Regeling vervallen per 09-02-2021

Algemene subsidieverordening gemeente Haarlem

Geldend van 04-01-2014 t/m 08-02-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-12-2013

Intitulé

Algemene Subsidieverordening gemeente Haarlem

De raad van de gemeente Haarlem;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders,

gelet op artikel 149 van de Gemeenteweten titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

vast te stellen de Algemene Subsidieverordening gemeente Haarlem.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem;

  • b.

    raad: raad van de gemeente Haarlem;

  • c.

    eenmalige subsidie: subsidie ten behoeve van bijzondere incidentele projecten of activiteiten die niet behoren tot de reguliere bezigheden van de aanvrager en waarvoor het college slechts voor een van tevoren bepaalde tijd van maximaal vier jaar subsidie wil verstrekken;

  • d.

    jaarlijkse subsidie: subsidie die per (boek)jaar wordt verstrekt;

  • e.

    meerjarige subsidie: subsidie als bedoeld onder d, die voor de duur van maximaal vier (boek)jaren wordt verleend en per jaar wordt vastgesteld;

  • f.

    subsidieverdelingsregel: wijze waarop beschikbaar budget voor een bepaalde subsidie wordt verdeeld over de aanvragers;

  • g.

    algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”) (PbEU L 214/3) , dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • h.

    de-minimisverordening: verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379/5), verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337/35) en verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1860/2004 (PbEU L 193/6) , dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • i.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid , 107, 108 en 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

  • j.

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • k.

    Verdrag: Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college op de volgende beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen:

    • a.

      algemeen bestuur en internationale samenwerking;

    • b.

      openbare orde en veiligheid;

    • c.

      welzijn en zorg;

    • d.

      jeugd, onderwijs en sport;

    • e.

      wonen, wijken en stedelijke ontwikkeling ;

    • f.

      economie, cultuur, toerisme en recreatie;

    • g.

      werk en inkomen;

    • h.

      bereikbaarheid en mobiliteit;

    • i.

      kwaliteit fysieke leefomgeving.

  • 2. De afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht (per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen) is van toepassing op jaarlijkse en meerjarige subsidies.

  • 3. Ten aanzien van subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is) kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft.

  • 4. Subsidie wordt niet verstrekt ten behoeve van:

    • a.

      prestaties gericht op het uitdragen van overtuigingen en denkbeelden van religieuze, levensbeschouwelijke of politieke aard;

    • b.

      prestaties die in strijd zijn met de wet;

    • c.

      prestaties waarbij wordt gediscrimineerd wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, hetero- of homoseksuele geaardheid of op welke grond dan ook.

    • d.

      activiteiten in strijd met het algemeen belang en/of de openbare orde.

  • 5. Het bepaalde in het vierde lid aanhef en onder c. laat onverlet de mogelijkheid subsidie te verstrekken ten behoeve van prestaties gericht op specifieke doelgroepen ter opheffing van hun maatschappelijke achterstand.

  • 6. Indien het college subsidie verstrekt voor activiteiten, die mede door andere bestuursorganen worden gesubsidieerd, kan het college afwijken van de bij of krachtens deze verordening aan de subsidie te verbinden verplichtingen, voor zover dit wenselijk is met het oog op een goede afstemming met de door die andere bestuursorganen opgelegde of op te leggen verplichtingen, en daardoor het belang met het oog waarop die verplichtingen zouden moeten worden opgelegd, niet onevenredig wordt geschaad.

  • 7. Indien het college subsidie verstrekt waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van extern door de gemeente ontvangen subsidiegelden, is deze verordening niet van toepassing maar de regelgeving van de externe subsidieverstrekker. In gevallen waarin de regelgeving van de externe subsidieverstrekker niet voorziet, is deze verordening van toepassing.

Artikel 3. Subsidie uitvoeringsregelingen

Het college kan voor specifieke (categorieën) subsidies uitvoeringsregelingen vaststellen waarin de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen, de verdeling van de subsidie per beleidsterrein als bedoeld in artikel 2, eerste lid, de criteria voor toekenning, volumebeperkingen, maximale subsidiebedragen en overige bijzondere voorwaarden nader worden omschreven en geregeld.

Artikel 3a. Europees steunkader

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het toepasselijke steunkader.

  • 3. Bij subsidies waar een Europees steunkader op van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen onderneming alleen in aanmerking voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEPLAFOND EN BEGROTINGSVOORBEHOUD

Artikel 4. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. De raad kan jaarlijks bij de vaststelling van de begroting besluiten tot het instellen van subsidieplafond(s). Tevens kan hij daarbij aangeven op welke wijze het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 2. Ingeval de raad niet heeft aangegeven hoe het beschikbare bedrag moet worden verdeeld als bedoeld in het eerste lid, bepaalt het college de wijze van verdeling.

  • 3. Het college kan - met inachtneming van de beleidsterreinen als bedoeld in artikel 2, eerste lid en de eventueel door de raad ingevolge het eerste lid bepaalde verdelingsregels - nadere regels stellen omtrent de verdeling van het beschikbare bedrag.

  • 4. Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 5. Het college is bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies met inachtneming van de in de gemeentebegroting voor die subsidies opgenomen financiële middelen en/of het subsidieplafond en - indien de begroting nog niet is vastgesteld, dan wel goedgekeurd - onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

HOOFDSTUK 3. AANVRAAG VAN DE SUBSIDIE

Artikel 5. Bij aanvraag in te dienen gegevens

  • 1. De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college met behulp van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelstellingen en resultaten, die daarmee worden nagestreefd, en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen, in het bijzonder in welke mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen en op door de gemeente vastgestelde doelen of beleidsterreinen;

    • c.

      een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      als de aanvrager een onderneming is:

      • a.

        een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

      • b.

        een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening (de-minimisverklaring); en

    • e.

      indien van toepassing bij een jaarlijkse of een meerjarige subsidie, de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.

  • 3. Indien een aanvrager voor de eerste maal een jaarlijkse of een meerjarige subsidie aanvraagt voegt hij een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, het jaarverslag, de jaarrekening, de balans van het voorgaande jaar en een kopie van een afschrift van de bankrekening als bijlagen toe aan het aanvraagformulier.

  • 4. Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in dit artikel genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende zijn.

Artikel 6. Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag voor een jaarlijkse of een meerjarige subsidie wordt gedaan uiterlijk 1 augustus in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2. Het college kan in een uitvoeringsregeling als bedoeld in artikel 3 andere termijnen stellen voor het indienen van een aanvraag voor daarbij aan te wijzen subsidies.

Artikel 7. Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een eenmalige subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag, dan wel, indien het college hiertoe regels heeft opgesteld, 13 weken gerekend vanaf de uiterste indieningtermijn voor het aanvragen van de subsidie.

  • 2. Het college kan de termijn voor ten hoogste 13 weken verdagen.

  • 3. Het college beslist op een aanvraag voor een jaarlijkse of een meerjarige subsidie uiterlijk vóór 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 4. Ingeval van aanvragen voor een jaarlijkse of een meerjarige subsidie betrekking hebben op activiteiten met een jaarcyclus afwijkend van een kalenderjaar beslist het college over de subsidieperiode tot 1 januari binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag en over de subsidieperiode na 31 december uiterlijk 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 5. Het college kan in een uitvoeringsregeling als bedoeld in artikel 3 andere termijnen stellen voor het beslissen op een aanvraag om subsidie.

HOOFDSTUK 4. WEIGERING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 8. Weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd artikel 4:25, tweede lid, artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 2, vierde lid van deze verordening, kan het college de subsidie in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 2. Onverminderd het vorige lid kan het college de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de activiteiten van de aanvrager niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      als de activiteiten niet of nauwelijks ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • c.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • d.

      als de aanvraag niet voldoet aan de regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • e.

      als een door het college beoogd volume aan soortgelijke te subsidiëren activiteiten wordt overschreden;

    • f.

      als er op een toereikende wijze reeds anders in de activiteiten wordt voorzien;

    • g.

      de subsidieverstrekking zou leiden tot ontoelaatbare staatssteun of anderszins in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • h.

      in de bij de betrokken uitvoeringsregeling bepaalde gevallen; of

    • i.

      als de subsidieverstrekking anderszins niet past binnen het beleid van de gemeente.

  • 3. Eveneens kan het college de gevraagde subsidie weigeren of de verleende subsidie intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 4. Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

HOOFDSTUK 5. VERLENING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 9. Verlening subsidie

  • 1. Voor zover dit niet anders is bepaald bij een subsidie uitvoeringsregeling, wordt bij het besluit tot verlenen van de subsidie vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden. Tevens wordt in de beschikking tot subsidieverlening vermeld of de verleende subsidie zal worden vastgesteld op basis van werkelijk gemaakte kosten of op basis van geleverde prestaties, als bedoeld in artikel 18a, tweede lid.

  • 2. Het college is bevoegd om voorwaarden aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden waaronder de toestemming voor het vormen van een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. Het college is tevens bevoegd om verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie.

  • 4. Het college is bevoegd tussentijds controle uit te oefenen bij de subsidieontvangers op de naleving van de subsidievoorwaarden.

  • 5. Indien een subsidieaanvrager voor één en hetzelfde subsidietijdvak meerdere subsidies heeft aangevraagd, kunnen deze subsidieaanvragen worden samengevoegd en afgehandeld als ware het één subsidieaanvraag voor een bedrag gelijk aan de optelsom van de subsidieaanvragen afzonderlijk.

Artikel 9a. Meerjarige subsidies

  • 1. Met uitzondering van eenmalige subsidies vindt subsidieverlening plaats voor een tijdvak van ten hoogste een boekjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen door het college meerjarige subsidies met een duur van ten hoogste vier jaar worden verleend binnen het door de raad vastgestelde kader van de programmabegroting en binnen het kader van de door de raad vastgestelde beleidsnota’s.

  • 3. Het college bepaalt op welke wijze en op welk moment door de ontvanger van een meerjarige subsidie financiële verantwoording afgelegd en tussentijdse rapportages ingediend moeten worden.

Artikel 10. Betaling en bevoorschotting

  • 1. Indien een beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 14, eerste lid wordt gegeven, vindt de betaling van de gehele subsidie in één bedrag plaats.

  • 2. Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie, wordt in het besluit tot subsidieverlening, de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

  • 3. Indien daarvoor dringende redenen zijn kan het college nog vóórdat hij het besluit tot subsidieverlening heeft genomen, op basis van een separaat besluit tot voorschotverlening voorschotten uitbetalen mits:

    • a.

      in de begroting zowel subsidieaanvrager als het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld staan vermeld;

    • b.

      de subsidieaanvrager een volledige subsidieaanvraag heeft ingediend;

    • c.

      de aanvraag een jaarlijkse subsidie betreft;

    • d.

      aan het bepaalde bij of krachtens deze verordening is voldaan.

HOOFDSTUK 6. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 11. Tussentijdse rapportage

  • 1. Bij subsidies, hoger dan 50.000 euro en lager dan 500.000 euro legt het college de verplichting op tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd en dient uiterlijk 1 september te worden ingediend.

  • 2. Bij het niet (tijdig) nakomen van de verplichting als bedoeld in het eerste lid kan het college besluiten de bevoorschotting op te schorten voor de duur van maximaal 13 weken. Binnen deze termijn kan het college besluiten de subsidie in te trekken of te wijzigen.

Artikel 12. Meldingsplicht

  • 1. De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of geheel niet zullen worden verricht of dat niet of geheel niet aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 2. Indien het ernstig vermoeden bestaat dat de subsidieontvanger onterecht dan wel teveel subsidie verkrijgt of geniet door het bewust niet, niet juist of niet volledig verstrekken van gegevens en inlichtingen, wordt de subsidie ingetrokken.

  • 3. Het college is bevoegd nadere regels te stellen ter voorkoming en bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik bij subsidies.

Artikel 13. Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger verricht de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

    • a.

      besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, de persoon van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon.

  • 3. De subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college voor handelingen als vermeld in artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 13a. Inrichting administratie

  • 1. De administratie dient zodanig te zijn ingericht, dat aan de gemeente op elk moment inzicht kan worden geboden in de mate waarin de subsidieontvanger voldoet aan de aan de subsidieverstrekking verbonden verplichtingen.

  • 2. De subsidieontvanger houdt de administratieve gegevens gedurende ten minste vijf jaren na afloop van het boekjaar beschikbaar, tenzij het college hiervoor een langere termijn stelt.

Artikel 13b. Niet doelgebonden verplichtingen ex artikel 4:39 van de wet

Het college kan verplichtingen opleggen met betrekking tot de wijze waarop de activiteit wordt verricht. De verplichtingen kunnen betrekking hebben op:

  • a.

    social return on investment;

  • b.

    gelijke behandeling;

  • c.

    duurzaamheid; en

  • d.

    toegankelijkheid van de activiteiten voor mensen met een beperking.

HOOFDSTUK 7. VERANTWOORDING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 14. Verantwoording subsidies tot en met 10.000 euro per jaar

  • 1. Subsidies tot en met 10.000 euro worden door het college direct vastgesteld.

  • 2. Het college kan voor specifieke (categorieën) subsidies bepalen dat de ontvanger van een subsidie tot en met 10.000 euro per jaar, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, een aanvraag tot vaststelling moet indienen bij het college.

  • 3. De ontvanger van een subsidie welke direct wordt vastgesteld als bedoeld in het eerste lid is verplicht de administratie gedurende 4 jaar te bewaren ten behoeve van de steekproef die het college periodiek ter controle uitvoert.

Artikel 15. Verantwoording subsidies vanaf 10.001 tot en met 50.000 euro per jaar

  • 1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan 10.000 euro, maar minder dan 50.001 euro, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten een aanvraag tot vaststelling in bij het college.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht.

  • 3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

  • 4. De ontvanger van een subsidie welke wordt vastgesteld op basis van een inhoudelijk verslag als bedoeld in het tweede lid is verplicht de administratie gedurende 4 jaar te bewaren ten behoeve van de steekproef die het college periodiek ter controle uitvoert.

Artikel 16. Verantwoording subsidies vanaf 50.001 euro tot en met 500.000 per jaar

  • 1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan 50.000 euro, doch minder dan 500.001 euro, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    • b.

      bij een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 mei in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 4 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;

    • d.

      een controleverklaring. Blijkens deze door een accountant afgegeven controleverklaring is door de accountant gecontroleerd op de rechtmatigheid bedoeld in artikel 213 van de Gemeentewet, hetgeen inhoudt dat de subsidie is besteed voor het doel en de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend en dat de algemene subsidievoorwaarden en de voorwaarden genoemd in de verleningsbeschikking zijn nageleefd.

  • 3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overlegd.

  • 4. Indien de subsidieverlening meerdere subsidies betreft kan worden volstaan met één controleverklaring zoals bedoeld in het tweede lid, aanhef onder d.

Artikel 17. Verantwoording subsidies vanaf 500.001 euro per jaar

  • 1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan 500.000 euro geldt voor de subsidieontvanger een verscherpt ambtelijk en bestuurlijk toezicht en de verplichting niet alleen na afloop van het subsidietijdvak, maar ook tussentijds rapportages aan het college te overleggen overeenkomstig de voorschriften vermeld in het besluit tot verlenen van de subsidie. Het aantal te overleggen tussentijdse rapportages is maximaal drie, afhankelijk van de vooraf door het college bepaalde risicoclassificatie van de subsidieontvanger. De subsidieontvanger is verplicht alle informatie aan het college te verstrekken die van belang is voor de vaststelling van een betrouwbare risicoclassificatie.

  • 2. De subsidieontvanger dient een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    • b.

      bij een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 mei in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 4 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;

    • d.

      een controleverklaring. Blijkens deze door een accountant afgegeven controleverklaring is door de accountant gecontroleerd op de rechtmatigheid bedoeld in artikel 213 van de Gemeentewet, hetgeen inhoudt dat de subsidie is besteed voor het doel en de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend en dat de algemene subsidievoorwaarden en de voorwaarden genoemd in de verleningsbeschikking zijn nageleefd.

  • 4. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overlegd.

  • 5. Indien de subsidieverlening meerdere subsidies betreft kan worden volstaan met één controleverklaring zoals bedoeld in het derde lid onder d.

Artikel 18. Termijn vaststelling subsidie

  • 1. Het college stelt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 2. Deze termijn kan voor ten hoogste 13 weken worden verdaagd.

  • 3. Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het in het eerste lid genoemd tijdstip is ontvangen, gaat het college zes weken na een eenmalige rappel over tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 18a. Wijze van subsidievaststelling

  • 1. Het college stelt aan de hand van de door de subsidieontvanger geleverde rapportages en overige bescheiden, alsmede van waarnemingen van door het college daartoe aangewezen of gemandateerde ambtenaren, vast of de subsidieontvanger de activiteiten zowel naar aard, omvang als kwaliteit tot stand heeft gebracht zoals deze zijn vastgelegd in de subsidieverlening.

  • 2. Subsidievaststelling vindt plaats op basis van werkelijk gemaakte kosten dan wel op basis van geleverde prestaties.

  • 3. Het bedrag per prestatie wordt bepaald aan de hand van een bij de subsidieaanvraag overgelegde begroting per prestatie, waarbij alle kosten en opbrengsten aan de prestatie zijn toegekend.

  • 4. Ingeval van vaststelling op basis van geleverde prestaties wordt de subsidie vastgesteld op het bij de subsidieverlening aangegeven bedrag, indien ten minste de prestaties tot stand zijn gebracht zoals deze zijn vastgelegd in de beschikking tot subsidieverlening. Indien de prestaties zoals deze zijn vastgelegd in de subsidieverlening niet of in mindere mate tot stand zijn gebracht wordt de subsidie evenredig lager vastgesteld.

  • 5. Ingeval van vaststelling op basis van werkelijk gemaakte kosten wordt de verleende subsidie vastgesteld onder aftrek van het niet bestede deel van de subsidie.

  • 6. Bij de vaststelling van de subsidie worden geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing gelaten lasten, welke:

    • a.

      niet of niet in voldoende mate in de begroting van de subsidieontvanger waren voorzien;

    • b.

      niet in voldoende mate verband houden met prestaties, waarvoor subsidie is verstrekt; of

    • c.

      zonder noodzaak zijn opgevoerd.

Artikel 18b. Overschotten en tekorten in verband met de uitvoering van activiteiten

  • 1. Bij subsidies kunnen, ook bij volledige uitvoering van het activiteitenplan, aan de subsidie gerelateerde voordelige of nadelige verschillen ontstaan.

  • 2. De nadelige verschillen komen voor rekening van de subsidieontvanger.

  • 3. De subsidieontvanger vormt met de overschotten een egalisatiereserve voor daarop volgende jaren, mits het college hiervoor toestemming heeft verleend bij de beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 9, tweede lid, alsmede in overeenstemming met de voorwaarden die het college op dit punt aan de beschikking tot subsidievaststelling heeft verbonden.

HOOFDSTUK 8. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 19. Standaardberekeningswijzen van uurtarieven en uniforme kostenbegrippen

  • 1. Indien bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, dienen deze tarieven door de subsidieaanvrager te worden berekend met gebruikmaking van een door het college voor te schrijven standaardberekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van door het college bepaalde definities.

Artikel 20. Recht op subsidie na afloop van de subsidieperiode

  • 1. Met inachtneming van de bepalingen over intrekking en wijziging van subsidie vermeld in de Algemene wet bestuursrecht kunnen overigens aan de subsidieverstrekking geen rechten worden ontleend door de subsidieontvanger voor de tijd na afloop van de periode waarop de subsidieverstrekking betrekking heeft.

  • 2. Indien aan de subsidieontvanger bij de verlening van een jaarlijkse subsidie als voorwaarde is opgelegd een egalisatiereserve te vormen, kan de hoogte van de egalisatiereserve invloed hebben op de hoogte van de te verstrekken subsidie voor een volgend jaar.

Artikel 21 Vergoeding vermogensvorming

  • 1. In de gevallen bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht, is de subsidieontvanger aan het college een vergoeding van de vermogenswaarden verschuldigd.

  • 2. De vergoeding bedraagt maximaal het bedrag waarmee subsidiëring door de gemeente heeft bijgedragen aan de vermogensvorming in verhouding tot de andere middelen die daaraan hebben bijgedragen.

  • 3. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de eigendommen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van eigendommen wordt uitgegaan van het bedrag, dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen. Indien het onroerend goed betreft, geschiedt de waardebepaling door één of drie onafhankelijke deskundigen.

  • 4. Indien de activiteiten van de subsidieontvanger met toestemming van het college door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan die ander in eigendom worden overgedragen, is de subsidieontvanger ter zake in afwijking van het eerste lid geen vergoeding verschuldigd.

Artikel 22. Hardheidsclausule

Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3a, 4, vijfde lid, 5, tweede lid, aanhef en onder d, 8, eerste, tweede lid en vierde lid, 9, tweede en vierde lid, en, voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 23. Intrekking

De Algemene subsidieverordening gemeente Haarlem ingaande 19 oktober 2012 wordt ingetrokken per 1 december 2013.

Artikel 24. Overgangsbepalingen

  • 1. Aanvragen tot verlening van subsidie die zijn ingediend voor het jaar 2014 worden afgedaan volgens de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen tot vaststelling van subsidies die zijn verleend voor 1 december 2013 worden afgedaan volgende de bepalingen van de Algemene subsidieverordening gemeente Haarlem ingaande 19 oktober 2012.

  • 3. Bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag krachtens de Algemene subsidieverordening gemeente Haarlem ingaande 19 oktober 2012 worden afgedaan met toepassing van de Algemene subsidieverordening gemeente Haarlem ingaande 19 oktober 2012.

Artikel 25. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 december 2013.

Artikel 26. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene subsidieverordening gemeente Haarlem.

Algemene toelichting

Grondslag verordening

In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een wettelijk voorschrift (artikel 4:23, eerste lid Awb). Deze eis komt voort uit de wens van de wetgever, dat de rechtszekerheid van de subsidieaanvrager en subsidieontvanger voldoende is gewaarborgd. Hiermee wordt tevens een doelmatige besteding van overheidsuitgaven nagestreefd. Mogelijk onzorgvuldig of willekeurig handelen van het overheidsorgaan of nalatigheid van de subsidieontvanger is immers beter te toetsen aan de hand van een wettelijke regeling dan aan de hand van een op zichzelf staand besluit van een bestuursorgaan.

Voor gemeenten betekent dit, dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een verordening van de raad. Deze verordening bevat de essentiële elementen van het proces van subsidieverstrekking, zoals een omschrijving of aanduiding van de te subsidiëren activiteiten, de bevoegdheid voor het vaststellen van een subsidieplafond en de bijbehorende verdelingsmaatstaf. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Awb (MvT) moet een wettelijk voorschrift, in dit geval een gemeentelijke verordening, aan twee eisen voldoen om de beoogde doelmatigheid en rechtszekerheid te bereiken. Het moet een omschrijving bevatten van de activiteiten, waarvoor subsidie kan worden verleend en het moet een grondslag bevatten voor de verplichtingen, die het bestuursorgaan aan de subsidieverstrekking kan verbinden (voor zover die grondslag niet reeds in de Awb is neergelegd; zie artikel 4:37 Awb).

Uitzonderingen wettelijke grondslag

Op de hoofdregel dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een wettelijke grondslag bestaan, op grond van het derde lid van artikel 4:23 Awb, vier uitzonderingen:

  • a.

    de spoedeisende subsidieverstrekking;

  • b.

    de Europese subsidies;

  • c.

    de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost;

  • d.

    de incidentele subsidieverstrekking.

De Europese subsidies zijn voor gemeenten minder van belang en worden verder buiten beschouwing gelaten.

Spoedeisende subsidies

Wanneer er een wettelijk voorschrift in voorbereiding is, mag het bestuurorgaan, vooruitlopend op de totstandkoming van dit voorschrift, alvast beginnen met het verstrekken van de subsidie. Van deze bevoegdheid om zonder grondslag te subsidiëren, kan gedurende maximaal een jaar gebruik worden gemaakt. Het doel van deze uitzondering is te voorkomen, dat de slagvaardigheid van de overheid bij het inzetten van het subsidie-instrument onnodig wordt belemmerd. Om democratische controle mogelijk te maken, geldt er voor deze vorm van subsidie wel een verslagleggingsplicht voor het bestuursorgaan.

Subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost

In bepaalde gevallen is het toegestaan om niet op basis van een verordening, maar op basis van een post op de begroting subsidie te verlenen. Artikel 4:23, derde lid, onder c Awb bepaalt hierover dat er geen verordening is vereist, indien de begroting de subsidieontvanger en het bedrag, waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt. De vermelding van de ontvanger en het bedrag kan overigens ook in de toelichting bij de begroting worden gedaan.

Subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost kan bijvoorbeeld handig zijn bij subsidies die, veelal structureel, slechts aan één of enkele ontvangers worden verstrekt. Door in de begroting of de toelichting de subsidieontvanger en het bedrag te vermelden, is publieke controle mogelijk en kan een wettelijke subsidieregeling achterwege blijven.

Incidentele subsidies

Strikt genomen is voor incidentele subsidies geen wettelijk voorschrift nodig. In artikel 4:23, vierde lid, onderdeel d Awb is neergelegd, dat in incidentele gevallen kan worden afgezien van het basisvereiste dat slechts op grond van een wettelijk voorschrift subsidie kan worden verstrekt. Die situatie doet zich voor, indien er geen beleid is dat voorziet in subsidiëring van de desbetreffende activiteiten en evenmin sprake is van een vaste bestuurspraktijk om dat soort activiteiten te subsidiëren.

Deze uitzondering in de Awb is bedoeld voor gevallen, waarin zowel het aantal subsidieontvangers als het tijdvak van subsidiëring beperkt is. Een subsidie voor maximaal één jaar, maar met een groot aantal subsidieontvangers, is dus niet incidenteel. Een scherpe afbakening tussen incidentele en andere subsidies is dit echter niet. Vandaar dat er bij het opstellen van de onderhavige subsidieverordening voor is gekozen om ook incidentele subsidies op te nemen in de verordening onder de grondslag eenmalige subsidie, zodat ook deze een wettelijke grondslag hebben. Voorts werd dit ingegeven door de wens om te komen tot heldere, voor alle subsidiesoorten geldende regels. Hiermee wordt bereikt, dat door de gemeente niet voor iedere incidentele subsidie een geheel nieuw regime voor de wijze van behandeling, beoordeling en aanvraag moet worden vastgesteld. Dat is er immers nu al. De bestuurlijke en administratieve lasten worden hiermee beperkt.

Onderscheid Algemene Subsidie Verordening, uitvoeringsregels specifieke subsidies en beleidsregels

Algemene Subsidie Verordening.

De Algemene subsidieverordening van de gemeente Haarlem (ASV) is de wettelijke grondslag voor subsidieverstrekking overeenkomstig artikel 4:23 eerste lid van de Awb. De opzet van de Algemene subsidieverordening is dusdanig dat alle algemene regels omtrent subsidieverstrekking in de ASV zijn opgenomen. Ook wordt (in artikel 2) omschreven voor welke beleidsterreinen subsidies kunnen worden verstrekt. De ASV is een verordening door de raad vastgesteld. Zij heeft externe werking.

Uitvoeringsregelingen specifieke subsidies

In nadere regels, uitvoeringsregelingen genoemd, kunnen speciale regels worden opgesteld voor specifieke subsidies of subsidies op een speciaal beleidsterrein.

In zo’n uitvoeringsregeling moeten in elk geval de te subsidiëren activiteiten worden vermeld. Daarnaast kan een aanduiding van de doelgroep gewenst zijn, eventueel afwijkende beslistermijnen, op welke manier subsidieaanvragen beoordeeld worden en wanneer en op welke manier deze subsidies kunnen worden aangevraagd.

De hoofdregels zoals vastgelegd in de model-ASV blijven in dat geval van toepassing en

hoeven niet te worden herhaald. De uitvoeringsregeling kan daarom relatief eenvoudig en

beperkt van opzet zijn en kan volstaan met:

  • 1.

    Doel, beleidsterrein / omschrijving activiteiten / beoogd doel subsidie.

  • 2.

    Definities.

  • 3.

    Subsidiebudget of subsidieplafond.

  • 4.

    Verdeelcriteria en besluitvorming.

  • 5.

    Ontheffingen / bijzonderheden ten opzichte van de Algemene subsidieverordening.

  • 6.

    Overgangsbepaling.

  • 7.

    Inwerkingtreding.

In artikel 3van de ASV verleent de raad aan het college de bevoegdheid om uitvoeringsregels voor specifieke subsidies op te stellen. Daardoor wordt het mogelijk sneller tot besluitvorming te komen. Ook wijzigingen zijn sneller en eenvoudiger door te voeren, hetgeen de flexibiliteit van het gemeentebestuur op het gebied van subsidieverstrekking ten goede komt.

Een uitvoeringsregeling voor specifieke subsidies is, net als een verordening, een algemeen verbindend voorschrift. Een uitvoeringsregeling heeft externe werking.

Beleidsregels

Op grond van artikel 1:3, derde lid Awb wordt onder een beleidsregel verstaan: ”een bij besluit vastgestelde, algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan”.

Subsidieverstrekking op basis van alleen beleidsregels is nietmogelijk vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag. Er is altijd een verordening nodig. Het is wel mogelijk om een omschrijving van regels op te stellen die een uitleg geven aan bepalingen uit de verordening, zoals de afweging van belangen of de vaststelling van feiten, in de vorm van beleidsregels. Echter, zodra het gaat om normstelling dient de norm te worden verwerkt in de ASV of in een uitvoeringsregeling voor specifieke subsidies.

Het subsidiebegrip

Om de subsidietitel uit de Awb op een juiste wijze toe te passen, is het van belang dat helder is wat er onder subsidie wordt verstaan. Subsidie is een materieel begrip en wordt omschreven in artikel 4:21, eerste lid Awb. Voldoet een geldverstrekking aan de daar genoemde voorwaarden, dan is het een subsidie, hoe ook genaamd.

Er is sprake van een subsidie als het gaat om geldverstrekkingen, die aan de volgende kenmerken voldoen:

  • a.

    het betreft een aanspraak op financiële middelen;

  • b.

    die door een bestuursorgaan worden verstrekt;

  • c.

    met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager;

  • d.

    anders dan als betaling voor het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

In de praktijk kan het voorkomen, dat er afwijkende termen worden gebruikt, zoals bijdrage, uitkering of vergoeding, terwijl het in feite een subsidie betreft. De gekozen benaming is voor de toepasselijkheid van de subsidietitel niet van belang, ze is gewoon van toepassing als aan de voorwaarden is voldaan.

a.Een aanspraak op financiële middelen

Het woord ‘aanspraak’ geeft aan dat het niet de daadwerkelijke overhandiging van het geld hoeft te betreffen, maar dat een aanspraak daarop voldoende is. Deze aanspraak is rechtens afdwingbaar. Van belang is niet de daadwerkelijke beschikbaarstelling, maar het besluit van het bestuursorgaan dat de voorgenomen activiteiten worden gesubsidieerd.

Voor het bestuursorgaan ontstaat na het toekennen van de aanspraak op financiële middelen de verplichting om aan de gesubsidieerde, na uitvoering van de activiteiten en nakoming van zijn overige opgelegde verplichtingen, tot betaling over te gaan.

Niet alle verstrekkingen van het bestuursorgaan zijn subsidies. Indien er geen financiële middelen worden verstrekt, maar andere zaken, dan is er geen sprake van subsidie. Het leveren van goederen of diensten door de gemeente om niet of onder de kostprijs valt niet onder het subsidiebegrip van de Awb. Dit betekent, dat de zogenaamde subsidies in natura (de niet-financiële verstrekkingen), zoals het beschikbaar stellen van gemeentelijke accommodaties voor sportbeoefening of het heffen van een toegangsprijs voor een gemeentelijk museum, die de kosten niet dekken, niet aan de begripsomschrijving voldoen en dus geen subsidie zijn. Deelneming in het aandelenkapitaal van een vennootschap wordt geacht niet te zijn gericht op bepaalde activiteiten van de onderneming. Het aandelenkapitaal is immers gericht op alle huidige en toekomstige activiteiten van de vennootschap. Daarmee is er geen sprake van een subsidie in de zin van de Awb.

b.Verstrekt door een bestuursorgaan

Slechts wanneer de financiële middelen worden verstrekt door een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb kan er sprake zijn van een subsidie. Geld van particulieren, zoals fondsen, waarmee activiteiten van andere particulieren mogelijk worden gemaakt, vallen niet onder het subsidiebegrip. De rechtsverhouding tussen particuliere en privaatrechtelijke personen valt immers niet onder de Awb.

De meeste subsidies worden door de ‘reguliere’ bestuursorganen verstrekt. Het is echter van belang om in ogenschouw te nemen, dat ook particuliere fondsen en instellingen, die op grond van een wettelijk voorschrift zijn belast met het geven van subsidies ten laste van openbare middelen, een bestuursorgaan zijn in de zin van artikel 1:1 van de Awb. Dergelijke privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen op grond van art 1:1, eerste lid, aanhef en onder b van de Awb als bestuursorgaan worden aangemerkt.

c.Met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager

Een subsidie wordt altijd verstrekt met een bepaald doel, voor bepaalde activiteiten. De wetgever heeft bepaald dat er sprake moet zijn van bepaalde, duidelijk omschreven activiteiten van de ontvanger. De bestedingsrichting van de middelen moet dus duidelijk zijn. Om deze reden vallen bijvoorbeeld sociale uitkeringen niet onder de noemer ‘subsidie’. Het verschaffen van financiële middelen om te voorzien in de kosten van het bestaan gebeurt niet met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager. Het betreft een algehele of aanvullende inkomensvoorziening, bijvoorbeeld op grond van sociale zekerheidswetgeving.

Ook schadevergoedingen, verstrekt door de overheid, vallen buiten het subsidiebegrip. De bestedingsrichting van de ontvanger ligt in dat geval niet vooraf vast, oftewel: een schadevergoeding wordt niet verleend met het oog op bepaalde activiteiten van de ontvanger, maar ter compensatie van schade, veroorzaakt door handelen van de overheid zelf. Het staat de ontvanger vrij te bepalen, waaraan hij het geld besteedt. Ook de algemene uitkeringen aan gemeenten en provincies uit het Gemeente- en Provinciefonds worden gekenmerkt door een bepaalde bestedingsvrijheid en vallen dus ook buiten de subsidiedefinitie.

d.Anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten

Commerciële transacties vallen buiten het subsidiebegrip. Er is geen sprake van subsidie als de overheid een marktconforme vergoeding betaalt voor aangeschafte goederen of aan haar geleverde diensten. Onder betaling wordt verstaan het leveren van een tegenprestatie, die is afgestemd op de waarde van de verkregen goederen of diensten in het economische verkeer. Dit betekent niet dat een marktprijs, die wat aan de hoge kant is, daarom meteen als subsidie zou zijn aan te merken. Dit geldt alleen in die gevallen waar de prijs onmiskenbaar zozeer boven de marktprijs ligt, dat redelijkerwijs niet meer van betaling kan worden gesproken.

De beperking van deze uitzondering tot aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten is aangebracht, omdat er subsidies zijn, die kunnen worden opgevat als een betaling voor door de subsidieontvanger aan derden geleverde diensten. Denk bijvoorbeeld aan de door de regionale bureaus voor slachtofferzorg geleverde diensten. De overheid heeft dan ook geen contractuele relatie met deze bureaus, maar een subsidierelatie. Subsidieverstrekking en commerciële transacties kunnen in de praktijk soms dicht tegen elkaar aan liggen.

Subsidie versus opdracht: wat is het onderscheid?

Met de zinsnede ‘anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten’, had de wetgever de bedoeling de subsidie te onderscheiden van het begrip ‘opdracht’. Uit de definitie van artikel 4:21 Awb volgt dat, als er sprake is van een betaling voor een opdracht (een financiële tegenprestatie), deze betaling dan niet kan worden aangemerkt als een subsidieverstrekking of omgekeerd. Oftewel: opdracht en subsidie sluiten elkaar uit.

Als een gemeente op grond van de publieke taak diensten aan derden levert en de gemeente schakelt hiervoor een bedrijf in, dan is de betaling voor de levering van deze diensten door dat bedrijf aan derden eveneens geen subsidie.

Om diverse redenen is het relevant om helder te hebben of het al dan niet een subsidie betreft. Zo zullen ondernemers over de door aan hen gedane betalingen voor geleverde diensten BTW verschuldigd zijn, terwijl zij over aan hen verstrekte subsidies in beginsel geen BTW hoeven af te dragen. En mocht er zich een geschil voordoen, dan kan men in het geval van subsidieverstrekking naar de bestuursrechter stappen, terwijl men zich bij een opdracht moet wenden tot de civiele rechter. Bij Beleidsgestuurde Contractfinanciering (BCF) wordt vaak gekozen voor een subsidie, waaraan een contract (uitvoeringsovereenkomst) verbonden is. Ook daar is het van belang dat het karakter van de grondslag van de verbintenis, namelijk de subsidierelatie, niet uit het oog wordt verloren. Tenslotte kan een overheid te maken krijgen met aanbestedingsregels (bij een opdracht) of wellicht staatssteun (bij subsidie).

Het is van belang te beseffen dat de feitelijke situatie bepalend is of iets wordt aangemerkt als een subsidie of een opdracht: het naamkaartje, dat eraan hangt, speelt geen rol. Een gemeente dient daarom waakzaam te zijn bij het opstellen van de subsidiebeschikking en moet voorkomen, dat de verstrekking kan worden aangemerkt als betaling voor een opdracht. Het is daarom raadzaam om terughoudend te zijn met de mogelijkheid om in de aan de subsidiebeschikking gekoppelde uitvoeringsovereenkomst een verplichting tot nakoming op te nemen. Daarnaast is de kans minder groot, dat de subsidie als opdracht wordt aangemerkt, als niet de gehele activiteit wordt gesubsidieerd, maar slechts een gedeelte en er daarnaast een eigen bijdrage van de ontvanger wordt gevraagd.

Subsidies en Europese staatssteunregels

Europese regelgeving ten aanzien van staatssteun is niet van toepassing, indien de subsidie aan burgers wordt verstrekt. Ook is geen sprake van staatssteun als de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verleend, geen ondernemingsactiviteiten zijn. Zo is een subsidie aan een (amateur-) sportvereniging geen staatssteun. Als de gesubsidieerde activiteiten wel als onderneming kunnen worden aangemerkt, is er sprake van staatssteun als de subsidie niet open staat voor alle ondernemingen, die deze activiteit uitoefenen. Er moet sprake zijn van een selectief voordeel, wil men kunnen spreken van staatssteun. Staatssteun is toegestaan als deze valt binnen een van de vrijstellingsverordeningen van de Europese staatssteunregels. Zo is er een algemene de-minimis vrijstellingsverordening, die bijdragen aan een onderneming tot een bepaalde hoogte vrij stelt. Valt de subsidie niet binnen de reikwijdte van één van de vrijstellingsverordeningen voor staatssteun, dan is hiervoor eerst toestemming van de Europese Commissie nodig. De steunverlening moet dan vooraf door de Europese Commissie worden genotificeerd. Voor meer informatie over de staatssteunregels kan een gemeente terecht bij het kenniscentrum Europa Decentraal. In artikel 8, eerste lid aanhef en onder g van de ASV is een weigeringsgrond opgenomen die erop toeziet dat er geen subsidie wordt verstrekt indien dit zou leiden tot ontoelaatbare staatssteun.

Uitgezonderde en aangewezen beleidsterreinen en onderwerpen

Het eerste lid van artikel 4:21 Awb geeft een omschrijving van het begrip ‘subsidie’. In het tweede tot en met het vierde lid wordt vervolgens aangegeven welke beleidsterreinen en onderwerpen zijn uitgezonderd van de subsidietitel van de Awb en welke juist worden aangewezen. Overigens kunnen afzonderlijke wetten ook bepalen of de subsidietitel wel of niet van toepassing is.

Uitgezonderd: fiscale faciliteiten

Vanuit economisch oogpunt bekeken, zullen veel belastingfaciliteiten zijn aan te merken als subsidies. De Awb bepaalt echter dat de subsidietitel niet van toepassing is op fiscale stimulansen of aftrekposten. De reden hiervan is dat de toepassing van de subsidietitel moeilijk te verenigen is met de systematiek van de belasting- of premieheffing.

Uitgezonderd: uitkeringen aan doelgroepen

Sociale zekerheidswetgeving kent veel bepalingen, waarin de toepassing van de subsidietitel op de betreffende uitkering wordt uitgesloten. In beginsel voldoen de uitkeringen of toeslagen met betrekking tot bijzondere bijstand, subsidies voor gehandicapten met het oog op bijvoorbeeld woningaanpassing of (re-)integratie in een arbeidsorganisatie, aan de subsidiedefinitie van artikel 4:21 Awb. Desondanks heeft de wetgever er voor gekozen om dergelijke uitkeringen van de toepasselijkheid van de subsidietitel uit te sluiten.

Ook financiële tegemoetkomingen als studiefinanciering en huurtoeslag zijn lastig te duiden. Enerzijds zien zij op het verrichten van een bepaalde activiteit (studeren respectievelijk het kunnen bewonen van een bepaalde woning, hoewel de inkomsten daartoe niet toereikend zijn), terwijl zij anderzijds het karakter hebben van een aanvullende inkomensvoorziening. De Awb-wetgever heeft bepaald dat dit laatste element overheerst. Mede om praktische redenen (voor beide voorzieningen bestond al een uitgebreide, wettelijke regeling) is daarop uitdrukkelijk bepaald dat de subsidietitel niet van toepassing is op deze voorzieningen. Er is voor gekozen om voornoemde uitzonderingen niet in de Awb zelf op te nemen, maar in de desbetreffende wetten.

Aangewezen: bekostiging van het onderwijs en onderzoek

Het vierde lid van artikel 4:21 Awb geeft aan dat de subsidietitel van de Awb van overeenkomstige toepassing is op de bekostiging van het onderwijs en onderzoek. Het begrip ‘bekostiging’ bevat volgens de Memorie van Toelichting (MvT) de reguliere geldstromen voor de instandhouding van de onderscheiden onderwijssoorten. De MvT geeft aan dat, in verband met de eigen aard van de onderwijswetgeving, die samenhangt met de regeling van artikel 23 Grondwet (over de vrijheid van onderwijs), het vierde lid van artikel 4:21 Awb bepaalt dat de subsidietitel niet rechtstreeks, maar van overeenkomstige toepassing is op de bekostiging van het onderwijs en onderzoek. Volgens de MvT wordt op deze manier zoveel mogelijk recht gedaan aan enerzijds de bijzondere constitutionele positie van het onderwijs en anderzijds aan de doelstelling van de Awb om de bestuurlijke wetgeving zoveel mogelijk te harmoniseren.

Benaming van subsidies

Exploitatiesubsidie, structurele subsidie, waarderingssubsidie, projectsubsidie, incidentele subsidie, productsubsidie, instellingssubsidie, budgetsubsidie: in de praktijk verzinnen beleidsmakers allerlei benamingen voor de verschillende soorten subsidies. De juridische betekenis van dergelijke benamingen is echter beperkt. Zoals uit het voorgaande blijkt, is de subsidietitel van de Awb immers materieel: het is afhankelijk van de feitelijke situatie en niet van de benaming of de financiële verstrekking voldoet aan het subsidiebegrip, zoals omschreven in artikel 4:21 Awb.

De Awb fungeert slechts als basisregeling en biedt veel beleidsvrijheid aan de opstellers van bijzondere subsidieregelingen en subsidiebeschikkingen. Het is echter de vraag of een veelvoud aan benamingen de praktijk ten goede komt. In deze Algemene subsidieverordening is gekozen voor twee benamingen: eenmalige subsidies en jaarlijkse subsidies (die op hun beurt meerjarig tot maximaal 4 boekjaren kunnen worden verstrekt). Deze benamingen zijn minder strikt dan op het eerste gezicht lijkt en pogen louter het verschil aan te geven tussen de in principe jaarlijks aan instellingen verstrekte subsidies en de overige (eenmalige) subsidies.

Aandacht voor social return on investment;

De ASV 2013 bevat de mogelijkheid subsidieontvangers een verplichting op te leggen in het kader van social return on investment (artikel 13b). Dat betekent dat de subsidieontvanger bijvoorbeeld kan worden verplicht om bij de uitvoering van de prestatieafspraken een percentage van het subsidiebedrag in te zetten voor social return, zoals de inzet van werkzoekenden, stagiaires, of mensen die vallen onder Wsw. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat zo'n verplichting altijd een relatie moet hebben met de middelen waarmee of de wijze waarop de subsidiabele activiteit moet worden uitgevoerd.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verduidelijkt, dat in de verordening wordt gehanteerd.

Er is in de definities een onderscheid gemaakt tussen jaarlijkse subsidies en eenmalige subsidies.

De jaarlijkse subsidie wordt per (boek)jaar verstrekt. Deze subsidie heeft veelal op voortdurende activiteiten van een instelling betrekking. Hierbij kan worden gedacht aan exploitatiesubsidies. Als deze subsidie voor langer dan drie jaar aan een instelling wordt verstrekt voor de uitvoering van dezelfde activiteit(en), ontstaat er een subsidierelatie, zoals beschreven in artikel 4:51 van de Awb en dient bij (gehele of gedeeltelijke) weigering van de subsidie voor een nieuw tijdvak een redelijke termijn in acht te worden genomen.

Het college kan besluiten om een jaarsubsidie voor meer jaren te verstrekken, dan spreekt men van een meerjarige subsidie. Meerjarige subsidieverstrekking kan plaatsvinden voor maximaal vier (boek)jaren, maar wordt wel telkens per jaar vastgesteld.

Eenmalige subsidies zijn subsidies die voor een eenmalige activiteit of een activiteit, waarvoor het college slechts voor een van tevoren bepaalde tijd van maximaal vier jaar subsidie wil verlenen. Te denken valt aan projectsubsidies die worden gegeven voor door de subsidieontvanger te realiseren bijzondere projecten, zoals bijvoorbeeld een dansvoorstelling of kunstmanifestatie. Eenmalige subsidies hebben een looptijd, afhankelijk van de duur van het project en kunnen onder omstandigheden dus een looptijd hebben van langer dan een jaar.

In de ASV zijn enkele nieuwe begripsbepalingen opgenomen. Deze volgen uit het ‘staatssteunproof’ maken van de verordening.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

In het eerste lid wordt bepaald dat de ASV de verstrekking van subsidies door het college regelt. Dit lijkt voor de hand te liggen, maar is als bepaling toch nuttig, in combinatie met lid 7, waarin is bepaald dat bij subsidieverstrekking welke hun basis vinden in extern door de gemeente ontvangen subsidies niet de ASV van toepassing is, maar de regelgeving van de externe subsidieverstrekker.

In het eerste lid wordt tevens aangegeven voor welke beleidsterreinen subsidies kunnen worden verstrekt. De opsomming van beleidsterreinen sluit aan bij de indeling van de programmabegroting.

Indien subsidieverstrekking is geregeld bij een separate regeling, is de ASV niet van toepassing. Een voorbeeld is de verstrekking van financiële vergoedingen aan raadsfracties als bedoeld in de Verordening geldelijke voorzieningen raadsleden, wethouders, commissieleden en fracties.

In het tweede lid is afdeling 4.2.8 van de Awb in zijn geheel van toepassing verklaard op de jaarlijkse subsidie (tweede lid). Afdeling 4.2.8 is bedoeld voor subsidies die per boekjaar worden verstrekt aan rechtspersonen ter bekostiging van hun structurele activiteiten. De regeling is vooral geschikt voor exploitatiesubsidies en budgetsubsidies, waarbij het subsidiebedrag direct gerelateerd wordt aan een bepaald niveau van prestaties of activiteiten. In die zin is het een regeling voor de jaarlijkse subsidies waarbij het bestuursorgaan financieel en beleidsmatig sterk betrokken is.

Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is, is de ASV is beginsel ook van toepassing. Het derde lid geeft het college de bevoegdheid van de ASV af te wijken als daartoe aanleiding bestaat.

In het vierde lid worden prestaties opgesomd waarvoor in ieder geval geen subsidie wordt verstrekt. Passend bij de rol van de gemeentelijke overheid die in beginsel de belangen behartigt van de gehele gemeenschap, worden geen religieuze, levensbeschouwelijke of politieke deelbelangen gesubsidieerd. Vanuit de gedachte van het gelijkheidsbeginsel wordt ook geen subsidie ter beschikking gesteld indien er sprake is van discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, hetero- of homoseksuele geaardheid of welke andere grond dan ook.

In lid 7 is bepaald dat ingeval van subsidieverstrekking door het college waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van extern door de gemeente ontvangen gelden, niet de regels van de ASV gelden maar die van de externe subsidieverstrekker. Er zouden anders namelijk twee subsidieregimes door elkaar heen lopen, wat zowel voor de gemeente als de ontvanger van de subsidie tot complicaties kan leiden bij de subsidieverlening en de uiteindelijke subsidievaststelling.

Artikel 3. Subsidie uitvoeringsregelingen

Er is voor gekozen om zo veel mogelijk op te nemen in deze algemene verordening. Op die manier wordt bereikt dat zowel burger als bestuur direct en zonder zich teveel in onderliggende zaken als beleidsregels en uitvoeringsregelingen te hoeven te verdiepen om na te kunnen gaan aan welke voorwaarden zij moeten voldoen om voor verlening van een subsidie in aanmerking te komen.

Door de veelheid en verscheidenheid van subsidiemogelijkheden is echter niet te vermijden, dat op onderdelen nadere regels noodzakelijk zullen blijken. Die verscheidenheid onderbrengen in een algemene verordening is mogelijk, maar komt de met een algemene verordening nagestreefde overzichtelijkheid niet ten goede. Daarbij komt dat beleidsdoelen en prioriteiten wijzigen en dit, naar aangenomen mag worden, in een hoger tempo zullen doen dan de Algemene subsidieverordening aan wijziging toe is. In artikel 3 geeft de raad dan ook aan het college de bevoegdheid deze nadere regels vast te leggen in uitvoeringsregelingen.

Artikel 3a Europees steunkader

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net goed als dat bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening (lid 5).

Artikel 4. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

In de Awb zijn in de artikel 4:25 tot en met 4:28 de belangrijkste bepalingen rondom het werken met een ‘subsidieplafond’ gegeven. Ingevolge het eerste lid van artikel 4 kan de raad subsidieplafonds per beleidsterrein vaststellen. In de regel valt dit qua tijdstip samen met de vaststelling van de begroting. De raad stelt subsidieplafonds vast en maakt daarbij de wijze van verdeling van de beschikbare middelen bekend. Voor zover de raad over de wijze van verdeling niet zelf besluit, bepaalt het college de wijze van verdeling. Eventueel kan het college ook nog nadere regels opstellen omtrent de wijze van verdeling van de beschikbare middelen.

Met het oog op de rechtszekerheid verlangt de Awb, dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt, vóórdat de periode waarop het betrekking heeft, ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers tijdig weten hoeveel geld beschikbaar is. Maar vooral van belang is, dat subsidieaanvragen zonder nadere motivering worden afgewezen op het moment dat het subsidieplafond bereikt is. Indien het voor subsidie beschikbare bedrag enkel op de begroting vermeld staat en de gemeente deze bedragen niet als zijnde subsidieplafonds heeft gepubliceerd, kan de gemeente subsidieaanvragen niet ongemotiveerd weigeren wegens het bereiken van het plafond. Vandaar dat de VNG het publiceren van subsidieplafonds aanbeveelt. Het is aan te bevelen om enige tijd te nemen tussen het vaststellen van de begroting en het publiceren van subsidieplafonds en de wijze van verdeling van de beschikbare middelen.

Belangrijk is de verplichting om nadere regels te stellen over de verdeling van de beschikbare bedragen. Er zijn twee mogelijkheden. De meest eenvoudige vorm is een verdeelmechanisme op volgorde van binnenkomst, “wie het eerst komt, het eerst maalt”, waarbij aanvragen in volgorde van ontvangst van de volledige aanvraag worden behandeld.

Een andere vorm is een tendersysteem, waarbij het beschikbare budget wordt verdeeld over de complete aanvragen door middel van een onderlinge vergelijking van de aanvragen en dat de beste aanvragen voor subsidie in aanmerking komen. Van belang bij dit systeem is dat helder is voor de aanvrager op basis van welke criteria de aanvragen worden getoetst en in rangorde worden gezet. De criteria, waaraan een aanvraag wordt getoetst, dienen zoveel mogelijk eenduidig te zijn. Ook is het aan te bevelen dat deze regels uniform gelden over alle beleidsterreinen. De gemeente Utrecht heeft bijvoorbeeld als algemene lijn, dat subsidieaanvragen worden beoordeeld op basis van twee criteria: de bijdrage aan gemeentelijke subsidiedoelstellingen en de prijs-/kwaliteitverhouding. Alleen indien het voor het specifieke beleidsterrein noodzakelijk is, kunnen hier andere criteria aan worden toegevoegd. Let op: deze criteria dienen bij het publiceren van de subsidieplafonds bekend te worden gemaakt, niet later. Nogmaals, de criteria worden zo helder mogelijk geformuleerd; toepassing ervan mag niet leiden tot willekeur. Bijvoorbeeld door gebruik van rangschikking met behulp van puntentelling.

Voorbeelden van prioritering met punten:

Het college rangschikt alle aanvragen, die voor subsidie in aanmerking komen, zodanig dat een activiteit hoger gerangschikt wordt naarmate de activiteit naar het oordeel van het college:

  • a.

    doelmatiger of doeltreffender is door een groter effect in aantal bereikte personen (max. 6 p);

  • b.

    in verhouding tot de kosten van de activiteiten een grotere bijdrage levert aan de verbetering van …. uitgedrukt in … (max. 5 p);

  • c.

    betrekking heeft op beide speerpunten (max. 4 p);

  • d.

    meer perspectief biedt voor brede toepassing van anderen dan de subsidieontvanger (max. 2 p).

Of:

Het college rangschikt de aanvragen op een prioriteitenlijst, zodanig dat een project hoger genoteerd wordt:

  • a.

    naarmate er bij het project meer partijen betrokken zijn;

  • b.

    naarmate de aanvrager kan garanderen dat het project gedurende meerdere jaren verzekerd is van een plaats in het activiteitenprogramma van de instelling;

  • c.

    naarmate naar het oordeel van het college de activiteiten zich richten op een vernieuwend aanbod.

Een voorbeeld van het systeem ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’:

Het college verdeelt het beschikbare bedrag in volgorde van ontvangst van de complete aanvragen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de dag, waarop de aanvulling is ontvangen door de gemeente.

Indien wordt gewerkt met een begrotingsvoorbehoud moet er rekening worden gehouden met het feit dat alleen de Rijksoverheid haar begroting direct kan vaststellen. Gemeenten moeten hun begroting voorleggen aan de provincie ter goedkeuring; pas daarna is er sprake van een definitieve begroting en treedt het vierde lid van dit artikel pas in werking.

Artikel 5. Bij aanvraag in te dienen gegevens

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het daarvoor vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld.

Mocht de gemeente nog niet zover zijn met de digitalisering, dan bestaat de mogelijkheid om voorgedrukte aanvraagformulieren naar de bij de gemeente bekende instellingen, die gebruik maken van subsidies, te sturen. Deze aanvragers hoeven dan vervolgens alleen nog maar na te gaan of de gegevens op het formulier kloppen en dan kan het heel eenvoudig, ondertekend, retour worden gezonden.

Ingevolge artikel 4:29 Awb begint het subsidieproces met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in afdeling 4.1.1 van de Awb. In het tweede lid is bepaald welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn subsidieaanvraag. De bevoegdheid van het college ter zake nadere regels te stellen, is geregeld in het vierde lid. Het college kan zo desnoods per geval regelen welke gegevens dienen te worden verstrekt, waarbij het uitgangspunt is dat het college dit doet om de administratieve en bestuurlijke lasten voor alle betrokkenen zo beperkt mogelijk te houden. Zo kan het college bijvoorbeeld bepalen dat voor duidelijk bepaalde categorieën subsidies - bijvoorbeeld zogenaamde ‘waarderingssubsidies’, eenmalige subsidies waaraan geen verantwoordingseisen worden gesteld - met minder dan de standaard te overleggen gegevens bij aanvraag van een subsidie kan worden volstaan.

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel d, onder 1). Het gaat naast subsidie bijvoorbeeld om garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming een de-minimisverordening gevraagd worden (tweede lid, onderdeel d, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

In artikel 5, tweede lid aanhef en onder d wordt verwezen naar de systematiek van subsidieverlening en verrekening bij jaarlijks en meerjarig verstrekte subsidies conform artikel 4:72 Awb. Een dergelijke verplichting dient in de beschikking tot subsidieverlening te worden opgenomen. Inzage in de financiële reserve van een instelling is slechts aan de orde voor de beoordeling van een jaarlijkse subsidieaanvraag van een grote instelling met overeenkomstige subsidiebehoefte.

Artikel 6. Aanvraagtermijn

Hier worden de termijnen genoemd, waarbinnen aanvragen voor subsidie dienen te zijn ingediend bij het college. In dit artikel wordt slechts een uiterste indiendatum genoemd voor jaarlijkse subsidies. Aanvragen om eenmalige subsidies zijn in de ASV niet gebonden aan indiendata (deadlines).

Het college is bevoegd andere aanvraagtermijnen vast te stellen. Dat zal het geval kunnen zijn als het college, op grond van artikel 3 van de ASV voor specifieke (categorieën) subsidies uitvoeringsregelingen vaststelt.

Artikel 7. Beslistermijn

Voor eenmalige subsidies bepaalt artikel 7 dat er binnen 13 weken na ontvangst c.q. de uiterste indieningsdatum van de subsidie wordt beslist op de aanvraag. Deze termijn kan maximaal 13 weken worden verdaagd. Een beslistermijn van 13 weken is redelijk, omdat er soms deskundigen moeten worden geraadpleegd en er zorgvuldig naar de subsidieaanvragen moet worden gekeken.

Op aanvragen om jaarlijkse subsidies wordt uiterlijk vóór 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend beslist.

Artikel 8. Weigeringsgronden

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid en 4:35 van de Awb met nadere verplichte gronden aangevuld.

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond onder a). In aanvulling daarop wordt met onderdeel b bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.

In het tweede lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht. De zinsnede “in ieder geval” in de aanhef van het eerste lid biedt ruimte voor nog andere weigeringsgronden.

Een bijzondere weigeringsgrond is opgenomen in artikel 8 derde lid. Het betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet Bibob niet kan doorstaan. Indien deze weigeringsgrond niet zou zijn opgenomen, dan zou het kunnen betekenen dat het college gehouden is subsidie te verlenen aan aanvragers aan wie het college geen vergunning voor niet-subsidiabele activiteiten zou verlenen. Daarbij is niet van belang of de activiteiten, waarvoor subsidie wordt gevraagd, op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat bij deze weigeringsgrond louter om de persoon, dan wel rechtspersoon van de aanvrager. De Wet Bibob is bedoeld als aanvulling op bestaande instrumenten, die het college reeds ter beschikking heeft. Het college zal bij ieder beleidsdoel, dat het wil subsidiëren, zich de vraag moeten stellen of er enig risico is van het faciliteren van strafbare feiten en of die risico’s niet voldoende worden ondervangen met de bestaande toetsing van aanvragen. Het is niet mogelijk te bepalen dat de Wet Bibob generiek op alle subsidies wordt toegepast. Het college dient zelf een afweging te maken in welke situatie toepassing zinvol is. Voordat tot toepassing op een gemeentelijke subsidieregeling kan worden overgegaan, dient daarvoor toestemming te zijn verkregen van de ministers van Veiligheid en Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het college heeft hier de bevoegdheid gekregen die goedkeuring te vragen. De bepaling strekt ertoe inzichtelijk te maken voor zowel bestuur als aanvrager van een subsidie in welke gevallen en voor welke (onderdelen van) beleidsdoelen een toetsing aan de Wet Bibob kan plaatsvinden.

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.

Artikel 9. Verlening van de subsidie

Ingevolge het eerste lid geeft het college al in het besluit tot verlening van de subsidie aan op welke wijze de verantwoording van de ontvangen subsidies dient plaats te vinden. Hiermee wordt bereikt dat degene, aan wie de subsidie is toegekend, van meet af aan duidelijk is aan welke voorwaarden en administratieve eisen hij dient te voldoen. Tevens wordt in het eerste lid bepaald dat in de beschikking tot subsidieverlening wordt vermeld op welke wijze het college de subsidie zal vaststellen: op basis van werkelijk gemaakte kosten of op basis van geleverde prestaties. Deze twee wijzen van vaststelling zijn verder uitgewerkt in artikel 18a van de ASV.

In het tweede lid is geregeld dat het college de ontvanger verplichtingen kan opleggen. Bij veel, veelal kleinere, subsidies zal het stellen van verplichtingen bij de toekenning niet noodzakelijk zijn. In die gevallen kan het college daarvan eenvoudig afzien. In gevallen, dat het college van oordeel is dat redelijkerwijs nadere verplichtingen dienen te worden gesteld, zal dit veelal op de subsidieontvanger en de door hem te ondernemen activiteiten toegesneden verplichtingen zijn. Een uitputtende opsomming in de verordening van alle mogelijke aan een subsidiënt op te leggen verplichtingen komt de overzichtelijkheid, noch de doelmatigheid van de verordening ten goede. Een bij de beschikking verstrekte bijlage, waarin de verplichtingen zijn opgenomen, is overzichtelijk en klantvriendelijk. In artikel 4:37 Awb staan de standaardverplichtingen vermeld welke het college bij de beschikking tot subsidieverlening aan de subsidieontvanger kan opleggen. Het college kan de aanvrager verplichten tot het vormen van een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Awb en artikel 21, tweede lid van deze verordening. Er kan maatwerk worden gevonden door een differentiatie te maken tussen verplichtingen, die worden gesteld aan eenmalige subsidies, en jaarlijkse (boekjaar)subsidies. Voor een selectie uit de verplichtingen, die te stellen zijn bij het verlenen van de jaarlijkse subsidies; zie ook titel 4.2.8 Awb. Denk hier ook aan deregulering en zie artikel 11, waarin een zo licht mogelijk regime is voorgesteld van tussentijdse rapportages.

Bij de in het tweede lid van artikel 9 te stellen verplichtingen kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het verzekeren van de zaken, die voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteit noodzakelijk zijn, de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de subsidieontvanger, reservevorming, het bestuur, het aanstellen van toezichthouders, de inrichting van de administratie en de benodigde toestemming van het college voor het aangaan van rechtshandelingen als bedoeld in artikel 4:71 Awb.

Artikel 9, vierde lid maakt het mogelijk dat meerdere kleinere subsidies, door één aanvrager in hetzelfde subsidietijdvak aangevraagd voor dezelfde soort activiteiten, als één subsidieaanvraag mogen worden beschouwd. Dit werkt enerzijds lastenverlichtend en anderzijds doet het recht aan de opzet van de ASV waarin ervoor gekozen is om een zwaarder controleregime toe te passen naarmate er een hoger bedrag aan subsidie wordt aangevraagd en toegekend.

Artikel 9a. Meerjarige subsidies

In de praktijk bestaat de behoefte om aan instellingen, waarmee de gemeente een doorgaande relatie onderhoudt, een subsidie te verstrekken die zich over meerdere jaren uitstrekt. Dit biedt ook aan de betreffende instelling meer zekerheid en het perspectief om gedurende een zekere periode gegarandeerd te zijn van inkomsten uit subsidie. De meerjarige subsidie kan voor maximaal vier jaren worden verstrekt. Wél dient de subsidie jaarlijks te worden vastgesteld in verband met de eisen die aan de gemeentelijke jaarrekening worden gesteld.

Op grond van artikel 4:50 van de Awb kunnen (meerjarige) subsidieafspraken tussentijds worden gewijzigd of opgezegd. Er moet dan bijvoorbeeld sprake zijn van omstandigheden zoals genoemd in de artikelen over wijziging en intrekking van de subsidie of een zodanig beleidswijziging dat deze zich tegen (ongewijzigde) voortzetting van de subsidie verzetten. Wanneer daarvan sprake is, valt niet in het algemeen een te geven. De noodzaak tot bezuinigen kan voldoende zijn, maar is dat niet per definitie. De specifieke omstandigheden van het geval zullen uiteindelijk bepalend zijn. Uit artikel 4:50 van de Awb volgt dat tussentijdse tussentijdse wijziging of beëindiging voor het bestuursorgaan de plicht met zich brengt een redelijke termijn in acht te nemen, alsmede de verplichting om eventuele frictiekosten te vergoeden. Onder omstandigheden kan een kortere termijn aanvaardbaar zijn, indien de daaruit voortvloeiende schade, welke de subsidieontvanger lijdt doordat hij in vertrouwen op de subsidie anders heeft gehandeld dan hij zonder de subsidie zou hebben gedaan, vergoed wordt.

Artikel 10. Betaling en bevoorschotting

Voorschotten worden verstrekt volgens het in de subsidieregeling of de verleningsbeschikking opgenomen bevoorschottingsritme. De bevoorschottingsbeschikking wordt ambtshalve gegeven op het moment van de verleningsbeschikking. Dit betekent dat de subsidieaanvrager geen aanvra(a)g(en) voor bevoorschotting behoeft in te dienen of tussentijdse overzichten van prestaties of uitgaven te overleggen. Dit leidt tot lastenbesparingen bij zowel de subsidieontvanger als de gemeente.

Omdat de bevoorschotting mede afhankelijk is van de aard van de te subsidiëren activiteit is er voor gekozen om de termijnen, waarop de (automatische) bevoorschotting plaats vindt, niet in de verordening te noemen. Het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten worden in de subsidieverleningsbeschikking vermeld.

De subsidieontvanger is volgens artikel 12 verplicht te melden, indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. Het college kan vervolgens, indien nodig, door een wijziging van de verleningsbeschikking het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten) uitgekeerd aan de subsidieontvanger.

Indien in de verleningsbeschikking niet anders is bepaald, vindt betaling van het voorschot binnen zes weken na verzending van de verleningsbeschikking plaats. Zie artikel 4:87, eerste lid Awb.

Artikel 11. Tussentijdse rapportage

In het kader van het terugdringen van de administratieve lasten is ervoor gekozen om pas aan subsidies hoger dan 50.000 euro de mogelijkheid te verbinden om jaarlijks een tussentijdse verantwoording te vragen. Het college moet vooraf bepalen welke vereisten worden gesteld aan de tussentijdse, inhoudelijke en financiële verantwoording, bij voorkeur door middel van standaardformulieren. Het ligt voor de hand dat dit regime in ieder geval lichter is dan het regime wat is opgesteld voor de eindverantwoording. Voor subsidies hoger dan € 500.000 per jaar geldt een aparte regeling: zie artikel 17 ASV.

In het tweede lid van artikel 12 is bepaald dat indien niet wordt voldaan aan de verplichting tot het indienen van een tussentijdse rapportage, de bevoorschotting kan worden opgeschort voor de duur van maximaal 13 weken. Deze termijn sluit aan bij artikel 4:56 van de Awb.

Artikel 12. Meldingsplicht

De meldingsplicht zoals opgenomen in het eerste lid van artikel 12 is bedoeld als tegenhanger van het geven van meer vertrouwen in de vorm van onder andere: het niet standaard verantwoording afleggen bij subsidies tot 10.000 euro, het vragen van minder tussenrapportages en automatische bevoorschotting.

De subsidieontvanger is verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden bij de gemeente als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan de onderhavige subsidieverordening.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de meldingsplicht niet geldt na vaststelling van de subsidie of voor zover er (op verzoek van de belanghebbende) door de subsidieverlener een ontheffing is verleend van de verplichting om een prestatie overeenkomstig de subsidietoekenning uit te voeren.

Aansluitend bij de meldingsplicht is in het tweede lid een bepaling opgenomen ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van de gemeentelijke subsidieverstrekking (M&O). Onder misbruik wordt hier verstaan het verkrijgen of genieten van een (te hoge) subsidie door het niet, niet tijdig, niet juist of niet volledig verstrekken van gegevens. Onder oneigenlijk gebruik wordt verstaan het volgens de regels van de ASV, maar in strijd met de bedoelingen van de daarin opgenomen bepalingen, geheel of ten dele genieten van een (te hoge) subsidie. Misbruik kan op basis van de bestaande regelgeving worden bestreden op grond van “onrechtmatigheid” en “fraude”. Oneigenlijk gebruik kan veelal slechts worden voorkomen door het aanpassen van regelgeving. M&O-gevoeligheid kan opgevat worden als afhankelijkheid van derden gegevens. In het derde lid van artikel 12 wordt aan het college de bevoegdheid gegeven nadere regels te stellen ter voorkoming en bestrijding van misbruik een oneigenlijk gebruik bij subsidies.

Artikel 13. Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

In artikel 13 zijn de overige verplichtingen van de ontvanger van de subsidie opgenomen, als ook de plicht belangrijke wijzigingen te melden aan het college. Niets belet de gemeente om bij twijfel direct contact op te nemen met de subsidieontvanger en om nadere stukken te vragen.

Artikel 13a. Inrichting administratie

Ten behoeve van het kunnen uitvoeren van controles op de besteding van de subsidiegelden moet er sprake zijn van een deugdelijke administratie bij de subsidieontvanger.

Artikel 13b Niet doelgebonden verplichtingen ex artikel 4:39 van de wet

De Awb onderscheidt als het ware drie soorten verplichtingen: de standaardverplichtingen (artikel 4:37), de overige doelgebonden verplichtingen (artikel 4:38) en de niet-doelgebonden verplichtingen (artikel 4:39). De standaardverplichtingen zijn verplichtingen waarvan de wetgever heeft gedacht dat een subsidieverstrekker ze vrijwel altijd zal willen opleggen. Omdat ze zo gebruikelijk zijn, is het toegestaan ze op te leggen bij de subsidieverlening zonder dat de subsidieverordening of -regeling daarover iets bepaalt. Het gaat om verplichtingen met betrekking tot:

  • a.

    aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

  • b.

    de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

  • c.

    het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;

  • d.

    de te verzekeren risico's;

  • e.

    het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

  • f.

    het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan

  • g.

    verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

  • h.

    het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;

  • i.

    het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijke Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover.

Naast verplichtingen met betrekking tot de genoemde onderwerpen in artikel 4:37, zegt artikel 4:38 Awb dat ook andere verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie, kunnen worden opgelegd. Dit kan echter alleen bij of krachtens wettelijk voorschrift, wanneer het om wettelijke subsidies gaat. Voor zover het gewenst is andere doelgebonden verplichtingen op te leggen dan in de ASV genoemd, moeten deze verplichtingen in de subsidieregelingen worden opgenomen. Een voorbeeld is de verplichting om de activiteiten uit te voeren onder begeleiding van bepaalde deskundigen of gediplomeerden. In geval van buitenwettelijke subsidies, kunnen ook de overige doelgebonden verplichtingen gewoon bij de subsidieverlening worden opgelegd.

Wat betreft de niet-doelgebonden verplichtingen eist de Awb dat deze bij wettelijk voorschrift worden geregeld. Het zijn verplichtingen die erop gericht zijn een ander beleidsdoel te realiseren dan het doel dat het bestuursorgaan met de subsidie voor ogen heeft. De ASV bepaalt dat in Haarlem niet-doelgebonden verplichtingen kunnen worden opgelegd die betrekking hebben op:

  • a.

    social return on investment

  • b.

    gelijke behandeling

  • c.

    duurzaamheid

  • d.

    toegankelijkheid van de activiteiten voor mensen met een beperking

Artikel 14. Verantwoording subsidies tot en met 10.000 euro per jaar

Kenmerkend voor subsidies tot en met 10.000 euro is dat een vast bedrag (lump sum) wordt verstrekt en dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen aan de subsidieverstrekker. De subsidieontvanger hoeft geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard. In het tweede lid is wel bepaald dat de administratie gedurende 4 jaar moet worden bewaard zodat het college bij wijze van steekproef een periodieke controle kan uitvoeren op de besteding van de verstrekte subsidie.

Bij de directe vaststelling worden de bewijsstukken van de prestatie direct met de aanvraag meegestuurd. Ook indien de activiteiten nog niet hebben plaatsgevonden, kan directe vaststellen worden toegepast. De toepassing is dan onder meer afhankelijk van de aard van de subsidie (bijvoorbeeld een ‘waarderingssubsidie’) en risicoafweging van de subsidieverstrekker. Steekproefsgewijze controle na de vaststelling is mogelijk, maar leidt alleen in bijzondere gevallen, zoals fraude, tot terugvordering.

Artikel 15. Verantwoording subsidies vanaf 10.001 tot 50.000 euro per jaar

In dit artikel is aangegeven op welke wijze de subsidieontvanger de aan hem verleende subsidie aan het college dient te verantwoorden. Ingevolge artikel 9, eerste lid, wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekend gemaakt.

Het tweede lid bepaalt, dat de subsidieontvanger moet aantonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd. Daarbij zal vooraf door de subsidieverstrekker al moeten zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie) enz.

Ook hier kan het college bepalen dat bepaalde categorieën van subsidies, dan wel subsidieontvangers, niet tot verantwoording van de aan hun verleende subsidie hoeven over te gaan. Te denken valt daarbij aan subsidies van een beperkte omvang of subsidies, die aan een vertrouwde ontvanger worden verstrekt, dan wel subsidies die voor een doel worden aangewend, dat nadere verantwoording van de besteding van het geld overbodig maakt. Bij dit laatste kan worden gedacht aan de huurkosten van een gebouw. De verantwoorde besteding van de subsidie blijkt dan immers al uit het feit, dat het betreffende gebouw in gebruik is bij de subsidieontvanger.

Ingevolge het derde lid kan het college bepalen dat het voor de verantwoording daarvan andere stukken en bewijzen verlangt dan gebruikelijk en uit hoofde van de gewone bedrijfsvoering van de subsidieontvanger al worden opgesteld. Te denken valt aan de verslagen, die rechtspersonen uit hoofde van de wet al dienen op te stellen en die natuurlijk naar gelang van de hoedanigheid van de betreffende rechtspersoon verschillen.

Waar het hier uiteraard om gaat, is te voorkomen dat subsidieontvangers speciale stukken met andere verantwoordingsmethoden moeten opstellen dan zij gebruikelijk al doen. Zo kan uit een algemeen jaarverslag genoegzaam blijken, dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel, waarvoor de subsidie werd verstrekt.

Voor kleinere subsidies (denk aan een speeltoestel) is de mogelijkheid geopend in het derde lid voor het college om andere bewijsmiddelen te verlangen dan de gebruikelijke. Zo zou in het geval van een speeltoestel kunnen worden volstaan met het mailen van een foto daarvan of iets dergelijks.

Artikel 16. Verantwoording subsidies vanaf 50.001 tot 500.000 euro per jaar

Bij subsidies van 50.001 euro tot 500.000 euro wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt - tenzij de voorschriften voor subsidies tot en met 50.000 euro worden toegepast - plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Bij de financiële verantwoording mag de subsidieverstrekker een door een accountant opgesteld stuk vragen. Het is echter niet verplicht daar in alle gevallen om te vragen. Zekerheid kan ook worden verkregen door steekproefsgewijze controles van de uitvoeringsinstanties of door verantwoording in de jaarrekening van een instelling. Sedert een wijziging van de International Standards on Auditing (ISA’s) is de term “accountantsverklaring” vervangen door “controleverklaring”. Aan het artikel is een lid toegevoegd, waarin is bepaald dat als de subsidieverlening meerdere subsidies betreft, bij de aanvraag tot vaststelling kan worden volstaan met één controleverklaring van de accountant.

Artikel 17. Verantwoording subsidies vanaf 500.001 euro per jaar

Bij deze subsidies vindt altijd een risicokwalificatie plaats ingevolge de in december 2008 vastgestelde Nota Verbonden Partijen.

Aan het artikel is evenals bij het voorgaande artikel een lid toegevoegd, waarin is bepaald dat als de subsidieverlening meerdere subsidies betreft, bij de aanvraag tot vaststelling kan worden volstaan met één controleverklaring van de accountant.

Artikel 18. Vaststelling subsidie

In dit artikel is geregeld binnen welke termijn het college besluit ter zake van de vaststelling van de subsidie. Zie ook de toelichting bij artikel 7.

Ingevolge het tweede lid kan het college categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen voor wie de subsidie wordt vastgesteld zonder dat hiervoor door de subsidieontvanger een aanvraag moet worden ingediend. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.

Artikel 18a. Wijze van subsidievaststelling

De vaststelling van de verleende subsidie kan op twee wijzen plaatsvinden: op basis van werkelijk gemaakte kosten of op basis van geleverde prestaties.

In de leden 3 en 4 wordt de vaststelling op basis van geleverde prestaties geregeld. De basis voor de subsidievaststelling is niet alleen de jaarrekening van de instelling, maar de constatering of de afgesproken prestatie is geleverd. Uit de (gekantelde) jaarrekening blijkt of het aantal afgesproken prestaties daadwerkelijk is geleverd. Deze wijze van subsidievaststelling spreekt zich niet uit over de aard en de omvang van de uitgaven en inkomsten van de instelling. De realisatie van de prestaties wordt getoetst. Dat gebeurt niet alleen aan het eind van de periode, maar ook tussendoor. Alleen zo kan worden bezien of de prestaties werkelijk zijn geleverd in de afgesproken omvang en kwaliteit. Een kleiner prestatiepakket dan was afgesproken kan leiden tot een lager budget. Meer prestaties dan afgesproken zullen niet leiden tot verhoging van het budget. In het geval dat de geplande prestaties niet of in mindere omvang zijn geleverd, wordt de subsidie evenredig aangepast.

Vaststelling op basis van werkelijk gemaakte kosten kan leiden tot een lagere vaststelling. Dit is bepaald in het vijfde lid.

Artikel 18b. Overschotten en tekorten in verband met de uitvoering van activiteiten

Van een overschot is sprake indien de subsidieontvanger tenminste de gesubsidieerde activiteiten in de afgesproken omvang heeft gerealiseerd tegen een lager bedrag dan in de subsidieverlening is vermeld. Artikel 18b, derde lid voorziet in de mogelijkheid dat een overschot niet automatisch in de gemeentekas terugvloeit. Indien het college bij de beschikking tot subsidieverlening toestemming heeft verleend om een zogenaamde egalisatiereserve te vormen, is het mogelijk dat overschotten in volgende tijdvakken worden besteed dan wel gereserveerd. In de beschikking tot subsidievaststelling verbindt het college voorwaarden aan de besteding van de reserves.

Artikel 19. Standaardberekeningswijzen van uurtarieven en uniforme kostenbegrippen

Een veel gebruikte methode voor de bepaling van de omvang van het subsidiebedrag is de berekening van de (gedeeltelijke) bijdrage aan de werkelijke kosten van subsidiabele activiteiten. Hierbij is een belangrijke basis voor de financiering/subsidie (kostengrondslag) de inzet van personeel. De subsidieontvanger moet zich verantwoorden over het aantal subsidiabele uren en de totstandkoming van de uurtarieven. Dit brengt hoge lasten met zich mee. Vooral de verschillende uitgangspunten en definities per subsidie ten aanzien van de subsidiabele kosten (bijvoorbeeld overheadkosten) leggen een grote (lasten)druk op de administratieve systemen van subsidieontvangers.

Bij het bepalen van de standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven kan het college aansluiten bij de berekeningswijzen, zoals die in het Rijksbrede subsidiekader worden gehanteerd:

  • a.

    berekening op basis van integrale kosten;

  • b.

    berekening op basis van kosten per kostendrager, vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten of

  • c.

    een forfaitair vastgesteld uurtarief.

Voor de toepassing van de berekeningswijze op basis van kosten per kostendrager wordt het daarin van toepassing zijnde opslagpercentage voor de indirecte kosten door het college voorgeschreven. Voor de toepassing van een forfaitair vastgesteld uurtarief wordt het van toepassing zijnde uurtarief per kostendrager door het college voorgeschreven.

Forfaitaire elementen zijn een hulpmiddel om de bepaling van de subsidiabele kosten, en daarmee van het subsidiebedrag, te vereenvoudigen en te uniformeren. Voorbeelden van forfaitaire elementen zijn: het aantal werkbare uren op jaarbasis, het uurtarief voor kosten van eigen arbeid (niet zijnde loonkosten) en het uurtarief voor categorieën van loonkosten, bijvoorbeeld op basis van de Handleiding Overheidstarieven. Zo wordt voor de berekening van uurtarieven uitgegaan van een forfaitair vastgestelde standaard van 1.600 werkbare uren op jaarbasis.

Bij het bepalen van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven kan het college aansluiten bij de volgende definities, zoals die in het Rijksbrede subsidiekader worden gehanteerd:

  • -

    Subsidiabele kosten: de kosten die bij het verlenen en vaststellen van de subsidie in aanmerking worden genomen, respectievelijk de feitelijke hoogte van die kosten.

  • -

    Kostendrager: kostenplaats of volume-eenheid voor kostenberekening, bijvoorbeeld personeels-/arbeidsuren, apparaat-/machine-uren en overige kostendragers als output van apparaten en machines en verbruikte materialen.

  • -

    Afschrijvingskosten: kosten die de economische waardevermindering weergeven van een investering tegen historische kostprijs gedurende de economische levensduur (periode waarna de investering economisch verouderd is), de eventuele restwaarde na de economische levensduur behoren niet tot de subsidiabele kosten.

  • -

    Loonkosten: de optelsom van de bruto loonkosten, niet winstafhankelijke emolumenten, dan wel extra verdiensten naast het loon, werkgeverslasten, kosten van secundaire arbeidsvoorwaarden en, indien van toepassing, een evenredig deel van de begrote kosten voor een eventuele wachtgelduitkering na ontslag, voor personeel dat werkzaamheden verricht ten behoeve van subsidiabele activiteiten.

  • -

    Urenbasis: het aantal werkbare uren per fte per jaar.

  • -

    Directe kosten: kosten van een kostendrager en kosten derden, die rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit worden toegerekend.

  • -

    Indirecte kosten of overhead: kosten die niet rechtstreeks aan een subsidiabele activiteit worden toegerekend, maar via toerekening van een kostendrager.

  • -

    Kosten derden: op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten die direct voor de subsidiabele activiteit worden gemaakt, bijvoorbeeld door uitbesteding van een deel van de subsidiabele activiteit en kosten van voor de subsidiabele activiteit geleverde goederen en diensten.

Artikel 20. Recht op subsidie na afloop van de subsidieperiode

Behoudens de bepalingen in de Awb die betrekking hebben op het wijzigen dan wel (gedeeltelijk) beëindigen van een subsidierelatie die meer dan drie jaar heeft geduurd (artikel 4:50 en 4:51), kan een subsidieontvanger geen rechten ontlenen aan de subsidieverstrekking na afloop hiervan.

Artikel 20 bepaalt tevens dat een gevormde egalisatiereserve van invloed kan zijn op de subsidie die voor een volgend jaar wordt verstrekt. Of dit zo is, zal afhankelijk zijn van de specifieke voorwaarden die het college op dit punt aan de subsidievaststelling heeft verbonden, zoals bedoeld in artikel 18b, derde lid van de ASV.

Artikel 21. Vermogensvergoeding

In een aantal gevallen is de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd aan het college als de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming bij de ontvanger. Aan deze vergoedingsplicht zijn enkele beperkingen verbonden. Allereerst moeten de subsidieverlening en de vermogensvorming met elkaar in een causaal verband staan, overigens zonder de vermogensvorming ten tijde van de subsidieverlening voorzienbaar was. De vergoeding kan nooit hoger zijn dan de vermogensvorming zelf. Daarbij bestaat er alleen plicht tot vergoeding in een limitatief aantal situaties (zie artikel 4:41 lid 2 van de Awb). Verder geldt er een verjaringstermijn van 5 jaar.

In artikel 21 van de verordening is geregeld volgens welke uitgangspunten de vergoeding wordt berekend.

Artikel 22. Hardheidsclausule

In de hardheidsclausule is zo concreet en nauwkeurig mogelijk (dus door het benoemen van de specifieke artikelen) aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen. De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot individuele gevallen. Zodra de toepassing van een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd en daardoor een bestendig karakter heeft gekregen, dient dit beleid in de ASV of in een uitvoeringsregeling te worden neergelegd.

Indien het college gebruik maakt van de hardheidsclausule wordt dit gemotiveerd in de betreffende besluitvorming. Het college doet periodiek verslag aan de raad van het gebruik van de hardheidsclausule.

Artikel 23. Intrekking

Het is van belang dat van de vigerende subsidieregeling wordt aangegeven dat deze wordt ingetrokken op het moment dat de nieuwe verordening in werking treedt.

Artikel 24. Overgangsbepalingen, artikel 25 Inwerkingtreding, artikel 26 Citeertitel

Voor de hier opgenomen overgangs- en slotbepalingen is gebruik gemaakt van de daarvoor gebruikelijke formuleringen.