouwvlak weer en fungeren dan dus ook als bebouwingsgrens c.q. rooilijn.)Indien een dergelijke bouwgrens in het plan ontbreekt, dan wordt onder voorgevelrooilijn in de zin van deze beleidsregels beschouwd hetgeen de Bouwverordening daaromtrent regelt.

Oude beleidsregels ingetrokkenBesloten is diverse oude beleidsregels voor afwijking van de planvoorschriften in te trekken, nu er op basis van de wettelijke regeling van 19 WRO/ 20 Bro meer en andere mogelijkheden zijn om vrijstelling te verlenen.

Burgemeester en wethouders van Haaren.