Verordening fysiek domein gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude 2018

Geldend van 31-12-2018 t/m heden

Intitulé

Verordening fysiek domein gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude 2018

De Raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 juni 2018;

Gelet op:

Overwegende dat:

de Omgevingswet in werking treedt op 1 januari 2021;

het doel van de Omgevingswet is: 'ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit';

dit wordt vertaald in twee maatschappelijke doelen:

  • een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit bereiken en in stand houden;

  • de fysieke leefomgeving doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen om er maatschappelijke behoeften mee te vervullen.

deze verordening bijdraagt aan deze maatschappelijke doelen door het stellen van regels voor een doelmatig beheer en gebruik van de openbare ruimte, het beperken van hinder en overlast voor een veilige leefomgeving en het beperken van hinder en overlast voor een gezonde leefomgeving;

uiterlijk schoon en een kwalitatief goede omgevingskwaliteit met deze verordening wordt nagestreefd.

b e s l u i t

vast te stellen de:

Verordening fysiek domein

HOOFDSTUK 1 GEZAMENLIJKE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Algemeen

  • bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld;

  • houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • motorvoertuig: motorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

  • NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

  • omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld in deze begripsbepalingen;

  • rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of een persoonlijk recht;

  • straatpeil: voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

Erfgoed

  • gemeentelijk cultureel erfgoed: de aangewezen cultuurgoederen, monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten;

  • stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

Begraafplaatsen

  • begraafplaatsen: de begraafplaats:

    • Godsakker, gelegen aan de Kerkweg 26 te Spaarnwoude.

  • graf: een zandgraf of keldergraf;

  • grafkelder: een betonnen of gemetselde constructie waarin een of meerdere lijken worden begraven of asbussen worden bijgezet; grafkelders kunnen onderdeel zijn van een bovengrondse muur of wand;

  • asbus: een bus ter berging van as van een overledene;

  • urn: een voorwerp ter berging van een of meer asbussen;

  • particulier graf dan wel eigen graf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

    • 1.

      het doen begraven en begraven houden van lijken;

    • 2.

      het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

    • 3.

      het doen verstrooien van as.

  • algemeen graf: een graf bij de gemeente in beheer waarin gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van lijken;

  • particulier urnengraf dan wel eigen urnengraf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

    • 1.

      het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

    • 2.

      het doen verstrooien van as;

  • algemeen urnengraf: een graf bij de gemeente in beheer waarin gelegenheid wordt geboden tot het doen bijzetten van asbussen met of zonder urnen;

  • particuliere urnennis: een nis waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

  • verstrooiingsplaats: een plaats waarop as wordt verstrooid;

  • grafbedekking: gedenkteken en grafbeplanting op een graf, gedenkplaats of verstrooiingsplaats;

  • beheerder: de ambtenaar die belast is met de dagelijkse leiding van de begraafplaats(en) of degene die hem vervangt;

  • rechthebbende: natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie een uitsluitend recht is verleend op een particulier graf of een particulier urnengraf;

  • gebruiker: natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie een recht tot gebruik van een ruimte in een algemeen graf of een algemeen urnengraf is verleend.

Kappen

  • boom: houtachtige, overblijvende gewassen met een dwarsdoorsnede van de stam minimaal 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

  • dunning: kappen, dat uitsluitend als voorzorgsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

  • gemeentelijke boom: een boom die op grond staat in eigendom van de gemeente;

  • hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal;

  • knotten: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

  • vellen: rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een boom of van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben;

  • monumentale boom en waardevolle toekomstboom: een boom die als zodanig is aangewezen op de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde bomenlijst met monumentale en waardevolle toekomstbomen.

Buitenruimte

  • collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • gevelreiniging: het met behulp van schoonmaakapparatuur verwijderen van aanslag, verf, conserveerlagen of enig andere dergelijke stof van gevels, muren, daken, puien, bruggen, viaducten, pijlers of andere vergelijkbare oppervlakken;

  • handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • kampeermiddel: een onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Onder standplaats wordt niet verstaan:

  • een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • 1.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24;

    • 2.

      vaartuig: alle drijvende objecten, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten;

  • woonschepen: elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot woonverblijf van een of meer personen.

HOOFDSTUK 2 PROCES

Artikel 2.1 Indienen aanvraag

  • 1. Een aanvraag om vergunning of een melding kan langs elektronische weg worden ingediend via de website van de gemeente.

  • 2. Indien een aanvraag of melding niet langs elektronische weg kan worden ingediend, dient deze schriftelijk te worden gedaan.

Artikel 2.2 Bevoegd orgaan

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd voor alle besluiten op grond van deze verordening, tenzij in een artikel een ander orgaan wordt genoemd.

Artikel 2.3 Beslistermijn

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 2.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 2. De voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 3. Degene aan wie een vergunning is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 4. In afwijking van het bepaalde ten aanzien van het verbod tot het bouwen op verontreinigde bodem en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het college van burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval hij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport of andere bij hem bekende onderzoeksresultaten, dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid van die Wet van oordeel is, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Artikel 2.5 Advisering

Welstandscommissie

  • 1. Er is een welstandscommissie die het college van burgemeester en wethouders adviseert over de redelijke eisen van welstand.

  • 2. De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.

  • 3. De welstandscommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen betreffende:

    • a.

      de samenstelling van de welstandscommissie;

    • b.

      de vorm en wijze van advisering door de welstandsommissie;

    • c.

      de termijn van advisering door de welstandscommissie;

    • d.

      de openbaarheid van de vergadering van de welstandscommissie;

    • e.

      de jaarlijkse verantwoording van de werkzaamheden van de welstandscommissie.

Erfgoedcommissie

  • 1. Er is een erfgoedcommissie die het college van burgemeester en wethouders gevraagd of ongevraagd adviseert over onderwerpen die het gemeentelijk erfgoed aangaan of op dat erfgoed van invloed zijn.

  • 2. In ieder geval vraagt het college de erfgoedcommissie om advies bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het slopen of veranderen van een rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan het aanwijzen als gemeentelijk monument advies aan de Erfgoedcommissie.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen betreffende:

    • a.

      de samenstelling van de erfgoedcommissie;

    • b.

      de vorm en wijze van advisering door de erfgoedcommissie;

    • c.

      de termijn van advisering door de erfgoedcommissie;

    • d.

      de openbaarheid van de vergadering van de erfgoedcommissie.

Artikel 2.6 Weigering

Algemene weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    a.de openbare orde;

    b. de openbare veiligheid;

    c. de volksgezondheid;

    d. de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 3.

    Een vergunning op grond van deze verordening kan worden geweigerd wanneer een of meer van de doelen genoemd in de aanhef van de verordening zich tegen verlening verzetten.

  

Bijzondere weigeringsgronden

 

Erfgoed

  • 4.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 3.13 kan worden geweigerd indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen verzet.

  • 5.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 3.15 kan worden geweigerd indien niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

 

Voorwerpen op of aan een openbare plaats

  • 6.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.1 kan worden geweigerd:

  • a.

    indien het beoogde gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de openbare plaats, gevaar oplevert of kan opleveren voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

  • b.

    indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • c.

    in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Maken, veranderen van een uitweg

  • 7.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.3 wordt geweigerd:

  • a.

    ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

  • b.

    indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • c.

    indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

  • d.

    indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

 

Commerciële uitlaatactiviteiten

  • 8.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.6 kan worden geweigerd als het door het college van burgemeester en wethouders bepaalde maximum aantal vergunningen is verleend.

 

Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 9.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.14 kan worden geweigerd indien:

  • a.

    natuur- en milieuwaarde van de houtopstand;

  • b.

    landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c.

    waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • d.

    cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • e.

    waarde voor de recreatie en/of de leefbaarheid van de houtopstand’

zich daar tegen verzetten.

  • f.

    In afwijking van het bepaalde in lid 9 kan het college van burgemeester en wethouders de vergunning verlenen indien er sprake is van een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang.

 

Omgevingsvergunning verlichte handelsreclame

  • 11.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.20 kan worden geweigerd indien de verlichte handelsreclame:

  • a.

    op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b.

    onevenredige hinder veroorzaakt voor de omgeving;

  • c.

    de veiligheid van het verkeer in gevaar brengt.

 

  • 12.

    De weigeringsgrond van het elfde lid:

  • -.

    onder a. is niet van toepassing ingeval tevens een omgevingsvergunning is vereist voor de activiteit bouwen;

  • -.

    onder b. en c. is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer.

 

Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 13.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.21 kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van natuur en landschap of de bescherming van een stadsgezicht.

 

Standplaatsvergunning

  • 14.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.31 kan worden geweigerd:

  • a.

    indien de aangevraagde locatie en/of categorie niet als zodanig zijn aangewezen in het stippenplan waarin door het college locaties zijn vastgesteld voor standplaatsen, met uitzondering van de seizoensgebonden en maatschappelijke standplaatsen;

  • b.

    indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • c.

    indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

  • d.

    indien de aanvrager niet in het bezit is van een uittreksel Kamer van Koophandel waaruit de ambulante handel blijkt en van een geldig legitimatiebewijs.

 

Crossterreinen

  • 15.

    Een vergunning als bedoeld in artikel 6.35 kan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.

    de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c.

    de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  

Artikel 2.7 Werking en geldingsduur vergunningen

  • 1. De vergunning is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2. De vergunning geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 3. De aard van de vergunning verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen overtreft.

Artikel 2.8 Intrekken of wijzigen

De vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

  • c. indien de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d. indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e. indien de houder dit verzoekt;

  • f. Indien de vergunninghouder niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voor het gebruik van de standplaats voldoet.

HOOFDSTUK 3 ERFGOED

§ 1. Algemeen

Artikel 3.1 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders houdt een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed.

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed.

§ 2. Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

Artikel 3.2 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1. Het college van burgemeester en kan ambtshalve besluiten een cultuurgoed, dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd, aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd, aan te wijzen als beschermde gemeentelijke verzameling.

  • 3. Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4. Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor, vraagt het college van burgemeester en wethouders advies aan de Erfgoedcommissie.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 3.3 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3.2 eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken.

  • 2. Op het bepaalde in het eerste lid is artikel 3.2 vierde lid, van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 4. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

§ 3. Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 3.4 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten;

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 3.5 Voornemen tot aanwijzing

Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 3.4 wordt door het college van burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

Artikel 3.6 Voorbescherming

  • 1. De bescherming van paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 3.5 is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 3.7 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 3.8 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 3.9 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1. In een spoedeisend geval kan het college van burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 2.5 wordt in dat geval aan de Erfgoedcommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 3.4.

  • 3. Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 3.8 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 3.10 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

§ 4. Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 3.11 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 3.12 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt; of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een ontheffing van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen als bedoeld in het tweede lid.

§ 6. Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 3.13 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 3. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 4. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 5. Als een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 3.14 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 3.13, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 3.15 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1. Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2. De artikelen 2.6 lid 4 en 5 en 2.8 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

HOOFDSTUK 4 BEGRAVEN

Artikel 4.1 Openstelling begraafplaats(en)

  • 1. De begraafplaatsen zijn voor een ieder dagelijks toegankelijk gedurende door het college van burgemeester en wethouders bij nadere regels vast te stellen tijden.

  • 2. Ter handhaving van de orde en rust op de begraafplaatsen kunnen de toegangen tijdelijk door de beheerder worden gesloten.

  • 3. Het is verboden gedurende de tijd dat de begraafplaatsen niet voor het publiek geopend zijn, zich daarop te bevinden, anders dan voor het bijwonen van een begrafenis of de bezorging van as.

Artikel 4.2 Plechtigheden

  • 1. Herdenkingsbijeenkomsten, onthullingen van gedenktekens en dergelijke plechtigheden op de begraafplaats kunnen slechts plaatsvinden nadat deze ten minste zes werkdagen tevoren zijn gemeld aan de beheerder.

  • 2. De datum en uur van een plechtigheid als bedoeld in het eerste lid en de wijze waarop deze zal plaatsvinden worden, in overleg met de aanvrager, door de beheerder vastgesteld.

  • 3. De deelnemers aan de plechtigheid, bedoeld in het eerste lid, zijn verplicht zich in het belang van de orde, rust en netheid te houden aan de aanwijzingen van de beheerder.

Artikel 4.3 Inrichting register

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor de administratie van de begraafplaatsen.

  • 2. De administratie bevat een register van alle op de begraafplaatsen begraven lijken met een nauwkeurige aanduiding van de plaats waar zij begraven zijn, alsmede een register van bijgezette asbussen met de krachtens artikel 65, eerste lid, van de Wet op de lijkbezorging voorgeschreven gegevens.

  • 3. De in de in het tweede lid bedoelde registers opgenomen gegevens zijn openbaar.

  • 4. De administratie bevat een register van alle rechthebbenden en gebruikers van de graven, met hun namen en adressen en zo mogelijk aantekening van hun relatie tot de overledene.

  • 5. De in het vierde lid bedoelde register opgenomen gegevens zijn niet openbaar.

  • 6. De rechthebbenden en gebruikers zijn verplicht de wijziging van hun adres aan het college van burgemeester en wethouders door te geven.

  • 7. Van de in het tweede lid bedoelde register kan een ieder, doch van het in het vierde lid bedoelde register kunnen alleen rechthebbenden en gebruikers of hun rechtsopvolgers, een uittreksel verkrijgen.

HOOFDSTUK 5 BODEM

Artikel 5.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • c. dat de grond raakt, of waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 5.2 Onderzoek

  • 1. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent milieu hygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, vigerende uitgave 2009, in overeenstemming met de van toepassing zijnde onderzoekstrategie;

    • b.

      indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, vigerend uitgave;

  • 2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht, geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het college van burgemeester en wethouders reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, vigerende uitgave, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, vigerende uitgave niet rechtvaardigen.

  • 5. Het bodemonderzoek wordt uitgevoerd voorafgaand aan eventuele sloop van gebouwen. Indien het bodemonderzoek pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, mag het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt maar voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 5.3 Vangnet archeologie

  • 1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij;

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, ofeen vooronderzoek is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • I.

        het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

      • II.

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • III.

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

        • 2.

          Bij een opgravend onderzoek moet het daarvoor op te stellen Programma van Eisen altijd vooraf worden goedgekeurd door het college van burgemeester en wethouders.

        • 3.

          Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

HOOFDSTUK 6 BUITENRUIMTE

Bruikbaarheid en aanzien van de weg of openbare plaats

Artikel 6.1 Voorwerpen op of aan een openbare plaats

  • 1. Het is verboden zonder vergunning een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen ten aanzien van voorwerpen waarvoor het verbod niet geldt.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning of ontheffing voor het gebruik van de openbare plaats is verleend.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de provinciale wegenverordening.

Artikel 6.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit op grond van de Wet ruimtelijke ordening;

    • b.

      door het college van burgemeester en wethouders in overige gevallen.

  • 3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het verbod als bedoeld is het eerste lid is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 6.3 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de provinciale wegenverordening.

Artikel 6.4 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 6.5 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speel- en/of ligweide of op een andere door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats en/of tijd;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats indien de hond fysiek niet is aangelijnd;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats indien de hond fysiek niet is aangelijnd;

    • d.

      op een openbare plaats indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen en/of tijden.

  • 3. Het eerste lid, aanhef onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden;

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • 4. Het eerste lid, aanhef onder a tot en met c, is niet van toepassing op politiehonden.

Artikel 6.6 Commerciële uitlaatactiviteiten

  • 1. Het is verboden om op openbare plaatsen voor commerciële doeleinden honden uit te laten.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan terreingedeelten van openbare plaatsen aanwijzen waar met een vergunning commerciële uitlaatactiviteiten wel zijn toegestaan.

Artikel 6.7 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen en/of tijden.

GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 6.8 Aanwijzing collectieve festiviteiten

De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 6.10 van deze verordening gelden niet op de collectieve festiviteiten “Koningsdag”, “Bevrijdingsdag” en “Oud en Nieuw”.

Artikel 6.9 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 6.10 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste vier weken voor de aanvang van de festiviteit het college van burgemeester en wethouders daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste vier weken voor de aanvang van de festiviteit het college van burgemeester en wethouders daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.

  • 3. De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 4. De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college van burgemeester en wethouders op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 5. Het langtijdgemiddelde geluidsniveau LAr.LT bedraagt niet meer dan:

    • a.

      70 dB(A) tot 23.00 uur ’s avonds en 60 dB(A) van 23.00 uur ’s avonds tot aan de eindtijd van de incidentele festiviteit gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen;

    • b.

      55 dB(A) tot 23.00 uur ’s avonds en 45 dB(A) van 23.00 uur ’s avonds tot aan de eindtijd van de incidentele festiviteit gemeten in in- en aanpandige gevoelige gebouwen.

  • 6. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 7. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 6.10 Onversterkte muziek

  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen, is de hierna onder 2. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten:

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • 2. Tabel

 

7.00-19.00 uur

19.00-23.00 uur

23.00-7.00 uur

LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 3. Voor de duur van maximaal 20 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 4. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit binnen inrichtingen van toepassing.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 6.8 of artikel 6.9.

Artikel 6.11 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden zonder vergunning buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Activiteitenbesluit milieubeheer op zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zich met een motorvoertuig of bromfiets zodanig te gedragen dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor evenementen als bedoeld in artikel 2:25 van de Algemene Plaatselijke Verordening waarvoor geen vergunning is vereist en waarvoor tijdig een melding is gedaan met betrekking tot een evenement. Voor deze evenementen geldt: het langtijdgemiddelde geluidsniveau LAr.LT veroorzaakt door toestellen als bedoeld in het eerste lid bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan vergunning verlenen voor afwijken van het verbod in het eerste lid.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale milieuverordening.

BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 6.12 Gevelwerkzaamheden

  • 1. Het is verboden om gevelwerkzaamheden te verrichten als daardoor het milieu in gevaar wordt gebracht.

  • 2. Alle overige werkzaamheden, anders dan gevelreiniging, die in de uitoefening van een bedrijf en met behulp van apparatuur aan de gevel plaatsvinden vallen ook onder de reikwijdte van dit artikel.

Artikel 6.13 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 6.14 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning op grond van artikel 2.2. aanhef en onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een houtopstand bestaande uit monumentale bomen, waardevolle toekomstbomen en gemeentelijke bomen te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze geknot zijn;

    • b.

      fijnsparren en andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • c.

      kweekgoed;

    • d.

      een houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20.

  • 3. Het verbod geldt voorts niet voor:

    • a.

      een houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld, indien er sprake is van een gemeentelijke boom;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van regulier onderhoud;

    • c.

      het periodiek knotten als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte bomen;

    • d.

      een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 6:15 lid 4;

    • e.

      indien er sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang;

    • f.

      het vellen van een houtopstand gelegen op gemeentelijke begraafplaatsen, indien bij bijzetting, begraving of ruimen een houtopstand in de weg staat.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan een lijst vaststellen met betrekking tot waardevolle bomen.

Artikel 6.15 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien een houtopstand zonder omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden en de bomenrooilijst van het college van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college van burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door het college van burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn en met inachtneming van het bepaalde in het vijfde lid.

  • 2. Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college van burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigden van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door het college van burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen binnen een daarbij te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die dreiging wordt weggenomen.

  • 3. Ingeval van ernstige gevaarzetting is het college van burgemeester en wethouders bevoegd een aanschrijving of last tot het vellen van houtopstand uit te vaardigen. Het verbod als bedoeld in artikel 6.14, eerste lid, is in zodanig geval niet van toepassing, zulks onverminderd het bepaalde dit artikel.

  • 4. Indien een houtopstand moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het college van burgemeester en wethouders, kan het college van burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.

  • 5. Indien uit een gemeentelijk bestemmings-, groen-, groenstructuur-, of landschapsplan blijkt dat de te vellen houtopstand als monumentaal of (toekomstig) waardevol moet worden beschouwd, wordt altijd een herplantplicht opgelegd.

  • 6. Wordt een verplichting als bedoeld in dit artikel opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn een niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

Artikel 6.16 Maatregelen in verband met iepziekte

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolscoloytus (F.) Scolytusmultistratius (Marsh) en Scolytus pygmaeus;

    • iepziekte: de aantasting van iepen door schimmel Ophi-ostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • 2. Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders verspreiding van de iepziekte of vermeerdering van iepenspintkevers opleveren, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college van burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen twee weken:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen en/of;

    • c.

      de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 3. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, tenzij gerooid ziek iepenhout wordt afgevoerd naar de vuilverbranding of vuilverwerker.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter.

Artikel 6.17 Afstand gemeentelijke bomen

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor gemeentelijke bomen en op nihil voor gemeentelijke heesters en heggen.

MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 6.18 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer in de open lucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben die zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer-, vlieg- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen of onderdelen daarvan, als bedoeld in artikel 1 van deze verordening, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen, afvalstoffen en oude metalen; of

    • e.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken werktuigen en machines.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens een provinciale verordening.

Artikel 6.19 Verbod onverlichte handelsreclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 6.20 Omgevingsvergunning verlichte handelsreclame

Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders op of aan een onroerende zaak verlichte handelsreclame te maken of te voeren die vanaf een openbare plaats zichtbaar is.

KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 6.21 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan vergunning verlenen voor afwijken van het in het eerste lid genoemde verbod.

Artikel 6.22 Bepaling aantal personen nachtverblijf

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, wordt het aantal personen bepaald op zes.

Artikel 6.23 Aanwijzing kampeerplaatsen

Het college van burgemeester en wethouders kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 6.21, eerste lid niet van toepassing is.

PARKEEREXCESSEN

Artikel 6.24 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te parkeren, te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

Artikel 6.25 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud is en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 6.26 Parkeren van aanhangers, vakantievoertuigen en andere bijzondere voertuigen

  • 1. Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen, tractor, landbouwvoertuig of ander voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale wegenverordening.

Artikel 6.27 Parkeren van reclamevoertuigen

Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

Artikel 6.28 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      binnen de bebouwde kom;

    • b.

      of langer dan 24 aaneengesloten uren op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats buiten de bebouwde kom;

    • c.

      een aanhangwagen of een voertuig te parkeren dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan plaatsen aanwijzen waar het in het eerste lid onder a gestelde verbod niet geldt.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 uur tot 18.00 uur.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

Artikel 6.29 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

Artikel 6.30 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het is in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente of ter voorkoming van overlast dan wel hinder of gevaarzetting verboden in de openbare ruimte bromfietsen, fietsen of vergelijkbare vervoermiddelen al of niet voor onmiddellijk gebruik geschikt, buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan, als daardoor:

    • a.

      de doorgang voor het verkeer wordt gehinderd of belemmerd;

    • b.

      de veiligheid, of de doorstroming van, of het uitzicht voor het verkeer wordt gehinderd;

    • c.

      op of aan een openbare plaats hinder, overlast of schade ontstaat of;

    • d.

      voor een bewoner of gebruiker van het gebouw waartegen of waarvoor de brom-fiets, fiets of vergelijkbaar vervoermiddel staat geparkeerd, de doorgang of het uitzicht wordt belemmerd.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden op of aan een openbare plaats, dan wel in of buiten de openbare fietsparkeervoorzieningen, bromfietsen, fietsen of vergelijkbare vervoermiddelen langer dan veertien dagen onafgebroken te laten staan.

STANDPLAATSEN

Artikel 6.31 Standplaatsvergunning

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen aan de standplaatsen.

Artikel 6.32 Vaststellen locaties en maximaal uit te geven vergunningen voor standplaatsen

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders stelt locaties vast voor standplaatsen.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders stelt het maximum aantal te verlenen vergunningen per dag per locatie vast.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders stelt per locatie vast welke categorieën van artikelen mogen worden verkocht.

LIGPLAATSEN

Artikel 6.33 Ligplaats voor vaartuigen, niet zijnde woonschepen

  • 1. Onverminderd het bepaalde in het Binnenvaartpolitiereglement is het de rechthebbende op een vaartuig, niet zijnde een woonschip, verboden hiermee een ligplaats in te nemen buiten een steiger of een aanmeervoorziening.

  • 2. Het is verboden bij het aanmeren bij een steiger of aanmeervoorziening, zoals in het eerste lid genoemd, overlast te veroorzaken, de verkeersvrijheid of -veiligheid, de milieuhygiëne of de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente in gevaar te brengen of aan te tasten.

  • 3. Het is verboden een ligplaats in te nemen met een vaartuig dat in de lengte meer dan 1 meter uitsteekt buiten de steiger of aanmeervoorziening.

  • 4. Indien de in het voorgaande lid bedoelde aanmeervoorziening bestaat uit een meerpaal geldt het verbod op het innemen van een ligplaats voor vaartuigen die langer zijn dan 6 meter.

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen voor het gebruik van een door gemeentewege gerealiseerde passantensteiger.

RECREATIE

Artikel 6.34 Recreatie in open water

  • 1. Het is verboden zich in openbare wateren in recreatiegebieden te bevinden met een gemotoriseerd vaartuig, met uitzondering van elektrisch aangedreven vaartuigen.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen wateren of gedeelten daarvan.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op gemotoriseerde vaartuigen van hulpdiensten.

Artikel 6.35 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen terreinen. Het college van burgemeester en wethouders kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing wanneer hiervoor een evenementenvergunning is verleend.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 6.36 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen terreinen. Het college van burgemeester en wethouders kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders kan een vergunning verlenen voor afwijken van het verbod.

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 6.37 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden zonder vergunning binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan vergunning verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 6.38 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden, of te doen laten bekrassen of bekladden dan wel materialen te verspreiden, of te laten verspreiden met plakken en kladden als kennelijk doel of resultaat.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 6.39 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden op een openbare plaats, buiten een daartoe bestemde voorziening, zijn natuurlijke behoefte te doen:

  • a. binnen de bebouwde kom;

  • b. op buiten de bebouwde kom gelegen parkeerplaatsen.

HOOFDSTUK 7 STRAF-, EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 7.1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, met uitzondering van de gebiedsontzeggingen en de op grond van artikel 2.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of met een geldboete van de tweede categorie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, tweede lid, 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid en 4:11, eerste lid.

Artikel 7.2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

    • a.

      de buitengewone opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 Wetboek van Strafvordering, die in dienst en/of werkzaam zijn in opdracht van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude;

    • b.

      de politieambtenaren van de politie, voor zover zij werkzaam zijn binnen een territoriaal onderdeel dat (een deel van) de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude omvat;

    • c.

      militairen van de Koninklijke Marechaussee als bedoeld in artikel 141 Wetboek van Strafvordering, voor zover zij werkzaam zijn binnen een territoriaal onderdeel dat (een deel van) de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude omvat;

    • d.

      personen die bij het cluster Veiligheid werkzaam zijn in de functie van specialist handhaving, medewerker toezicht of beleidsadviseur.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 7.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 7.4 Overgangsrecht

  • 1. Een krachtens de Monumentenverordening Haarlemmerliede en Spaarnwoude aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Monumentenverordening Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude.

Artikel 7.5

  • 1. Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. Aanvragen om een vergunning die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold voor het tijdstip waarop de aanvraag is ingediend.

  • 3. Beleidsregels, nadere regels en aanwijsbesluiten die zijn vastgesteld onder de werking van voorgaande Algemene Plaatselijke Verordening worden geacht beleidsregels, nadere regels en aanwijsbesluiten te zijn als bedoeld in deze verordening totdat het college op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening 2018 nieuwe beleidsregels, nadere regels of aanwijsbesluiten heeft vastgesteld.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Intrekking oude regeling

De volgende besluiten worden ingetrokken:

  • de Monumentenverordening 2011;

  • de artikelen 2:10 t/m 2:12, 2:21 en 2:22, 2:42, 2:57 t/m 2:58, 4:1 t/m 4:19, 5:1, 5:2, 5:6 t/m 5:8, 5:11, 5:12, 5:17 t/m 5:20, 5:24, 5:25, 5:31a t/m 5:33 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2018;

  • de Bouwverordening Haarlemmerliede en Spaarnwoude 2013, inclusief de 14e serie wijzigingen.

Artikel 8.2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 31 december 2018.

Artikel 8.3 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysiek domein gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 25 september 2018.

De voorzitter,

De griffier,