Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2015

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2015

De raad van de gemeente Haarlem;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 november 2014;

gelet op artikel 225 van de Gemeentewet en de Parkeerverordening 2012;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2015

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • b.

    motorvoertuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990;

  • c.

    houder: degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens;

  • d.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, centrale computer, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • e.

    centrale computer: computer van het bedrijf waarmee de gemeente Haarlem een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon;

  • f.

    autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en een aanbieder of tussen natuurlijke personen uit meer dan een huishouden;

  • g.

    woonadres:

    • i.

      een gebouwd eigendom, of gedeelte daarvan dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt, die bij dezelfde natuurlijke- of rechtspersoon in gebruik zijn;

    • ii.

      een samenstel van twee of meer van de in de voorgaande zinsnede bedoelde eigendommen of gedeelten daarvan die bij dezelfde natuurlijke- of rechtspersoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • iii.

      kamerverhuur wordt alleen aanwezig geacht indien een gebouwd eigendom volgens de WOZ-administratie voor kamerverhuur is bestemd;

  • h.

    kalenderjaar: de periode van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam 'parkeerbelastingen' worden de volgende belastingen geheven:

  • a.

    een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

  • b.

    een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van de degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

    • a.

      degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

    • b.

      zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat:

      • i.

        als een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het motorvoertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd;

      • ii.

        als blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.

  • 3. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, als deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

  • 4. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

  • 5. De belastingen genoemd in artikel 2, onderdeel a en b zijn niet verschuldigd indien het voertuig voorzien is van een geldige gehandicaptenparkeerkaart, mits deze duidelijk zichtbaar achter de voorruit van het voertuig is aangebracht.

Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 5 Wijze van heffing

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.

  • 2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon inloggen op de centrale computer.

  • 2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, moet overeenkomstig de aangifte betaald worden bij de aanvang van het parkeren.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen een maand na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon inloggen op de centrale computer.

  • 3. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, moet worden betaald binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 4. In afwijking van het eerste lid geldt ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet één aanslag bevat, het bedrag daarvan meer is dan € 100,00 en minder is dan € 5.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, moeten de aanslagen worden betaald in vijf gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgend op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen steeds één maand later.

  • 5. Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.

Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

Artikel 9 Kosten

De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelasting.

Artikel 11 Nadere bepalingen inzake vergunningen

  • 1. Als een vergunning, als bedoeld in artikel 3 van de Parkeerverordening 2012, wordt ingetrokken of vervalt, wordt op schriftelijk verzoek ontheffing van de ter zake verschuldigde parkeerbelasting verleend over de nog niet aangevangen kalendermaanden waarop de vergunning betrekking heeft.

  • 2. Indien als gevolg van maatregelen door of met instemming van het college van burgemeester en wethouders de vergunninghouder over een gedeelte van het tijdvak waarvoor de parkeervergunning geldt, geen gebruik kan maken van de parkeervergunning, wordt ontheffing van de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, verleend over het aantal volle kalendermaanden waarin dat gebruik niet mogelijk is geweest.

  • 3. Over aanslagbedragen welke op jaarbasis lager zijn dan € 12,50 wordt geen ontheffing op basis van het voorgaande lid verleend.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De 'Verordening Parkeerbelasting 2014', d.d. op 19 december 2013, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening parkeerbelastingen 2015’.

Bijlage Tarieventabel behorende bij de Verordening parkeerbelastingen 2015

Tarieventabel parkeerbelasting