Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand

Geldend van 01-08-2013 t/m heden

Intitulé

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Haarlem;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Haarlem d.d. 08/05/2012, nummer szw/bb/2012/112678;

Gelet op:

  • -

    artikel 8, eerste lid, onderdeel g van de Wet werk en bijstand;

  • -

    de Algemene wet bestuursrecht;

gezien het advies van: de commissie Samenleving

overwegende,

dat het van wezenlijk belang wordt geacht dat kinderen zich door maatschappelijke participatie kunnen ontplooien en ontwikkelen en daarin niet belemmerd worden door de financiële positie van de ouder(s),

dat gemeenten daaraan dienen bij te dragen door het voeren van beleid, gericht op inkomensondersteuning van ouders met schoolgaande kinderen;

Besluit vast te stellen de Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand, luidende als volgt:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    maatschappelijke participatie: het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter door schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen;

  • c.

    voorziening: een vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura, gericht op de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen, ter bevordering van maatschappelijke participatie;

  • d.

    schoolgaand kind: schoolgaand kind: ten laste komende kind van een ouder met een laag inkomen, wonend in Haarlem, voor wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet, geldt en dat onderwijs volgt; ​

  • e.

    laag inkomen: een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1. De gemeenteraad beschouwt het als zijn taak om de maatschappelijke participatie te bevorderen en het aantal schoolgaande kinderen dat belemmeringen ondervindt in die participatie door de financiële positie van hun ouders, terug te dringen.

  • 2. Deze verordening geeft opdracht aan het college om de in het eerste lid genoemde taak uit te voeren en invulling te geven aan het begrip maatschappelijke participatie.

Hoofdstuk 2. Beleid met betrekking tot maatschappelijke participatie

Artikel 3 Verantwoordelijkheid college

  • 1. Het college zet zich in voor het tot stand komen en ondersteunen van diensten door rechtspersonen die naar zijn oordeel bijdragen aan maatschappelijke participatie.

  • 2. Het college biedt voorzieningen aan, die gericht zijn op maatschappelijke participatie.

  • 3. Indien een voorziening, bedoeld in het tweede lid, het rechtskarakter heeft van categoriale bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 35, vijfde lid, van de wet, draagt het college er zorg voor dat deze bijstand uitsluitend wordt verstrekt aan een belanghebbende met een laag inkomen.

  • 4. Het college werkt bij het bevorderen van maatschappelijke participatie samen met natuurlijke en rechtspersonen, voor zover die samenwerking naar het oordeel van het college daaraan bijdraagt.

Artikel 4. Beleid en voorzieningen

  • 1. Het college geeft uitvoering aan het volgende beleid ter bevordering van de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen ten behoeve van de bekostiging van schoolkosten.

    • a.

      categoriale bijzondere bijstand per schoolgaand kind gedifferentieerd naar de basisschool en het voortgezet onderwijs;

    • b.

      invulling geven aan de ‘Regeling Jeugd en Onderwijs’ waarmee gericht kosten kunnen worden vergoed.

  • 2. Het college geeft uitvoering aan het volgende beleid ter bevordering van de maatschappelijke participatie van kinderen jonger dan 18 jaar:

    • a.

      Reductieregeling ten behoeve van sport en cultuur;

    • b.

      Subsidiëring van het Jeugdsportfonds van Haarlem en het Jeugdcultuurfonds van Haarlem.

Artikel 5. Vorm van een voorziening

  • 1. Tenzij de gemeenteraad anders heeft bepaald, stelt het college de vorm van een voorziening vast.

  • 2. Bij het bepalen van de vorm van een voorziening kiest het college voor de vorm die naar zijn oordeel het meest doeltreffend is om de maatschappelijke participatie te bevorderen.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012.

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand.

Toelichting

Algemeen deel

In de motie Blanksma-Spekman c.s. vraagt de Tweede Kamer de regering om gemeenten financieel af te rekenen als zij onvoldoende bijdragen aan de doelstelling om het aantal kinderen uit gezinnen met een minimuminkomen, dat om financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering echter gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk het steviger stimuleren van gemeenten om daadwerkelijk werk te maken het aantal kinderen dat maatschappelijk niet meedoet om financiële redenen terug te dringen. Daartoe voorziet dit wetsvoorstel in een verordeningsplicht voor gemeenteraden ten aanzien van artikel 35, vijfde lid, van de WWB.

Maatschappelijke participatie van kinderen is van groot belang met het oog op een zelfredzame toekomst. In dat verband is het gewenst dat inkomensondersteuning ten behoeve van die participatie rechtstreeks aan zoveel mogelijk minderjarige kinderen van de doelgroep ten goede komt. Om die reden verdient een verstrekking ‘in natura’ de voorkeur boven een geldbedrag. Doordat in artikel 8 van de WWB een onderdeel is toegevoegd worden gemeenteraden verplicht regels op te nemen in een verordening over de wijze waarop meegewerkt wordt aan het bevorderen van de maatschappelijke participatie. Daarom heeft de regering er voor gekozen om de gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen (conform artikel 35, vijfde lid, van de WWB). De gemeenteraden zijn gehouden om in ieder geval in de verordening invulling te geven aan het begrip maatschappelijke participatie. De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. De effecten van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep worden na twee jaar geëvalueerd. Vervolgens vindt een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegaan.

Betekenis verordeningsplicht en inhoud verordening

Strekking van de verordeningsplicht is dat gemeenten werk maken van maatschappelijke participatie van kinderen. Daartoe zijn in de vorige kabinetsperiode extra middelen aan het gemeentefonds toegevoegd. Voor gemeenten die al maatregelen hebben genomen om de participatie van kinderen te bevorderen betekent dit dat zij hun beleid rechtstreeks in de verordening kunnen opnemen en daarmee voldaan hebben aan de verordeningsplicht.

De gemeente Haarlem behoort tot die gemeenten die al beleid heeft ontwikkeld die de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen stimuleert. Haarlem heeft een regeling in de tegemoetkoming van de schoolkosten. Ook zijn er reductieregelingen voor sport en cultuur voor houders van de Haarlempas. Daarnaast wordt het Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds in Haarlem gesubsidieerd.

Op welke wijze dat beleid vorm gegeven wordt, qua vorm en inhoud, wordt aan de gemeenten zelf overgelaten. De verordeningsplicht verandert niets aan de gemeentelijke beleidsvrijheid op dit punt Uiteraard dienen daarbij de kaders van de WWB niet te buiten gegaan worden. Dat betekent onder meer dat als het categoriale regelingen betreft, de inkomensnormering van 110% gerespecteerd wordt en dat geen inkomensondersteuning plaatsvindt aan personen die uitgesloten zijn van het recht op bijstand. Met de verordeningsplicht krijgen colleges de opdracht om op lokaal niveau gerichte participatie bevorderende maatregelen te treffen voor schoolgaande kinderen. Daarmee wordt de zo gewenste transparantie en verantwoording van beleid bereikt.

Gelet op het bovenstaande wordt aan de opgelegde verordeningsplicht voldaan als maatregelen ter bevordering van kinderparticipatie opgenomen worden in de WWB-verordening. Dergelijke maatregelen kunnen ook gevonden worden in andere regelingen, bijvoorbeeld een reductieregeling specifiek voor schoolgaande kinderen ten behoeve van het lidmaatschap van een sportvereniging of van activiteiten van een culturele instelling. Het is niet noodzakelijk om bestaande regelingen volledig ‘om te bouwen’ en integraal op te nemen in de WWB-verordening. Voldoende is om daarnaar te verwijzen en in hoofdlijnen aan te geven wat de inhoud van die regeling/dat beleid is. Bedacht moet worden dat deze verordening met name een intern karakter heeft en bovendien een beperkte duur heeft. Voor de verlening van individuele en categoriale bijzondere bijstand is immers reeds voorzien in een passend materieel wettelijk toetsingskader. Met de verplichting om regels te stellen in een verordening, wordt dus beoogd het vastleggen van voorschriften gericht aan het college, met het oogmerk dat het college verder vorm geeft aan de door de gemeenteraad voorgeschreven opdracht om voorzieningen te treffen die kinderparticipatie bevorderen.

Formele of materiële invulling

Deze modelverordening heeft het karakter van een instructieregeling, vergelijkbaar met de Handhavingsverordening WWB, waarmee het college opgedragen wordt binnen bepaalde beleidsmatige kaders uitvoering te geven aan kinderparticipatie. Tevens wordt het college met deze verordening voor zover nodig gefaciliteerd om kinderparticipatie in de praktijk vorm te geven. In de modelverordening wordt daartoe een tweetal opties geboden. Gekozen kan worden voor een formele of een materiële invulling van de opdracht aan de gemeenteraad om regels te stellen. Met een formele invulling wordt bedoeld dat verwezen wordt naar een beleidsplan m.b.t. kinderparticipatie, dat jaarlijks op de agenda van de gemeenteraad verschijnt en waarin helderheid wordt verschaft over de plannen en maatregelen die gemaakt resp. genomen worden ter bevordering van kinderparticipatie.

Met een materiële invulling wordt bedoeld dat in de verordening zelf (de hoofdlijnen van) het beleid zijn opgenomen. Aangegeven wordt om welke maatregelen het gaat, voor welke doelgroep die maatregelen gelden, wat de hoogte en vorm is van deze maatregelen en met wie er eventueel samengewerkt wordt om de maatregelen te effectueren.

Er is in deze verordening gekozen voor een materiële invulling.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Gebruikte begrippen waarvan de betekenis niet zondermeer duidelijk is worden hier omschreven. Het begrip ‘maatschappelijke participatie’ is hier omschreven, ter uitvoering van de opdracht van de wetgever, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Er is gekozen voor een ruime betekenis. Maatschappelijke participatie kan op vele wijzen plaatsvinden en niet ieder kind is hetzelfde. Om die reden wordt het begrip op deze plaats in zo algemeen mogelijke bewoordingen gedefinieerd, en wordt het toegespitst op ouders van schoolgaande kinderen, met een laag inkomen. Een dergelijke begripsomschrijving heeft als voordeel dat op andere plaatsen in de verordening volstaan kan worden met het begrip ‘maatschappelijke participatie’, waarmee dan gedoeld wordt op de participatie van de hier beschreven doelgroep.

In het vervolg van de verordening wordt verduidelijkt op welke wijze gemeenteraad en college invulling geven aan de ondersteuning van maatschappelijke participatie.

Het begrip ‘voorziening’ is in de verordening gebruikt en heeft een ruime betekenis gekregen. In wezen wordt met iedere vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura door het college die specifiek is bestemd voor de maatschappelijke participatie van kinderen, uitvoering gegeven aan de wens van de wetgever als verwoord in de Memorie van Toelichting op artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Een dergelijke voorziening kan bijzondere bijstand zijn, maar ook een tegemoetkoming of kostenvergoeding dan wel een subsidie of verstrekking ‘in natura’, zolang dit maar bijdraagt aan de participatie.

‘Schoolgaand kind’ is gedefinieerd.  Schoolgaande kinderen staan centraal in het beleid m.b.t. maatschappelijke participatie. Dit begrip wordt ook genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, WWB maar niet nader omschreven. Onder schoolgaande kinderen wordt in dit verband verstaan, kinderen die feitelijk schoolgaand zijn. Daarnaast is van belang dat de kinderen wonen in Haarlem, waar zij naar school gaan is niet van belang. In deze wijzigingsverordening is het begrip schoolgaand kind verruimd. Werd is de voorgaande verordening alleen aangesloten bij de leerplicht in de huidige definitie wordt ook aangesloten bij de kwalificatieplicht tot 18 jaar. Hierdoor zijn de mogelijkheden tot het verlenen van deze bijstand verruimd voor ouders met kinderen van 16 en 17 jaar die hun startkwalificatie nog niet hebben behaald.

Het begrip ‘laag inkomen’ is omschreven, omdat daarmee in deze verordening de doelgroep van het gemeentelijk armoedebeleid wordt aangeduid.

Artikel 2 Toepassingsbereik

In artikel 2 is verduidelijkt wat de gemeenteraad, gegeven bovengenoemde motie ‘Blanksma-Spekman’ als zijn taak aanmerkt. Die taak is enerzijds gelegen in het in algemene zin vergroten van de maatschappelijke participatie van de doelgroep (kwalitatief) en anderzijds het terugdringen van het aantal kinderen dat onvoldoende participeert (kwantitatief). In het tweede lid is aangegeven wat gegeven die taken, het doel is van deze verordening. Dat is het stellen van regels voor het bestuursorgaan dat belast is met uitvoering van deze verordening, het college. Die regels zijn in het vervolg van de verordening te vinden en betreffen bijvoorbeeld de opdracht aan het college om te zoeken samenwerking met andere instellingen en te bevorderen dat die instellingen diensten aanbieden die de participatie bevorderen (zie artikel 3). Het is vervolgens aan het college om die regels tot uitvoering te brengen. Dat kan middels beleidsplannen, -regels of andere instrumenten, zoals samenwerkingsovereenkomsten. Voor een zuivere plaatsbepaling is tevens de wettelijke opdracht herhaald om invulling te geven aan het begrip ‘maatschappelijke participatie’. Daaraan is uitvoering gegeven in het eerste lid, onderdeel b van deze verordening.

Artikel 3 Verantwoordelijkheid college

Met betrekking tot het beleid, gericht op maatschappelijke kinderparticipatie, krijgt het college in dit artikel nog enkele opdrachten. Allereerst is in lid 1 bepaald dat het college zich inzet voor dienstverlening door derden aan kinderen die bijdraagt aan maatschappelijke participatie. Maatschappelijke participatie is niet een exclusieve taak van de overheid. Ook allerlei maatschappelijke instellingen dragen daaraan bij. Het college krijgt de opdracht om te zoeken naar wegen om de dienstverlening van dergelijke instellingen te ondersteunen zodat de participatie wordt bevorderd.

In het tweede lid is vastgelegd dat het college de opdracht krijgt om zelfstandig vormen van ondersteuning te creëren die de participatie ondersteunen. Zoals ook uit artikel 8 volgt, bepaalt het college de vorm, tenzij de vorm in deze verordening is bepaald.

Het derde lid bepaalt dat voorzieningen met het karakter van categoriale bijstand, onder de beperking van de inkomensgrens van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm vallen. Zoals uit de algemene toelichting ook blijkt, kan evenzeer middels individuele voorzieningen in maatschappelijke participatie voor de doelgroep worden voorzien.

Het vierde lid geeft uitdrukking aan de idee dat samenwerking gewenst c.q. noodzakelijk is in het bevorderen van maatschappelijke participatie. Armoedebestrijding is niet alleen iets van gemeenten, maatschappelijke instellingen spelen hier ook een belangrijke rol bij.

Artikel 4 Beleid en voorzieningen

Het college geeft uitvoering aan het volgende beleid ter bevordering van de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen:

De in het eerste lid onder a genoemde categoriale bijzondere bijstand ten behoeve van de bekostiging van schoolkosten is bestemd voor schoolgaande kinderen. De hoogte van de tegemoetkoming in de kosten wordt per kind vastgesteld. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kosten voor een kind dat naar de basisschool gaat en de kosten voor een  kind dat naar het voortgezet onderwijs gaat en op 1 september van het betreffende schooljaar nog geen 18 jaar oud is. De in het eerste lid onder b genoemde ‘Regeling Jeugd en Onderwijs’ wordt ingevuld met onderwijsondersteuning, in de vorm van het betaalbaar maken van bijlessen en huiswerkgebeleiding.

De reductieregeling ten behoeve van sport en cultuur zoals genoemd in het tweede lid onder a is opgenomen in de beleidsregels Haarlempas (registratienummer 2009/23366). De Haarlempas wordt verstrek aan kinderen, in de leeftijd van 3 tot en met 17 jaar, van ouders die zelf in aanmerking komen voor de Haarlempas. Met de Haarlempas worden kortingen verleend op voorzieningen als de stadsbibliotheek, muziekscholen en zwembaden. Daarnaast is er een sportstimulans, waarbij eenmalig 80% korting (maximaal € 125,--) wordt gegeven op het lidmaatschap van een sportclub, en een eenmalige korting van € 50,-- op de aanschaf van sportkleding.

Onder b wordt de subsidiëring van het Jeugdsportfonds van Haarlem en het Jeugdcultuurfonds van Haarlem genoemd. Bij het Jeugdsportfonds kunnen kinderen per jaar maximaal € 225,-- vergoed krijgen voor het lidmaatschap van een sportclub, kleding en materiaal. Bij het Jeugdcultuurfonds kunnen kinderen per jaar maximaal € 450,-- vergoed krijgen aan lidmaatschap van een culturele instelling, kleding, instrument en materiaal. De aanvraag bij deze fondsen wordt gedaan door een intermediair. Ook hierbij wordt de Haarlempas gebruikt om vast te stellen dat het kind tot de doelgroep behoord. Deze subsidieregelingen zijn opgenomen in ‘Het doel voor ogen: Startnotitie Minimabeleid 2011-2014’ (registratienummer 2011/55713).

Artikel 5 Vorm van een voorziening

Het college kiest de vorm van een voorziening, tenzij daarover reeds iets is bepaald in deze verordening of de gemeenteraad langs andere wegen daarover ander een standpunt inneemt. Uitgangspunt is de meest doeltreffende vorm, uiteraard voor zover dat financieel- en uitvoeringstechnisch realiseerbaar is.

Artikel 6 Inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding is met terugwerkende kracht per 1 januari 2012. Op de genoemde regelingen kan daadwerkelijk een beroep worden gedaan vanaf 1 januari 2012.

Hoewel in artikel 78v WWB is opgenomen dat de verordeningsplicht geen structureel karakter heeft, is geen concrete datum genoemd waarop die plicht komt te vervallen. Om die reden is er geen horizonbepaling opgenomen in de verordening.

Artikel 7 Citeertitel

Spreekt voor zich.