Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening langdurigheidstoeslag 2009

Geldend van 03-07-2009 t/m 31-12-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2009

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag 2009

De raad van de gemeente Haarlem;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Haarlem

Gelet op, artikel 8, eerste lid onderdeel d en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

de Algemene wet Bestuursrecht;

artikel 108 Gemeentewet.

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van de langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

Besluit vast te stellen de: Verordening langdurigheidstoeslag 2009

luidende als volgt:

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand

    • b.

      referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum

    • c.

      peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat.

    • d.

      inkomen: inkomen zoals omschreven in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor dezinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

    • e.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

    • f.

      uitzicht op inkomensverbetering: personen die in de komende jaren een ruimer inkomen kunnen verkrijgen, waaronder in ieder geval begrepen personen met een inkomen uit de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf) of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).

  • 2. Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet.

II. Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2 Doelgroep

  • 1. Tot de doelgroep van deze regeling behoren personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen hebben, als bedoeld in artikel 34 en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2. Geen recht op de langdurigheidstoeslag hebben personen die op de peildatum of gedurende de referteperiode een uitkering op grond van de Wet op de Studiefinanciering 2000 (Wsf) of de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS) hebben genoten.

Artikel 3 Langdurig, laag inkomen

Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 100 procent van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm.

Artikel 4 Hoogte langdurigheidstoeslag

  • 1.

    De hoogte van de langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden : € 498,00

    • b.

      voor een alleenstaande ouder : € 447,00

    • c.

      voor een alleenstaande : € 349,00

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3.

    De in het eerste lid genoemde bedragen gelden met ingang van 1 januari 2009 en worden jaarlijks per 1 januari geïndexeerd, waarbij gerelateerd aan de bijstandsnormen en naar boven afgerond op hele bedragen.

III. Slotbepalingen

Artikel 5 – Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 6 – Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag 2009

Artikel 7 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2009

Nota-toelichting

1. Toelichting algemeen

Deze verordening is tot stand gekomen als gevolg van een wetswijziging in de Wet werk en bijstand (WWB), waarmee de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De huidige langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 WWB. Daarin is nauw omschreven in welke gevallen onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven en daarom extra steun nodig hebben.

Artikel 36 blijft de basis van de langdurigheidstoeslag, maar de nieuwe tekst laat meer ruimte voor gemeentelijke invulling van de regels. In het nieuwe artikel 36, eerste lid, is de rechtsgrond voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:

‘Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die een langdurig laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering’.

In artikel 36 wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid tot ambtshalve toekenning uit.

In het artikel 8 WWB is een bepaling toegevoegd, waarin gemeenten verplicht worden in een verordening regels vastleggen met betrekking tot de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip ‘langdurig, laag inkomen’.

 2. Artikelsgewijze toelichting

Ad artikel 1

 Door qua begripsbepalingen aan te sluiten bij de WWB, wordt voorkomen dat na eventuele wijzigingen van begripsomschrijvingen de verordening moet worden aangepast.

Met betrekking tot het begrip inkomen is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB, maar wordt de wetstechnische imperfectie weggenomen.

Ad artikel 2

Lid 1

De nieuwe langdurigheidstoeslag legt gemeenten nadrukkelijk op deze ook van toepassing te

laten zijn op werkenden met een laag inkomen door het laten vervallen van het begrip ‘gebrek aan arbeidsmarktperspectief’. Het maakt dus niet meer uit of het inkomen door werk of door een uitkering wordt gegenereerd.

Gehandhaafd is het criterium dat ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ mag bestaan. Daarmee is beoogd om bepaalde groepen die over concreet perspectief op inkomensverbetering beschikken uit te kunnen sluiten van het recht op langdurigheidstoeslag. Zie verder onder lid 2.

 Lid 2

Studenten worden expliciet uitgesloten van de langdurigheidstoeslag. Van studenten wordt per definitie gesteld dat zij perspectief hebben op inkomensverbetering. Om te voorkomen dat degene met een baan met een minimuminkomen, die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. Studiefinanciering is immers enkel mogelijk bij dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd. Bovenstaande wordt bevestigd in de toelichting van de nota van wijziging van het wetsvoorstel.

Als het gaat om gehuwden, of degene die daarmee gelijk te stellen zijn, waarvan één van beide een uitkering op grond van de Wet Studiefinanciering heeft genoten in een periode waarin beide niet als gehuwden zijn aan te merken, komt het recht de ander toe voor zover aan de overige voorwaarden is voldaan.

Ad artikel 3

Laag inkomen

Gemeenten hebben de vrijheid om een inkomensgrens te kiezen. Onder laag inkomen wordt in deze verordening verstaan: een netto maandinkomen van maximaal 100% van de toepasselijke bijstandsnorm.

 

Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden. Overschrijding van de grens wordt aanvaardbaar geacht als het gaat om uitkeringen die het karakter van een inkomen op bijstandsniveau hebben, aldus constante jurisprudentie.

 

Er is niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe te kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Dit, omdat het ongewenste armoedeval-effecten in zich heeft. Weliswaar doen deze effecten zich ook voor bij de grens van 100% van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld. Bij een hogere inkomensgrens bestaat er een risico dat belanghebbende gedurende zijn werkende leven blijft steken bij een inkomen van bijvoorbeeld 115% van de bijstand (Haarlems minimumniveau).

 

Daarnaast omdat het in aanmerking te laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 115% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil ligt tussen de 5% en de 9%, afhankelijk van de leefsituatie.

Langdurig

De referteperiode was 60 maanden en wordt in deze verordening gehandhaafd. Hiermee is invulling gegeven aan het begrip langdurig.

Ad artikel 4

Lid 1

De hoogte van de toeslag is aan de gemeente om in te vullen. De hoogte in deze verordening is gebaseerd op de hoogte van de langdurigheidstoeslag van voor 1 januari 2009. Vanwege de volgende redenen is gekozen om aan te haken bij de huidige normbedragen:

  • .

    bij het vaststellen van een lagere toeslag zou minder recht gedaan worden aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, een extra voorziening voor – vaak onverwachte – vervangingsuitgaven.

  • .

    een te hoog bedrag kan leiden tot het optreden van een armoedeval. Immers, wordt op enig moment een hoger inkomen bereikt, dan vervalt direct de hele toeslag.

  • .

    op grond van het overgangsrecht zijn lagere bedragen dan 2008 voor de huidige doelgroep niet toegestaan in 2009.

Lid 2

--

Lid 3

Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is er voor gekozen om de hoogte jaarlijks per 1 januari te indexeren aan de hand van de nieuwe bijstandsnormen.

Ad Artikel 6

Het college beslist in uitzonderingsgevallen waarin de Verordening Langdurigheidstoeslag niet voorziet.

Ad Artikel 8

Bij de inwerkingtreding is aangesloten bij de inwerkingtreding van de wet, op 1 januari 2009.

In de wet is een bepaling over overgangsrecht opgenomen, zodat dit niet in de verordening geregeld hoeft te worden