Regeling vervallen per 09-08-2018

Uitvoeringsregels maatwerkvoorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2016

Geldend van 01-01-2018 t/m 08-08-2018

Intitulé

Uitvoeringsregels maatwerkvoorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2016

Vooraf

Op 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (verder: de Wmo 2015) volledig inwerking getreden. Met ingang van die datum zijn gemeenten verantwoordelijk geworden voor de uitvoering van de taak, neergelegd in artikel 2.1.1. van de Wmo 2015. Vanaf dat tijdstip moeten gemeenten in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zorg dragen voor maatschappelijke ondersteuning en zullen de in de Wmo 2015 neergelegde rechten en plichten voor ingezetenen gaan gelden. Dat wil zeggen dat gemeenten moeten zorgen voor onder andere het aanbieden van algemene voorzieningen en voor het verstrekken van maatwerkvoorzieningen. Verder dienen gemeentebesturen zorg te dragen voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen.

De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de voormalige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Deze taken zijn toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de burger zelf en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening leveren.

De belangrijkste wijzigingen van de Wmo 2015 ten opzichte van de huidige Wmo zijn het vervallen van de compensatieplicht en het vervallen van de compensatiedomeinen. Door het vervallen van de compensatieplicht ligt de nadruk niet meer op het compenseren van een beperking maar op het versterken van de zelfredzaamheid en de participatie. De compensatiedomeinen waarop de gemeente de burger met een belemmering moet compenseren (huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning en lokaal en medemensen ontmoeten), zijn in de Wmo 2015 niet meer opgenomen. In plaats daarvan is de verplichting om maatwerk te leveren opgenomen. Deze verplichting is ruimer dan de oude compensatieplicht en ziet op alle gevallen waarin iemand problemen heeft met zijn zelfredzaamheid en participatie. Daarnaast kan een burger die beschermd wonen of opvang nodig heeft een beroep doen op de Wmo 2015.

Uitgangspunt hierbij is een proces waarin de gemeente en de burger met een ondersteuningsbehoefte in samenspraak diens situatie in kaart brengen en op basis daarvan bezien op welke wijze de zelfredzaamheid en participatie van de burger kunnen worden versterkt. Door procesmatige voorwaarden in de Wmo 2015 op te nemen worden aan het college handvatten geboden om te komen tot een zorgvuldige afweging en beoordeling.

Het wegvallen van de compensatieplicht en de compensatiedomeinen enerzijds en het bieden van passende ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening anderzijds vereist een benadering waarbij de gemeente zich richt op het bereiken van een resultaat dat, waar mogelijk, aansluit bij de wensen en mogelijkheden van de burger en zijn sociale omgeving. Passend aanbod is per definitie passend bij de individuele burger en hoeft daardoor niet te bestaan uit een standaard oplossing. De borging van de kwaliteit van het onderzoek en de uitkomsten daarvan (het passende aanbod) ligt in een goed georganiseerde toegangsprocedure.

De Wmo 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem (hierna Verordening) en voorliggende Uitvoeringsregels leggen deze toegangsprocedure vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt het recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; passende ondersteuning bieden waar ondersteuning nodig is.

Inleiding

Met de Wmo 2015 is de gemeente verantwoordelijk geworden voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van burgers met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen. De ondersteuning moet er op gericht zijn dat burgers zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Voor burgers met psychische of psychosociale problemen en of voor burgers die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten voorziet de gemeente in de behoefte aan beschermd wonen en opvang.

Om uitvoering te geven aan deze wettelijke opdracht heeft de gemeenteraad beleid vastgesteld op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning. In dit beleid is de maatschappelijke ondersteuning gericht op de burger en zijn plek in de samenleving in plaats van uitsluitend op zijn aandoening, stoornis of beperking. Het welbevinden van de burger staat centraal. Bij het ondersteunen van burgers moet er ook aandacht zijn voor problemen achter of naast de directe hulpvraag.

In de Verordening heeft de gemeenteraad de regels vastgesteld voor de uitvoering van het beleid door het college. De gemeentelijke verordening is daarmee een essentieel document voor de concrete uitwerking van het beleid met betrekking tot ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie, beschermd wonen en opvang. In bijlage 2 is een schema opgenomen waarin aangegeven is wat er onder zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang kan worden verstaan.

Het Uitvoeringsbesluit en de Uitvoeringsregels zijn een verdere concretisering van hoe er uitvoering gegeven moeten worden aan het raadsbeleid door het college binnen de vastgelegde kaders van de Verordening. Het Uitvoeringsbesluit schrijft voor hoe de hoogte wordt bepaald van een persoonsgebonden budget en hoe de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt vastgesteld ten behoeve van het bepalen van de hoogte van een eigen bijdrage door het Centraal Administratie Kantoor (hierna CAK).

In de voorliggende Uitvoeringsregels wordt de regelgeving vastgelegd ten aanzien van de procedure voor de toegang tot maatwerkvoorzieningen ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie.

Verder zijn de criteria met betrekking tot het verstrekken van de maatwerkvoorzieningen, de verstrekkingsvorm van de maatwerkvoorzieningen en aanvullende bepalingen per maatwerkvoorziening opgenomen.

Voor wat betreft de maatwerkvoorzieningen opvang en beschermd wonen geldt dat Haarlem een centrumfunctie heeft. Als centrumgemeente heeft Haarlem de opdracht de uitvoering van de taken af te stemmen met de regiogemeenten. In dit kader is regionaal beleid vastgesteld. De (toegang tot de) maatwerkvoorzieningen opvang en beschermd wonen blijven daarom voor wat betreft deze uitvoeringsregels buiten beschouwing.

Bij de uitwerking van de Verordening en de Uitvoeringsregels is rekening gehouden met het feit dat er maatwerk geboden moet worden. Dit betekent dat het niet mogelijk en niet wenselijk is in de Verordening en de Uitvoeringsregels tot in detail vast te leggen hoe de gemeente in concrete situaties zal handelen; waar een individuele burger in zijn situatie het meest bij gebaat is, laat zich niet vooraf vastleggen. Naast de Uitvoeringsregels zullen er werkinstructies worden opgesteld om handvatten te bieden om te borgen dat in vergelijkbare situaties hetzelfde gehandeld wordt.

Daar waar in de loop van de tijd blijkt dat de werkinstructies moeten worden aangepast, zal altijd worden bezien of deze in lijn liggen met de Uitvoeringsregels dan wel dat deze ook moeten worden aangepast. Immers Uitvoeringsregels hebben geen eeuwigdurend karakter. Niet alleen de wetgever verandert bij tijd en wijle de regels van het spel, ook gerechtelijke uitspraken beïnvloeden de uitvoering van de Wmo 2015 en dus ook de Uitvoeringsregels. Indien aan de orde worden de Uitvoeringsregels aangepast.

De Wmo 2015 en de Verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige casemanagers, het Sociaal Wijkteam of bijvoorbeeld aanbieders van maatwerkvoorzieningen. Waar in de Verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid mandateren op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht.

Actualiteit Uitvoeringsregels:

Met deze Uitvoeringsregels zijn de Uitvoeringsregels maatwerkvoorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2015 komen te vervallen.

Het werkveld van de Wmo is dynamisch. De transformatie in het sociaal domein gaat verder. De huidige Uitvoeringsregels zijn nog vrij traditioneel. In de loop van 2016 worden de Uitvoeringsregels verder doorontwikkeld zodat deze meer in lijn zijn met de Wmo als kaderwet.

Leeswijzer

De hoofdstukindeling van de Uitvoeringsregels is als volgt:

In hoofdstuk 1 wordt de toegangsprocedure tot een maatwerkvoorziening uitgebreid beschreven. Vervolgens worden in hoofdstuk 2 de criteria benoemd waaraan wordt getoetst of een burger in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. Wordt er niet voldaan aan deze criteria dan is dit in principe reden om een maatwerkvoorziening te weigeren. In hoofdstuk 3 komen de vormen van de te verstrekken maatwerkvoorzieningen aan de orde. Vervolgens zijn in de hoofdstukken 4 tot en met 11 de verstrekkingsvorm van de maatwerkvoorzieningen en aanvullende bepalingen per maatwerkvoorziening opgenomen. In het laatste hoofdstuk 12 staat beschreven wanneer het nodig is om medisch advies te vragen en welke eisen gesteld worden aan de medische advisering.

1. De toegangsprocedure tot een maatwerkvoorziening

1.1 Algemeen

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de burger, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de burger op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt.

In dit hoofdstuk wordt de route die een burger 1 doorloopt om tot een oplossing van zijn hulpvraag te komen beschreven. Door deze route te beschrijven in de Verordening en Uitvoeringsregels wordt een uniforme werkwijze vastgelegd en weet de burger wat hij kan verwachten van de gemeente. In dit proces om tot een oplossing van de hulpvraag te komen is de dragende samenleving het uitgangspunt, waarbij het inzetten van de eigen kracht voor het gebruik van talenten en mogelijkheden om zelf oplossingen te vinden voor problemen, wordt gestimuleerd.

Het streven is om de burger op een niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij is met name de situatie van de burger van belang voordat er sprake was van een hulpvraag, alsmede de situatie van burgers in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen hulpvraag hebben. Soms zal de burger zich er bij neer moeten leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten. De ondersteuning beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie.

1.2 Procedure afhandeling melding

In deze paragraaf wordt de procedure met betrekking tot het afhandelen van de melding behandeld. Deze procedure bevat de volgende onderdelen: de melding, het vooronderzoek, het gesprek en het afwegingskader en de verslaglegging hiervan. Voor het uitvoeren van deze stappen staat in de Wmo 2015 een wettelijke termijn van 6 weken.

1.2.1 De melding

Als een burger een hulpvraag heeft op het gebied van zijn zelfredzaamheid of participatie, zal hij op zoek gaan naar een oplossing. In veel gevallen zal hij zelf in staat zijn ondersteuning te organiseren door een beroep te doen op zijn eigen kracht of eigen netwerk. In een aantal gevallen zal de burger niet in staat zijn op eigen kracht een oplossing te organiseren. De burger kan dan bij de gemeente aankloppen voor informatie, advies en/of ondersteuning.

De burger kan zijn hulpvraag op verschillende manieren melden. Hij kan dit persoonlijk doen, maar ook telefonisch, schriftelijk of per mail. De meldingen kunnen op verschillende locaties worden gedaan; het zogenaamde gedifferentieerd toegangsmodel. Als uitgangspunten worden gehanteerd: ‘No wrong door’, vertrouwen in de aanbieder, zo min mogelijk schakels en één regisseur voor de burger. Met andere woorden, daar waar de burger zich meldt met een vraag wordt de vraag in behandeling genomen. Dit betekent dat de burger niet alleen met zijn hulpvraag bij de gemeente terecht kan of bij het Sociaal Wijkteam 2 , maar ook bij de daartoe gecontracteerde zorgaanbieders.

De burger kan bij de melding een persoonlijk plan aanleveren, waarin hij aangeeft wat hij denkt nodig te hebben om maatschappelijk te kunnen meedoen en zelfredzaam te zijn. Indien de burger geen persoonlijk plan heeft overgelegd dan wordt hij op de hoogte gesteld van deze mogelijkheid en wordt hij in de gelegenheid gesteld om dit, binnen7 dagen na ontvangst van de melding, alsnog te doen. Ook zal de burger bij de melding worden gewezen op de mogelijkheid van gratis clientondersteuning 3 .

1.2.2 Het vooronderzoek

Om scherp te krijgen wat de vraag exact inhoudt, zal er vraagverheldering moeten plaatsvinden. Bij de gemeente zal de burger die de hulpvraag heeft gesteld hiervoor eerst telefonisch contact hebben met een medewerker van de gemeente. Deze medewerker zal de melding en, indien aanwezig, het persoonlijk plan registreren en een ontvangstbevestiging van de melding naar de burger sturen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat informatie en advies voldoende is voor de burger om het ondervonden probleem op te lossen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de sociale kaart van de gemeente, waarin de mogelijkheden binnen de basisinfrastructuur en de algemene voorzieningen worden onderzocht.

Uiteraard hoeft niet bij elke melding een uitgebreid onderzoek plaats te vinden, bijvoorbeeld in spoedsituaties of als de situatie van de burger al in voldoende mate bekend is. Indien in deze situatie een maatwerkvoorziening nodig is, zal het verslag van de telefonische melding ter ondertekening naar de burger worden verzonden. Dit wordt vervolgens als een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in behandeling genomen.

Artikel 1.2.3 Het gesprek

Het gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Een burger kan zich tijdens het gesprek laten bijstaan door iemand uit zijn eigen omgeving en / of een cliëntondersteuner. De plaats waar het onderzoek plaatsvindt, wordt afgestemd op de wensen en mogelijkheden van de burger.

Als er een persoonlijk plan is aangeleverd door de burger zal dit worden betrokken bij het onderzoek. Bij een burger met een eenvoudige ondersteuningsvraag kan dit onderzoek zeer beknopt zijn. Bij complexere ondersteuningsvragen kan het onderzoek uit meerdere gesprekken bestaan.

Er wordt een integraal en levens breed gesprek met de burger gevoerd . Hierbij wordt gebruik gemaakt van een checklist zodat alle levensgebieden (inkomen, gezondheid, relatie/gezin, etc.) worden besproken. De zogenaamde ‘zelfredzaamheidmatrix’ kan hierbij als instrument worden gebruikt.

Van het gesprek wordt door de gespreksvoerder een gespreksverslag gemaakt. De burger heeft de mogelijkheid op het verslag te reageren, door correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd. Een ondertekend verslag wordt als aanvraag aangemerkt.

Vraagverheldering: Allereerst richt het onderzoek zich op het verduidelijken van de vraag: Wat zijn de mogelijkheden van de burger? Wat zijn de behoeften en voorkeuren van de burger ? Wat gaat er goed en wat lukt er niet meer? En welk resultaat wil de burger bereiken? In deze vraagverhelderingsfase moet duidelijk worden of er een onderliggende reden is dat de burger of zijn mantelzorger de vraag stelt.

Reikwijdte Wmo: Vervolgens wordt in het onderzoek vastgesteld of de hulpvraag onder de reikwijdte van de Wmo valt:

  • -

    is er behoefte aan ondersteuning ten behoeve van de zelfredzaamheid,

  • -

    is er behoefte aan ondersteuning ten behoeve van participatie,

  • -

    is er behoefte aan beschermd wonen of opvang.

Doel ondersteuning vaststellen: Als duidelijk is wat de vraag is en dat deze onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt, is het van belang om samen met de burger of zijn mantelzorger vast te stellen wat het te behalen resultaat is. Dus: wanneer vindt iemand dat zijn ondersteuningsvraag voldoende is opgelost en is dat een realistisch resultaat.

Oplossingsmogelijkheden: Als er overeenstemming is over het te behalen resultaat wordt gekeken naar hoe het resultaat behaald kan worden. Bij het zoeken naar mogelijke oplossingen wordt gebruik gemaakt van het afwegingskader zoals hieronder beschreven.

1.2.4 Het afwegingskader

Als de ondersteuningsvraag en het doel duidelijk zijn, wordt onderzocht hoe dit kan worden bereikt. De hiërarchie in het afwegingskader is in onderstaande figuur aangegeven en wordt daaronder toegelicht.

afbeelding binnen de regeling

Eigen Kracht

In de Wmo wordt uitgegaan van het versterken van de eigen kracht van burgers. De burger wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Voor het versterken van de eigen kracht zijn persoonlijke eigenschappen (wie is de burger), talenten en vaardigheden (wat kan de burger), zingeving (wat wil de burger), krachten en mogelijkheden in de omgeving (wat heeft de burger) en kennis en ervaring (wat weet de burger) van belang.

Door de burger te wijzen op zijn eigen mogelijkheden wordt hij gestimuleerd om talenten en mogelijkheden te zien en in te zetten om ondersteuningsvragen op te lossen.

Een ondersteuningsvraag kan mogelijk worden opgelost met het aanschaffen van een algemeen gebruikelijke voorziening of door ondersteuning van de gezinsleden.

Sociaalnetwerk

Sociale omgeving verwijst naar de sociale context waarin de burger leeft. Het beslaat het gezin, vrienden, de buurt waarin iemand woont, zijn werkomgeving en de sociale groepen waartoe de burger behoort. De sociale omgeving is vaak, indien mogelijk, bereid om (een deel van) de ondersteuning te bieden of voor de burger te organiseren. Deze ondersteuning geboden vanuit de sociale omgeving wordt in sommige gevallen mantelzorg genoemd. Mantelzorg is ondersteuning die mensen langdurig en onbetaald aan iemand verlenen, vanuit de persoonlijke band die mantelzorgers hebben met degene die zij ondersteunen. Als er sprake is van overbelasting van de mantelzorger kan de gemeente ondersteuning bieden. Van belang hierbij is de balans tussen draagkracht en draaglast.

Voorliggende voorziening

Andere voorzieningen

Aanspraken op waarborgen in andere wetgeving zoals in de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Jeugdwet kunnen de hulpvraag oplossen, waardoor ondersteuning vanuit de Wmo 2015 niet noodzakelijk is. De verantwoordelijkheid van de gemeente houdt op als vastgesteld is dat iemand recht heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg ten laste van de Wlz, omdat deze is aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, ook als degene deze zorg thuis ontvangt. Voorts kan het zijn dat medicijnen of een behandeling de behoefte aan ondersteuning of een deel daarvan wegnemen. Deze worden vergoed vanuit de Zvw en zijn voorliggend. Voor alle ondersteuningsvragen van burgers jonger dan 18 jaar op het gebied van zelfredzaamheid en participatie, met uitzondering van woningaanpassingen en hulpmiddelen, is de Jeugdwet voorliggend 4 .

Algemene voorziening 5

Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Dat betekent overigens niet dat er in het geheel geen voorwaarden gesteld kunnen worden aan de deelname of het gebruik van de algemene voorziening. We hanteren voor de meeste algemene voorzieningen een beperkte toegangsbeoordeling. Aan een algemene voorziening kunnen kosten zijn verbonden.

In het raadsbeleidsplan zijn de algemene voorzieningen opgesomd die een (deel van) de ondersteuningsvraag op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, opvang en beschermd wonen kunnen oplossen.

Maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening is een, op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een burger afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen.

Een burger kan voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komen als andere oplossingen niet of niet voldoende tot een oplossing hebben geleid. Een maatwerkvoorziening kan in natura worden verstrekt of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Voor een maatwerkvoorziening is een individuele toekenning in de vorm van een beschikking nodig. Voor maatwerkvoorzieningen geldt in de meeste gevallen een inkomensafhankelijke eigen bijdrage.

In hoofdstuk 4 t/m 11 zijn de maatwerkvoorzieningen opgenomen die door de gemeente kunnen worden ingezet ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie.

1.2.5 Verslag onderzoek

Van het onderzoek wordt een verslag opgesteld. In veel gevallen zal in het verslag sprake zijn van een arrangement gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, waarin eigen kracht, ondersteuning vanuit het eigen netwerk, algemene voorziening(en) en maatwerkvoorziening elkaar aanvullen.

De gemeente verstrekt aan de burger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening.

Als de burger het niet eens is met de weergave in en/of uitkomsten van het onderzoek dan wel aanvullingen daarop heeft, kunnen deze opmerkingen / aanvullingen aan het verslag worden toegevoegd.

Het onderzoeksverslag is voorzien van de naam van de burger, Burgerservicenummer (Bsn) en dagtekening. Daarnaast bevat het een weergave van de hulpvraag van de burger en de mogelijke oplossingen.

Indien het onderzoeksverslag ondertekend wordt teruggestuurd en er wordt daarbij verzocht om een maatwerkvoorziening, dan wordt dit beschouwd als een aanvraag.

1.3 Procedure beschikking maatwerkvoorziening

In deze paragraaf wordt de procedure met betrekking tot het afhandelen van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening behandeld. Deze procedure bevat de volgende onderdelen: de aanvraag, de beoordeling van de aanvraag, het inwinnen van een advies en de beschikking. Voor het uitvoeren van deze stappen staat in de Wmo 2015 een wettelijke termijn van 2 weken.

1.3.1 De aanvraag

De datum van de aanvraag is de datum van ontvangst door de gemeente van het ondertekend arrangementsverslag. In het geval dat sprake was van een spoedsituatie of als de situatie van de burger al in voldoende mate bekend was, zal het ondertekend verslag van de telefonische melding als aanvraag in behandeling worden genomen.

1.3.2 De beoordeling van de aanvraag

Na ontvangst van de aanvraag zal de gemeente beoordelen of de burger voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening, zoals omschreven in hoofdstuk 2 van deze Uitvoeringsregels.

1.3.3 Advisering

De gemeente kan een door haar daartoe aangewezen adviesinstantie of een voor de toegang gecontracteerde zorgaanbieder om advies vragen als zij dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Redenen om een extern advies in te winnen zijn, o.a.:

  • ergonomische en/of psychosociale situatie van de aanvrager om een aanvraag voor een maatwerkvoorziening te kunnen afhandelen.

  • het is onduidelijk of het probleem is op te lossen met eigen kracht, andere regelingen of algemene voorzieningen, een advies kan hier meer duidelijkheid over verschaffen.

  • het advies kan meer verdieping en concrete aanknopingspunten geven in het benutten van de eigen mogelijkheden van de burger.

1.3.4 De beschikking

De burger ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015, binnen 2 weken na de aanvraag, schriftelijk in een beschikking. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Awb de burger schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging of opschorting van deze termijn.

In de beschikking staan: de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit. Daarnaast wordt, indien van toepassing, de burger geïnformeerd over de te betalen eigen bijdrage.

De burger wordt doorgaans vóór verzending van de beschikking telefonisch geïnformeerd over de aard van de beslissing. Tegen de beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.

1.4 Beëindiging, intrekking en herziening van een voorziening

Tussen intrekking van een besluit tot verlening van een maatwerkvoorziening en een beëindiging bestaat duidelijk verschil.

Beëindiging

Beëindiging van een voorziening ligt in een nabij of verder gelegen toekomst op grond van wijzigingen die tijdig zijn aangekondigd of tijdig zijn te voorzien, dan wel in situatie van overlijden.

Intrekking

Intrekking vindt met terugwerkende kracht plaats op grond van feiten, die eerst achteraf konden worden geconstateerd en die, als ze eerder bekend zouden zijn geweest, niet tot een toekenning zouden hebben geleid of tot een eerdere beëindiging van de voorziening.

Herziening

Herziening van een voorziening vindt plaats als sprake is van gewijzigde omstandigheden of omdat sprake is van een foutief besluit. Herziening van een voorziening kan zowel vooruit in de tijd of met terugwerkende kracht plaatsvinden.

1.4.1 Redenen beëindiging/intrekking van een voorziening

Het besluit waarin de maatwerkvoorziening wordt toegekend kan worden beëindigd of ingetrokken indien:

  • ·

    de burger verhuist naar een andere gemeente;

  • ·

    de burger overlijdt;

  • ·

    de indicatieperiode of geldigheidsduur van de maatwerkvoorziening is verstreken;

  • ·

    de burger aangeeft dat zijn situatie is veranderd en de huidige maatwerkvoorziening niet meer voldoet;

  • ·

    de burger niet voldoet aan de voorwaarden waaronder de maatwerkvoorziening wordt verstrekt.

1.5 Heronderzoeken

Een heronderzoek vindt plaats om te beoordelen of een burger nog steeds recht heeft op de verstrekte voorziening en/of deze nog voldoet.

Bij een heronderzoek wordt gekeken of:

  • ·

    de omstandigheden van de burger in de loop van de tijd veranderd zijn en of deze omstandigheden een aanleiding vormen om de voorziening te wijzigen of in te trekken;

  • ·

    de verstrekte voorziening nog aan de (technische) eisen voldoet.

Heronderzoeken vinden plaats als:

  • ·

    de verwachting bestaat dat in de loop van de tijd de omstandigheden van de burger zullen wijzigen;

  • ·

    een beleidswijziging dit noodzakelijk maakt;

  • ·

    het college daar anderszins aanleiding toe vindt.

1.6 Bezwaar

Op de beschikking zijn de wettelijke bezwaar- en beroepsprocedures van toepassing zoals zijn omschreven in de Awb en zoals aangegeven in de beschikking.

Een bezwaarschrift dient binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na de datum van verzending van de beschikking, bij de gemeente te zijn ontvangen. Het bezwaarschrift moet, op grond van artikel 6.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in ieder geval het volgende bevatten:

  • ·

    de naam en het adres van de burger;

  • ·

    het burgerservicenummer;

  • ·

    de datum waarop het bezwaarschrift is geschreven;

  • ·

    een omschrijving van het besluit waartegen bezwaar is gemaakt;

  • ·

    de motivering van het bezwaar;

  • ·

    een handtekening van de burger.

De gemeente heeft eveneens zes weken om het bezwaarschrift te behandelen. Dit mag nog verlengd worden met zes weken wanneer er nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die een nader onderzoek noodzakelijk maken.

1.7 Klachtrecht

Klachtenafhandeling door aanbieders

De Wmo 2015 verplicht zorgaanbieders om een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt te treffen. In de Verordening is bepaald dat de aanbieder ten aanzien van alle in de verordening genoemde voorzieningen een klachtenregeling dient vast te stellen. Voorts is in het kader van de opdrachtverlening aan aanbieders van maatwerkvoorzieningen bepaald dat de klachtenafhandeling minimaal voldoet aan de eisen die de (nieuwe) Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) daaraan stelt. Het college ziet toe op de naleving van de klachtenregelingen van de aanbieders door middel van periodieke overleggen en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek. Op grond van de overeenkomst die met de aanbieders wordt gesloten, verlangt de gemeente dat de aanbieder per kwartaal een rapportage aan de gemeente verstrekt.

Klachtenafhandeling door de gemeente

De Wmo 2015 verplicht de gemeenteraad om bij verordening te bepalen ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. In de verordening is bepaald dat het college een regeling vaststelt voor de afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen. De afhandeling van de klacht gebeurt op basis van de daartoe vastgestelde gemeentelijke klachtenprocedure en de bepalingen in titel 9.1van de Algemene wet bestuursrecht.

1.8 Afwijkende toegangsprocedure bij Beschermd Wonen, Maatschappelijke opvang en vrouwenopvang (hierna: BW, MO en VO)

  • · Voor de meeste maatwerkvoorzieningen geldt dat burgers inwoners van Haarlem zijn. Voor BW/MO/VO zijn burgers alle inwoners van de gemeenten in het centrumgemeentegebied (=VRK regio; dat zijn de gemeenten in Kennemerland incl. Haarlemmermeer).

  • · Op de maatwerkvoorzieningen BW, MO en VO is het gedifferentieerde toegangsmodel slechts beperkt van toepassing. De aanvraag voor de maatwerkvoorziening moet worden ingediend bij, en afgehandeld worden door centrumgemeente Haarlem. Melding en onderzoek voor BW worden door de centrumgemeente en door aanbieders uitgevoerd. regiogemeenten kunnen daar een rol in krijgen. Melding en onderzoek voor MO worden uitsluitend gedaan door de Brede Centrale Toegang (BCT) en voor VO uitsluitend door de voor VO gesubsidieerde instelling.

  • · Bij MO wordt de aanvraag voor toelating tot de MO-voorzieningen beoordeeld door de BCT en deze geeft vervolgens een beschikking af.

  • · Meldingen huiselijk geweld worden beoordeeld door Veilig Thuis. Na beoordeling wordt een melding al dan niet doorgezet naar de voor VO gesubsidieerde instelling. Het college van B&W besluit dit te mandateren aan Veilig Thuis.

  • · Bij VO wordt vervolgens de aanvraag voor toelating tot de VO-voorzieningen beoordeeld aan de hand van een risicotaxatie door de voor VO gesubsidieerde instelling en deze geeft vervolgens een beschikking af. Het college van B&W besluit dit te mandateren aan de voor VO gesubsidieerde instelling.

2. Criteria maatwerkvoorzieningen

2.1 Algemeen

In hoofdstuk 1 is uitgebreid ingegaan op de toegangsprocedure tot de maatwerkvoorziening in de Wmo 2015.

Samenvattend komt een burger alleen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover de burger deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of andere voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de burger in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

Kortom: de nadruk ligt op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt slechts het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning.

In dit hoofdstuk worden nadere criteria behandeld, om meer in detail en concreet af te bakenen in welke gevallen een burger een maatwerkvoorziening kan krijgen.

2.2 Vermijdbaarheid / voorzienbaarheid

Voorzienbaarheid / vermijdbaarheid betekent dat de gemeente van burgers verwacht dat zij zelf of samen met het eigen netwerk oplossingen zoeken voor ervaren of toekomstig te verwachten belemmeringen. Van een burger mag verwacht worden dat hij bijvoorbeeld bij het betrekken van een nieuwe woning rekening houdt met zijn huidige gezondheidssituatie en dus niet naar een voor hem ongeschikte woning verhuist. Een oudere die een aantal jaren ingeschreven staat voor een appartement of serviceflat en op het moment van verhuizing verzoekt om een maatwerkvoorziening, had deze verhuizing kunnen zien aankomen en daarvoor kunnen reserveren.

De bestendige jurisprudentielijn is dat een woonvoorziening niet kan worden geweigerd omdat gelet op de leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn. De CRvB oordeelt dat bij een verhuizing te veel (individuele) factoren een rol spelen om de kosten van een verhuizing – uitsluitend op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie – als algemeen gebruikelijk te kwalificeren. Het is voor gemeenten wel mogelijk om een voorziening af te wijzen op de grond dat deze voorzienbaar was, mits deze voorzienbaarheid gebaseerd is op de beperkingen van burger en er sprake is van de situatie van het betrekken van een ongeschikte woning.

2.3 Behandelbare of tijdelijke beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie

In de Verordening staat omschreven dat er sprake moet zijn van beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie of psychische of psychosociale problemen. Voor de Wmo 2015 moet het verstrekken van een maatwerkvoorziening (medisch, psychisch of psychosociaal gezien) noodzakelijk zijn. Als de (medische, psychische of psychosociale) noodzaak niet zonder meer kan worden vastgesteld moet een (medisch, ergonomisch, psychisch of psychosociaal) onderzoek worden ingesteld om de noodzaak vast te stellen. Het medisch onderzoek wordt in hoofdstuk 12 besproken.

Als blijkt dat er aantoonbare beperkingen zijn die nog kunnen verbeteren of herstellen met een adequate behandelmethode dient in eerste instantie behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet te worden ingezet en/of bijvoorbeeld een voorziening worden geleend bij een thuiszorgwinkel, alvorens een onderzoek naar een maatwerkvoorziening te starten. Als blijkt dat er een langdurige noodzaak is voor een voorziening, dan is de maximale uitleentermijn (half jaar) van de thuiszorgwinkel niet voorliggend.

2.4 Goedkoopst adequaat

Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college naar objectieve maatstaven gemeten, de goedkoopst adequate voorziening.

Bij de toepassing van dit artikel dient in eerste instantie bepaald te worden of de te verstrekken voorziening adequaat is. Met het begrip adequaat wordt bedoeld ‘volgens objectieve maatstaven toereikend’. Zijn er twee of meer voorzieningen adequaat, dan moet er gekozen worden voor de goedkoopste voorziening. Daarbij kan en mag rekening gehouden worden met zogenaamde inkoopvoordelen van de gemeente.

Een uitzondering kan zijn dat een kwalitatief beter product de kosten verhoogt, maar ook de duurzaamheid verlengt, waardoor het product langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau moet bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau worden aangesloten. In de afweging goedkoopst adequaat moet niet alleen naar het heden maar ook naar de toekomst worden gekeken en naar de investeringen die in het kader van de Wmo 2015 worden gedaan.

Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking.

Te allen tijde staat het begrip adequaat boven het begrip goedkoopst.

2.5 Algemeen gebruikelijk

In de jurisprudentie is bepaald dat geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor een burger algemeen gebruikelijk is. Het begrip algemeen gebruikelijk gaat volgens de Centrale Raad van Beroep op als een zaak voldoet aan drie criteria:

  • ·

    de voorziening is niet alleen voor iemand met een beperking bedoeld;

  • ·

    de voorziening is voor iedereen gewoon te koop bij bedrijven of winkels;

  • ·

    de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten.

Wat algemeen gebruikelijk is wordt beïnvloed door maatschappelijke ontwikkelingen, deze zijn aan verandering onderhevig. In de tijd kan een voorziening die eerst niet als algemeen gebruikelijk werd gezien wel algemeen gebruikelijk worden. Het aanbod en de prijzen van voorzieningen in gewone winkels speelt hierbij een rol, maar ook de jurisprudentie.

Bij een algemeen gebruikelijke voorziening is het uitgangspunt dat elke ingezetene van Nederland deze kan hebben. Dat betekent dat iedereen dit zelf moet bekostigen. Het verstrekken van dergelijke voorzieningen op grond van de Wmo is niet redelijk en strookt niet met de doelstelling van de wet.

Het college moet wel onderzoeken of de aangevraagde voorziening ook voor de burger, gezien diens specifieke behoeften en persoonskenmerken, als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. Indien een algemeen gebruikelijke voorziening met aanpassingen een adequate oplossing biedt voor een probleem, komen, in overeenstemming met een uitspraak van de CRvB, alleen de specifieke aanpassingen in aanmerking voor vergoeding.

2.6 Ingezetene in de gemeente

De aanvraag voor de maatwerkvoorziening moet worden ingediend bij, en afgehandeld worden door de gemeente waar de burger met de hulpvraag zijn woonplaats heeft. Dit geldt niet voor beschermd wonen. Hiervoor heeft de gemeente Haarlem de centrumbevoegdheid. De burger wordt geacht woonachtig te zijn in de gemeente, waar zijn hoofdverblijf is.

Het kan voorkomen dat ingezetenen van de gemeente in het buitenland verblijven. Dit verblijf kan van korte duur zijn, maar kan ook een meer permanent karakter hebben. Zolang de burger zijn hoofdverblijf in de gemeente Haarlem heeft en in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) staat ingeschreven, valt de burger onder het beleid en de Uitvoeringsregels van de gemeente Haarlem.

In het geval dat de burger verblijft in een instelling op grond van de Wlz en een aanvraag indient voor het bezoekbaar maken van een woning, moet de aanvraag worden ingediend bij de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning zich bevindt.

Wanneer bekend is dat men in de gemeente Haarlem gaat wonen kan men reeds een melding doen. Men moet wel kunnen aantonen dat men in de betreffende gemeente gaat wonen. Dit kan worden aangetoond door middel van een voorlopig huur- of koopcontract.

3. Verstrekkingsvorm en eigen bijdrage

De maatwerkvoorziening kan in natura of als persoonsgebonden budget worden verstrekt. In dit hoofdstuk worden de verschillende verstrekkingsvormen, de criteria met betrekking tot de verstrekkingsvormen en de verschillende procedures behandeld.

Daarnaast wordt kort ingegaan op de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening.

3.1 Voorziening in natura

Een voorziening in natura is een daadwerkelijke levering van een maatwerkvoorziening via een door de gemeente gecontracteerde partner. De gemeente geeft aan de zorgaanbieder of leverancier opdracht de diensten, woningaanpassingen, hulpmiddelen en andere maatregelen te leveren. Een voorziening of hulpmiddel kan in bruikleen of in eigendom worden verstrekt, afhankelijk van de kostenafweging welke wijze goedkoopst adequaat is.

3.2 Persoonsgebonden budget (pgb)

Als een burger dit wenst kan hem een persoonsgebonden budget worden toegekend dat hem in staat stelt diensten, woningaanpassingen, hulpmiddelen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

Een pgb wordt verstrekt onder de voorwaarden en bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de wet, de Verordening, het gemeentelijke Uitvoeringsbesluit en het programma van eisen voor de maatwerkvoorziening uit de beschikking.

Het is mogelijk voor een cliënt om het verstrekte pgb, eventueel door middel van bijbetaling, te besteden aan een andere adequate voorziening dan de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening die de gemeente in natura zou hebben verstrekt bij een zorgaanbieder die door de gemeente is gecontracteerd.

Het is mogelijk voor een cliënt die aanspraak maakt op een maatwerkvoorziening het pgb deels maar niet volledig te besteden bij een zorgaanbieder die door de gemeente Haarlem voor het leveren van deze maatwerkvoorziening is gecontracteerd.

Het is niet mogelijk dat een burger een pgb gaat besteden bij een zorgverlener die tevens zijn vertegenwoordiger is. Hier dient een scheiding aanwezig te zijn in rollen, tenzij is de belangen van een burger voldoende zijn gewaarborgd. Dit moet blijken uit het persoonlijk pgb plan.

Uitzondering:

  • Maatwerkvoorzieningen MO en VO kunnen niet in de vorm van een pgb worden verstrekt.

3.2.1 Motivatie voor een pgb en de onderbouwing van de pgb-vaardigheid

Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de burger naar het oordeel van het college in staat is om, eventueel met behulp van derden, het pgb doeltreffend te besteden en de aan een pgb verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren.

De burger dient zich gemotiveerd op het standpunt te stellen dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen. In een persoonlijk pgb plan dient de burger dit overtuigend duidelijk te maken.

Daarbij dienen de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorzieningen behoren en die de burger van het budget wil aanschaffen naar het oordeel van het college van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en op de persoon gericht) te zijn. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. Ook deze zaken dienen overtuigend te worden weergegeven in het persoonlijk pgb plan.

De pgb-vaardigheid van de burger dient voorafgaand aan een eventueel besluit te worden ingeschat op basis van het persoonlijk pgb plan. Van de burger (of diens (wettelijke) vertegenwoordiger) wordt verwacht dat deze zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van zijn aanvraag. Een cliënt of diens vertegenwoordiger moet duidelijk kunnen maken welke problemen deze heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning deze gebaat is. Van de aanvrager of diens vertegenwoordiger wordt verwacht dat hij zelf begrijpt welke rechten en plichten verbonden zijn aan het op een verantwoorde wijze uitvoeren van een pgb. Bijvoorbeeld het kiezen van de juiste zorgverlener, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een correcte administratie. Om na te gaan of de cliënt of diens vertegenwoordiger op verantwoorde wijze met het pgb om kan gaan wordt de vaardigheid van de budgethouder hiervoor onderzocht. De beoordelingscriteria zijn:

  • ·

    Is de budgethouder (of diens (wettelijke) vertegenwoordiger) in staat de eigen situatie (bij ouder: de situatie van het kind) te overzien, zelf de zorg te kiezen, te regelen en aan te sturen;

  • ·

    Is de budgethouder (of diens (wettelijke) vertegenwoordiger) goed op de hoogte van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb;

  • ·

    Is de budgethouder (of diens (wettelijke) vertegenwoordiger) in staat de verantwoordelijkheid van de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals het zoeken van een zorgaanbieder, het voeren van sollicitatiegesprekken, zorgcontracten (laten) opstellen, accorderen van facturen en het bewaken van de kwaliteit en voortgang van de zorg.

Een burger kan beslissen bovengenoemde taken door een derde te laten uitvoeren. De eventuele kosten hiervoor worden niet uit het pgb vergoed. Het is niet toegestaan bovengenoemde taken te laten uitvoeren door een derde die tevens de zorg of de voorzieningen levert.

Het college kan een pgb zondermeer weigeren als er reeds tijdens het onderzoek naar aanleiding van de aanvraag een ernstig vermoeden is dat de aanvrager problemen zal (gaan) krijgen met het beheren van een pgb om andere redenen.

Te denken valt aan de volgende situaties:

  • ·

    er is sprake van schuldsanering;

  • ·

    eerdere fraudering;

  • ·

    gok- of drugsverslaving;

  • ·

    sterke vergeetachtigheid en regieproblemen;

  • ·

    andere situaties waarin is vastgesteld dat de aanvrager niet in staat is om de regie over het eigen leven te voeren.

3.2.2 Voorlichting pgb

Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat burgers vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Tijdens het brede gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zal de burger hierover worden geïnformeerd.

3.2.3 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

  • ·

    het inkopen van de maatwerkvoorziening;

  • ·

    het onderhoud, de reparaties en de verzekering als de maatwerkvoorziening een hulpmiddel betreft (hiervoor kunnen jaarlijks kosten tot een vastgesteld maximum bedrag worden gedeclareerd).

3.2.4 Hoogte pgb

Een pgb is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura, omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend.

In het gemeentelijk Uitvoeringsbesluit zijn de hoogtes van de te hanteren uurtarieven, de voorwaarden voor diensten en de maximale hoogte van een pgb voor zaken nader uitgewerkt.

De maximale hoogte van een pgb voor hulpmiddelen is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het betrekken van diensten van professionele zorgaanbieders en het betrekken van diensten via het informele netwerk. De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

3.2.5 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers

In het onder 3.2.1. bedoelde persoonlijk pgb plan kan de burger de wens uitspreken om zijn sociaal netwerk of mantelzorger(s) in te willen zetten voor de uitvoering van (een deel van) een maatwerkvoorziening. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van deze informele zorg in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt.

De voorwaarden zijn:

  • 1.

    Indien naar het oordeel van het college de te leveren zorg de draagkracht van de zorgverlener overstijgt waardoor de mantelzorger of de ouder overbelast kan raken, kan het pgb als leveringsvorm geweigerd worden.

  • 2.

    Een pgb kan enkel worden verstrekt indien de continuïteit van de informele zorg ook bij vakantie en ziekte van de zorgverlener is geborgd. Dit moet blijken uit het persoonlijk pgb plan.

  • 3.

    Indien van toepassing voldoet de zorgverlener aan de wettelijke/landelijke kwaliteitseisen die gelden voor de betreffende zorg.

  • 4.

    In het persoonlijk pgb plan dient aandacht te zijn voor de afstemming met (eventuele) professionele ondersteuning.

3.3 Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten het pgb uitbetaalt in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten of de ingekochte hulpmiddelen en diensten zijn geleverd. De SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener of leverancier. De niet- bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

3.4 Pgb-controle

Periodiek of steekproefsgewijs onderzoekt het college uit het oogpunt van kwaliteit of het pgb juist is besteed.

3.5. Eigen bijdrage

Voor alle maatwerkvoorzieningen – behalve de wettelijk uitgesloten rolstoelen en het pgb voor lokale verplaatsingen – is een eigen bijdrage verschuldigd. Ongeacht of er sprake is van de verstrekking in natura of in de vorm van het persoonsgebonden budget.

De bijdrage voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van woningaanpassing voor een minderjarige, is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders dan wel de daarvoor wettelijke aangewezen toezichthouder.

De richtlijnen van de eigen bijdrage staan in het Landelijke Besluit en zijn nader uitgewerkt in het gemeentelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Voor de wijze waarop de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald, wordt de landelijke Algemene Maatregel van Bestuur (het Uitvoeringsbesluit) gevolgd.

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen zijn laag en betreffen algemeen gebruikelijke kosten, zoals kosten voor koffie en/of maaltijden. Deze kosten worden door de betreffende aanbieder eventueel in rekening gebracht bij de gebruiker. De gemeente heft geen eigen bijdrage voor deze kosten.

3.6 Inning en duur eigen bijdrage

Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

Voor alle maatvoorzieningen geldt de termijn van de eigen bijdrage in principe zolang de burger beschikt over de voorziening. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening.

Afwijking voor MO en VO :

·Voor de maatwerkvoorzieningen MO en VO wordt de inning van de eigen bijdrage gedaan door de instellingen die de voorzieningen exploiteren.

4. Maatwerkvoorziening: Wonen

4.1 Inleiding en afbakening

In het kader van participatie en zelfredzaamheid van burgers is zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving een van de belangrijke doelen van de Wmo 2015. Geschikt wonen is een essentiële basis om het zo lang mogelijk zelfstandig wonen mogelijk te kunnen maken. Dit betekent als resultaat een woning en een woonomgeving waarin de algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zo goed mogelijk uitgevoerd kunnen worden. Deze algemeen dagelijkse levensverrichtingen zijn beschreven in de ICF, zie hiervoor bijlage 1 van deze Uitvoeringsregels.

In dit hoofdstuk wordt het gemeentelijk beleid uiteengezet, om het resultaat van het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen te realiseren.

De volgende uitgangspunten zijn van belang:

  • ·

    Er is reeds een woning. Het vinden van een woning wanneer iemand niet over een woning beschikt, valt buiten de reikwijdte van deze Uitvoeringsregels.

  • ·

    Bij de keus van een woning wordt door de burger rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent dat er zoveel als mogelijk met bestaande of voorzienbare beperkingen rekening wordt gehouden.

·Er wordt gekeken of de ondersteuningsvraag gericht is op het normale gebruik van de woning. Het gaat daarbij om de elementaire woonfuncties (ADL) zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruik van een hobby-, werk- of recreatieruimte valt hier niet onder.

4.1.1 Woonvoorziening algemene ruimte

De voorzieningen die in gemeenschappelijke ruimten getroffen kunnen worden, zijn automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen. Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten mogen nooit een belemmering vormen voor de andere bewoners.

4.1.2 Bijzondere woonsituaties

In een aantal situaties zal geen sprake zijn van een resultaatsverplichting van de gemeente omdat in die situaties sprake is van een bijzondere woonsituatie:

  • ·

    woningen die niet als zelfstandige woning dienst doen (hotels, pensions, trekkerswoonwagens);

  • ·

    woningen die niet bedoeld zijn voor permanente bewoning (tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen);

  • ·

    (een) verhuurde kamer of kamers;

  • ·

    specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden;

  • ·

    particuliere woonvormen (scheiden wonen en zorg) die zich richten op de huisvesting, begeleiding en verzorging van specifieke doelgroepen, zoals ouderen en mensen met een beperking. Deze woonvormen worden geacht te beschikken over een basis-outillage die passend is voor de huisvesting van de doelgroep die wordt beoogd. Het gaat om met een Wlz instelling vergelijkbare woonvormen. Voorbeelden in Haarlem zijn de zorgresidenties Hildebrand en Rosorum.

4.1.3 Wlz-instellingen, of mensen die in de eigen woning wonen met een Wlz PGB of VPT

Mensen met een Wlz indicatie voor verblijf / opname in een intramurale instelling vallen in de toekomst voor noodzakelijke woonvoorzieningen onder de Wlz. Ook als deze mensen met een Pgb of een volledig pakket thuis (VPT) in de eigen woning blijven wonen.

Tot een nader te bepalen datum is de gemeente echter verantwoordelijk voor hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie die in hun eigen woning (blijven) wonen. Uiteindelijk worden zorgkantoren verantwoordelijk voor hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie.

Het treffen van woonvoorzieningen in één van bovenstaande woonvormen is in het kader van de Wmo dan niet meer mogelijk.

Artikel 4.1.4 Meerdere hoofdverblijven

Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de burger zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven:

  • Kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. In die situatie kunnen twee woningen aangepast worden.

  • Als het gaat om het bezoekbaar maken van de woning voor familieleden die in een instelling verblijven op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het betreft dan alleen het aanpassen van de toegang en het gebruik van de woonkamer en het toilet. De woning wordt in principe niet zodanig aangepast dat de burger in de woning kan overnachten. De voorziening wordt alleen verstrekt wanneer de gemeente niet eerder de betreffende woning bezoekbaar heeft gemaakt of heeft aangepast.

4.1.5 Voorzienbaarheid

In het kader van het wonen is voorzienbaarheid een belangrijk afwegingscriterium. Bij het ouder worden kunnen veel mensen voorzien dat de leefomgeving aangepast moet worden op beperkingen die hiermee verband houden. Ook bij bepaalde langzaam progressieve aandoeningen kan verwacht worden dat burgers kunnen voorzien dat het wonen in de huidige woning problemen gaat opleveren. Voorzienbaarheid betekent dat de gemeente van burgers verwacht dat zij zelf of samen met het eigen netwerk oplossingen zoeken voor ervaren of toekomstig te verwachten belemmeringen bij het zelfstandig wonen. De burger heeft dus zelf een eigen verantwoordelijkheid om het zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk te maken.

4.1.6 Verhuiswens

Als iemand er voor kiest zijn huidige adequate woning om te ruilen voor een andere woning, wordt er in het kader van de Wmo geen maatwerkvoorziening verstrekt. Deze burger is zelf verantwoordelijk voor het vinden van een adequate woning.

Artikel 4.2 Afwegingskader maatwerkvoorziening wonen

afbeelding binnen de regeling

4.2.1 Eigen kracht

De burger dient zich ervan bewust te zijn dat hij eerst uitgaat van zijn eigen mogelijkheden. Deze mogelijkheden moet hij verkennen en hij moet kunnen uitleggen dat deze mogelijkheden niet aanwezig zijn of niet zullen voldoen.

Eigen kracht oplossingen zijn bijvoorbeeld:

  • ·

    Bekijken of de ondersteuningsvraag met een algemeen gebruikelijke voorziening is op te lossen.

  • ·

    Bekijken of taken anders georganiseerd kunnen worden, of de ruimte anders kan worden ingericht en/of een andere opstelling van de meubels en overige inrichtingselementen in de woning het probleem kan oplossen (ELVOSICO: Elimineren, Volgorde veranderen, Simplificeren, Combineren).

  • ·

    Ook kunnen oplossingen gevonden worden door zelf woonvoorzieningen aan te schaffen. Niet alleen kunnen oplossingen gevonden worden in de aanschaf van algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen zoals een verhoogd toilet of een anti-slipcoating voor de badkamervloer, maar ook in de aanschaf van een douchestoel, handgrepen en drempelhulpen. Een groot aantal voorzieningen is tegenwoordig in de reguliere handel of bij thuiszorgwinkels te koop.

  • ·

    Zorgen dat er tijdig gekeken wordt of de huidige woning levensloopbestendig is en anticiperen op een toekomstig noodzakelijke verhuizing. Met tips en adviezen om het vinden van een passende woning te ondersteunen, kan mogelijk voorkomen worden dat er op een later moment een acuut probleem ontstaat.

4.2.2 Sociaal netwerk en gebruikelijke hulp

De gemeente gaat er van uit dat de burger een beroep kan doen op zijn omgeving indien hulp nodig is bij de aanschaf of plaatsing van woonvoorzieningen.

Algemeen gebruikelijk

Een maatwerkvoorziening voor een woonvoorziening, waarvan blijkt dat deze is afgeschreven ten tijde van het onderzoek, wordt afgewezen. Vervanging is dan namelijk algemeen gebruikelijk. Voor de termijnen wordt aansluiting gezocht bij de afschrijvingstermijnen die door de vereniging Overleg Voorzitters Huurcommissie zijn vastgesteld in het ‘Beleid Huurverhoging na Woonverbetering’. Daarin staat bijvoorbeeld dat een badkamer na vijfentwintig jaar in beginsel volledig is afgeschreven. In de werkinstructie is een schema opgenomen.

Aard materialen

Wanneer de ondervonden problemen voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen zal ook geen voorziening worden verstrekt. Iedereen, ongeacht een eventuele beperking, zal met bepaalde materialen dezelfde problemen kunnen ondervinden. Het probleem wordt dus niet veroorzaakt door de beperking in relatie tot de woning, maar door de gebruikte materialen, reden om een voorziening te weigeren. Er wordt van uitgegaan dat burgers dit eerst zelf oplossen. Een voorbeeld hierbij is een onbestrate route naar de voordeur of in de achtertuin. Deze zal eerst verhard moeten worden door de burger zelf.

4.2.3 Voorliggende voorziening

Basisinfrastructuur

Binnen de basisinfrastructuur zijn meerdere oplossingen beschikbaar op het gebied van wonen en woonvoorzieningen, denk hierbij aan klussendiensten, Buuv. De komende jaren zullen de algemene voorzieningen naar verwachting worden uitgebreid. Voor een actueel overzicht van de beschikbare mogelijkheden wordt verwezen naar www.lokethaarlem.nl.

Ondersteuning woningbouwvereniging

Burgers met een verhuiswens in een sociale huurwoning (met name eengezinswoningen) van de woningbouwvereniging zullen in eerste instantie doorverwezen worden naar hun corporatie. De corporatie kan samen met de burger onderzoeken of er een andere passende woning beschikbaar is. Dit gaat geheel buiten de Woonservice om.

4.3 Maatwerkvoorziening wonen

4.3.1 Afweging primaat van de verhuizing

Het primaat van de verhuizing wil zeggen dat, als vaststaat dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren, eerst beoordeeld wordt of verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een adequate oplossing is.

In de jurisprudentie is het hanteren van het primaat van de verhuizing geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep. Onder de Wmo 2015 zal dan ook van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt als passende maatwerkvoorziening ter compensatie van (acute) woonproblemen. Binnen de Wmo zal beoordeeld worden of in een concrete situatie van een burger gevraagd kan worden dat hij of zij verhuist. In een werkinstructie worden de relevante afwegingskaders nader toegelicht. Deze kaders zijn een destillatie van de huidige stand van zaken van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep hierover.

Gelet op het feit dat de gemeente de wettelijke opdracht heeft om burgers zo veel mogelijk in de eigen leefomgeving te ondersteunen, wordt bij de afweging om het primaat van de verhuizing toe te passen, versus de aanpassing van de huidige woning, een financiële grens gehanteerd. Deze grens is bepaald op 10.000 euro. Onder deze grens kunnen noodzakelijke aanpassingen aan de woning worden aangebracht, waarbij het primaat van de verhuizing niet wordt toegepast. Uiteraard dient de woning na de woningaanpassingen wel langdurig geschikt te zijn, ook voor de toekomstige zelfredzaamheid.

4.3.2 Maatwerkvoorziening verhuizen

Voor burgers bij wie is komen vast te staan dat de woning niet kan worden aangepast, of een woningaanpassing komt boven de grens die wordt gehanteerd bij de toepassing van het primaat van de verhuizing en verhuizen is een adequate oplossing, kan een maatwerkvoorziening ten behoeve van de verhuizing verstrekt worden.

De maatwerkvoorziening verhuizen bestaat uit een beschikking met hierin een programma van eisen waaraan de woning dient te voldoen of uit een beschikking met hierin een programma van eisen met daaraan gekoppeld een tegemoetkomen in de kosten van verhuizing en herinrichting.

Indien mogelijk wordt tevens in de beschikking aangegeven wat de medisch aanvaardbare termijn is waarbinnen verhuisd moet worden. Het programma van eisen wordt doorgegeven aan de Woonservice, zodat bekend is welk type woning voor deze burger adequaat is. De burger dient zich in te schrijven bij de Woonservice en kan vervolgens reageren op woningen die voldoen aan het programma van eisen. De rolstoeltoe- en doorgankelijke woningen worden apart aangeboden door Woonservice.

Nadat de burger een adequate woning heeft gevonden kan een tegemoetkoming in de meerkosten voor de verhuizing en de herinrichtingskosten als maatwerkvoorziening worden verstrekt. Hieronder vallen kosten van het transport van de inboedel naar de nieuwe woning en kosten voor vloerbedekking, wand- en raambekleding. Hierbij wordt uitgegaan van het niveau van de sociale woningbouw en bestaande Nibud-normen. Voor de vaststelling van de hoogte van deze vergoeding wordt verwezen naar de nadere regels in het Uitvoeringsbesluit en de werkinstructie.

4.3.3. Maatwerkvoorziening aanpassing van de huidige woning

Een woningaanpassing kan worden verstrekt als maatwerkvoorziening wanneer de aanpassingskosten onder de financiële grens van het primaat van verhuizen blijven of als verhuizen geen passende oplossing is. Voor het kwaliteitsniveau van de aanpassing wordt aangesloten bij de eisen van het Bouwbesluit en aan wat algemeen gebruikelijk is in de sociale woningbouw.

De werkwijze en het afwegingskader voor een woningaanpassing is beschreven in een werkinstructie.

5. Maatwerkvoorziening: Vervoer

5.1 Inleiding en afbakening

In het kader van participatie en zelfredzaamheid van burgers is het vervoer een essentieel onderdeel. Voor het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer en voor het verrichten van algemeen dagelijkse levensverrichtingen zijn vaak verplaatsingen op de korte, maar ook op de langere afstanden noodzakelijk. Vervoer wordt als zodanig nadrukkelijk genoemd in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Vervoer draagt bij aan het zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen in de eigen omgeving. Het resultaat van een eventuele maatwerkvoorziening is dat een burger voldoende zelfredzaam is en in staat is te participeren.

In dit hoofdstuk wordt het afwegingskader van de gemeentelijke maatwerkvoorzieningen op het gebied van vervoer uiteengezet.

Vervoer in het kader van begeleiding, (arbeidsmatige) dagbesteding en kortdurend verblijf.

In hoofdstuk 7 wordt het vervoer ten behoeve van deze voormalige AWBZ voorzieningen beschreven als het gaat om een natura verstrekking. In dit hoofdstuk wordt het vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon-of leefomgeving behandeld.

5.1.1 Het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving

Bij vervoer in het kader van het leven van alledag gaat het in beginsel om het sociaal vervoer, ook wel ‘vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving’ genoemd. Het gaat hierbij dan om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen. Het zomaar buiten zijn, naar de biljartvereniging, naar de kerk, naar een cursus of gewoon een middagje winkelen, zijn allemaal activiteiten die iemands leven volledig maken.

Recreatief vervoer kan onderdeel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet, dan houdt de maatwerkvoorziening ook met deze bestemmingen rekening.

De vervoersvoorziening richt zich op het vervoer in de directe woon- en leefomgeving. De reden hiervoor is dat het dagelijkse leven van iemand zich daar veelal afspeelt. Van de gemeente mag worden verwacht dat zij het vervoerspatroon meeneemt in de afweging en dan vooral het vervoer dat de burger nodig heeft om zijn sociale contacten te onderhouden. Op die manier zorgt de gemeente er voor dat de voorziening op maat geleverd wordt, toegesneden op de burger.

5.1.2 Vervoersbehoefte

Om een goed inzicht te krijgen in de verplaatsingsbehoefte is het vaststellen van het verplaatsingsgedrag noodzakelijk. Om de vervoersbehoefte in kaart te brengen kunnen onder andere de volgende vragen gesteld worden:

  • ·

    Hoe verplaatst de burger zich nu?

  • ·

    Waar wil de burger naartoe?

  • ·

    Wat is de reden van de verplaatsingen?

  • ·

    Wat zijn de (andere) mogelijkheden van de burger om zich te verplaatsen?

  • ·

    Wat is de frequentie van de verplaatsingen?

  • ·

    Hoe verplaatste de burger zich voorheen naar die bestemmingen?

  • ·

    Is de burger in staat om veilig gebruik te maken van een eventuele maatwerkvoorziening?

Met het treffen van een maatwerkvoorziening wordt beoogd de bewegingsvrijheid van de burger met beperkingen op zodanige wijze te verruimen, dat de burger in aanvaardbare mate kan participeren en zelfredzaam is.

Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is komen vast te staan dat de te verstrekken vervoersvoorziening de maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer mogelijk zal maken, of zoveel minder als noodzakelijke is, op basis van de vervoersbehoefte van de burger.

Het streven is om de oplossing voor het vervoersprobleem zoveel mogelijk met één voorziening te realiseren. Hiermee wordt voorkomen dat er maatwerkvoorzieningen niet gebruikt worden of onnodig worden verstrekt.

Als de vervoersbehoefte duidelijk is, wordt onderzocht op welke wijze het gewenste resultaat behaald kan worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de Eigen Kracht, Voorliggende en Algemene voorzieningen. Een maatwerkvoorziening wordt alleen ingezet als uit het onderzoek is gebleken dat deze noodzakelijk is om in voldoende mate te participeren en zelfredzaam te zijn.

Artikel 5.2 Afwegingskader maatwerkvoorziening vervoer

afbeelding binnen de regeling

5.2.1 Eigen kracht

De burger dient zich ervan bewust te zijn dat hij eerst uitgaat van zijn eigen mogelijkheden. Deze mogelijkheden moet hij verkennen en hij moet kunnen uitleggen dat deze mogelijkheden niet aanwezig zijn of niet zullen voldoen.

Eigen kracht oplossingen zijn bijvoorbeeld:

  • ·

    Een vervoermiddel zoals een auto, een scooter, een fiets (met trapondersteuning) of een ander zelf aangeschaft vervoermiddel, waarmee in de vervoersbehoefte kan worden voorzien.

  • ·

    Het regulier openbaar vervoer is een vervoersvoorziening waarvoor het rijk en de provincies verantwoordelijk zijn. Het openbaar vervoer bestaat uit trein, bus, tram en metro. Het gaat hier niet om vervoer dat speciaal voor personen met een beperking in het leven is geroepen, al kan men er mogelijk wel gebruik van maken. Het OV beleid gaat uit van de inclusieve samenleving, waarbij het regulier openbaar vervoer ook toegankelijk moet zijn voor personen met een beperking.

5.2.2 Sociaal netwerk

Gebruikelijke hulp

Als gebruikelijke hulp op het gebied van vervoer mogelijk is, dient de burger hier een beroep op te doen. Te denken valt aan gezamenlijk vervoer van het gezin, of kinderen die hun ouders helpen of begeleiden bij het vervoer.

Sociale omgeving

Van de burger wordt verwacht dat hij de mogelijkheden verkent om bij het sociaal vervoer een beroep te doen op de sociale omgeving. Te denken valt aan vervoer naar de kerk, vereniging of club. Vaak kan het vervoer gebundeld of gecombineerd worden. Door samen te reizen wordt de participatie gestimuleerd.

5.2.3 Andere en voorliggende regelingen

Wettelijke regelingen

Andere wettelijke regelingen gaan voor op de Wmo. In het kader van de vervoersvoorzieningen kan gedacht worden aan de volgende regelingen:

  • ·

    Valys-systeem voor bovenregionaal vervoer vanaf 5 zones

  • ·

    Vervoersregelingen in verband met werk

  • ·

    Het vervoer in verband met vrijwilligerswerk

  • ·

    Het vervoer in verband met het volgen van onderwijs

  • ·

    Het vervoer in verband met bezoek aan medisch behandelaars, dagbehandeling/dagopvang, therapie

  • ·

    Vervoer voor Wlz-instellingsbewoners.

Algemene voorziening

Binnen de basisinfrastructuur zijn meerdere oplossingen beschikbaar. De komende jaren zullen de algemene voorziening naar verwachting worden uitgebreid. Voor een actueel overzicht van de beschikbare mogelijkheden wordt verwezen naar www.lokethaarlem.nl .

Voorbeelden van aanwezige voorzieningen in de basisinfrastructuur zijn:

  • ·

    Rolmobiel of andere vrijwillige vervoersdiensten

  • ·

    BUUV

5.3 Maatwerkvoorziening vervoer

5.3.1.Afweging primaat collectief vervoer

Het primaat van het collectief vervoer wil zeggen dat, als vaststaat dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren, eerst beoordeeld wordt of het probleem kan worden opgelost door gebruik te maken van het collectief vervoer in natura of in de vorm van een persoonsgeboden budget.

Collectief vervoer in natura

In deze regio is het collectief vervoer gecontracteerd in combinatie met een reguliere openbaar vervoersfunctie en wordt de ‘OV-taxi’ genoemd. Het collectief vervoer is een open systeem waarvan iedereen in het vervoersgebied gebruik kan maken. Het gaat om vervoer van deur tot deur, op bestelling. Er wordt gereden met (rolstoel-) taxibusjes of een gewone taxi (personenauto). Met het collectief vervoer kan de burger binnen een straal van ongeveer 15 á 20 kilometer (5 ov-zones) reizen tegen gereduceerd openbaar vervoertarief. Men betaalt voor de zones van vertrek – tot aankomstpunt. Met de OV-taxi pas kunnen op jaarbasis maximaal 350 zones (1500 kilometer) worden gereisd tegen het Wmo tarief. Voor de nadere mogelijkheden en werkafspraken met betrekking tot de Ov-taxi wordt verwezen naar de betreffende werkinstructie.

Collectief vervoer in pgb, het persoonsgebonden budget lokale verplaatsingen (plv)

In de Verordening is in artikel 4.1 lid 6 vastgelegd dat een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrokken kunnen worden van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. Deze mogelijkheid bestaat ook bij het collectief vervoer.

De burger kan met dit budget zelf personen uit zijn sociale netwerk betalen om vervoerd te worden, als vaststaat dat de burger niet met het reguliere openbaar vervoer kan reizen en andere mogelijkheden binnen het sociale netwerk of basisinfrastructuur geen oplossing kunnen bieden.

5.3.2 Individuele maatwerkvoorzieningen vervoer

Passende maatwerkvoorziening

De maatwerkvoorziening wordt afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de burger. Om te bepalen welke maatwerkvoorziening passend is, wordt een functioneel programma van eisen opgesteld waaraan de voorziening moet voldoen. In het programma van eisen wordt aangegeven welk type /hulpmiddel noodzakelijk is om het gewenste resultaat te bereiken. Hierbij geldt het principe goedkoopst adequaat.

Met de door de gemeente gecontracteerde leverancier zijn afspraken gemaakt welke voorzieningen binnen het zogenaamde ‘kernassortiment’ geleverd worden, de samenstelling van dit pakket is zodanig dat er voor iedere burger een passende maatwerkvoorziening geleverd kan worden.

De leverancier van het hulpmiddel stelt in overleg met de burger vast hoe het hulpmiddel technisch wordt uitgevoerd om te voldoen aan het functioneel programma van eisen. Hierbij worden de voor de burger noodzakelijke opties en individuele aanpassingen aan het hulpmiddel meegenomen.

Rijlessen

Binnen het kader van de Wmo zijn er rijlessen mogelijk die zijn toegespitst op een vervoersvoorziening. Er zijn rijlessen die als rijvaardigheidsbeoordeling dienen om de geschiktheid van een hulpmiddel te onderzoeken en er zijn rijlessen die na aflevering worden gegeven om met het hulpmiddel te leren omgaan.

5.3.3 Verstrekkingsvorm en procedure

Vervoersvoorziening in natura

Een vervoersvoorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt via de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten.

In geval van een verstrekking in bruikleen levert de leverancier de vervoersvoorziening, de leverancier is ook verantwoordelijk voor het afsluiten van een verzekering en verzorgt het onderhoud en reparatie van de vervoersvoorziening. De gebruiker van het hulpmiddel sluit met de leverancier een bruikleenovereenkomst af. De gemeente betaalt de leverancier voor de geleverde voorzieningen.

Persoonsgebonden budget (pgb) voor een vervoersvoorziening

Een pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf een voorziening mee aan te schaffen. De budgethouder is naast de aanschaf van de voorziening, ook zelf verantwoordelijk voor verzekering, onderhoud en reparatie.

Een pgb voor een vervoersvoorziening wordt in principe eenmaal in de vijf jaar verstrekt. Het kan voorkomen dat er door een veranderde (medische) situatie van deze termijn wordt afgeweken.

Voor vervoer bij Begeleiding groep: zie onder maatwerkvoorziening begeleiding.

6. Maatwerkvoorziening: Rolstoelen

6.1. Inleiding en afbakening

Een maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin een persoon in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Een rolstoelvoorziening kan bijdragen in de zelfredzaamheid en de participatie bevorderen doordat deze voorziening deze persoon in staat stelt zich binnenshuis en/of buitenshuis te kunnen verplaatsen.

Men kan in aanmerking komen voor een rolstoel als men in belangrijke mate is aangewezen op zittend verplaatsen en andere hulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. Ook individuele aanpassingen en accessoires aan een rolstoel kunnen vallen onder de rolstoelverstrekking.

Een bijzondere groep binnen de rolstoelvoorzieningen bedraagt de sportvoorziening. Een sportvoorziening kan een persoon in staat stellen te participeren doordat een persoon met een dergelijke voorziening in staat wordt gesteld deel te nemen aan sportactiviteiten.

6.2 Afwegingskader maatwerkvoorziening rolstoelen

afbeelding binnen de regeling

6.2.1 Eigen kracht

Het inzetten van de eigen kracht door de burger kan zich vertalen in het met eigen middelen huren of aanschaffen van een rolstoel. Op internet zijn bij verschillende webshops rolstoelen te bestellen en ook via hulpmiddelenleveranciers kan een burger een rolstoel huren of aanschaffen. Het zal dan met name gaan om eenvoudige incidenteel rolstoelen.

6.2.2 Sociaal netwerk

Een burger kan in zijn sociale omgeving navraag doen of er een rolstoel te leen is bij derden. Het gaat dan met name om een incidentele noodzaak om een rolstoel te gebruiken als deze bijvoorbeeld nodig is bij het maken van een uitstapje.

Ook zijn er bij veel recreatieve bestemmingen rolstoelen beschikbaar voor algemeen gebruik.

6.2.3 Voorliggende voorziening

Andere wettelijke regelingen gaan voor op de Wmo. In het kader van de rolstoelvoorzieningen kan gedacht worden aan de volgende regelingen:

Uitleenmogelijkheid bij tijdelijke noodzaak op grond van de Zvw

Op grond van de Wmo 2015 bestaat er een afstemmingsplicht voor maatwerkvoorzieningen. Hierin staat beschreven dat de maatwerkvoorziening afgestemd wordt op de mogelijkheden van zorg en overige diensten op grond van de Zorgverzekeringswet.

Dit betekent dat als er sprake is van een kortdurend probleem dat met een tijdelijke rolstoelvoorziening op grond van de Zorgverzekeringswet kan worden opgelost er geen aanspraak op een rolstoelvoorziening vanuit de Wmo kan worden gemaakt.

Rolstoelvoorziening op grond van de Wlz

Op grond van de Wmo 2015 kan een maatwerkvoorziening worden geweigerd indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Wlz, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan maken en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een dergelijk besluit.

Dit betekent dat als een burger aanspraak kan maken op een rolstoelvoorziening via de Wlz er geen rolstoelvoorziening wordt verstrekt op grond van de Wmo.

6.3 Maatwerkvoorziening rolstoelen

6.3.1 Aanpassingen, accessoires en rijlessen

Aanpassingen en accessoires

De meeste rolstoelen worden in een standaarduitvoering geleverd. Bij de keuze van de rolstoel zal worden gezocht naar een rolstoel die in de standaarduitvoering zo passend mogelijk is en ook zoveel mogelijk tegemoetkomt aan de eisen van de gebruiker. Toch zal in een aantal gevallen aanpassingen noodzakelijk zijn om de rolstoel tot een passend middel te maken. Soms bestaat het aanpassen van de rolstoel uit het toevoegen van standaard rolstoelonderdelen. In andere gevallen zal een aanpassing individueel en op maat gemaakt moeten worden. Ook kunnen er accessoires op de rolstoel nodig zijn om de rolstoel tot een passend middel te maken.

Zowel de aanpassingen als de accessoires moeten medisch noodzakelijk zijn. Daarnaast moeten de aanpassingen en accessoires tot doel hebben om de rolstoel een passende voorziening te maken om de rolstoelgebruiker buitenshuis en/of binnenshuis te laten verplaatsen.

Rijlessen

Binnen het kader van de Wmo zijn er rijlessen mogelijk die zijn toegespitst op een elektrische rolstoel. Er zijn rijlessen die als rijvaardigheidsbeoordeling dienen om de geschiktheid van een elektrische rolstoel te onderzoeken en er zijn rijlessen die na aflevering worden gegeven om met de elektrische rolstoel te leren omgaan.

6.3.2 Verstrekkingsvorm en procedure rolstoelvoorzieningen

Rolstoelvoorziening in natura

Een rolstoelvoorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt via de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten.

In geval van een verstrekking in bruikleen levert de leverancier de rolstoel, is verantwoordelijk voor het afsluiten van een verzekering en verzorgt het onderhoud en reparatie van de rolstoel.

De gebruiker van het hulpmiddel sluit met de leverancier een bruikleenovereenkomst af. De gemeente betaalt de leverancier voor de geleverde voorzieningen.

Persoonsgebonden budget (pgb) voor een rolstoelvoorziening

Een pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf een rolstoelvoorziening mee aan te schaffen. De budgethouder is naast de aanschaf van de rolstoel, ook zelf verantwoordelijk voor verzekering, onderhoud en reparatie. Een pgb voor een rolstoelvoorziening wordt in principe eenmaal in de vijf jaar verstrekt. Het kan voorkomen dat er door een veranderde medische situatie van deze termijn wordt afgeweken.

6.4. Sportvoorziening

Een bijzondere groep maatwerkvoorzieningen die onder de rolstoelen valt zijn de sportvoorzieningen.

Als het sporten voor een persoon noodzakelijk is om te kunnen participeren bestaat de mogelijkheid een sportvoorziening te treffen. De Wmo 2015 bevat geen definitie of omschrijving van een sportvoorziening. Een sportvoorziening kan allerlei soorten van voorzieningen zijn en betreft dus niet enkel een sportrolstoel. Bij de beoordeling van de melding wordt uiteraard in eerste instantie nagegaan of er geen voorliggende voorzieningen, fondsen of andere subsidies zijn en of een persoon aan de criteria om in aanmerking te komen voor een sportvoorziening voldoet. Daarnaast wordt het principe goedkoopst adequaat gehanteerd.

Met het verstrekken van een sportvoorziening kan het college bereiken dat een belanghebbende in staat wordt gesteld om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Hierbij dient opgemerkt te worden dat indien de cliënt op andere wijze al in aanvaardbare mate in staat is tot het ontmoeten van mensen, contacten te onderhouden en aan maatschappelijke activiteiten deel te nemen, er geen sportvoorziening hoeft te worden verstrekt. Dit moet blijken uit onderzoek.

De criteria om voor een sportvoorziening in aanmerking te komen zijn;

  • ·

    Er is geen oplossing binnen de eigen kracht of het eigen netwerk.

  • ·

    Er bestaat geen aanspraak op een vergoeding via een voorliggende voorziening.

  • ·

    Algemeen gebruikelijke kosten, zoals lidmaatschapskosten of andere kosten die mensen zonder beperking ook moeten maken voor een basisvoorziening, worden niet vergoed.

  • ·

    Men dient actief lid te zijn van een (gehandicapten)sportvereniging.

  • ·

    Recreatieve activiteiten worden niet onder sport gerekend. Om deze reden wordt de eis gesteld dat men actief lid is van een (gehandicapten)sportvereniging.

  • ·

    Voorzieningen voor topsport worden uitgesloten van verstrekking op grond van de Wmo. Door middel van sponsoring of andere regelingen moet hier een oplossing voor worden gevonden.

De sportvoorziening kan zowel in natura als in pgb verstrekt worden. Bij de verstrekking kan een algemeen gebruikelijk deel in mindering worden gebracht. Dit bedragen de kosten die een persoon zonder beperkingen in een gelijke situatie anders ook had moeten betalen.

In tegenstelling tot de andere rolstoelvoorzieningen is een persoon aan wie een sportvoorziening wordt verstrekt wel een eigen bijdrage verschuldigd.

Bekende sportvoorzieningen zijn:

  • 1.

    sportfietsen

  • 2.

    sportrolstoelen

  • 3.

    zit ski

7. Maatwerkvoorziening: Huishoudelijke ondersteuning

7.1 Inleiding en afbakening

Bij het bepalen of er toegang is tot de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning zijn de volgende uitgangspunten van belang:

7.1.1 De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk

Onder een leefeenheid wordt verstaan “een eenheid bestaande uit gehuwden of met gehuwden gelijk te stellen personen die al dan niet samen met een of meer andere personen duurzaam een huishouden voeren”. De leefeenheid is zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden.

In de volgende situaties is er geen sprake van een leefeenheid, die een gezamenlijk huishouden voert:

  • Bij kamerverhuur (op basis van een huurovereenkomst).

    wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden gerekend.

  • Bij bewoners van een gemeenschappelijke woonvorm. In die situaties kan wel een indicatie gesteld worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit zelf niet meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn worden niet meegenomen in de indicatie (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

7.1.2 Bijzondere woonvormen

Naast reguliere woonvormen kennen we een aantal bijzondere woonvormen. Dit zijn vormen van begeleid wonen, al dan niet in een groepsvorm, ten behoeve van mensen met bijvoorbeeld een verstandelijke beperking of een (psycho-)geriatrische, psychosociale of psychiatrische aandoening. Het gaat vaak om kleinschalige woonvormen op basis van een particulier initiatief of een samenwerkingsverband tussen een zorgaanbieder en woningbouw corporatie.

Uitgangspunt bij de toegang tot een maatwerkvoorziening is daarbij de het doelgroepenbeleid van de instelling en de wijze waarop toegang wordt verkregen. Als sprake is van een indicatie vanuit de Wlz worden alle noodzakelijke voorzieningen vanuit de Wlz gefinancierd, dus ook de huishoudelijke ondersteuning.

7.1.3 Revalideren

Als beperkingen nog kunnen verbeteren of herstellen met adequate behandelmogelijkheden zal in de regel geen maatwerkvoorziening worden geïndiceerd. Er kan wel huishoudelijke ondersteuning naast een te volgen behandeling of revalidatie verstrekt worden als dit een behandelplan niet verstoord (anti-revaliderende werking). Meestal is hiervan geen sprake bij huishoudelijke ondersteuning. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijke indicatie heeft een korte geldigheidsduur, afhankelijk van de duur van het behandel- of revalidatietraject.

7.2 Afwegingskader maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning

7.2.1 Eigen kracht

Eigen kracht oplossingen zijn bijvoorbeeld:

  • particuliere hulp is onder de Wmo geen voorliggende voorziening, maar kan echter wel voor de burger een goedkoper alternatief bieden, gelet op de hoogte van de eigen bijdrage (is afhankelijk van de hoogte van het inkomen en het vermogen).

  • een glazenwasser voor de buitenramen

  • oppascentrale

  • maaltijdendiensten

  • boodschappendiensten

  • algemene voorzieningen zoals BUUV

7.2.2 Sociaal netwerk/Gebruikelijke hulp

Er kan een probleem bij het voeren van een gestructureerd huishouden ontstaan doordat degene die gewend is voor het huishouden te zorgen, dit al dan niet tijdelijk, niet meer kan doen. De eerste stap bij het zoeken van een oplossing is dan om te kijken naar de huisgenoten van degene die het huishouden normaal gesproken doet. Zijn de huisgenoten, binnen de leefeenheid, in staat het huishoudelijke werk, bijvoorbeeld door een herverdeling van taken, over te nemen?

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg, die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Van huisgenoten wordt verwacht dat zij, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, een herverdeling maken van de huishoudelijke taken. Een huisgenoot kan zowel een volwassene als een kind zijn, dus alle bewoners van één adres die samen één huishouden voeren.

Van iedere huisgenoot wordt verwacht dat deze een huishouden kan voeren, naast een volledige baan, het volgen van een opleiding of andere activiteiten in het kader van maatschappelijke participatie vanaf 18 jaar. Onder een (volledige) baan wordt ook verstaan het werken op onregelmatige tijden of in ploegendienst.

In elk individuele situatie zal bekeken moeten worden of ook in die situatie het redelijk is gebruikelijke zorg te veronderstellen. In het geval van jongeren moet worden meegewogen dat de inzet van huishoudelijke taken niet ten koste mag gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder het omgaan met leeftijdgenoten, het doen aan vrijetijdsbesteding en de schoolprestaties.

Deze persoon die gebruikelijke zorg levert, kan tevens mantelzorger zijn. Hiermee wordt rekening gehouden, omdat van belang is dat de mantelzorger de mantelzorgtaken zo lang en zo goed mogelijk kan volhouden. Mantelzorgondersteuning, bijvoorbeeld door Tandem, kan daar aan ook aan bijdragen.

7.2.3 Voorliggende voorziening

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

In het onderzoek wordt gekeken of de problemen afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger, een droogtrommel of een afwasmachine. De burger is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van dergelijke voorzieningen. Deze worden in het kader van de Wmo-2015 niet verstrekt.

Wettelijke regelingen

Andere (wettelijke) regelingen gaan voor op de Wmo. Voor huishoudelijke ondersteuning kan gedacht worden aan de volgende regelingen:

  • Voor- , tussen- en naschoolse opvang. Basisscholen zijn verplicht om voor- en naschoolse opvang aan te bieden.

  • Kinderopvangtoeslag en kinderopvang. Kinderopvang is beschikbaar voor kinderen van 0 tot 4 jaar.

  • De Wet Arbeid en Zorg. Deze wet regelt o.a. het kortdurend zorgverlof voor alle werknemers, bijv. bij ziekte van een kind of partner.

  • De ziektekostenverzekering. Bij sommige verzekeraars is thuiszorg opgenomen in het (aanvullende) ziektekostenpakket. De gemeente biedt aan mensen met een laag inkomen een collectieve zorgverzekering aan, waarbij onder meer het eigen risico en de eigen bijdrage Wmo worden vergoed. Inwoners kunnen zich hierover via het sociaal wijkteam laten voorlichten.

  • Wlz indicaties thuiswonenden: huishoudelijke ondersteuning valt bij een pgb, modulair pakket thuis of een volledig pakket thuis onder de Wlz. Bij een meerpersoonshuishouden, waarbij iemand als thuiswonende een Wlz indicatie heeft, zal bekeken moeten worden of de hulp die vanuit de Wlz wordt geleverd voldoende is om alle noodzakelijke activiteiten te kunnen uitvoeren. Mocht blijken dat dit onvoldoende is dan kan een van de overige gezinsleden een verzoek indienen om een (aanvullende) maatwerkvoorziening vanuit de Wmo.

7.3 Maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning

Bij de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning worden tijdsnormeringen gehanteerd. De tijdsnormeringen zijn gebaseerd op het voormalige ciz-protocol. De aard en omvang van de huishoudelijke ondersteuning wordt aan de hand van de specifieke situatie van het huishouden vastgesteld. Dit leidt tot het benodigde aantal uren per week.

Er dienen altijd individuele afwegingen gemaakt te worden, vanwege:

  • samenstelling van het huishouden: één of meer persoonshuishouden,

  • de aanwezigheid en leeftijd van kinderen,

  • het aantal kamers dat intensief als leefruimte wordt gebruikt.

De omvang, aard en vorm van de inzet van de huishoudelijke ondersteuning wordt door de gemeente in overleg met de burger vastgesteld. De gemeente legt de gemaakte afspraken vast in een ondersteuningsplan dat op basis van het gesprek tot stand is gekomen. In het besluit geeft de gemeente ook de zwaarte aan van de in te zetten hulp. Er zijn 3 vormen te onderscheiden:

  • a)

    lichte inzet t.b.v. een schoon en leefbaar huis,

  • b)

    middelzware inzet; als a) én er is noodzaak voor overname regie en/of er is sprake van de verzorging van jonge kinderen

  • c)

    zware inzet, indien als a) én b) in verband met intensieve begeleiding vanwege zware en complexe problematiek.

7.3.1 Huishoudelijke ondersteuning in pgb

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning wordt gebaseerd op het aantal geïndiceerde uren ( naar boven afgerond op een kwart uur). Het aantal uren per week wordt vermenigvuldigd met het bedrag per uur zoals vastgesteld in het Uitvoeringsbesluit of, indien dit bedrag lager is, het bedrag per uur zoals de budgethouder is overeengekomen met de zorgverlener.

Bijvoorbeeld: een indicatie voor 2 uur per week van de lichtste vorm van huishoudelijke ondersteuning leidt tot de volgende rekensom: 2 x € 19,55 x 52 weken = € 2.033,20 per jaar. Dit pgb wordt vervolgens gestort naar de SVB, van waaruit de cliënt de betalingen kan regelen voor de zorgverlener (het trekkingsrecht). De budgethouder is daarvoor verplicht een zorgovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) af te sluiten met de zorgverlener.

7.3.2 Opleveringsschoonmaak

Het komt voor dat er sprake is een (zwaar) vervuild of achterstallig huishouden, waardoor er eerst een zogeheten opleveringsschoonmaak dient plaats te vinden alvorens de zorgaanbieder kan overgaan tot de inzet van de vastgestelde huishoudelijke ondersteuning. Als er in een dergelijke situatie sprake is van brandgevaar of gevaar voor de volksgezondheid wordt de GGD ingeschakeld. Is hiervan geen sprake dan onderzoekt de casemanager naar de noodzaak tot het inzetten van een 1e opleveringsschoonmaak.

7.3.3 Overlijden en Zorg in natura of pgb

Wanneer er geen achterblijvende partner of een andere huisgenoot aanwezig is binnen de leefeenheid wordt het pgb of de zorg in natura direct beëindigd per datum overlijden. Wanneer er wel een achterblijvende partner of een andere huisgenoot binnen het huishouden aanwezig is, wordt het pgb of de zorg in natura gecontinueerd voor maximaal 6 weken. In deze periode kan de nabestaande, indien nodig, zelf een melding doen bij de Wmo.

8. Maatwerkvoorziening: ambulante begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf

8.1 Inleiding en afbakening

De burger kan toegang krijgen tot de maatwerkvoorziening ambulante begeleiding, dagbesteding en/of kortdurend verblijf als er sprake is van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen en de burger niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is te participeren. Indien gebruik kan worden gemaakt van passende ondersteuning vanuit een algemene voorziening in de sociale basis (bijvoorbeeld het sociaal wijkteam of dagbesteding), is dit voorliggend aan de hier genoemde maatwerkvoorzieningen.

Op grond van de Wmo 2015 omvat begeleiding activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de burger opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.

Maatschappelijke ondersteuning kent drie vormen van begeleiding, te weten ambulante begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf. Bij gezinnen waarin sprake is van problematiek bij zowel de jongvolwassene(n) als bij de ouder(s)/opvoeder(s) waardoor er een grondslag voor de ondersteuning ligt bij zowel de Jeugdwet als de Wmo 2015, kan Gezinsbegeleiding worden ingezet.

Voor jongvolwassenen van 18-23 jaar kan specifiek op deze doelgroep gerichte begeleiding worden ingezet.

8.2 Reguliere producten

8.2.1 Ambulante begeleiding regulier

Lichte ondersteuning

Lichte ambulante begeleiding is gericht op het stimuleren en/of behouden van de huidige situatie van zelfredzaamheid en participatie en/of op het voorkomen van achteruitgang daarin.

Met de inzet van deze ambulante begeleiding wordt:

  • het uitvoeren van praktische vaardigheden en handelingen gestimuleerd, geoefend, ondersteund en/of overgenomen;

  • het aanbrengen van (dag)structuur en het voeren van regie gestimuleerd, geoefend, ondersteund en/of overgenomen.

De beperking/problematiek van cliënt is niet dermate complex dat een hoge graad van deskundigheid nodig is voor de omgang met de cliënt. Ook is er geen sprake van intensief toezicht op het functioneren van de cliënt, bijvoorbeeld om gedrag te kunnen bijsturen of bijvoorbeeld om complicatie bij een ziekte te voorkomen.

Middelzware ondersteuning

Als bij lichte ondersteuning, met als onderscheid dat bij middelzware individuele ondersteuning sprake is van:

  • meer complexe ziektebeelden: er zijn zodanige stoornissen en beperkingen dat kennis van het ziekte beeld en deskundigheid in de omgang hiermee noodzakelijk is of;

  • meer complexe activiteiten: er is bijvoorbeeld toezicht en sturing nodig op het psychisch of lichamelijk functioneren van de cliënt of cliënt is leerbaar en er kan geoefend worden met het aanbrengen van structuur en/of uitvoeren van handelingen/vaardigheden of;

  • meer ontwikkelmogelijkheden richting door- en uitstroom naar reguliere maatschappelijke voorzieningen t.b.v. participatie en zelfstandigheid met minder of zonder ondersteuning. Er is meer focus op trainen en coachen, waardoor gericht aan uitstroom kan worden gewerkt.

Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht; hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform ondersteuningsplan. Het te behalen resultaat kan zijn (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in mogelijke achteruitgang van de zelfredzaamheid.

Zware ondersteuning

Net als bij lichte en middelzware ondersteuning wordt geoefend, ondersteund en overgenomen, maar zware ondersteuning wordt ingezet in de meest complexe situaties. Te denken valt hierbij aan ernstige gedragsstoornissen, risicovolle instabiele ziektebeelden en multi-probleemsituaties. Er is veelal sprake van langdurig tekortschietende zelfregie over het dagelijks leven. Nodig is over het algemeen methodische (traject)begeleiding ambulant en/of dagbesteding gericht op verbetering/ontwikkeling. Doel is waar mogelijk activering en waar nodig stabilisatie en handhaving.

8.2.2 Dagbesteding regulier

De cliënt wordt in groepsverband zodanig motiverend, adviserend en instruerend ondersteund dat de zelfredzaamheid, participatie en regie, voor zover aanwezig en zo mogelijk, behouden blijft dan wel bevorderd wordt.

We onderscheiden drie vormen van dagbesteding:

(re)creatieve dagbesteding

Deze dagbesteding biedt (re)creatieve activiteiten voor kwetsbare inwoners. Is gericht op het realiseren van ontmoeting en contact met lotgenoten en kan ook dienen ter ontlasting van de mantelzorger.

De dagbesteding is bedoeld om ontspanning en aangenaam tijdverdrijf te bieden. De deelnemer participeert, doet mee in de samenleving, zo gewoon als mogelijk.

(Re)creatieve dagbesteding is als algemene voorziening vrij toegankelijk. Voor deelname is geen indicatie voor een maatwerkvoorziening nodig.

arbeidsmatige dagbesteding

Deze dagbesteding biedt arbeidsmatige voorzieningen voor kwetsbare inwoners. Is gericht op het bieden van een arbeidsmatig alternatief wanneer regulier werk of beschut/ gesubsidieerd werk (nog) niet mogelijk is. Er is sprake van arbeidsproductie naar vermogen (evt. verdiencapaciteit), gebruik makend van ieders capaciteiten, mogelijkheden en eigen kracht. De deelnemer participeert, doet mee, zo gewoon als mogelijk, ter bevordering, ontwikkeling of herstel van participatie in de samenleving.

Doel kan zijn (indien mogelijk): werken aan door- en uitstroom naar regulier of gesubsidieerd werk, aansluitend op re-integratievoorzieningen.

Arbeidsmatige dagbesteding is als algemene voorziening vrij toegankelijk. Voor deelname is geen indicatie voor een maatwerkvoorziening nodig.

dagopvang

Deze vorm van dagbesteding biedt opvang met programma voor structurering, (intensief) toezicht en begeleiding. Er worden activiteiten geboden van diverse aard, o.a. recreatief, creatief, sport, arbeidsmatig en educatief. Er is sprake van (ernstige) problematiek waardoor op elkaar afgestemde ondersteuning noodzakelijk is. Deze zorgvraag is leidend voor de begeleiding. Er is (in meer of minder beperkte mate) sprake van overname van regie.

Doel is het voorkomen of vertragen van verergering van problematiek en eventueel (ook) het ontlasten van een mantelzorger.

Zonder deelname aan deze intensieve dagopvang, verergert hoogstwaarschijnlijk de problematiek en is zorg via de Zvw of Wlz noodzakelijk.

Dagopvang is een maatwerkvoorziening waarvoor een indicatie nodig is.

Dagopvang kan worden toegekend in drie intensiteiten: licht, middelzwaar of zwaar

Dagbesteding licht:

Dagbesteding licht betreft het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het uitvoeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen c.q. arbeidsmatige werkzaamheden. Er worden eventueel (tijdelijk) taken overgenomen die de cliënten zelf niet meer kunnen en die ook niet (meer) kunnen worden aangeleerd.

Groepsgrootte is 1 professional op 8 cliënten. Van de ondersteuner wordt methodisch handelen verwacht; hij/zij kan doelgericht werken aan het behalen van een resultaat conform ondersteuningsplan.

Dagbesteding middelzwaar:

Als bij lichte dagbesteding. Bij dagbesteding middelzwaar wordt, als de cliënt leerbaar is, gericht op behoud of versterking van de zelfredzaamheid, geoefend met het aanbrengen van structuur en/of uitvoeren van handelingen/vaardigheden. Ook kan gericht op door- en uitstroom naar reguliere maatschappelijke voorzieningen t.b.v. participatie worden getraind/gecoacht t.b.v. bijvoorbeeld verhoging belastbaarheid (qua werk), waardoor aan uitstroom (naar bijvoorbeeld een re-integratietraject) kan worden gewerkt.

Groepsgrootte is 1 professional op 6 -7 cliënten.

Dagbesteding zwaar:

Als bij middelzware dagbesteding waarbij de dagbesteding zwaar is bedoeld voor de meest complexe situaties waarin sprake is van complexe problematiek/ziektebeelden. Te denken valt hierbij aan ernstige gedragsstoornissen, instabiele ziektebeelden en multiprobleem-situaties. De zorgvraag op basis van ziektebeeld en/of beperkingen is leidend voor de begeleiding. Doel is het voorkomen of vertragen van verergering van problematiek. Deze vorm van dagbesteding biedt m.n. dagopvang met dagprogramma voor dagstructurering en (intensieve) begeleiding en toezicht.

Groepsgrootte is 1 professional op 4-5 cliënten.

Vervoer naar dagbesteding

Bij de maatwerkvoorziening voor dagbesteding in ZIN of Pgb zal ook worden onderzocht of de burger in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geleverd vanuit de Wmo 2015.

Ook bij een vervoersprobleem naar een dagbestedingsvoorziening in de sociale basis kan vervoer vanuit de Wmo worden geregeld.

8.2.3 Kortdurend Verblijf regulier

De cliënt wordt in een huiselijke omgeving logeeropvang geboden om de mantelzorger te ontlasten of de cliënt of diens omgeving een time-out te bieden, waarbij toezicht en/of zorg noodzakelijk kunnen zijn. Het verblijf kan worden geboden voor een periode met een maximum van 3 etmalen per week. Uiteraard kan hier maatwerk geleverd worden door etmalen achtereen toe te kennen, indien dit vanwege langduriger afwezigheid van de mantelzorger noodzakelijk is.

We onderscheiden twee intensiteiten van Kortdurend verblijf, gericht op cliënten met verschillende kenmerken en ondersteuningsbehoefte: basis en plus.

Kortdurend verblijf basis:

Tijdens het kortdurend verblijf wordt voorzien in de basale/dagelijkse levensbehoeften van de cliënt en wordt ondersteuning geboden bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Waar gewenst en mogelijk wordt de cliënt vanuit het kortdurend verblijf in de gelegenheid gesteld gebruik te blijven maken van eventuele andere activiteiten en ondersteuning. Cliënt is in staat zelf regie te voeren.

Kortdurend verblijf plus:

Het Kortdurend verblijf plus onderscheidt zich van Basis doordat bij Kortdurend verblijf plus ondersteuning en/of toezicht wordt geboden die is gericht op:

  • verzorging

  • fysieke ondersteuning ter voorkoming van bijvoorbeeld vallen en/of

  • het voorkomen van escalatie van eventuele gedragsproblemen

Daarnaast is er sprake van een verminderde regievoering.

8.3 Specifieke vormen van ondersteuning voor jongvolwassenen (18 – 23 jaar)

De doelgroep rondom 18 jaar is in het huidige stelsel (vanaf 2015) een aandachtspunt vanwege de ‘harde’ knip tussen Jeugdwet en de Wmo 2015. De hieronder genoemde vormen van ondersteuning zijn bedoeld voor jongvolwassenen die niet of niet langer onder Jeugdwet vallen. De zorgvraag van de jongere is hierbij leidend en vanuit deze zorgvraag wordt het meest passende aanbod ingezet.

8.3.1 Specifiek product: Gezinsbegeleiding

Dit Product wordt ingezet wanneer sprake is van problematiek bij zowel de jeugdige(n) als bij de ouder(s)/opvoeder(s).

Gezinsbegeleiding is bedoeld voor gezinnen waar

  • 1.

    zowel de jeugdige (het kind) als een of beide ouder(s)/opvoeder(s) beperkt zijn in de zelfredzaamheid door een lichamelijke, zintuiglijke, cognitieve, verstandelijke beperking of een psychiatrische of psychosociaal probleem of een combinatie daarvan en/of

  • 2.

    de jeugdige problemen ervaart in de ontwikkeling als gevolg van een beperking van de ouder(s)/opvoeder(s). Ouder(s) zijn in staat om met de inzet van gezinsbegeleiding de jeugdige een veilig opvoedklimaat te bieden.

De jeugdige en zijn/haar ouder(s)/opvoeder(s) worden zodanig motiverend, adviserend en instruerend ondersteund, dat zij in staat zijn zo zelfredzaam mogelijk de algemene dagelijkse levensverrichtingen uit te voeren, een gestructureerd huishouden te voeren, sociale relaties aan te gaan en te onderhouden en maatschappelijk te participeren. De begeleiding draagt bij aan het vergroten van de draagkracht van het gezin, het verbeteren van de ouder-kind relatie en aan het oplossen van opvoedproblemen, zodat de jeugdige opgroeit in een veilige omgeving.

De ondersteuning bestaat uit intensieve hulp in de thuissituatie die zowel aan ouders als aan de jeugdige(n) wordt geboden. Ouder(s)/opvoeder(s) worden ondersteund bij het bieden van een veilig opvoedklimaat voor de jeugdige. De jeugdige krijgt ondersteuning gericht op zijn eigen ontwikkeling. Daarnaast krijgt hij inzicht in het effect van de beperking van de ouder(s), waarbij de jeugdige het (problematisch) gedrag van zijn ouder(s) niet of minder betrekt op zichzelf en waarbij hij zich bewust is hoe de beperking van de ouder(s) effect kan hebben op de wijze van opvoeden en de ouder-kind relatie. De ondersteuning draagt bij aan een veilige woonsituatie, waarin de kinderen/jongeren zich goed kunnen ontwikkelen.

De ondersteuning is tevens gericht op de problemen op andere leefgebieden van het gezin of de gezinsleden die van invloed zijn op de opvoedsituatie. Waarbij ouders inzicht krijgen in de beperking of problematiek van hun kind of zichzelf, in de interactie tussen gezinsleden en de invloed daarvan op hun kind(eren).

De ondersteuning is systeemgericht en wordt geboden vanuit een integrale benadering, waarbij nauw wordt samengewerkt met andere in de specifieke situatie betrokken partijen zoals gemeente, jeugd-ggz, verslavingszorg, jeugdhulp, jeugd- gezondheidszorg, welzijnswerk, onderwijs. Tevens wordt zoveel als mogelijk samengewerkt met het informele netwerk.

Het gedrag van de jeugdige en de ouder(s) is voorspelbaar en risico`s als gevolg van de problematiek zijn goed in te schatten. De jeugdige groeit met deze begeleiding op in een veilige omgeving.

Gezinsbegeleiding kan uitsluitend via de gemeentelijke toegang worden ingezet.

8.3.2 Ambulante begeleiding jongvolwassenen

Ambulante begeleiding A: lichte inzet van begeleiding

Met ambulante begeleiding wordt de jongvolwassene zodanig motiverend, adviserend en instruerend ondersteund dat zij in staat zijn zo zelfredzaam mogelijk de algemene dagelijkse levensverrichtingen (leren) uit te voeren, een gestructureerd huishouden (leren) te voeren, sociale relaties aan te gaan en te onderhouden en maatschappelijk te participeren.

Om dit te realiseren wordt ambulante ondersteuning geboden bij:

  • het structureren en uitvoeren van dagelijkse, praktische vaardigheden op alle relevante levensgebieden (persoonlijk functioneren, lichamelijke gezondheid, psychische gezondheid, opvoeden en opgroeien, zingeving, financiën en administratie, wonen).

  • het aangaan en onderhouden van sociale contacten, aansluitend op wat passend is bij de jongvolwassene.

  • het invulling geven aan participatie in de samenleving. Dat wil zeggen ondersteunen bij het realiseren van wat de jong volwassene wil en kan doen in en bijdragen aan de samenleving (volgen van onderwijs of dagbesteding, vrije tijdsbesteding).

doelgroep

Deze begeleiding (A) is bedoeld voor jongvolwassenen van wie het gedrag voorspelbaar is en risico`s als gevolg van de problematiek goed zijn in te schatten. De jongvolwassene groeit op in een veilige omgeving.

eisen aan de professional

De begeleiding wordt geleverd door professionals met een opleidingsniveau variërend van MBO 3 tot en met WO (functiemix). Het zwaartepunt ligt bij een combinatie van MBO- en HBO opleidingsniveau.

Ambulante begeleiding B: middelzware inzet van begeleiding

Begeleiding zoals beschreven onder Ambulante begeleiding A, maar voor een andere doelgroep en met - deels - andere eisen aan de professional.

doelgroep

Deze begeleiding (B) is bedoeld voor jongvolwassenen die te maken hebben met complexe problematiek waarvan achterliggende oorzaak veelal bekend is. Zonder deze begeleiding kan het gezin niet zelfstandig blijven functioneren.

aanvullende eisen

De begeleiding wordt geleverd door professionals met een opleidingsniveau variërend van MBO 4 tot en met WO+ (functiemix). Het zwaartepunt ligt bij een combinatie van MBO- en HBO opleidingsniveau.

Ambulante begeleiding C: zware inzet van begeleiding

Begeleiding zoals beschreven onder Ambulante begeleiding A, maar voor een andere doelgroep en met - deels - andere eisen aan de professional.

doelgroep

Deze begeleiding (C) is bedoeld voor jongvolwassenen die te maken hebben met complexe problematiek, veelal multiproblem, waarvan de achterliggende oorzaak veelal onbekend is. De jongvolwassene groeit op in een onveilige omgeving en/of een situatie waarin sprake is van ernstige opvoedproblemen, of er is sprake van een (dreigende) crisis. Zonder deze begeleiding kan het gezin niet zelfstandig blijven functioneren. Er kan sprake zijn van zorgmijding.

aanvullende eisen

De begeleiding wordt geleverd door professionals met een opleidingsniveau variërend van MBO 4 tot en met WO+ (functiemix). Het zwaartepunt ligt bij een inzet op HBO opleidingsniveau. Aanvullend hierop dient door Opdrachtnemer specialistische kennis ingezet te kunnen worden.

8.3.3 Dagbesteding voor jongvolwassenen

Dagbesteding A

Deze ondersteuning stimuleert de ontwikkeling van de jongvolwassene zodanig dat hij/zij zo zelfstandig mogelijk kan functioneren. De jongvolwassene wordt hierin ondersteund door het aanbieden van een zinvolle dagbesteding, bestaande uit een gestructureerd en gevarieerd dagprogramma waarbij de jongvolwassene gestimuleerd en begeleid wordt in zijn/haar ontwikkeling.

De dagbesteding draagt waar nodig/mogelijk bij aan:

  • bieden van structuur en veiligheid

  • het aangaan en behouden van duurzaam sociaal contact (via ontmoeting)

  • het ontwikkelen en het behouden van (nieuwe) vaardigheden en interesses

  • de toeleiding naar vrijwillige en arbeidsmatige werkzaamheden en/of (beroeps-) opleiding

  • ontlasting van ouders/verzorgers

doelgroep

Deze dagbesteding (A) is bedoeld voor jongvolwassenen waarvan het gedrag voorspelbaar is en waarbij risico`s als gevolg van de problematiek goed zijn in te schatten. De jongvolwassene groeit op in een veilige omgeving.

aanvullende eisen

  • De begeleiding wordt geleverd door professionals met een opleidingsniveau variërend van MBO 2 tot en met HBO+ (functiemix). Het zwaartepunt ligt bij een inzet van een professional met MBO opleidingsniveau, die werkt onder de supervisie van een professional met HBO opleidingsniveau.

  • De dagbesteding wordt aangeboden in een groep waarbij de verhouding tussen begeleiding en jongvolwassenen is: 1 professional staat tot 5 jongvolwassenen. Het is Opdrachtnemer toegestaan rekening te houden met afwezigheid van Cliënten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de norm van verantwoorde werktoedeling.

Dagbesteding B

Dagbesteding zoals beschreven onder Dagbesteding A.

In aanvulling hierop draagt de dagbesteding B nadrukkelijk mede bij aan het kunnen hanteren door de jongvolwassene en door het gezin van de gedragsproblematiek van de jongvolwassene.

doelgroep

De jongvolwassene heeft te maken met complexe (gedrags)problematiek waarvan achterliggende oorzaak veelal onbekend is. De jongvolwassene groeit op in een onveilige omgeving, of er is sprake van een (dreigende) crisis.

aanvullende eisen

  • De begeleiding wordt geleverd door professionals met een opleidingsniveau variërend van MBO 2 tot en met WO (functiemix). Het zwaartepunt ligt bij een inzet van een professional met HBO opleidingsniveau, die wordt ondersteund door een professional met MBO opleidingsniveau.

  • De dagbesteding wordt aangeboden in een groep waarbij de verhouding tussen begeleiding en jongvolwassenen is: 1 professional staat tot 4 jongvolwassenen. Het is Opdrachtnemer toegestaan rekening te houden met afwezigheid van Cliënten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de norm van verantwoorde werktoedeling.

Vervoer bij dagbesteding

Uitgangspunt is dat ouders/verzorgers zelf verantwoordelijk zijn voor het vervoer van en naar de locatie van de dagbesteding. Wanneer eigen oplossingen niet mogelijk zijn en er sprake is van een door de toegang vastgestelde (medische) noodzaak, dient door de aanbieder in vervoer voorzien te worden.

8.3.4 Kortdurend verblijf

De inzet van Kortdurend verblijf is bedoeld om tijdelijk de ouder/verzorger of mantelzorger te ontlasten. De jongvolwassene wordt in een huiselijke omgeving logeeropvang geboden, waarbij ontwikkelingsgerichte begeleiding en toezicht en/of zorg (24 uur per dag) wordt geboden. Het verblijf wordt in de regel geboden gedurende 1 tot maximaal 3 aansluitende etmalen per week. Bij uitzondering kan hiervan worden afgeweken.

doelgroep

De jongvolwassen is (ernstig) beperkt in zelfredzaamheid door een beperking of een psychiatrische of psychosociaal probleem of een combinatie daarvan. Het gedrag van de jongvolwassene is al dan niet voorspelbaar en risico`s als gevolg van de problematiek zijn niet altijd goed in te schatten.

aanvullende eisen

De begeleiding wordt geleverd door professionals met een opleidingsniveau variërend van MBO 3 tot en met MBO 4 (functiemix), waar nodig onder de supervisie van een professional met HBO opleidingsniveau. Waar mogelijk maakt Opdrachtnemer gebruikt van Informele zorg.

Vervoer bij kortdurend verblijf

De cliënt en/of de ouders / verzorgers zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pas voor het collectief vervoer waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.

8.3.5 Fasehuis/Kamertrainingscentrum

Het 24-uurs verblijf van de jongvolwassene in een fasehuis of kamertrainingscentrum wordt geboden in een veilige omgeving, waarin wordt toegewerkt naar zelfstandigheid van de jongvolwassene. Op deze wijze draagt het verblijf bij aan het oplossen van de ontstane problemen in de eigen omgeving, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt gemaakt. Waar mogelijk wordt ook een terugkeer naar onderwijs gerealiseerd.

Fasehuis

In een fasehuis leert de jongvolwassene stap voor stap (in fasen) zelfstandig te wonen:

  • De eerste stap bestaat uit wonen en leven in een woongroep met jongeren.

  • De tweede stap bestaat uit een training zelfstandig zijn.

  • In een fasehuis heeft iedereen een eigen kamer. De jongeren gebruiken samen de keuken, wc en badkamer.

Kamertraining

  • Kamertraining is een intensieve training in zelfstandigheid.

  • De jongvolwassene leeft samen met andere jongeren in een huis en gaat overdag naar school, werk of een vorm van dagbesteding.

  • De jongvolwassene woont zelfstandig met hulp van een begeleider.

  • De jongvolwassene leert praktische en sociale vaardigheden.

doelgroep

De jongvolwassene heeft (gedrags)problemen als gevolg van een (vermoeden van een) (licht) verstandelijke beperking of als gevolg van psychische problemen. In de thuissituatie van de jongvolwassene leidt dit tot zodanige problemen dat het thuis wonen niet (langer) verantwoord is. Gelet op het functioneren van de jongvolwassene is het zelfstandig wonen (op een kamer) - al dan niet met begeleiding - nog niet haalbaar.

aanvullende eisen

De begeleiding wordt geboden door professionals met een opleidingsniveau variërend van MBO 3 tot en met HBO (functiemix). Het zwaartepunt ligt bij de inzet op MBO opleidingsniveau, werkzaam onder de supervisie van een professional met HBO opleidingsniveau. Waar nodig kan een professional met WO+ opleidingsniveau adviseren en meekijken. Ondersteuning kan worden geboden door een multidisciplinair team van behandelaren.

9. Maatwerkvoorziening: beschermd wonen

9.1 Inleiding en afbakening

De burger kan toegang krijgen tot de maatwerkvoorziening beschermd wonen als er sprake is van psychiatrische kwetsbaarheid, zodanig dat zij minder in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Door chronisch psychische of psychosociale problemen is de burger niet of onvoldoende in staat op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam te participeren.

Op grond van de Wmo 2015 omvat beschermd wonen:

Wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving (art.1.1.1)

De gemeente Haarlem onderscheidt de volgende vijf Beschermd Wonen-voorzieningen:

  • 1.

    Verblijf met ondersteuning

  • 2.

    Verblijfsondersteuning Thuis

  • 3.

    Sectorvreemd Verblijf met Ondersteuning 8

  • 4.

    Separate Dagbesteding

  • 5.

    Overbruggingszorg

De taak beschermd wonen wordt niet van de Awbz naar alle gemeenten overgeheveld, maar naar 43 centrumgemeenten. Dat betekent dat de gemeente Haarlem per 2015 de verantwoordelijkheid krijgt om voor de IJmond, Zuid-Kennemerland en Haarlemmermeer (10 gemeenten) de maatwerkvoorziening beschermd wonen te realiseren.

9.2 Afwegingskader maatwerkvoorziening beschermd wonen

afbeelding binnen de regeling

Het aanbod beschermd wonen is in eerste instantie herstelondersteunend. De mogelijkheden en kracht van de mens staat centraal. Herstellen is ook zeer goed mogelijk wanneer de aandoening niet geheel verdwijnt. Dit past bij de doelstelling vanuit de Wmo 2015: van zorg naar participatie. Dit betekent een ontwikkeling van het leveren van een bepaald aanbod waar cliënten recht op hebben, naar dienstverlening gericht op de doelstelling uit de Wmo ‘bijdragen aan het zelfstandig functioneren op een leefgebied’. Tegelijkertijd is er ook een deel van de cliëntgroep beschermd Wonen groep waarbij stabilisatie van het functioneren het hoogst haalbare is en dus langdurig verblijf in een beschermde woonvorm noodzakelijk is. De doelen die te formuleren zijn:

  • Veilig, gezond en prettig wonen m.b.v. passende zorg en passende structurering (stabilisatie);

  • Persoonlijke ontwikkeling (zelfredzaamheid, leren van vaardigheden, eigen kracht);

  • Een optimale dagbesteding (activiteiten, vrijwilligerswerk, begeleiding naar werk);

  • Participatie in de samenleving (meedoen).

afbeelding binnen de regeling

Bij de afweging of er een maatwerkvoorziening beschermd wonen noodzakelijk is moet er rekening mee gehouden worden dat er veel algemeen beschikbare en redelijke oplossingen voorhanden zijn die algemeen gebruikelijk kunnen zijn en die een burger zelf kan aanschaffen of inzetten. Die oplossingen kunnen liggen bij de volgende categorieën:

  • Eigen kracht of de inzet van algemene voorzieningen en (welzijns)activiteiten zoals computercursus, taalles, eettafels, ontmoetingsavonden, personenalarmering, ondersteuning of gezelschap door vrijwilligers, domotica in huis;

  • Sociaal netwerk: ook bij beschermd wonen wordt het begrip gebruikelijke hulp gehanteerd. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg, die partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Alleen wanneer er sprake is van een langdurige situatie waarbij de begeleiding de gebruikelijke zorg substantieel overschrijdt is Beschermd Wonen als maatwerkvoorziening geïndiceerd.

  • Andere of voorliggende voorzieningen: het is mogelijk dat andere voorzieningen meer passend zijn. Er is een afbakening nodig met zowel lichtere als zwaardere vormen. De volgende figuur laat zien dat er zes andere type voorzieningen zijn waarvoor die afbakening in het bijzonder nodig is:

    • o

      De ambulante maatwerkvoorzieningen in de Wmo 2105, m.n. begeleiding;

    • o

      De maatschappelijke opvang (Wmo);

    • o

      Extramurale GGz-behandeling of persoonlijke verzorging (Zvw) 9 ;

    • o

      Intramurale GGz-behandeling (Zvw);

    • o

      Langdurige intramurale zorg (Wlz) 10 ;

    • o

      Beschermd wonen op forensische titel (justitie).

9.3 Maatwerkvoorziening beschermd wonen

Tot 2015 was beschermd wonen een voorziening in de AWBZ. Wanneer er een psychiatrische grondslag was vastgesteld kon beschermd wonen (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd door het CIZ in de vorm van zorgzwaartepakketten GGZ1C tot en met GGZ6C, zowel inclusief als exclusief dagbesteding. Omdat bij het CIZ ruime ervaring is opgedaan bij het indiceren van beschermd wonen is het wenselijk om de door het CIZ toegepaste indicatieprotocollen zoveel mogelijk over te nemen. Met behulp van CIZ-vragensets kunnen complexe hulpvragen geëxpliciteerd en geobjectiveerd worden ten behoeve van een taxatie van de noodzakelijke omvang en vorm van de beschermd wonen-maatwerkvoorziening.

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening wordt uitgegaan van de meest adequate oplossing voor de cliënt. Die oplossing kan meestal gearrangeerd worden door zorg dat door de centrumgemeente is ingekocht bij diverse zorginstellingen: zorg in natura (ZIN). Voor een deel van de cliënten die een vorm van beschermd wonen nodig hebben is het haalbaar en adequaat dat zij de zorg zelf arrangeren middels een persoonsgebonden budget (pgb).

Centrumgemeente Haarlem onderscheid vijf 5 type ZIN producten beschermd wonen:

  • 1.

    Verblijf met Ondersteuning

  • 2.

    Verblijfsondersteuning Thuis

  • 3.

    Sectorvreemd Verblijf met Ondersteuning

  • 4.

    Separate Dagbesteding 11

  • 5.

    Overbruggingszorg

9.3.1 Verblijf met Ondersteuning

De dienstverlening betreft hier de levering van in totaal 12 zorgzwaartepakketen 1C GGZ t/m 6C GGZ 12 , zowel inclusief dagbesteding als exclusief dagbesteding. In een overzicht:

ZZP

Typering

Incl DB 13

Excl DB

1C GGZ

Beschermd wonen met begeleiding

2C GGZ

Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding

3C GGZ

Beschermd wonen met intensieve begeleiding

4C GGZ

Gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding en verzorging

5C GGZ

Beschermd wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering

6C GGZ

Beschermd wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging

Doelgroep 14

Beschermd wonen wordt geboden aan mensen met een psychiatrische achtergrond. Eenpsychiatrische aandoening kan hen belemmeren op enkele of meerdere levensgebieden waardoor zij minder in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Er is vaak sprake van meerdere diagnoses tegelijkertijd zoals psychiatrische diagnose en daarnaast verslaving, verstandelijke beperking en/of somatische problematiek ten gevolge van de psychiatrische problematiek. De meeste van hen hebben een lange voorgeschiedenis in de zorg. Ten gevolge van hun psychiatrische aandoening of combinatie van aandoeningen kunnen zij (nog) niet zelfstandig wonen. Voor een deel van de cliënten is doorstroom naar een zelfstandig bestaan mogelijk, voor een ander deel van de cliënten (vaak met meervoudige beperkingen) is de begeleiding in combinatie met de beschermende woonomgeving levenslang nodig om hun situatie stabiel te houden 15 . Vooraf is niet goed in te schatten welk scenario voor cliënten van toepassing is.

Resultaat

Door middel van een beschermende woonomgeving (liefst in een reguliere woonwijk) en gestructureerde, methodische ondersteuning zijn doelstellingen herstel en stabilisatie:

Herstel

Een optimale mate van zelfredzaamheid op alle levensdomeinen (wonen, daginvulling, financiën, sociaal functioneren, psychisch functioneren, zingeving), eigen kracht leren ontwikkelen en inzetten; de draad weer op kunnen pakken, de zelfregie kunnen hervinden en het leven opnieuw inhoud en richting kunnen geven.

  • Vermaatschappelijking (gelijkwaardig burgerschap, participatie in de buurt, herstel en opbouw van een sociaal netwerk, een zinvolle bijdrage leveren aan de maatschappij door dagbesteding of werk);

  • Zo mogelijk uitstroom na enkele jaren beschermd wonen naar begeleid wonen of zelfstandig wonen met ambulante ondersteuning.

Stabilisatie

  • Stabiliteit in de psychiatrische aandoening, in de levensvaardigheden en de woonsituatie, voorkomen van terugval;

  • Veilig en gezond wonen met levensperspectief.

9.3.2 Verblijfsondersteuning Thuis (VPT)

Deze dienstverlening betreft verblijfszorg en overige geïndiceerde zorg aan een cliënt met een ZZP-indicatie bij de cliënt thuis. Dit kan gerealiseerd worden in situaties waarin wonen in een reguliere Beschermd Wonen-voorziening voor een cliënt (in bezit van een indicatiebesluit voor Verblijf (Beschermd Wonen) niet mogelijk of wenselijk is én de cliënt over zelfstandige huisvesting beschikt. De cliënt moet akkoord gaan met levering van de ondersteuning bij hem/haar thuis.

In principe kunnen dezelfde 12 zorgzwaartepakketten worden geleverd als bij Verblijf met ondersteuning, waarbij er géén aanbod verblijf wordt geregeld, maar wel alle zorg en dienstverlening die ook in de instelling geleverd wordt binnen het kader van het geïndiceerde zorgzwaartepakket. Zorgmedewerkers zijn op afspraak en afroep beschikbaar. Nachtzorg moet ook beschikbaar zijn, veelal via alarmering en indien nodig op afspraak.

Naast bescherming en toezicht vallen maaltijdverstrekking, huishoudelijk verzorging, recreatieve activiteiten, extra wassen in verband met aandoening of ziekte en het wassen van bedlinnen en handdoeken onder het aanbod.

Doelgroep

Verblijfsondersteuning Thuis wordt aan dezelfde cliënten geboden als die van Verblijf met ondersteuning (A). Het betreft wel het meer zelfredzame deel van de doelgroep waarbij de cliënt in een eigen woning kan wonen. Het kan gaan om cliënten die dankzij de geboden ondersteuning in hun eigen woning kunnen blijven wonen óf cliënten voor wie in samenwerking met een woningcorporatie een woning toegewezen wordt, waarbij de aanbieder zorgt voor Verblijfsondersteuning Thuis.

Resultaten

  • Dit aanbod draagt bij aan extramuralisering van het aanbod Beschermd Wonen, met een groter beroep op de zelfstandigheid, de eigen kracht en de zelfredzaamheid van cliënten (tegengaan van hospitalisatie);

  • Meer betrokkenheid van mantelzorgers en informeel netwerk mogelijk;

  • De keuzevrijheid van de cliënt wordt vergroot. Er is een grotere kans op het leveren van maatwerk.

  • Verlaging van de zorgkosten.

9.3.3 Sectorvreemd Verblijf met Ondersteuning

Deze dienstverlening betreft exact dezelfde dienstverlening, ondersteuning en zorg aan een cliënt met een ZZP-indicatie bij als bij de reguliere Verblijf met ondersteuning (A). Enige, grote verschil is dat de aanbiedende voorziening werkzaam is in een andere sector dan de Ggz-sector, zoals de VG-sector (zorg voor mensen met een verstandelijke beperking), de LG-sector (zorg voor mensen met een lichamelijke beperking) of de V&V-sector (Verpleging en verzorging). Er zijn twee soorten aanbod:

  • 1.

    Gestructureerd ingericht, regulier aanbod voor cliënten met een beschermd-wonen-indicatie (ZZP-C);

  • 2.

    Incidenteel aanbod voor cliënten met een beschermd-wonen-indicatie (ZZP-C).

Bij de eerste soort is de voorziening (van een grotere instelling) specifiek voor een substantiële groep geïndiceerde cliënten ingericht. Bij uitstroom van een cliënt is er ruimte voor een nieuwe geïndiceerde cliënt.

Bij de tweede soort is er sprake van een toevallige samenloop van omstandigheden waarin de cliënt en de zorgverleners bewust gekozen hebben voor plaatsing óf continuering van de plaatsing is een ‘vreemde sector’, in plaats van een instelling voor Beschermd Wonen in de GGZ-sector.

Doelgroep

Sectorvreemd Verblijf met Ondersteuning wordt geboden aan dezelfde cliënten als die van Verblijf met Ondersteuning.

Bij de meeste cliënten van het incidenteel aanbod is sprake van een meervoudige beperking, zoals een psychiatrische beperking in combinatie met een lichamelijke, een verstandelijke of een zintuigelijke beperking. Die andere beperking is dan doorslaggevend bij de realisatie van een aanbod in een andere sector.

Bij de cliënten met een gestructureerd sectorvreemd aanbod kan ook sprake zijn van enkelvoudige psychiatrische problematiek (bijv. autisme) dat goed combineerbaar is met cliënten met andersoortige problematiek.

Resultaten

Zie A. Verblijf met Ondersteuning

9.3.4 Separate dagbesteding

Dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent, niet zijnde een reguliere dag structurering die in de woon-/verblijfssituatie wordt geboden of een welzijnsactiviteit.

Doelgroep

Zie A. Verblijf met ondersteuning

Resultaten

  • Bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt; waar nodig vertragen van de achteruitgang of behoud van het niveau van zelfredzaamheid en participatie (ten opzichte van de startsituatie en gemeten conform zelfredzaamheidsmatrix of vergelijkbare methodiek);

  • Mensen ten opzichte van de startsituatie waar mogelijk laten klimmen op de participatieladder (of vergelijkbare methodiek);

  • Een zinvolle dagbesteding;

  • Positieve score cliëntervaring.

9.3.5 Overbruggingszorg

Naar schatting de helft van cliënten die anno 2014 op een wachtlijst voor beschermd wonen staan (en derhalve in bezit zijn van een indicatie voor beschermd wonen), ontvangt zogeheten overbruggingszorg. Deze overbruggingszorg wordt geboden in de vorm extramurale AWBZ-zorg (functies). In de Wmo 2015 vallen deze cliënten onder de verantwoordelijkheid 16 van de centrumgemeenten op basis van het uitgangspunt ‘indicatie is leidend’. Wat daarbij ook voorkomt is dat er sprake is van ‘alternatieve zorg’, namelijk als er in overleg met cliënt en zorgverleners een voorkeur is voor een extramurale verzilvering van de intramurale beschermd-wonen indicatie. Vanaf 2015 blijft deze alternatieve zorg mogelijk na toestemming van de centrumgemeente. Meestal betreft het individuele begeleiding of dagactiviteiten.

Doelgroep

Zie A. Verblijf met Ondersteuning

Het enige verschil is dat het nieuwe cliënten betreft die instromen via verwijzing vanuit een GGZ-instelling, een instelling voor Maatschappelijke Opvang, een Penitentiaire Inrichting, een Forensische Instelling, een Jeugdzorginstelling, een Jeugd GGZ-instelling of een huisarts.

Resultaten

  • Stabiliteit in de psychiatrische aandoening, in de levensvaardigheden en de woonsituatie, voorkomen van terugval en verwaarlozing;

  • Veilig en gezond wonen met levensperspectief;

  • In zoverre dat ambulant te realiseren is een optimale mate van zelfredzaamheid op alle levensdomeinen, eigen kracht leren ontwikkelen en inzetten; de draad weer op kunnen pakken, de zelfregie kunnen hervinden en het leven opnieuw inhoud en richting kunnen geven;

  • In zoverre dat ambulant te realiseren is vermaatschappelijking (gelijkwaardig burgerschap, participatie in de buurt, herstel en opbouw van een sociaal netwerk, een zinvolle bijdrage leveren aan de maatschappij door dagbesteding of werk).

Hoofdstuk 10. Maatwerkvoorziening: maatschappelijke opvang

Artikel 10.1 Inleiding en afbakening

De burger kan toegang krijgen tot de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang als hijdaadwerkelijk dakloos is (feitelijk op straat staat), niet terug kan vallen op voorliggende voorzieningen of het eigen sociale netwerk en daarmee tijdelijk op geen enkele wijze in staat is om in zijn eigen onderdak te voorzien.

Op grond van de Wmo 2015 omvat maatschappelijke opvang:

opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving. (art. 1.2.1, sub c).

Tot de doelgroep OGGZ 17 behoren conform Trimbos (2003) sociaal kwetsbare mensen die aan alle volgende voorwaarden voldoen:

  • ·

    niet of niet voldoende in staat zijn om in de eigen basale bestaansvoorwaarden te voorzien (onderdak, voedsel, inkomen, gezondheidszorg, sociale contacten);

  • ·

    meerdere problemen tegelijkertijd ondervinden, waaronder bijvoorbeeld tekortschietende zelfverzorging, sociaal isolement, vervuiling van woonruimte en/of woonomgeving, gebrek aan vaste of stabiele woonruimte, psychische- en/of verslavingsproblemen;

  • ·

    vanuit de optiek van professionele hulpverleners niet de zorg krijgen die zij nodig hebben om zich in de samenleving te handhaven;

  • ·

    geen stabiel contact hebben met de geestelijke gezondheidszorg en/of de verslavingszorg;

  • ·

    overlast veroorzaken en de veiligheid verstoren, waaronder veelplegers.

Deze doelgroep betreft daarmee: (kwetsbare) burgers die te kampen hebben met een combinatie van problemen, met psychiatrische stoornis of ernstige psychosociale problemen, verslaving, schulden, verstandelijke beperking, (dreigende) dakloosheid. Deze groep is onvoldoende zelfredzaam om het eigen leven weer op de rit te krijgen. Een deel van de groep is zorgmijdend.

Onder economisch daklozen wordt verstaan:

Een dak- en thuisloze wordt gekwalificeerd als economisch dakloze als er geen sprake is van op de voorgrond tredende gedragsstoornissen die voortvloeien uit een psychisch/psychiatrisch ziektebeeld. Er is geen sprake van gedragsstoornissen die een (dreigende) overlast voor de omgeving vormen. De economisch dakloze heeft weinig tot geen begeleiding en ondersteuning nodig om zelfstandig te functioneren binnen de maatschappelijke opvang. Wel kan er behoefte zijn aan relatief beperkte begeleiding in het streven naar terugkeer naar zelfstandig wonen in de samenleving.

Zwerfjongeren worden gezien als een aparte categorie. Het zijn ‘feitelijk of residentiële daklozen onder de 23 jaar met meervoudige problemen’. 18 Er gelden daarmee vergelijkbare criteria voor toegang tot de maatschappelijke opvang als voor volwassenen. Verschil met volwassenen is dat zwerfjongeren tot en met hun 18e nog leerplichtig zijn en tot hun 21e onder de verantwoordelijkheid van hun ouders vallen. Vanwege hun leeftijd en achtergrond kunnen daarom andere arrangementen gelden, bijvoorbeeld vanwege betrokkenheid van de jeugdzorg.

De focus binnen de maatschappelijke opvang zal de komende jaren worden verlegd van opvang naar preventie en blijvend herstel na uitstroom. Mensen worden in hun eigen kracht ondersteund, zodat dakloosheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Doel is dat een opvangplek hooguit een korte tussenstop is, waarna weer participatie in de Nederlandse samenleving kan plaatsvinden.

Voor alle voorzieningen van maatschappelijke opvang geldt dat de Brede Centrale Toegang (BCT) de ‘toegangspoort’ is. Dit is voortgevloeid uit de harmonisatie van de maatschappelijke opvang in de regio Zuid- en Midden-Kennemerland en Haarlemmermeer. De BCT geeft informatie en advies bij (dreigende) dakloosheid en indiceert voor de toegang tot de maatschappelijke opvangvoorziening.

De taak voor maatschappelijke opvang wordt sinds 2008 door 43 centrumgemeenten in Nederland uitgevoerd. Voor centrumgemeente Haarlem betekent dit dat zij de verantwoordelijkheid heeft om voor Zuid- en Midden Kennemerland en Haarlemmermeer (10 gemeenten) maatschappelijke opvangplaatsen te realiseren. Over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen centrumgemeente en regiogemeenten, zowel procedureel als financieel, zijn afspraken vastgelegd in het Protocol Regionaal Kompas.

De regio onderscheidt een aantal voorzieningen die elk ingericht zijn voor een specifieke doelgroep met de specifieke kenmerken en behoeften aan toezicht en begeleiding. Aan de toegangspoort wordt door de Brede Centrale Toegang eerst beoordeeld of iemand aanspraak maakt op de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang, waarna, ingeval er vastgesteld is dat iemand daadwerkelijk tijdelijk is aangewezen op deze maatwerkvoorziening, door de BCT moet worden vastgesteld welke voorziening maatschappelijke opvang in de regio het meest adequaat kan voorzien in de behoefte van betrokken cliënt.

Artikel 10.2 Afwegingskader maatschappelijke opvang

afbeelding binnen de regeling

Het aanbod maatschappelijke opvang is gericht op het (weer) zelfstandig kunnen wonen. Indien burgers toch in de opvangvoorziening geplaatst worden is het van belang de verblijfsduur zo kort mogelijk te laten zijn. Daarom wordt er bij plaatsing niet alleen ‘bed, bad en brood’ geboden, maar ook een trajectplan opgesteld. Hierin worden afspraken gemaakt over zorg en ondersteuning door betrokken professionals en de verantwoordelijkheid van de cliënt gedurende het traject en daarna. Dit trajectplan is erop gericht de cliënt zo snel als mogelijk weer de regie over zijn of haar eigen leven te laten krijgen.Bij de uitplaatsing is het belangrijk om te komen tot een soepele overname van zorg en ondersteuning door het lokale netwerk. Deze ondersteuning is gericht op het voorkomen van terugval.

De doelen die te formuleren zijn:

  • ·

    De burger is (weer) voldoende in staat om in de eigen basale basisvoorwaarden (onderdak, voeding, zorg, inkomen) te voorzien.

  • ·

    De burger is (weer) voldoende in staat om zelf regie te voeren over het eigen leven.

  • ·

    De burger komt in aanmerking voor andere huisvesting.

  • ·

    De burger komt (weer) in aanmerking voor reguliere zorg en hulp.

Potentiele cliënten voor de maatschappelijke opvang zijn meestal in beeld bij de eigen gemeente. Iedere gemeente beoordeelt welke zorg en ondersteuning deze persoon of dit gezin nodig heeft, met als primaire doel een lokale aanpak en oplossing. Indien dit niet mogelijk blijkt, en men volgens de gemeente voldoet aan de criteria voor maatschappelijke opvang, kan de gemeente de cliënt aanmelden bij de BCT, die dan de screening uitvoert.

10.2.1 Eigen kracht

De burger dient zich ervan bewust te zijn dat hij eerst uitgaat van zijn eigen mogelijkheden. Deze mogelijkheden moet hij verkennen en hij moet kunnen uitleggen dat deze mogelijkheden niet aanwezig zijn of niet zullen voldoen.

10.2.2 Sociaal netwerk en gebruikelijke hulp

De gemeente gaat er van uit dat de burger eerst een beroep doet voor onderdak binnen zijn sociaal netwerk.

10.2.3 Voorliggende voorziening

Het is mogelijk dat andere voorzieningen meer passend zijn. Er is een afbakening nodig met zowel lichtere als zwaardere vormen. Het betreft in ieder geval de volgende voorzieningen:

  • o

    De ambulante maatwerkvoorzieningen in de Wmo 2105, m.n. begeleiding;

  • o

    Beschermd wonen (Wmo);

  • o

    Extramurale GGz-behandeling of persoonlijke verzorging (Zvw);

  • o

    Intramurale GGz-behandeling (Zvw);

  • o

    Langdurige intramurale zorg (Wlz);

10.3 Maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang

Het regionaal Kompas Haarlem, Midden- en Zuid-Kennemerland 2008-2014 had de ambitie om een forse impuls te geven aan de aanpak van dakloosheid. Dit beleidskader schetste voorstellen om de problematiek rondom dakloosheid te verminderen en de zorg aan deze groep kwetsbare mensen te optimaliseren. De evaluatie van deze periode heeft de volgende ambities voor de Kompasperiode 2015-2020 opgeleverd:

  • 1.

    Er is een gedifferentieerd aanbod van woon- en opvangvoorzieningen voor (oudere) daklozen waardoor de uitstroom en doorstroom uit voorzieningen worden versneld. Prioriteit ligt bij het ontwikkelen van huisvesting voor ‘onaangepasten’.

  • 2.

    2.(Arbeidsmatige) dagbesteding voor (ex) daklozen is een onlosmakelijk onderdeel van maatschappelijk herstel.

  • 3.

    Daklozen ontvangen ondersteuning op maat bij het oplossen van financiële problemen.

  • 4.

    Het verbeteren van hulpverlening en maatschappelijk herstel door de inzet van ervaringsdeskundigheid.

  • 5.

    Terugval in dakloosheid wordt voorkomen door middel van nazorg op maat.

  • 6.

    Het realiseren van een sluitende ketenaanpak.

  • 7.

    Het optimaliseren van de registratie.

De volgende behaalde resultaten vormen de ambitie en worden daartoe gemonitord:

  • 8.

    Dakloosheid na ontslag uit een kliniek is structureel verminderd door werkafspraken tussen instellingen.

  • 9.

    Dakloosheid als gevolg van detentie is structureel verminderd door goede samenwerkingsafspraken.

  • 10.

    Dakloosheid door huurschuld is structureel verminderd door lokale afspraken het voorkomen van huisuitzettingen.

  • 11.

    Daklozen zijn grotendeels in beeld, ofwel via Cliëntennet ofwel via politie of zorgaanbieders.

  • 12.

    Er is zo min mogelijk overlast op straat door (verslaafde) dak- en thuislozen is door goede afspraken tussen politie, handhaving en zorgaanbieders.

  • 13.

    De sluitende aanpak voor veelplegers blijft overeind.

Centrumgemeente Haarlem onderscheidt de volgende typen maatschappelijke opvang:

  • ·

    Nachtopvang/passantenverblijf (alleenstaanden)

  • ·

    Tijdelijke plaatsen winternoodopvang (alleenstaanden; is aanvulling op de reguliere nachtopvang)

  • ·

    Plaatsen in de ziekenboeg

  • ·

    (Kortdurende) opvang alleenstaanden doelgroep OGGZ

  • ·

    (Kortdurende) opvang alleenstaanden economisch daklozen

  • ·

    Longstay (enkele plaatsen/bedden voor mensen die voorzienbaar langere tijd, maximaal anderhalf jaar, zullen zijn aangewezen MO)

  • ·

    Opvang voor zwerfjongeren

  • ·

    Opvang voor gezinnen met OGGZ-problematiek

  • ·

    Opvang voor economisch dakloze gezinnen

11. Maatwerkvoorziening: vrouwenopvang

11.1 Inleiding en afbakening

Vrouwen (en eventuele kinderen) kunnen toegang krijgen tot de maatwerkvoorziening vrouwenopvang indien aan de volgende criteria wordt voldaan:

  • 1.

    Zij heeft de Nederlandse nationaliteit, of houdt als vreemdeling rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;.

  • 2.

    Er is sprake van huiselijk geweld (geweld dat door iemand uit de huiselijk kring van het slachtoffers wordt gepleegd ((ex-)partners, familieleden en huisvrienden)). Het kan gaan om lichamelijk, psychisch of seksueel geweld, (ex-)partnergeweld, eer gerelateerd geweld, kindermishandeling, verwaarlozing van ouderen of geweld tegen ouders, loverboys/jeugdprostitutie of mensenhandel.

  • 3.

    Zij vanwege aspecten van veiligheid van haarzelf of haar kinderen de thuissituatie moet verlaten.

  • 4.

    Zij 18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

Op grond van de Wmo 2015 omvat vrouwenopvang het tijdelijk bieden van onderdak en begeleiding aan vrouwen die, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten in verband met problemen van relationele aard of geweld. Het gaat vaak om vrouwen die voorafgaand aan de opname wel over huisvesting beschikten. Zij maken gebruik van de opvang omdat ze een gewelddadige thuissituatie zijn ontvlucht. De cliënten van de vrouwenopvang zijn vaak mishandeld en seksueel misbruikt. Ook worden jonge vrouwen opgevangen vanwege eerwraak of loverboy problematiek. Naast de onveilige situatie kan sprake zijn van problemen op andere leefgebieden als financiën, opvoeding en verslaving.

De vrouwen (en kinderen) kunnen tijdelijk in een vrouwenopvang verblijven. Ze kunnen gebruik maken van basisvoorzieningen als crisisopvang, een individueel hulpverleningstraject, hulpverlening aan de kinderen en nazorg. De opnameduur is zo kort als mogelijk en zo lang als noodzakelijk. Er wordt gewerkt met drie centrale principes: de cliënt centraal, de multidisciplinaire aanpak en de ketenaanpak. Naast het verzorgen van de opvang is de vrouwenopvang actief op het gebied van preventie, het verlenen van vroeghulp, ambulante hulpverlening en nazorg.

De vrouwenopvang onderscheidt voor de regio Zuid- en Midden- Kennemerland de volgende voorzieningen:

  • ·

    Noodbed voor acute crisis.

  • ·

    Plaatsen begeleid wonen voor het bieden van vervolgopvang inclusief ondersteunende begeleiding.

B&W neemt elk jaar namens de regio een besluit over de opvang.

De gemeente Haarlem is centrumgemeente voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Dat betekent dat de gemeente Haarlem de verantwoordelijkheid heeft om ook namens de Midden-Kennemerland, Zuid-Kennemerland en Haarlemmermeer (10 gemeenten) de maatwerkvoorziening vrouwenopvang te realiseren. Voor ernstige eerwraak en loverboyproblematiek wordt door alle centrumgemeenten landelijk gespecialiseerde ondersteuning ingekocht.

11.2 Afwegingskader maatwerkvoorziening vrouwenopvang

afbeelding binnen de regeling

Het aanbod vrouwenopvang is gericht op het versterken van de mogelijkheden van het gezinssysteem en is gericht op een passende toekomstsituatie (hulpverlening en/ of woonvorm). De vraag van de cliënt staat centraal. Samen met de hulpverlening wordt een plan met concrete doelen en acties opgesteld.

De doelen die te formuleren zijn:

  • ·

    De relatie tussen cliënt en partner is hersteld, waardoor er geen geweld meer plaatsvindt.

  • ·

    De schade bij de kinderen is zoveel mogelijk hersteld.

  • ·

    Het versterken van (opvoedings-) vaardigheden

  • ·

    De cliënt is (weer) voldoende in staat om zelf regie te voeren over het eigen leven.

  • ·

    De cliënt komt in aanmerking voor andere huisvesting.

  • ·

    Het (direct= bij noodbed) bieden van veiligheid en stoppen van geweld

  • ·

    Het verminderen van recidive (herhaling)

Bij de afweging of er een maatwerkvoorziening vrouwenopvang noodzakelijk is moet er rekening mee gehouden worden dat de veiligheid gegarandeerd is.

11.2.1 Eigen kracht

De burger dient zich ervan bewust te zijn dat zij eerst uitgaat van haar eigen mogelijkheden. Deze mogelijkheden moet zij verkennen en zij moet kunnen uitleggen dat deze mogelijkheden niet aanwezig zijn of niet zullen voldoen.

Eigen kracht oplossingen zijn bijvoorbeeld:

  • ·

    Bekijken of de hulpvraag met een algemeen gebruikelijke voorziening is op te lossen. Bijvoorbeeld kan advies of hulp worden gevraagd bij Veilig Thuis.

  • ·

    Bekijken of op eigen initiatief andere woonruimte gevonden kan worden, waardoor afstand wordt genomen van de gewelddadige woonsituatie.

11.2.2 Sociaal netwerk en gebruikelijke hulp

De gemeente gaat er van uit dat de burger een beroep kan doen op haar omgeving indien hulp nodig is. Indien sprake is van geweld, staat de gemeente er echter voor dat de veiligheid gegarandeerd is.

11.2.3 Voorliggende voorzieningen

De burger kan gebruik maken van verschillende voorliggende voorzieningen indien sprake is van huiselijk geweld, kindermishandeling, eerwraak of loverboy problematiek. Voorliggende voorzieningen zijn onder andere Veilig Thuis, het sociaal wijkteam, online advies en zelfhulp, de huisarts en het algemeen maatschappelijk werk.

12. Het medisch advies

12.1 Inleiding

In artikel 3.3 van de Verordening staat vermeld dat het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening. Een medisch advies kan onderdeel uitmaken van het onderzoek naar de noodzaak voor een maatwerkvoorziening.

In dit hoofdstuk wordt besproken wanneer het nodig is om medisch advies te vragen en welke eisen gesteld worden aan de medische advisering.

Wat uit jurisprudentie vooral naar voren komt, is dat de gemeente heel zorgvuldig moet kijken naar de manier waarop het advies tot stand is gekomen. Bovendien worden eisen gesteld ten aanzien van de formulering en de onderbouwing van het verstrekte advies. Zo is het onder andere van belang of de juiste behandelaars/specialisten zijn betrokken bij het onderzoek. De medisch adviseur is verplicht de medische adviezen te verstrekken conform vastgestelde richtlijnen.

12.2 Vraagstelling en rapportage

De vraagstelling aan de medisch adviseur moet dusdanig zijn geformuleerd, dat het de medisch adviseur duidelijk wordt welke informatie aan hem wordt gevraagd.

In een medisch advies volgens een gekantelde benadering onderzoekt en bespreekt de arts de volgende zaken:

  • -

    de aanwezige functionele mogelijkheden en hoe de burger deze optimaal kan benutten en versterken in relatie tot het specifieke knelpunt.

  • -

    de zelfredzaamheid en participatie in bredere zin. In het onderzoek wordt gekeken naar het herstel- en participatiegedrag van de burger. Wat kan de burger zelf doen? Er is immers een duidelijke, wederzijds afhankelijke relatie tussen mogelijkheden hebben (het vermogen) en mogelijkheden gebruiken (het functioneren).

Niet ter zake doende informatie hoort niet thuis in de rapportage, ook deelgebieden waarop de burger geen beperkingen ervaart hoeven niet uitgebreid beschreven te worden. In de rapportage gaat de medisch adviseur uit van het functioneren binnen de domeinen van de Wmo. Hierbij wordt vooral ingegaan op het herstel – en participatiegedrag. Dit is binnen de gekantelde werkwijze een van de belangrijkste onderdelen van het advies.

In de rapportage wordt standaard opgenomen:

  • ·

    Wat kan de klant zelf doen om eventuele beperkingen ten gevolge van ziekte of klachten te verminderen (concreet, relevant herstelgedrag)?

  • ·

    Wat kan de klant doen om het functioneren in diverse leefgebieden (en zijn of haar belastbaarheid) te verbeteren (concreet, relevant participatiegedrag)?

Medische gegevens van de behandelaars mogen alleen met toestemming van de burger worden opgevraagd. In het verzoek om deze informatie moet bovendien staan welke adviserende arts de gegevens nodig heeft, bij wie de gegevens opgevraagd worden, om welke informatie het precies gaat en waarom deze informatie precies nodig is.

12.3 De medisch adviseur en het ICF

Bij de (medische) advisering wordt gebruik gemaakt van de ICF systematiek (bijlage 1). De World Health Organisation heeft dit classificatiesysteem ontwikkeld om de gezondheidstoestand van de aanvrager op eenduidige wijze te kunnen beschrijven. De ICF wordt gebruikt om objectief aan te geven wat de exacte aantoonbare beperkingen zijn van de aanvrager. Uiteraard zijn in dit kader alleen de beperkingen van belang die te maken hebben met de zelfredzaamheid of participatie en het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven en het handhaven in de samenleving van de burger met psychische of psychosociale problemen.

12.4 Het advies

Hiervoor is al aangegeven, dat het door de adviseur verstrekte medisch advies moet voldoen aan een aantal (kwaliteits-)eisen. Het advies wordt afgegeven met inachtneming van de wettelijke en andere bepalingen en richtlijnen ter zake medische advisering.

Uitgangspunten waar de medisch adviseur tevens rekening mee dient te houden zijn:

  • Het betreft een advies, de gemeente neemt het besluit ten aanzien van een maatwerkvoorziening;

  • Bij medische keuring is fysiek contact met de burger noodzakelijk;

  • Er dient, waar mogelijk, afstemming plaats te vinden met medische keuring ten behoeve van Wlz- zorg om de belasting voor de burger tot een minimum te beperken;

  • Het onderzoek wordt snel na de opdracht door de gemeente uitgevoerd en het advies wordt conform contracteisen verzonden;

  • Het onderzoek wordt klantgericht uitgevoerd. Dit heeft voornamelijk betrekking op bejegening, communicatie en informatie.

12.5 Opvragen van onderliggende stukken

In bepaalde gevallen kan het, vanwege de volledigheid, nodig zijn de onderliggende stukken op te vragen teneinde volledige helderheid te krijgen over de achtergronden van de advisering. Te denken valt hierbij aan door de behandelaar van burger aan de medisch adviseur verstrekte gegevens, memo’s e.d.. Met name kan een dergelijke stap noodzakelijk zijn bij bezwaar- of beroepsprocedures.

Bijlage 1: ICF

De ICF: Activiteiten en participatie (bron: http://www.rivm.nl)

Hoofdstuk 1 Leren en toepassen van kennis

Doelbewust gebruiken van zintuigen

Gadeslaan

Luisteren

Doelbewust gebruiken van andere zintuigen

Doelbewust gebruiken van zintuigen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Basaal leren

Nadoen

Herhalen

Leren lezen

Leren schrijven

Leren rekenen

Ontwikkelen van vaardigheden

Basaal leren, anders gespecificeerd en niet-gespecificeerd

Toepassen van kennis

Richten van aandacht

Denken

Lezen

Schrijven

Rekenen

Oplossen van problemen

Besluiten nemen

Toepassen van kennis, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, anders gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Algemene taken en eisen

Ondernemen van enkelvoudige taak

Ondernemen van meervoudige taken

Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen

Omgaan met stress en andere mentale eisen

Algemene taken en eisen, anders gespecificeerd

Algemene taken en eisen, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Communicatie

Communiceren – begrijpen

Begrijpen van gesproken boodschappen

Begrijpen van non-verbale boodschappen

Begrijpen van formele gebarentaal

Begrijpen van geschreven boodschappen

Communiceren - begrijpen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Communiceren – zich uiten

Spreken

Zich non-verbaal uiten

Zich uiten via formele gebarentaal

Schrijven van boodschappen

Communiceren – zich uiten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Conversatie en gebruik van communicatieapparatuur en -technieken

Converseren

Bespreken Huishoudelijke taken

Bereiden van maaltijden

Huishoudelijke taken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishouden doen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort

Assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishouden, anders gespecificeerd

Huishouden, niet gespecificeerd

Communicatie, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Mobiliteit

Veranderen en handhaven van lichaamshouding

Veranderen van basale lichaamshouding

Handhaven van lichaamshouding

Uitvoeren van transfers

Veranderen en handhaven van lichaamshouding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand

Optillen en meenemen

Verplaatsen van iets of iemand met onderste extremiteiten

Nauwkeurig gebruiken van de hand

Gebruiken van hand en arm

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Lopen en zich verplaatsen

Lopen

Zich verplaatsen

Zich verplaatsen tussen verschillende locaties

Zich verplaatsen met speciale middelen

Lopen en zich verplaatsen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Zich verplaatsen per vervoermiddel

Gebruiken van vervoermiddel

Besturen

Rijden op dieren als vervoermiddel

Zich verplaatsen per vervoermiddel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Mobiliteit, anders gespecificeerd

Mobiliteit, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Zelfverzorging

Zich wassen

Verzorgen van lichaamsdelen

Zorgdragen voor toiletgang

Zich kleden

Eten

Drinken

Zorgdragen voor eigen gezondheid

Zelfverzorging, anders gespecificeerd

Zelfverzorging, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Huishouden

Verwerven van benodigdheden

Verwerven van woonruimte

Verwerven van goederen en diensten

Verwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Tussenmenselijke interacties en relaties

Algemene tussenmenselijke interacties

Basale tussenmenselijke interacties

Complexe tussenmenselijke interacties

Omgaan met onbekenden

Formele relaties

Informele sociale relaties

Familierelaties

Intieme relaties

Bijzondere tussenmenselijke relaties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, anders gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Belangrijke levensgebieden

Informele opleiding

Voorschoolse opleiding

Schoolse opleiding

Beroepsopleiding

Hogere opleiding

Opleiding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Beroep en werk

Werkend leren

Verwerven, behouden en beëindigen van werk

Betaald werk

Onbetaald werk

Beroep en werk, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Economisch leven

Basale financiële transacties

Complexe financiële transacties

Economische zelfstandigheid

Economisch leven, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, anders gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven

Maatschappelijk leven

Recreatie en vrije tijd

Religie en spiritualiteit

Mensenrechten

Politiek en burgerschap

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, anders gespecificeerd

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, niet gespecificeerd

Bijlage 2: Maatwerkplicht in de Wmo 2015

Het college beslist tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening ter compensatie van

beperkingen op het gebied van:

  • A.

    Zelfredzaamheid;

  • B.

    Participatie;

  • C.

    Beschermd wonen;

  • D.

    Opvang.

A: Zelfredzaamheid

Een maatwerkvoorziening kan ondersteuning bieden bij:

  • verrichten algemeen dagelijkse levensverrichtingen

    • in en uit bed komen;

    • aan‐ en uitkleden;

    • bewegen;

    • lopen;

    • gaan zitten en weer opstaan;

    • lichamelijke hygiëne (wassen);

    • toiletbezoek;

    • eten/drinken;

    • medicijnen innemen;

    • ontspanning;

    • sociaal contact.

  • voeren gestructureerd huishouden

    • contacten met officiële instanties;

    • het aanbrengen van structuur in het huishouden;

    • het leren om zelfstandig te wonen;

    • hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken;

    • het omgaan met geld.

B: Participatie

Een maatwerkvoorziening kan ondersteuning bieden bij:

  • deelnemen aan het maatschappelijk verkeer:

    • mensen ontmoeten;

    • contacten onderhouden;

    • boodschappen doen;

    • aan maatschappelijke activeiten deelnemen;

    • zich kunnen verplaatsen.

C: Beschermd wonen

Een maatwerkvoorziening kan voorzien in de behoefte aan beschermd wonen in een accommodatievan een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op:

  • o

    het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie;

  • o

    het psychisch en psychosociaal functioneren;

  • o

    stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld;

  • o

    het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast;

  • o

    het afwenden van gevaar voor de burger of anderen.

D: Opvang

Een maatwerkvoorziening kan voorzien in de behoefte aan opvang voor mensen met psychische ofpsychosociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheidals gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten. Hieronder vallen:

  • o

    maatschappelijke opvang;

  • o

    vrouwenopvang.

Addendum bij de ‘Uitvoeringsregels maatwerkvoorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2016’

Reden:

Het college van de gemeente Haarlem heeft besloten de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning in natura met ingang van 1 juli 2016 anders vorm te geven.

Hiermee komt paragraaf 8.3.1. in deze Uitvoeringsregels te vervallen, voor zover dit betrekking heeft op de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning in natura. Voor het pgb verandert er niets.

Aard wijziging:

De vaststelling van de omvang van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning in natura is per 1 juli 2016 als volgt :

  • 1.

    De gemeente gaat het ondersteuningsplan huishoudelijke ondersteuning zelf opstellen op basis van de (voormalige) ciz-normering.

  • 2.

    De tijdsbesteding van de huishoudelijke ondersteuning (uren) wordt in het ondersteuningsplan vermeld. Op basis hiervan wordt door de gemeente een beschikking afgegeven.

  

Reikwijdte nieuwe werkwijze huishoudelijke ondersteuning:

De gewijzigde vaststelling van de omvang van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning geldt voor zowel nieuwe meldingen vanaf 1 juli 2016 als voor alle burgers die die huishoudelijke ondersteuning ontvangen op de werkwijze die van kracht was vóór 1 juli 2016.

Burgers met een lopende maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning worden vanaf oktober 2016 geherindiceerd en ontvangen een beschikking op basis van het nieuwe beleid.


Noot
1

Wanneer in de uitvoeringsregels wordt gesproken over de burger wordt daarmee de inwoner van haarlem bedoeld die tot de doelgroep behoort waarop de Uitvoeringsregels betrekking hebben.

Noot
2

Het Sociaal Wijkteam richt zich op burgers met tijdelijk regieverlies en problemen / vragen op meerdere leefdomeinen. Een Sociaal Wijkteam bestaat uit min of meer domein gerelateerde medewerkers (werk en inkomen, wonen en leven, volwassenenzorg, jeugdzorg) die alle burgers met een behoefte aan ondersteuning coachen. De leden van het team presenteren zich naar de burger als generalist, opereren proactief, preventief en actief in de wijk.

Noot
3

Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 is de gemeente verantwoordelijk geworden voor het organiseren van gratis cliëntondersteuning.

Noot
4

Uitzondering hierop zijn jeugdigen vanaf 16 voor wie, in overleg, wordt besloten dat voor de overgang naar de Wmo het van belang is dat de ondersteuning al voor het 18de levensjaar vanuit de Wmo wordt geleverd.

Noot
5

Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de diensten van Dock en stichting Effect. Het betreft welzijnsactiviteiten zoals open eettafels, cursussen, knutselactiviteiten, bingo, aangepast sporten, rolmobiel, vrijwillige vervoersdiensten etc

Noot
8

De dagbesteding wordt in de Awbz getypeerd als Begeleiding Groep voor volwassenen. We kiezen voor de term die in de praktijk gebruikt wordt: dagbesteding.

Noot
9

De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld de ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum. Behandeling is gericht op het verbeteren van de beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek. De behandeling is niet beperkt tot de medische interventies, maar omvat – afhankelijk van de aard van de ingreep – in de Zvw ook de nodige begeleiding. Het kan hier gaan om individuele Begeleiding, maar ook om dagbesteding vanwege de psychiatrische behandeling. Deze begeleidingsactiviteiten zijn een onlosmakelijk onderdeel van de behandeling en hebben een geneeskundig doel. Persoonlijke verzorging op grond van de Zvw. In situaties waarin er problemen met ADL-taken zijn wordt bekeken of de problemen met de inzet van Persoonlijke verzorging kunnen worden opgelost.

Noot
10

Begeleiding op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De maatwerkvoorziening beschermd wonen kan door het college worden geweigerd indien de burger voldoet aan de criteria van de Wlz. Dit gaat ook op indien uit onderzoek blijkt dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de burger daarop aanspraak kan maken.

Noot
11

De dagbesteding wordt in de AWBZ getypeerd als Begeleiding Groep voor volwassenen. We kiezen voor de term die in de praktijk gebruikt wordt: dagbesteding.

Noot
12

De ZZP’s 1C GGZ en 2C GGZ mogen sinds 2012 niet meer geïndiceerd worden in de AWBZ ter bevordering van extramuralisering. Het gevolg is een sterke afname van deze zorgzwaartepakketten. De bestaande indicaties blijven zolang ze geldig blijven.. De ZZP 2C GGZ  kan echter de  enige adequate (en goedkoopste) optie zijn. Zo nodig kunnen bestaande ZZP 2C GGZ/indicaties  dan ook worden verlengd.

Noot
13

DB = Dagbesteding

Noot
14

Deze doelgroep beschrijving is grotendeels overgenomen van het document Clientgroepen extramurale AWBZ-begeleiding en de mogelijkheden van vernieuwing in de Wmo (Transitie Bureau, maart 2014)

Noot
15

Volgens het document Cliëntgroepen extramurale AWBZ-begeleiding en de mogelijkheden van vernieuwing in de Wmo (TransitieBureau,maart 2014) is de omvang van de Doorstroomgroep 55% en die van de Stabiliteitsgroep 45%.

Noot
16

Daartoe worden de centrumgemeenten financieel in staat gesteld middels het totaalbudget Beschermd Wonen (GGZ-C)

Noot
17

Binnen de regio is bij het opstellen van het ‘Regionaal Kompas’ voor deze definitie van het Trimbos instituut gekozen.

Noot
18

Deze definitie is in 2011 landelijk tot stand gekomen na overleg tussen het ministerie van VWS, de Federatie Opvang, het Leger des Heils, de Stichting Zwerfjongeren Nederland, de MOgroep, de Algemene Rekenkamer, de VNG, het IPO en enkele grote gemeenten.